toelichtingen bij het kernkader speciaal onderwijs 2012

advertisement
TOELICHTINGEN BIJ HET KERNKADER SPECIAAL ONDERWIJS 2012.
Kwaliteitsdomein A: Opbrengsten
Kwaliteitsaspect 1
De opbrengsten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van de
leerlingenpopulatie mag worden verwacht.
1.1.
Aan het eind van de schoolperiode bereiken de leerlingen een eindniveau dat
voldoet aan de landelijke standaarden voor cognitieve opbrengsten.
De school heeft tot taak de leerlingen onderwijs te bieden waarbij zij kennis, vaardigheden en
houdingen verwerven. Uitgangspunt voor dat aanbod zijn de kerndoelen speciaal onderwijs en
de wetsartikelen in de Wet op de Expertisecentra art. 11 lid 2, art. 13 en art. 15. De opdracht
aan de school is om de leerling aan de hand van de daarin besloten kennis-, vaardigheid- en
attitudedoelen tot optimale ontwikkeling te brengen. Dit resulteert aan het eind van de
schoolperiode voor elke leerling afzonderlijk in een eindprofiel op de cognitieve vakken. De
bereikte eindprofielen voldoen aan de standaarden op het gebied van de cognitieve
opbrengsten die de inspectie heeft ontwikkeld. De inspectie houdt hierbij rekening met
verschillen in samenstelling van de leerlingenpopulatie van de scholen.
De scholen verantwoorden zich over de opbrengsten van hun onderwijs aan het eind van de
schoolperiode. Dat kan met de resultaten die de leerlingen behalen op landelijk genormeerde,
methodeonafhankelijke toetsen.
1.2.
Aan het eind van de schoolperiode bereiken de leerlingen een eindniveau dat
voldoet aan de landelijke standaarden voor sociale opbrengsten.
De school heeft tot taak de leerlingen onderwijs te bieden waarbij zij kennis, vaardigheden en
houdingen verwerven. Uitgangspunt voor dat aanbod zijn de kerndoelen speciaal onderwijs en
de wetsartikelen in de Wet op de Expertisecentra art. 11 lid 2, art. 13 en art. 15. De opdracht
aan de school is om de leerling aan de hand van de daarin besloten kennis-, vaardigheid- en
attitudedoelen tot optimale ontwikkeling te brengen. Dit resulteert aan het eind van de
schoolperiode voor elke leerling afzonderlijk in een eindprofiel op de leergebiedoverstijgende
ontwikkelingsgebieden in ieder geval inhoudende de sociale competenties.
De scholen verantwoorden zich over de opbrengsten van hun onderwijs aan het eind van de
schoolperiode en doen dat ook op het gebied van de sociale competenties. Dit kan met de
resultaten die gemeten zijn met landelijk genormeerde instrumenten waarvoor de inspectie
normen op schoolniveau heeft bepaald.
Onder sociale competenties worden verstaan: sociaal-emotionele ontwikkeling (zelfbeeld,
zelfstandigheid, regulering van emoties etc.), sociale vaardigheden (samenwerken,
zelfredzaamheid, omgaan met conflicten, etc.) en houdingen/ vaardigheden om in
uiteenlopende situaties succesvol te functioneren (zelfsturing, omgaan met verschillen,
democratisch handelen, sociale en maatschappelijke verantwoordelijkheid, moreel kunnen
oordelen, etc.). Voor die scholen waarop dat van toepassing is kent de sociaal- emotionele
ontwikkeling van de leerlingen ook een levensbeschouwelijke component.
De bereikte eindprofielen voldoen aan de standaarden op het gebied van de sociale
competenties die de inspectie heeft ontwikkeld. De inspectie houdt hierbij rekening met
verschillen in samenstelling van de leerlingenpopulatie van de scholen.
1.3.
De gerealiseerde uitstroombestemmingen van de leerlingen liggen ten minste
op het niveau van de landelijke standaarden voor opbrengsten.
Aan het eind van de schoolperiode maakt de leerling de overstap naar een vervolgvoorziening.
Het bereikte uitstroomprofiel vormt de garantie dat de leerling in voldoende mate geëquipeerd
is om zich met succes te kunnen handhaven in de vervolgbestemming die met het bereikte
uitstroomprofiel samenhangt. De school onderneemt in samenwerking met de leerling en zijn
ouders activiteiten om voor de leerling een plek in een passende uitstroombestemming te
verwerven. De uitstroombestemming waar de leerling terecht komt is passend bij de
mogelijkheden van de leerling. De scholen verantwoorden zich over de opbrengsten van hun
onderwijs aan het eind van de schoolperiode en doen dat ook in termen van
uitstroombestemmingen.
Toelichting kernkader SO-EC 2012; versie 29032012.01.R
1
De bereikte uitstroombestemmingen voldoen aan de standaarden op het gebied van de
opbrengsten die de inspectie heeft ontwikkeld.
1.4.
De school voldoet aan de landelijke standaard voor bestendiging.
Uitgangspunt is dat de leerroute behorende bij het gekozen uitstroomperspectief de leerling in
voldoende mate toerust om met succes het onderwijs, al dan niet met extra ondersteuning, op
de vervolgvoorziening te kunnen volgen. Dat betekent dat er van uit mag worden gegaan dat
de leerling twee jaar na plaatsing in beginsel nog steeds op die plek zit. Dit verhoogt de kans
op het met succes afronden van het traject in deze uitstroombestemming.
Achtergrond van deze indicator is of de school voldoende inspanningen heeft gepleegd om er
voor te zorgen dat de school zicht heeft op de eisen die de vervolgvoorzieningen stellen aan
leerlingen, of de school kan aantonen dat zij het onderwijsaanbod daarop heeft afgestemd, of
de school systematisch informatie verzamelt om zicht te houden op de bestendiging van de
verworven plaatsen in vervolgvoorzieningen en of de school analyseert welke oorzaken ten
grondslag liggen aan situaties waarin die bestendiging niet wordt gerealiseerd waarbij in ieder
geval de school de vraag beantwoordt of de geboden opleiding daarin een rol heeft gespeeld.
