Hoofdstuk 1 “De keizer aan het hoofd, de boer aan de basis” De

advertisement
Hoofdstuk 1 “De keizer aan het hoofd, de boer aan de basis”
De Chinese samenleving kende een sterke hiërarchie. Deze hiërarchie vormde de kern van het confucianisme:
alles draaide om de ordening van de samenleving en de rol van het individu daarin. De keizer werd door de
“Hemel” aangewezen als keizer en regeerde met Mandaat van de Hemel, in opdracht van. Deed de keizer het
goed, dan was er vrede en voorspoed in het land. Waren er natuurrampen en oorlogen, dan was dat een teken
dat de keizer kon wieberen.
Er was een strikte scheiding tussen de gewone bevolking en de mandarijnen: ambtenaren die in naam van de
Keizer het volk bestuurden. Tijdens de Qing-dynastie hadden allle 18 provincies een prefectuur die weer
verdeeld was in districten. In elke district-hoofdstad lag een yamen: gebouwen complex binnen hoge muren
met kantoren van de magistraat, mandarijn die het district bestuurt. Deze had een minileger als hulp en hij was
rechter in dat district (+ belastinginner en eigk alles lol). Mandarijnen hadden het goed en er was vooral
interesse in de geleerdheid, niet in techniek en oorlog. Chinese economie was zelfvoorzienend door landbouw,
katoen/graan. Veel landbouwtechnieken als irrigatie en waterpompen. De landbouwgrond was voornamelijk
van pachtheren en rijke boeren. De boeren die op het land werkten moesten jaarlijkse belasting betalen in
zilver, zodat de overheid er weer mee kon verder handelen. Het contact tussen de magistraat en het dorp ging
d.m.v. dorpsoudsten. Deze droegen ook bij aan de in standhouding van de hiërarchie. De producten van
boeren werden verkocht op markten of men ging langs de deuren. In steden had je ook verzamelhuizen voor
mensen die dezelfde producten maakten. De producten waren dan ook bestemd voor interregionale handel.
De werkplaatsen stonden vooral op plekken waar de grondstof voor de producten gevonden kon worden.
Handel in zout was een staatsmonopolie, maar je kon wel het recht om zout te verkopen opkopen. De veiligste
investering voor handelaren en boeren was grond, omdat je dit altijd nog kon verpachten.
De Chinezen dachten dat China het middelpunt van de aarde was en dat Chinezen beter waren dan nietChinezen. Er was dan ook onderscheid tussen Rauwe Barbaren (Europeanen) en Gekookte Barbaren (mensen
die leken op Chinezen). Contact met de buurlanden werd streng gecontroleerd door de mandarijnen. Vreemde
koningen moesten een gezant met tribuut sturen, dat is een rituele belasting met kostbare producten uit dat
land. De gezant maakte dan bij aankomst een ketou, buiging waarbij je 3x met je kop de grond moet raken.
Door de tributen waren er allemaal verschillende producten in het keizerlijk paleis. In ruil kregen de
tribuutstaten militaire assistentie.
Hoofdstuk 2 “China en de duivels van over de zee” (eeuw van de vernederingen 1800 – 1899)
De keizers van de Qing-dynastie (18e eeuw) waren de Mantsjoes. Ze hadden China veroverd in 1644 en
noemden hun rijk toen de “Qing”, “de Zuivere”. Ze namen de Chinese tradities gewoon over en zo was er
ontzag voor de nieuwe dynastie. De Mantsjoes maakten mooi gebruik van mandarijnen om het land te
besturen. De Chinezen leefden precies als eerst, alleen moesten de mannen hun voorhoofd lekker kaal scheren
en de rest in een staart op hun rug dragen wat. De Mantsjoes waren wel afwerend tegen de westerlingen
omdat deze veel smokkelden en China zo heel veel belastingen misliep. Daarbij gedroegen ze zich als piraten en
plunderden ze heel veel. Na 1757 mochten de Europeanen alleen nog handelen in Kanton (Guangzhou).