Kwaliteitsdomein B: Leerlingenzorg
Kwaliteitsaspect 2
De school begeleidt de leerlingen aan de hand van hun
ontwikkelingsperspectief, zodat zij zich naar hun mogelijkheden
ontwikkelen.
2.1.*
Het bestuur stelt bij plaatsing voor iedere leerling binnen zes weken een
ontwikkelingsperspectief vast.
De commissie voor de begeleiding adviseert het bestuur over het ontwikkelingsperspectief van
de leerling. De commissie bepaalt, aansluitend op de vorming van een diagnostisch beeld, een
ontwikkelingsperspectief van de leerling. Onderdeel van het diagnostisch beeld vormen bij
voorkeur de IQ-gegevens van de leerling, die meestal op scholen voor (voortgezet) speciaal
onderwijs aanwezig zijn en een niveaubepaling op de leerlijnen van de kernvakken. Het
ontwikkelingsperspectief vormt de inschatting van de ontwikkelingsmogelijkheden van de
leerling uiteen gelegd in de elementen leerroute (bundeling van leerlijnen), uitstroomniveau
en uitstroombestemming. Voor jonge leerlingen maakt de school een ambitieuze keuze. De
vaststelling van het perspectief komt tot stand na op overeenstemming gericht overleg met de
ouders waarbij de inzet er op gericht is tot overeenstemming te komen. Het is gebruikelijk de
leerling bij dit overleg te betrekken.
2.2.*
De school gebruikt een samenhangend systeem van (genormeerde)
instrumenten en procedures voor het volgen van de prestaties en de
ontwikkeling van de leerlingen.
De school beschikt over een leerlingvolgsysteem of registratiesysteem op basis waarvan de
school in staat is de prestaties en de vorderingen in de ontwikkeling van de leerling op de
vastgestelde leerroute uit het ontwikkelingsperspectief te volgen. Het gaat er dan om de
ontwikkeling van de leerling over de volle breedte (sociaal, emotioneel, cognitief en -indien
relevant - fysiek) zichtbaar te maken. Het gaat om methodegebonden en
methodeonafhankelijke toetsen. De school zet valide en betrouwbare toetsinstrumenten in
voor alle leerjaren. Dit betreft zowel schriftelijke toetsen als observaties.
2.3.*
De school stelt vast of de leerlingen zich ontwikkelen conform het
ontwikkelingsperspectief en maakt naar aanleiding hiervan beredeneerde
keuzes.
De school bepaalt ten minste één maal per jaar of de leerling zich minimaal op de kernvakken
volgens de leerroute en daarmee volgens verwachting, ontwikkelt. Dit impliceert dat de school
vaststelt of de ontwikkeling gunstiger, conform of ongunstiger is dan de leerroute waarop de
leerling is geplaatst, aangeeft. Dit leidt tot onderbouwde keuzes voor het geplande aanbod
voor de leerling en voor zijn doorstroom binnen de school. Een hogere frequentie van het
bepalen of een leerling ‘op koers’ ligt biedt de garantie dat de school eerder kan ingrijpen
Toelichting kernkader SO-EC 2012; versie 29032012.01.R
2
wanneer de ontwikkeling niet volgens verwachting verloopt. Hierbij is van belang dat de
redenering die de school volgt transparant en logisch is. Verder zijn de belangrijkste
elementen van de redenering gedocumenteerd. Dit impliceert dat als resultaat van deze
evaluatie zijn vastgelegd het antwoord op de vraag òf de ontwikkeling van de leerling volgens
verwachting verloopt met verwijzing naar de bouwstenen waar deze conclusie op is
gebaseerd; een analyse van de belemmerende en bevorderende factoren die (deels) een
verklaring vormen van het bereikte resultaat en (een verwijzing naar) de consequenties die de
school verbindt aan de conclusies uit de evaluatie van het ontwikkelingsperspectief voor de
inrichting van het onderwijs voor deze leerling in de komende planperiode.
2.4.* De school voert het onderwijs en de ondersteuning planmatig uit.
De school kan aantonen dat de teamleden op basis van het vastgestelde
ontwikkelingsperspectief planmatig te werk gaan. Dat wil zeggen dat er concrete doelen zijn
geformuleerd die binnen een bepaalde termijn moeten zijn bereikt. Er concrete activiteiten zijn
beschreven alsmede de methode, de middelen en de materialen, als weg waarlangs de
teamleden de beoogde doelen met de leerlingen denken te bereiken. Het moment en de wijze
van evaluatie zijn ook opgenomen in het ontwikkelingsperspectief. Voorgaande is dusdanig in
schooldocumenten vastgelegd dat het sturend is voor het handelen van de teamleden.
Dat sturend karakter blijkt uit de onmiskenbare en eenduidige relatie die bestaat tussen het
ontwikkelingsperspectief en de daaraan verbonden leerroute enerzijds en de uitgevoerde
activiteit van de leraar met de leerlingen anderzijds. Wanneer dit niet voldoende duidelijk
spreekt uit ofwel de ondernomen activiteiten ofwel uit schooldocumenten die betrekking
hebben op het ontwikkelingsperspectief, dan weet de leraar deze relatie te leggen.
2.5
De school kent structurele samenwerking met ketenpartners waar
noodzakelijke interventies op leerlingenniveau haar eigen kerntaak
overschrijden.
Voor leerlingen met leer- en/of gedragsproblemen waarvoor de oplossing niet tot het
standaard handelingsrepertoire van de school behoort en waarvoor de expertise op de school
ontbreekt, beschikt de school over een samenwerkingsstructuur met ketenpartners. Doel van
de samenwerking is gericht op het alsnog kunnen realiseren van het beoogde
ontwikkelingsperspectief waarbij een ambitieuze insteek het uitgangspunt blijft.
Kwaliteitsdomein C: Onderwijsleerproces
Kwaliteitsaspect 3
De aangeboden leerstofinhouden bereiden de leerlingen voor op
vervolgonderwijs en samenleving.
3.1.* Bij de aangeboden leerinhouden op het gebied van Nederlandse Taal en
rekenen/wiskunde biedt de school de kerndoelen als te bereiken
doelstellingen.
In de Wet op Expertisecentra (WEC) is vastgelegd dat het leerstofaanbod aan de kerndoelen
dient te voldoen (WEC, art. 13, lid 7). Bij deze indicator gaat de inspectie na of ten minste het
aanbod voor de kernvakken Nederlandse taal en Rekenen en wiskunde aan de kerndoelen
voldoet. De inspectie toetst aan de hand van een toelichting van de schoolleiding of de
leerinhouden uit de gebruikte leerlijnen en methoden dekkend zijn voor de kerndoelen. Als
een gebruikte methode niet voldoet aan alle kerndoelen, dan moet een school kunnen
aantonen dat zij de hiaten in dat aanbod heeft opgevuld met aanvullende materialen. Als het
aanbod voor Nederlandse taal en voor rekenen en wiskunde niet is ontleend aan
kerndoelendekkende methoden, dan moeten de leerinhouden zo omschreven zijn dat de
inspectie kan nagaan of deze aan alle kerndoelen voldoen. Dit betekent dat de school
bijvoorbeeld een vergelijkend overzicht kan aanleveren van de eigen doelen en de kerndoelen
en een uitwerking van de bij de eigen doelen behorende leerinhouden. Voorwaarde is dat de
geplande leerinhouden ook feitelijk worden aangeboden door de school.
Toelichting kernkader SO-EC 2012; versie 29032012.01.R
3
3.2.
Bij de aangeboden leerinhouden op de leergebied overstijgende
vormingsgebieden biedt de school de kerndoelen als te bereiken
doelstellingen.
In de Wet op Expertisecentra is opgenomen dat het onderwijs zich richt op de emotionele
ontwikkeling en op het verwerven van sociale vaardigheden (WEC. Art. 11, lid 2). In deze wet
is tevens opgenomen dat het onderwijs gericht is op het bevorderen van actief burgerschap en
sociale integratie (WEC. Art 11, lid 3). Het is bovendien vastgelegd dat het leerstofaanbod aan
de kerndoelen dient te voldoen (WEC, art. 13, lid 7).
Bij deze indicator gaat de inspectie na of het aanbod voor de leergebiedoverstijgende
vormingsgebieden en daarvan ten minste de doelen voor de sociale competenties aan de
kerndoelen voldoen. Onder sociale competenties wordt verstaan: sociaal-emotionele
ontwikkeling (zelfbeeld, zelfstandigheid, regulering van emoties, etc.), sociale vaardigheden
(samenwerken, zelfredzaamheid, omgaan met conflicten, etc.) en houdingen/ vaardigheden
om in uiteenlopende situaties succesvol te functioneren (zelfsturing, omgaan met verschillen,
democratisch handelen, sociale en maatschappelijke verantwoordelijkheid, moreel kunnen
oordelen, etc.)
De inspectie toetst of de leerinhouden uit de gebruikte leerlijnen en methoden dekkend zijn
voor de kerndoelen. De school kan aantonen dat ze op systematische wijze in de groepen,
rekening houdend met de leeftijd van de betreffende leerlingen, aan bovenstaande aspecten
aandacht besteden. Dit kan met methoden of programma’s, ingebed in thema’s of met losse
lessen. In de lesdoelen moeten bovenstaande aspecten als zodanig herkenbaar zijn.
De inspectie betrekt bij deze indicator ook het toezicht op het aanbod gericht op bevordering
van actief burgerschap en sociale integratie, met inbegrip van het overdragen van kennis over
en kennismaking met de diversiteit in de samenleving. Tevens gaat het aanbod er mede van
uit dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving. Bij de beoordeling van deze
indicator zijn vier aandachtspunten van belang:

de school schenkt aandacht aan bevordering van sociale competenties;

De school schenkt aandacht aan de samenleving en de diversiteit daarin en
bevordert deelname aan en betrokkenheid bij de samenleving;

De school bevordert de basiswaarden en de kennis, houdingen en vaardigheden
voor participatie in de democratische rechtsstaat;

De school brengt actief burgerschap en sociale integratie ook zelf in de praktijk.
Dit aanbod is afgestemd op de specifieke leerlingenpopulatie van de school en in relatie tot het
betreffende cluster.
3.3.* Het leerstofaanbod van de leerroute sluit aan op de uitstroombestemming.
Voor een goede aansluiting op het vervolgonderwijs is het van belang dat de leerinhouden ook
feitelijk opleiden naar een niveau waarmee de leerlingen met succes de overstap kunnen
maken in de richting van een vervolgbestemming. Dat betekent dat de school zicht heeft op
de ‘eisen’ die de vervolgbestemming stelt aan het niveau van functioneren van de leerlingen.
De school heeft dit vertaald in eindprofielen van uitstroomniveaus waar de leerlingen aan
moeten voldoen voor deze succesvolle overstap. Aansluitend op de verschillende
uitstroombestemmingen heeft de school een beredeneerd aanbod opgesteld.
3.4.
De leerinhouden voorzien in een doorgaande lijn.
De leerinhouden in de opeenvolgende leerjaren moeten goed op elkaar aansluiten. Er moet
sprake zijn van een doorgaande lijn door de hele school of locatie voor de verschillende
leerroutes die binnen de school worden onderscheiden. Het leerstofaanbod is zodanig
samengesteld dat het zich in beginsel uitstrekt over 8 leerjaren. In de onderscheiden leerjaren
moet structureel en op elkaar aansluitend gebruik gemaakt worden van de methoden die de
school hanteert. Als de school niet over methoden beschikt dan dienen de leerinhouden in
leerlijnen met tussendoelen beschreven te zijn en eveneens structureel gebruikt te worden.
Toelichting kernkader SO-EC 2012; versie 29032012.01.R
4
Kwaliteitsaspect 4
De leraren geven de leerlingen voldoende tijd om zich het leerstofaanbod
eigen te maken.
4.1.
De school maakt per leerroute een beredeneerde keuze voor de inzet van de
beschikbare onderwijstijd.
De factor tijd speelt een belangrijke rol bij het behalen van voldoende opbrengsten met
leerlingen. Het is dan ook van belang dat de school de onderwijstijd bewust hanteert en
gebruikt als instrument van schoolbeleid door op dit gebied keuzes te maken en zich daarover
te verantwoorden. Deze keuzes hebben betrekking op de verdeling van de beschikbare
onderwijstijd over de in de leerroute opgenomen leer- en vormingsgebieden. Deze keuzes
leiden op schoolniveau tot een lesrooster.