Vreemdelingen hadden daar een factorij, handelspost met kantoren en pakhuizen. Ze mochten hier maar een
deel van het jaar zijn. Jammer genoeg voor de Europeanen hadden de Chinezen weinig belangstelling voor
Europese producten aw. Ruilhandel was zo niet mogelijk en men moest met zilver betalen. Dit was voor
Engelsen (die grootste aandeel in handel hadden) kapot duur, dus in 1773 bedachten de Engelsen dat ze Opium
gingen smokkelen en gingen ruilen tegen thee, zijde en porselein. Het Britse imperium breidde zo uit en China
hield deuren dicht. De opiumsmokkel werd steeds belangrijker en China werd steeds bozer en liep steeds meer
belasting mis. In 1839 ging de keizerlijke gezant naar Engeland en verbrandde daar de Britse opium: Engeland
stuurde gelijk oorlogsschepen naar China en zo ontstond de Eerste Opiumoorlog. De Engelsen wonnen en in
1842 werd het Nanjing-verdrag gesloten waarin Engeland allemaal eisen stelden: vijf vrijhandelhavens (Britse
inwoners van deze verdragshavens vielen onder Engelse rechtspraak); Britten permanente handelspost in
Hongkong (werd voor 150 jaar verpacht aan Engeland) en China moest de diplomatieke gelijkwaardigheid
erkennen van Engeland. Engeland eiste nog een paar dingen (o.a. uitbreiding verdragshavens) en hier stemde
de Chinese keizer niet mee in: Tweede Opiumoorlog (1858 – 1860), Engeland won weer.
In de verdragshavens werden handelskantoren en banken geplaatst. De Chinezen waren vooral boos om de
extraterritorialiteit: buitenlanders werden niet volgens de strenge, Chinese regels gestraft, maar volgens de
milde, Europese regels. Er ontstonden grote opstanden, zoals de Taiping-opstand, 1851-1868. Langzaam
probeerde de Chinese bevolking een klein beetje modernisering op te dringen, maar de Mantsjoe-regering
zorgde ervoor dat de conservatieve mandarijnen meer macht kregen. Keizerin-moeder Cixi (1861) zorgde
ervoor dat de modernisering héél terughoudend werd ingevoerd. Zo ontstond de Beweging voor
Zelfversterking.
In het binnenland ging de modernisering maar langzaam, maar aan de kust bij de verdragshavens ging het een
stuk sneller: communicatiemiddelen en spoorlijnen kwamen de kop op steken, maar door weerstand van de
bevolking werd veel snel afgebroken.
Er ontstond ook een legertje in China, maar Japan had zich vanaf 1868 al veel sneller ontwikkeld. Alleen
grondstoffen had je niet in Japan, dus gingen ze ander land veroveren: Korea, een tribuutstaat van China. Er
ontstond de Japans-Chinese oorlog, die maar een jaar duurde (1894 – 1895). Het Verdrag van Shimonoseki
werd opgesteld: oorlogsschatting aan Japan betalen, Korea en Taiwan van Japan en Japanse industrie in China.
Alle landen van Europa eisten nu stukjes China op. Keizer Guangxu probeerde in 1898 het leger te
moderniseren en onderwijs te verbeteren, maar moeder Cixi vond dit niet goed en hervormde alles weer. Het
volk kwam in opstand en konden kungfu: Boxeropstand. De boxers stroomden over van Beijing naar andere
steden en geallieerden zorgden opnieuw voor rust. Cixi vluchtte optijd als boerin de stad, maar toen zo in 1902
terugkwam, moest ze wel moderniseren.
Hoofdstuk 3 “Revoluties en Nationalisme” (revolutie en de Chinese Republiek 1900 – 1949)
De hervormingen die Guangxu had aangekondigd werden nu alsnog doorgevoerd. Hierbij kwam een einde aan
het confucianisme als grondslag van de Chinese staat. Dr. Sun Yat-Sen wilde liever dat China een zelfstandige,
moderne natie was. Zijn denkbeelden draaiden op de Drie Volksbeginselen:
 Nationalisme: Chinezen regeren weer over eigen land
 Macht van het volk: democratisch stysteem doorvoeren
 Welzijn van het volk: moderne industrie bouwen en welvaart van bevolking verbeteren
Sun Yat-Sen had veel aanhang onder de studenten die in Japan hadden gestudeerd. Daarom sloten ze zich aan
bij Suns Revolutionaire Liga. In 1911 ging dan Sun Yat-Sen’s droom in vervulling. Hij leefde op dat moment in
Amerika, maar hij keerde terug en riep de Chinese Republiek uit. In 1912 deed toen Keizer Puyi afstand van de
troon en gaf generaal Yuan Shikai opdracht om een republiek te stichten. Toen Suns Nationale Volkspartij,
Kwo-Min-Tang, de verkiezing won, weigerde Yuan de nationalisten toe te laten in de regering: hij regeerde
liever als dictator.
In Europa brak de WOI uit en Japan probeerde tegelijkertijd de invloed in China te vergroten. Het verklaarde
Duitsland de oorlog en ‘hielp’ China, maar toen stelde het wel de 21 eisen (vrij handel, Japanse adviseurs, etc).