4.2.* De leraren zetten de geplande onderwijstijd doelgericht in.
De school zorgt ervoor dat de leraren de geplande onderwijstijd doelgericht inzetten voor
onderwijsactiviteiten. Teamleden geven hun lessen conform het rooster. Als de leraar daarvan
afwijkt is daar een verklaring voor. De geplande onderwijstijd is gericht op het realiseren van
kennis- en vaardigheidsdoelen die zijn uitgewerkt en vastgelegd in een leerlijn als onderdeel
van een leerroute. De leraar geeft er blijk van, de beschikbare tijd in te willen zetten voor het
behalen van het doel van de les. De doelgerichtheid maakt de leraar extra duidelijk door aan
het begin van de les aan te geven wat het doel van de les is. Of de leraar heeft het doel
vastgelegd in een lesvoorbereiding.
4.3.
De leraren maken efficiënt gebruik van de geplande onderwijstijd.
Teamleden geven inhoud aan de lessen die bijdragen aan de ontwikkeling van de leerlingen.
Dit gebeurt door een efficiënt gebruik te maken van de beschikbare onderwijstijd. Het efficiënt
gebruik van de onderwijstijd blijkt uit drie elementen:

Er wordt op toegezien dat personeel, leerlingen en ouders de schoolregels op dit
gebied naleven.

Daarnaast heeft de school de onderwijstijd evenwichtig verdeeld over de
verschillende leer- en vormingsgebieden, zodat zowel de wettelijk verplichte
kerndoelen als de eigen keuze van de school voldoende aandacht krijgt. Deze
keuzes zijn vertaald in groepsroosters die de leraren overeenkomstig hanteren en
naleven.

De onderwijsactiviteiten geven blijk van goed klassenmanagement, waarbij de
geplande onderwijstijd beteed wordt aan het doel van de activiteit, er weinig tijd
verloren gaat aan organisatorische aspecten, er nauwelijks tijd verloren gaat door
ordeverstoringen en leerlingen niet onnodig lang hoeven te wachten op instructie
en/ of het kunnen uitvoeren van opdrachten.
Kwaliteitsaspect 5
Het schoolklimaat wordt gekenmerkt door veiligheid en respectvolle
omgangsvormen.
5.1.
De ouders tonen zich betrokken bij de school door de activiteiten die de
school daartoe onderneemt.
De school kan laten zien welke activiteiten zij onderneemt om ouders/verzorgers bij de school
te betrekken en wat daarvan het resultaat is. Wanneer ouders geringe betrokkenheid tonen
heeft de school onderzocht welke oorzaken hieraan ten grondslag liggen en heeft passende
maatregelen naar inhoud en vorm om de betrokkenheid van ouders te verhogen. Bij deze
analyse betrekt de school een vertegenwoordiging van ouders van leerlingen.
De beoogde betrokkenheid heeft een positief karakter. Zij is gericht op het leveren van een
bijdrage aan de goede naam en faam van de school en op de optimale ontwikkeling van alle
leerlingen en het eigen kind in het bijzonder. Dit laatste houdt ook in dat de communicatie
met ouders structureel is en niet alleen plaatsvindt als zich een incident voordoet. Het contact
vloeit voort uit het partnerschap dat de school met de ouders is aangegaan en is gericht op de
mogelijkheden in plaats van de onmogelijkheden van de leerling. De houding van de ouders
Toelichting kernkader SO-EC 2012; versie 29032012.01.R
5
ten opzichte van de school is positief kritische waartoe de school de ouders in de gelegenheid
stelt.
De ondernomen activiteiten passen bij de visie van de school en de kenmerken van de
ouderpopulatie waaronder de etnisch culturele achtergrond van de ouders.
5.2.*
De school heeft een veilige leer- en werksituatie voor zowel de leerlingen als
het personeel.
Van de school mag worden verwacht dat zij voor alle betrokkenen (leerlingen, teamleden,
ouders) zowel in fysiek als in sociaal opzicht een veilig schoolklimaat realiseert. Dit strekt zich
ook uit tot alle activiteiten onder verantwoordelijkheid van de school zoals het verblijf van
leerlingen op het schoolterrein en bij schoolreizen en excursies. Uitgangspunt van het schoolbeleid is dat zich geen bedreigingen, geweldincidenten en intimidaties voordoen en er geen
ongelukken gebeuren. De school doet er alles aan om een veilige onderwijssituaties te
realiseren. Dit kan onder meer blijken uit het geëxpliciteerde veiligheidsbeleid, de registratie
van incidenten op het gebied van zowel de fysieke als de sociale veiligheid en uit onderzoek
naar de veiligheidsbeleving van de leerlingen en het personeel. Tijdens het onderzoek op de
school doen zich geen of een beperkt aantal signalen voor die wijzen op een onveilige
onderwijsleersituatie. Uit gesprekken met leerlingen en leraren blijkt dat zij een voldoende
veilige leer- en werkomgeving ervaren.
Een belangrijke voorwaarde is dat de school beleid heeft ontwikkeld gericht op het voorkomen
en afhandelen van incidenten in en om de school.
5.3.
De leerlingen gaan op een respectvolle manier met elkaar en anderen om.
Teamleden zorgen voor een respectvolle omgang tussen leerlingen onderling en met
volwassenen die zich in de school bevinden, waaronder de leraren. Dit betekent dat zij
stimuleren dat de leerlingen elkaar accepteren zoals ze zijn (achtergrond, uiterlijk, capaciteit,
handicap of gedrag) en met elkaar omgaan volgens algemeen aanvaarde normen. Zij houden
daarbij rekening met (culturele) verschillen en eigenaardigheden en de teamleden laten
blijken niet te tolereren dat leerlingen worden uitgelachen, geïntimideerd of gediscrimineerd.