Yuan zette zijn handtekening en wilde later zelfs zichzelf tot keizer kronen. Gelukkig ging hij dood in 1916.
China werd nu overheerst door warlords, generaals met regionale macht. Deze warlords besloten mee te doen
aan WOI in 1917 om meer erkenning te krijgen, maar Engeland koos de kant van Japan en er werden Japanse
aanspraken erkend tijdens Vrede van Versailles. Op 4 mei 1919 trokken toen 3000 studenten de straat op in
Beijing, de Beweging van de Vierde Mei.
De Chinese jongeren vonden het idee van parlementaire democratie wel fijn en waren helemaal geboeid door
de Russische Revolutie en het marxisme: na een wereldrevolutie zou het lot van arbeiders verbeteren. Ze
dachten dat dit in China ook wel kon en het marxisme-lenisme werd grondig bestudeerd. Om de
wereldrevolutie te leiden werd in Moskou 1919 de Komintern opgericht. Agenten van deze organisatie trokken
de wereld in opzoek naar buitenlandse communisten. Henk Sneevliet (1883 – 1942) was zo’n figuur. Hij was er
bij toen de Chinese Communistische Partij (CCP) stiekem werd opgericht. Mao Zedong was een van de
medeoprichters. Sneevliets CCP was ontzettend klein en dacht dat de KMT wel een goede bondgenoot zou zijn
tegen het imperialisme, dus hij voerde veel gesprekken met Sun Yat-Sen. De KMT had het Rode Leger en de
Italiaanse Fascistische partij als voorbeeld, en op aandringen van de Komintern gingen de communisten en
nationalisten samenwerken: het Eerste Verenigde Front. Jammer genoeg ging Sun dood aw. Chiang Kai-Shek
werd de nieuwe leider van de KMT. Hij had door dat de communisten met de Sovjet een bedreiging vormden
voor zijn positie. De C’s en N’s liepen onder zijn bevel in 1926 gezamenlijk een veldtocht en Shanghai werd
bezet. Hierna keerde Chiang zich tegen de communisten en begonnen de vervolgingen.
De regering in Nanjing had als doel China te moderniseren als Amerika. Chiang zorgde ervoor dat veel
westerse landen hun invloedgebieden opgaven. Tijdens de Decade van Nanjing groeide de industrie, vooral
langs de Chinese oostkust van de KMT. Het platteland ging er daarentegen niet zo op vooruit. Veel
communisten waren tijdens de vervolgingen naar het platteland gevlucht en nu was de vraag wat de Partij zou
doen. Mao Zedong wist zeker dat de toekomst van de CCP niet bij de stad lag, maar bij de Chinese boeren.
Alleen de CCP hield vast aan het marxisme en de overtuiging dat het industrievolk voor de revolutie zou zorgen.
Toch slaagde Mao erin om in 1927 verzetshaarden op te bouwen waar grootgrondbezitters niet meer
bestonden en alle land gelijk verdeeld was. Het Rode Leger stond o.l.v. Mao en Zhu De en hielp bij dit proces.
In de steden mislukten alle pogingen om de revolutie te beginnen en eind 1931 kwamen de communisten op
gang. De Chinese Sovjetrepubliek werd uitgeroepen (Jiangxi-sovjet) en Mao werd president.
Chiang probeerde het nog te stoppen, maar het Rode Leger voerde een guerrillaoorlog en de communisten
begonnen een tocht van 12.000 km dwars door China: de Lange Mars. Mao groeide tijdens deze mars uit tot
onbetwiste leider. Rode Leger vervulde de strijdmacht, ideologische voorhoede en productiemacht. Zijn motto:
“Wij moeten de waarheid leren kennen aan de hand van feiten.” Ervaringen in de praktijk waren dus
belangrijker dan theorieën. Mao’s blauwdruk voor het bestuur was de socialistische staat, de massalijn.
Communistische mensen moesten zich onder het volk begeven en samen met het volk oplossingen zoeken
zodat de Partij de problemen van het volk leerde kennen.
Japan had ondertussen in 1931 Mantsoerije bezet, later de onafhankelijke staat Mantsjoekwo. Japan
probeerde Mongolië en Noord-China te bezetten, maar de communisten en Yan’an verklaarden meteen de
oorlog. Chiang stond nu tussen twee vijanden: Japan en communisten. Hij trof al voorbereidingen om Yan’an
aan te vallen. In 1936 dwongen zijn officieren hem om opnieuw samen te werken met de communisten om een
eenheid te vormen: het Tweede Verenigde Front. Vlak daarna viel Japan Beijing binnen en vervolgens werd de
hele oostkust bezet. Ne nationalistische regering vluchtte naar Chongqing, in het binnenland. In december
1941 voerde Japan een aanval uit op Pearl Harbor, het keerpunt van de oorlog. De VS raakten ook betrokken in
WOII en China werd een Amerikaans bondgenoot. Roosevelt bood militaire en financiële steun aan Chiang en
in 1943 werd China’s soevereiniteit echt internationaal erkend.