Voorts stimuleren leraren dat leerlingen samenwerken, naar elkaar luisteren, zorg hebben
voor elkaar en solidariteit laten zien. Zij stimuleren leerlingen aandacht te besteden aan
belangrijke gebeurtenissen in elkaars leven. Leraren begeleiden leerlingen bij het zelf oplossen
van ruzies of misverstanden.
In de omgang tussen leerlingen met anderen zien leraren er op toe dat dit verloopt volgens de
afspraken die daarvoor op school zijn vastgesteld. Zij grijpen adequaat in wanneer deze
afspraken niet worden nageleefd. Zo treden zij onmiddellijk en adequaat op bij pestgedrag
(waaronder cyberpesten) en bij verbaal en non-verbaal geweld of bedreigingen. Leraren
zorgen er tevens voor dat de voorwaarden voor een respectvolle omgang tussen leerlingen
onderling en tussen leerlingen en volwassenen aanwezig zijn: zij zorgen voor een ontspannen
sfeer, een goede relatie met de volwassenen waarmee ze frequent te maken hebben en
stimuleren het zelfvertrouwen van leerlingen.
5.4.
De leraren gaan op een respectvolle manier om met de leerlingen.
Teamleden tonen zelf in gedrag en taalgebruik respect voor de leerlingen. De omgang met
leerlingen verloopt op basis van gelijkwaardigheid en er spreekt wederzijds respect voor
elkaar uit. Teamleden zijn hierop aanspreekbaar zowel door collega’s als door leerlingen.
5.5.
De inrichting van het gebouw en de lesruimten getuigen van een veilige en
inspirerende leer- en werkomgeving.
In voorwaardelijke zin draagt ook de inrichting van het schoolgebouw en de lesruimten bij aan
veiligheid en een respectvolle omgang. Het betreft dan aspecten als de inrichting van
gebouwen en ruimtes waarin lessen en andere activiteiten plaatsvinden, de functionaliteit en
aantrekkelijkheid ervan en met name ook de hygiënische omstandigheden.
Deels betreft het hier condities waar de school niet altijd invloed op heeft. Wel kan de school
ervoor zorgen dat de ruimtes in en rond de school er verzorgd uitzien en een uitnodigend
karakter hebben voor leerlingen en teamleden.
Toelichting kernkader SO-EC 2012; versie 29032012.01.R
6
Kwaliteitsaspect 6
De leraren leggen duidelijk uit, organiseren de onderwijsactiviteiten
efficiënt en houden de leerlingen taakbetrokken.
6.1.* De leraren geven duidelijke uitleg van de leerstof.
Teamleden leggen op aansprekende, doelgerichte en interactieve wijze uit, opdat het voor alle
leerlingen mogelijk is de leerstof en de opdrachten te begrijpen. Er zijn ook situaties denkbaar
dat de uitleg niet of slechts gedeeltelijk door de leraar wordt gegeven maar bijvoorbeeld aan
de hand van multimedia. Het is dan aan de leraar er voor te zorgen dat de inzet van deze
media net zo effectief is of mogelijk nog effectiever dan de inzet van de leraar afzonderlijk. In
geplande instructiemomenten als onderdeel van een les geeft de leraar aan één of een
groep(je) leerlingen uitleg van de lesstof op een manier dat de leraar de leerlingen meeneemt
in een denkproces dat gericht is op het zetten van een volgende stap in het leerproces om
kennis, vaardigheden of houdingen te verwerven. De leraar geeft het doel aan het begin van
de les aan. De uitleg vindt plaats in kleine opeenvolgende stapjes en is kort en doelmatig.
Hierin zijn didactische principes herkenbaar als aansluiten bij het bekende, de belangstelling of
de actualiteit. De leraar stelt vragen die door alle leerlingen worden begrepen en geeft
concrete voorbeelden.
6.2.* De leraren realiseren een taakgerichte werksfeer
Teamleden zorgen er voor dat de lessen in een taakgerichte sfeer verlopen waarbij de
leerlingen zich kunnen concentreren op hun taken en deze volgens de gegeven aanwijzingen
kunnen uitvoeren. Daartoe zorgt de leraar voor een goede structuur in de onderwijsactiviteiten
en voor een rustig en een ordelijk verloop van het onderwijsleerproces, rekening houdend met
de doelgroep. Ook speelt hierbij een rol dat de leraar zorgt voor een doelmatig
klassenmanagement en de leerlingen duidelijk maakt welke leerhouding (luisterend, actief) in
verschillende onderwijsleersituaties van hen wordt verwacht.
6.3.* De leerlingen zijn actief betrokken bij de onderwijsactiviteiten.
Bij de uitvoering van de lessen geven de leerlingen in hun gedrag blijk van een grote mate
van betrokkenheid. Dit komt tot uiting in een actieve luisterhouding tijdens de uitleg en in een
geconcentreerde uitvoering van opgedragen taken. Ook is het een positieve indicatie als
leerlingen zich geïnteresseerd tonen en geconcentreerd bezig zijn met hun werk. De leerlingen
tonen zich ‘actieve leerders’. Bij de beoordeling van deze indicator is alertheid geboden om er
voor te zorgen dat wat de indicator beoogt ook wordt gemeten. Het is hierbij zaak terdege
rekening te houden met de doelgroep leerlingen waarbij het besef leeft dat leerlingen in het
(voortgezet) speciaal onderwijs ook op andere wijzen dan hiervoor genoemd uiting kunnen
geven aan hun betrokkenheid bij de les.
Kwaliteitsaspect 7
De leraren stemmen aanbod, instructie, verwerking, onderwijstijd en
aanpak af op verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen.
7.1.
De leraren stemmen binnen de leerroute de aangeboden leerinhouden af op
de onderwijsbehoeften van leerlingen.
De school maakt structureel gebruik van de mogelijkheden om binnen de leerroute te
differentiëren in het aanbod (bijvoorbeeld herhalingsstof, verrijkingsstof, voorschotbenadering,
fundamentele doelen en streefdoelen). De afstemming is er op gericht tegemoet te komen aan
verschillen in onderwijsbehoeften van leerlingen op het gebied van het leerstofaanbod
(leerinhouden) binnen de bandbreedte van de leerroute waarin de leerlingen zijn geplaatst. De
afstemming krijgt gestalte in groepering van leerlingen in sub-groepjes naar bijvoorbeeld
niveau. Indien nodig gebruikt de school toereikende, additionele leermaterialen. Over de
afstemming van het aanbod zijn afspraken op schoolniveau gemaakt.