Mao was nu overtuigd dat de revolutionaire macht van het volk door kon breken. Tijdens een congres aan het
eind van WOII deed hij een oproep aan alle communisten om alles wat de communistische overheersing in de
weg stond op te ruimen. Het Rode leger werd het Volksbevrijdingsleger, de communisten kregen Mantsjoerije
weer terug en in 1949 drongen ze de hoofdstad Beijing binnen. Het land was nu communistisch (1 oktober
1949).
Hoofdstuk 4 “De opbouw van een socialistische staat” (China onder Mao 1949 – 1976)
China was nu officieel de Volksrepubliek China en werd geleid door de dictatuur die Stalin ook in Rusland had
ingevoerd. De Partij en het Volksbevrijdingsleger hadden alle machtsposities, maar ook niet-communisten
mochten meedoen met regeren. Wie niet wilde samenwerken met de CCP werd als vijand gezien en uit de weg
geruimd. De Volksrepubliek had een parallelle staatsstructuur: alle bestuursorganen (nationaal, provinciaal en
op districtniveau) kregen een tegenhanger van De Partij, met als hoofd Mao. Internationaal had China nu
banden met het Oostblok: alle communistische landen van Oost-Europa + Sovjet Unie. Men kon beginnen aan
de nieuwe samenleving en maakte massacampagnes: tv, radio, demonstraties, posters, etc. Vijanden van het
volk kregen een ‘heropvoeding’. Kritiek op De Partij werd niet geduld.
In 1950 was er de landhervoriming: alle boeren kregen een eigen stuk land. Communistische mensen trokken
naar dorpen en zochten mensen die hiervan zouden profiteren en richtten met hen een Bond van Arme
Boeren op (pachtheren, rijke boeren, middenboeren, arme boeren, landarbeiders). Pachtheren en rijke boeren
mochten pakken wat ze nodig hadden en de rest werd verdeeld onder de anderen. Deze hervormingen
verbeterde het lot van veel boeren. Door eigen land kreeg men motivatie om meer en beter te verbouwen. Het
einddoel: vorming van grootschalige, gemechaniseerde landbouwcommunes.
Ook kreeg de Volksrepubliek een planeconomie: overheid stelde prijzen vast en bepaalde de productie. Sovjet
hielp met opbouwen van een moderne industrie: Eerste Vijfjarenplan (1953). Ook onderwijs werd belangrijk en
zelfs meisjes moesten naar technische school.
Uiteindelijk ontstond De Grote Sprong Voorwaarts (Loon naar behoefte, afsterving van de staat omdat
iedereen gelijk zou zijn, gratis eten en school etc). De industrie ontwikkelde zich snel, maar de ontwikkeling van
de landbouw ging steeds langzamer. In 1955 werd toen besloten om de landbouw te collectiviseren:
volkscommunes; coöperaties die gezamenlijk eigenaar waren en gezamenlijk dingen onderhielden en
aanschaften. In 1956 een belangrijke ontwikkeling: Chroesjtsjof had openlijk kritiek op Stalin en sprak over
vreedzame co-existentie met de niet-communistische landen. De ontwikkeling die erop volgde wordt ook wel
Honderd Bloemen genoemd. Men kreeg een beperkte vrije markt, boeren kregen stukjes privégrond en er
kwam een redelijke vrijheid van meningsuiting. Deze destalinisatie leidde tot een golf van liberalisering in het
wereldje der communisten. Maar daar was Mao om deze te stoppen d.m.v. vervolgingen en in 1958 voerde
China koerswijzigingen in het economisch beleid: het Sovjet-ontwikkelingsmodel werd verlaten en de
ontwikkeling van de industrie was niet langer centraal. Nadruk op de zware industrie werd verschoven naar de
vijf kleinere industrieën: ijzer/staalfabrieken, kolenmijnen, machinefabrieken, chemische en
kunstmestfabrieken en waterkrachtcentrales waren nu van belang. Mao dacht dat het volk in staat was om
alles te overheersen. Maar toen boem bats bam baf droogte en geen oogst help en wel hongersnood help
help. Fabrieken kwamen stil te liggen door de lage kwaliteit en lag de economie bijna stil. Mao dacht toch maar
van nee en hij trad af als president en werd opgevolgd door Liu Shaoqi. Mao vond alleen niet dat het lag aan
zijn Grote Sprong.