7.2.
De leraren stemmen de instructie af op verschillen in instructiebehoeften van
leerlingen.
De afstemming naar instructiebehoeften bestaat uit een (tijdelijke) aanpassing van de wijze
waarop leraren de in de leerlijn geformuleerde leerinhouden aanbieden. De leraren
Toelichting kernkader SO-EC 2012; versie 29032012.01.R
7
differentiëren op planmatige wijze in de uitleg van de leerstof ongeacht de organisatievorm. Er
moet echter wel sprake zijn van een gepland instructiemoment. Dit in tegenstelling tot
toevallige momenten waarop de leraar aan individuele leerlingen uitleg en ondersteuning
bieden om gegeven opdrachten uit te kunnen voeren. (terrassenmodel)
De leraren richten zich op een op de behoeften van de leerlingen afgestemde manier tot de
leerlingen. Geven bijvoorbeeld vaker beurten en extra voorbeelden, bieden aparte voor-,
verlengde of neveninstructie aan. De leraren spreken de goede leerlingen tijdens de instructie
ook aan, bijvoorbeeld door het stellen van moeilijker vragen.
Het geven van instructie in niveaugroepen behoort hier ook toe. Leerlingen voor wie de
instructie niet bestemd is, worden dan door de leraar aan het werk gezet.
7.3.
De leraren stemmen de verwerkingsopdrachten af op de verschillen in
verwerkingsbehoeften van leerlingen.
De afstemming naar verwerkingsbehoeften van leerlingen bestaat uit een (tijdelijke)
aanpassing van de wijze waarop leraren leerlingen de in de leerlijn geformuleerde
leerinhouden laten oefenen en verwerken. De leraren differentiëren op planmatige wijze in die
verwerkingsopdrachten ongeacht de organisatievorm. Zo krijgen de leerlingen aan hun niveau
en/of tempo aangepaste verwerkingsopdrachten (bijvoorbeeld uitloopopdrachten,
verdiepingsopdrachten). Ook is differentiatie naar belangstelling een mogelijkheid
(keuzeopdrachten). Het uitzetten van aangepaste verwerkingsopdrachten kan gekoppeld zijn
aan niveaugroepen. Maar ook daarbinnen kunnen leraren verdergaande differentiatie op het
niveau van oefen- en verwerkingsopdrachten realiseren. In beide gevallen is sprake van
afstemming op de verwerkingsbehoeften van de leerlingen.
Wanneer er sprake is van een strikt individuele onderwijsaanpak dan realiseert de leraar de
afstemming op de verwerkingsbehoeften van de leerlingen per definitie. Bij een dergelijke
inrichting van het onderwijs bestaan de lessen vrijwel uitsluitend uit het uitvoeren van
verwerkingsopdrachten.
7.4.
De leraren stemmen de onderwijstijd af op verschillen in behoefte aan
leertijd van leerlingen.
De afstemming naar behoeften aan leertijd van leerlingen bestaat uit een gedifferentieerde
(tijdelijke) aanpassing van de inzet van de onderwijstijd. De leraren differentiëren hierbij
binnen de bandbreedte van de leerroute waarin de leerlingen zijn geplaatst en ongeacht de
organisatievorm. Indien de resultaten van toetsen of observaties een (grote) uitval van één of
meer leerlingen laten zien op een vakgebied, breidt de school de onderwijstijd voor die vakken
aantoonbaar (tijdelijk) uit. Dit kan zowel op school-, (sub)groeps- als individueel niveau.
Differentiatie in onderwijstijd kan plaatsvinden in reguliere lessen en/ of op momenten van
zelfstandig werken. Uitbreiding van onderwijstijd kan ook plaatsvinden door het geven van
huiswerk. Het is ook mogelijk, als daar aanleiding toe bestaat, dat leerlingen juist minder tijd
besteden aan een bepaald leergebied ten gunste van een ander leergebied. Onderbouwing van
een dergelijke afweging is een vereiste.
7.5.* De leraren stemmen hun (ortho-)pedagogisch handelen af op
(problematisch) gedrag van leerlingen.
De afstemming op behoeften aan (ortho-) pedagogische aanpak van leerlingen die door hun
gedrag daar blijk van geven, bestaat uit een gedifferentieerde (tijdelijke) aanpassing ten
opzichte van de aanpak die de school voor de (sub)doelgroep toepast. Als het gedrag van één
of meer leerlingen daar aanleiding toe geeft kan de leraar besluiten meer te investeren in de
relatie met de betreffende leerling/ leerlingen door de interactie te intensiveren, regelmatig te
herinneren aan gemaakte afspraken of de leerling vaker aan te spreken om hem uit z’n
isolement te halen en/ of bestaande angst te overwinnen. Wanneer het gedrag van de
leerkracht naar één of meer leerlingen niet opvallend afwijkt ten opzichte van de rest van de
groep, en geeft het gedrag van één of meer leerlingen ook geen aanleiding tot een aangepaste
aanpak van de leraar, dan kan de inspecteur oordelen vanuit de benadering ‘geen contraindicaties’.
Toelichting kernkader SO-EC 2012; versie 29032012.01.R
8
Kwaliteitsdomein D: Kwaliteitszorg
Kwaliteitsaspect 8
De school zorgt systematisch en planmatig voor behoud en verbetering van
de kwaliteit van haar onderwijs.
8.1.
De school heeft inzicht in de onderwijsbehoeften van haar
leerlingenpopulatie.
De school geeft er blijk van kennis te hebben van de onderwijsrelevante kenmerken van haar
schoolbevolking (leerling-kenmerken, etnische afkomst, sociale context). Zij kent de
onderwijsbehoeften van de leerlingenpopulatie en verbindt daaraan aantoonbaar
consequenties voor de inrichting van het onderwijs.
8.2.* De school evalueert jaarlijks de cognitieve resultaten van de leerlingen.
De school heeft tot taak de leerlingen onderwijs te bieden waarbij zij kennis, vaardigheden en
houdingen verwerven. Uitgangspunt voor dat aanbod zijn de kerndoelen speciaal onderwijs.
De opdracht aan de school is om de leerling aan de hand van de daarin besloten kennis-,
vaardigheids- en attitudedoelen tot optimale ontwikkeling te brengen. De school verantwoordt
zich over de opbrengsten van haar onderwijs in relatie tot het vastgestelde
ontwikkelingsperspectieven. Daarbij staat centraal dat de school zichtbaar kan maken dat zij
er bij de leerlingen 'uit haalt wat er in zit' op cognitief gebied in het algemeen en op de vakken
Nederlandse taal en Rekenen en wiskunde in het bijzonder, passend bij het niveau van de
leerlingen. Het is dan van belang dat de school de behaalde opbrengsten vergelijkt op grond
van school-eigen standaarden met de resultaten van andere leerlingen en/of scholen, zowel
tussentijds als aan het einde van de schoolperiode. Vervolgens maakt de school duidelijk
welke consequenties zij aan de uitkomsten van de evaluatie verbindt voor de inrichting van
haar onderwijs.
8.3.
De school evalueert jaarlijks de resultaten van de leerlingen op de
leergebiedoverstijgende ontwikkelingsgebieden.
De school heeft tot taak de leerlingen onderwijs te bieden waarbij zij kennis, vaardigheden en
houdingen verwerven. Uitgangspunt voor dat aanbod zijn de leergebiedoverstijgende
kerndoelen speciaal onderwijs. De opdracht aan de school is om de leerling aan de hand van
de daarin besloten kennis-, vaardigheids- en attitudedoelen tot optimale ontwikkeling te
brengen. De school verantwoordt zich over de opbrengsten van haar onderwijs in relatie tot
het vastgestelde ontwikkelingsperspectief. Daarbij staat centraal dat de school zichtbaar kan
maken wat haar bijdrage is op het gebied van de leergebied overstijgende
ontwikkelingsgebieden in het algemeen en op die van de sociale competenties in het
bijzonder. Dat betekent dat de school de behaalde opbrengsten met de resultaten van andere
leerlingen/scholen vergelijkt op grond van school-eigen standaarden, zowel tussentijds als aan
het einde van de schoolperiode en daar consequenties aan verbindt voor de inrichting van
haar onderwijs.
8.4.
De school evalueert regelmatig het onderwijsleerproces.
De school evalueert op een betrouwbare wijze of het leren en onderwijzen voldoet aan de
doelen die zij in het schoolplan en/of andere schooldocumenten heeft vastgelegd. Wat betreft
die doelen kan de school verwijzen naar wettelijke eisen en gekozen onderwijsleerpakketten,
methodes, didactische aanpakken en klassenmanagement modellen. Een evaluatie omvat het
betrouwbaar meten, analyseren en waarderen van de geleverde kwaliteit van het
onderwijsleerproces met als doel te komen tot kwaliteitsverbetering van de school. Vereist is
dat een school haar leren en onderwijzen met regelmaat evalueert, dat wil zeggen dat binnen
vier jaar de elementen die de school onderscheidt in het leren en onderwijzen, volledig zijn
geëvalueerd. Ook andere belanghebbenden dan directie en team, te denken valt aan
ouders/verzorgers en leerlingen, worden betrokken bij de evaluatie. De school trekt conclusies
uit de (zelf)evaluatie t.b.v. de schoolontwikkeling, meer in het bijzonder de borging en/of
kwaliteitsverbetering.
Toelichting kernkader SO-EC 2012; versie 29032012.01.R
9
8.5.
De school evalueert regelmatig de onderwijsondersteuning.
De school evalueert of de onderwijsondersteuning beantwoordt aan de procedures en
protocollen (blauwdruk) die zij in het schoolplan en/of andere schooldocumenten heeft
vastgelegd. De onderwijsondersteuning krijgt gestalte via het cyclisch proces van plan, do,
check, act en het instrument van het ontwikkelingsperspectief (OPP) waarvan de school
gebruik maakt. Wat betreft de na te streven doelen op dit gebied kan de school verwijzen naar
wettelijke eisen en zelf gekozen instrumenten. Een (zelf-)evaluatie omvat het meten,
analyseren en waarderen in het kader van de kwaliteitsontwikkeling van de school. Uit de
aanpak blijkt dat de school heeft stilgestaan bij de betrouwbaarheid van de evaluatiegegevens
en het draagvlak ervoor bij de verschillende geledingen in de school. Vereist is dat een school
haar onderwijsondersteuning met regelmaat evalueert, dat wil zeggen dat binnen vier jaar
deze onderwijsondersteuning volledig is geëvalueerd. Ook andere belanghebbenden dan
directie en team, te denken valt aan ouders/verzorgers, leerlingen en ketenpartners, worden
betrokken. De school trekt conclusies uit de (zelf)evaluatie t.b.v. de schoolontwikkeling, meer
in het bijzonder de borging en/of kwaliteitsverbetering.
8.6.
De school werkt planmatig aan verbeteractiviteiten.
De school werkt op grond van evaluaties beargumenteerd aan verbeteractiviteiten. De school
heeft hierin prioriteiten gesteld. De doelen ervan zijn meetbaar en concreet uitgewerkt in een
verbeterplan. Het verbeterproces is systematisch, planmatig en doelgericht van aard. Dat
houdt onder meer in dat de verbeterdoelen zijn geformuleerd in termen van waarneembare
effecten. Het planmatige komt tot uiting in het verbeterplan. Daar is aangegeven waarom,
waartoe en op welke wijze de school aan de verbeteractiviteiten wil werken, wie waarvoor
verantwoordelijk is, wie de uitvoering op zich nemen en op welke wijze de resultaten worden
geëvalueerd en geborgd. De school kan aantonen dat een aantal verbeteractiviteiten
planmatig is uitgevoerd of dat men daarmee nog bezig is.
8.7.
De school borgt de kwaliteit van het onderwijsleerproces.