In de top van de CCP stonden nu dus twee partijen recht tegenover elkaar: Mao die vond dat alle hervormingen
moesten helpen bij de ideologische doelen, en Liu Shaoqi en Deng Xiaoping die stonden voor een sterkere
economie.
Mao vond het vervelend dat ‘ie minder invloed had, maar kwam pas rond 1965 weer tevoorschijn. In 1966
schreef hij de opperbevelhebber van het Volksbevrijdingsleger (Lin Biao) dat er een nieuwe generatie
revolutionairen moest komen: het begin van de Grote Proletarische Culturele Revolutie. De studenten “Rode
Gardisten” zette hij op tegen het onderwijs. Alles wat in verband werd gebracht met het traditionele China, het
Westen en het kapitalisme moest vernietigd worden en het Rode Boekje werd de bijbel. Het liep uiteindelijk
een beetje uit de hand en zelfs onderling begonnen de Rode Gardisten elkaar te bekritiseren. Eind 1967 kwam
het land pas weer tot bedaren. Mao Zedong overleed op 9 september 1976.
Hoofdstuk 5 “Socialisme met Chinese kenmerken” (hervormingen van Deng Xiaoping 1978-2000)
1978: het Centraal Comité kondigde aan dat de ontwikkeling van de economie het belangrijkst zou zijn. De
regering voerde op dat moment de Vier Moderniseringen in:
 Landbouw: vrije markt, landbouw niet alleen voor de staat. Mensen meer motivatie en betere
kwaliteit.
 Industrie: hulp buitenland / join ventures. Westers + Chinees bedrijf in China (Speciale Economische
Zones) samenwerken. Voor Chinezen fijn omdat alle technologie enz dan ook in China is. Voor
buitenlanders aantrekkelijk door lage lonen, grote afzetmarkt, lage belastingen en een snelle
vergunning.
 Wetenschap + technologie: studeren in het buitenland, net als Japan die dat 100 jaar eerder al deed.
 Defensie: doel om zelfstandig en welvarend land te maken.
Het succes van deze hervormingen was enorm: mensen konden zich langzamerhand steeds meer luxe
veroorloven. Deng was hier ook een beetje overrompeld door. Maar het ontwikkelde zich niet overal even snel,
dus mensen in arme streken vertrokken naar de industrie, waardoor deze zich uitbreidde. Ook was er sprake
van toenemende corruptie door partijkaders. De tegenstellingen tussen arm en rijk werden steeds groter en
het volk wilde zelf ook wat kunnen zeggen in de politiek. Orthodoxe Marxisten wilden dit absoluut niet, maar
de hervormingsgezinde politici wilden wel een klein beetje toegeven. In 1978 werden er allemaal pamfletten
gehangen met politieke aanklachten, zo o.a. die van Wei Jingsheng. Hij waarschuwde mensen dat Deng kon
veranderen in een dictator. Hier werd hij echter voor opgepakt en veroordeeld tot 15 jaar cel. In de jaren 80
was er veel invloed uit het Westen. Daarom werd in 1983 de Campagne tegen Geestelijke Verontreiniging
gestart. Streven naar vrijheid en individualisme was “bourgeoisliberalistisch” (kapitalistisch). Het volk werd
steeds bozer op de overheid en er ontstonden demonstraties. De president van de Sovjet-Unie, Gorbatjov,
besloot doodleuk ook op bezoek te komen in 1989. Hij was voor vrije markt, kapitalisme om het communisme
te redden. De overheid van China is het hier niet mee eens, maar het volk wel.
Uiteindelijk hoorde men dat de Berlijnse Muur was gevallen en in 1992 viel ook de Sovjet-Unie. Deng wilde
meer experimenteren en op zoek gaan naar manieren die de welvaart konden verbeteren (“Rijk worden is
glorieus”). Met dit nieuwe beleid mocht het kapitalisme zijn gang gaan en de economie begon enorm te
groeien. Deng overleed in 1997, maar zijn koers werd voortgezet.
Er zijn ook keerzijden van het succes:
 Welvaart is ongelijk verdeeld, tegenstellingen arm en rijk zijn enorm.
 Arbeidsomstandigheden zijn ontzettend slecht en vakbonden ontbreken.
 Corruptie is, met de groei van de welvaart, alleen maar toegenomen.
 Het rechtssysteem functioneert slecht. Machthebbers zetten de zaak naar hun eigen hand.
Download