De school heeft afspraken gericht op het behouden van kwaliteit op een concrete en
controleerbare manier vastgelegd en gaat systematisch na of betrokkenen nog
overeenkomstig de afspraken handelen. Dit actief vasthouden van het bereikte
kwaliteitsniveau heeft betrekking op de verworven onderwijskwaliteit al dan niet als resultaat
van gerichte, afgesloten verbeteractiviteiten. De school kan ‘het borgen’ zichtbaar maken door
de betreffende procedures en afspraken schriftelijk vast te leggen of digitaal op te slaan op
een voor alle betrokkenen toegankelijke ‘schijf’, en door een leidinggevende regelmatig de
(nieuwe) gang van zaken te laten toetsen aan de gemaakte afspraken. De schoolleiding
bespreekt de uitkomsten van de controleactiviteiten met de leraren.
8.8.
De school verantwoordt zich aan belanghebbenden over de gerealiseerde
onderwijskwaliteit.
De school verantwoordt zich regelmatig – bij voorkeur jaarlijks- over de kwaliteit van het
geboden onderwijs. De school informeert de verschillende belanghebbenden (ouders,
leerlingen, bevoegd gezag, medezeggenschapsraad, subsidiegever en ketenpartners) op een
voor hen toegankelijke wijze over de kwaliteit van haar onderwijs en over de effecten van de
uitgevoerde verbeteractiviteiten. De informatie is actueel en inzichtelijk zijn alsmede
afgestemd op de onderscheiden doelgroepen. De informatie dient, naast de jaarlijkse
opbrengsten van het onderwijs, één of meer aspecten van het onderwijsleerproces te
bevatten. Hierbij wordt van de school meer verwacht dan het voldoen aan de minimale eisen
die hieromtrent aan de schoolgids worden gesteld. Een schriftelijke component (bijvoorbeeld
een jaarverslag of zelfevaluatie, een nieuwsbrief, een uitgebreide bijlage in de schoolgids, de
website van de school etc.) kan mogelijk worden gecombineerd met een toelichting op een
ouderavond.
8.9.
De school draagt zorg voor de kwaliteit van het onderwijs gericht op
bevordering van actief burgerschap en sociale integratie, met inbegrip van
het overdragen van kennis over en kennismaking met de diversiteit van de
samenleving.
De school voldoet voor wat betreft de zorg voor de kwaliteit van dit onderwijs aan de
verplichting een visie te ontwikkelen op de wijze waarop ze burgerschap en integratie wil
Toelichting kernkader SO-EC 2012; versie 29032012.01.R
10
bevorderen en daar op planmatige wijze uitwerking aan geeft in het onderwijs. Eveneens
wordt van de school gevraagd transparant te zijn en daarvan verantwoording af te leggen.
Ook is van belang dat de school inzicht heeft in de resultaten van het onderwijs, en het
aanbod afstemt op specifieke omstandigheden in en rond de school die van belang zijn voor
integratie en burgerschap of deze onder druk kunnen zetten.
Bij de beoordeling van deze indicator zijn vier aandachtspunten van belang:
*
De school heeft een visie op burgerschap en integratie en geeft daar planmatig
invulling aan.
*
De school verantwoordt in schoolplan en schoolgids deze visie en de wijze waarop ze
daar invulling aan geeft.
*
De school evalueert of de voor burgerschap en integratie beoogde doelen worden
gerealiseerd.
*
De school stemt het aanbod mede af op risico’s en ongewenste opvattingen,
houdingen en gedragingen van leerlingen rond burgerschap en integratie.
Kwaliteitsaspect 9
De voorwaarden voor zorg voor de kwaliteit zijn aanwezig.
9.1.
De schoolleiding stuurt de schoolontwikkeling inclusief de kwaliteitszorg aan.
De schoolleiding neemt initiatieven voor de zorg voor kwaliteit onder alle geledingen. De
schoolleiding legt de taakstelling en verantwoordelijkheden en de gewenste effecten voor de
diverse activiteiten duidelijk vast, rekening houdend met de draagkracht van het team.
Daarbij zorgt zij voor voldoende faciliteiten voor de uitvoering. Tevens controleert de
schoolleiding regelmatig op een vooraf afgesproken wijze, aan de hand van
planningsdocumenten, de voortgang en stuurt zo nodig bij.
9.2.
De kwaliteitszorg is verbonden met de visie op leren en onderwijzen
en de leerlingenzorg zoals geformuleerd in het schoolplan.
De concrete keuzes die binnen de kwaliteitszorg zijn gemaakt bijvoorbeeld voor wat betreft de
doelen, de verbeteractiviteiten en de inzet van instrumenten voor de zelfevaluatie zijn
aantoonbaar gerelateerd aan uitgangspunten en algemene doelstellingen die voortvloeien uit
de in het schoolplan geformuleerde visie. De zorg voor kwaliteit is onderdeel van het totale
schoolbeleid en niet een op zich zelf staande activiteit.
9.3.
De schoolleiding zorgt voor een professionele cultuur.
De schoolleiding zorgt ervoor dat de medewerkers hun kwaliteiten maximaal willen inzetten
voor de school, zich willen verbeteren en met en van elkaar willen leren. Zij voelen zich
verantwoordelijk voor en betrokken bij het geheel. Zij zijn zich bewust van de sterke en
zwakke kanten van de organisatie. Zij geven elkaar op constructieve wijze feedback en
spreken elkaar aan op het nakomen van afspraken. Er is een schoolbeleid wat betreft
coaching.
Er dienen voldoende overlegmomenten te zijn. Het overleg is dan gericht op
kwaliteitsverbetering, biedt ruimte voor reflectie op inhoudelijke en organisatorische zaken, en
houdt rekening met de verschillende taken en verantwoordelijkheden. De interne
communicatie is effectief als de directie in staat is voldoende draagvlak te creëren voor het
beleid en de gemaakte afspraken over zowel de kwaliteit van ‘onderwijs en leren’, als over de
gewenste ‘opbrengsten’.
9.4.
Bij de zorg voor kwaliteit zijn personeel, directie, leerlingen, ouders
en bestuur betrokken.
Alle relevante actoren en belanghebbenden zijn aantoonbaar betrokken en dit is vastgelegd in
de aanpak van de kwaliteitszorg(procedures).
Toelichting kernkader SO-EC 2012; versie 29032012.01.R
11
Download