TOELICHTINGEN BIJ HET KERNKADER VOORTGEZET SPECIAAL ONDERWIJS 2012. Kwaliteitsdomein A: Opbrengsten Kwaliteitsaspect 1 De opbrengsten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie mag worden verwacht. 1.1. Aan het eind van de schoolperiode bereiken de leerlingen een eindniveau dat voldoet aan de landelijke standaarden voor cognitieve opbrengsten. De school heeft tot taak de leerlingen onderwijs te bieden waarbij zij kennis, vaardigheden en houdingen verwerven. Uitgangspunt voor dat aanbod zijn de kerndoelen voortgezet speciaal onderwijs en de wetsartikelen in de Wet op de Expertisecentra art. 11 lid 2, art. 14 en art. 15. De opdracht aan de school is om de leerling aan de hand van de daarin besloten kennis-, vaardigheid- en attitudedoelen tot optimale ontwikkeling te brengen en uit te laten stromen in de richting van één van de uitstroomprofielen Diplomering/ vervolgonderwijs, Arbeid of Dagbesteding. Dit resulteert aan het eind van de schoolperiode voor elke leerling afzonderlijk in een eindprofiel op de cognitieve vakken. De bereikte eindprofielen voldoen aan de standaarden op het gebied van de cognitieve opbrengsten die de inspectie heeft ontwikkeld. De inspectie houdt hierbij rekening met verschillen in samenstelling van de leerlingenpopulatie van de scholen. 1.2. Aan het eind van de schoolperiode bereiken de leerlingen een eindniveau dat voldoet aan de landelijke standaarden voor sociale opbrengsten. De school heeft tot taak de leerlingen onderwijs te bieden waarbij zij kennis, vaardigheden en houdingen verwerven. Uitgangspunt voor dat aanbod zijn de kerndoelen voortgezet speciaal onderwijs en de wetsartikelen in de Wet op de Expertisecentra art. 11 lid 2, art. 14 en art. 15. De opdracht aan de school is om de leerling aan de hand van de daarin besloten kennis-, vaardigheid- en attitudedoelen tot optimale ontwikkeling te brengen. Dit resulteert aan het eind van de schoolperiode voor elke leerling afzonderlijk in een eindprofiel op de leergebiedoverstijgende ontwikkelingsgebieden in ieder geval inhoudende de sociale competenties. De scholen verantwoorden zich over de opbrengsten van hun onderwijs aan het eind van de schoolperiode en doen dat ook op het gebied van de sociale competenties. Dit kan met de resultaten die gemeten zijn met landelijk genormeerde instrumenten waarvoor de inspectie normen op schoolniveau heeft bepaald. Onder sociale competenties worden verstaan: sociaal-emotionele ontwikkeling (zelfbeeld, zelfstandigheid, regulering van emoties etc.), sociale vaardigheden (samenwerken, zelfredzaamheid, omgaan met conflicten, etc.) en houdingen/ vaardigheden om in uiteenlopende situaties succesvol te functioneren (zelfsturing, omgaan met verschillen, democratisch handelen, sociale en maatschappelijke verantwoordelijkheid, moreel kunnen oordelen, etc.). Voor die scholen waarop dat van toepassing is kent de sociaal- emotionele ontwikkeling van de leerlingen ook een levensbeschouwelijke component. De bereikte eindprofielen voldoen aan de standaarden op het gebied van de sociale competenties die de inspectie heeft ontwikkeld. De inspectie houdt hierbij rekening met verschillen in samenstelling van de leerlingenpopulatie van de scholen. 1.3. De gerealiseerde uitstroombestemmingen van de leerlingen liggen ten minste op het niveau van de landelijke standaarden voor opbrengsten. Aan het eind van de schoolperiode maakt de leerling de overstap naar een vervolgvoorziening. Het bereikte uitstroomprofiel vormt de garantie dat de leerling in voldoende mate geëquipeerd is om zich met succes te kunnen handhaven in de vervolgbestemming die met het bereikte uitstroomprofiel samenhangt. De school onderneemt in samenwerking met de leerling en eventueel zijn ouders activiteiten om voor de leerling een plek in een passende uitstroombestemming te verwerven. De uitstroombestemming waar de leerling terecht komt is passend bij de mogelijkheden van de leerling. Toelichting bij het kernkader voortgezet speciaal onderwijs 2012; versie 29032012.01.R 1 De scholen verantwoorden zich over de opbrengsten van hun onderwijs aan het eind van de schoolperiode en doen dat ook in termen van uitstroombestemmingen. De bereikte uitstroombestemmingen voldoen aan de standaarden op het gebied van de opbrengsten die de inspectie heeft ontwikkeld. 1.4. De school voldoet aan de landelijke standaard voor bestendiging. Uitgangspunt is dat de leerroute behorende bij het gekozen uitstroomperspectief de leerling in voldoende mate toerust om zich met succes in de uitstroombestemming te kunnen handhaven. Dat betekent dat er van uit mag worden gegaan dat de leerlingen twee jaar na plaatsing nog steeds op die plek zit. Dit verhoogt de kans op het met succes afronden van het onderwijstraject in deze uitstroombestemming richting vervolgonderwijs dan wel het duurzame behoud van de verworven plaats op de arbeidsmarkt of in de instelling voor dagbesteding. Achtergrond van deze indicator is of de school voldoende inspanningen heeft gepleegd om er voor te zorgen dat de school zicht heeft op de eisen die de vervolgvoorzieningen stellen aan leerlingen, of de school kan aantonen dat zij het onderwijsaanbod daarop heeft afgestemd, of de school systematisch informatie verzamelt om zicht te houden op de bestendiging van de verworven plaatsen in vervolgvoorzieningen en of de school analyseert welke oorzaken ten grondslag liggen aan situaties waarin die bestendiging niet wordt gerealiseerd waarbij in ieder geval de school de vraag beantwoordt of de geboden opleiding daarin een rol heeft gespeeld. Kwaliteitsdomein B: Leerlingenzorg Kwaliteitsaspect 2 De school begeleidt de leerlingen aan de hand van hun ontwikkelingsperspectief, zodat zij zich naar hun mogelijkheden ontwikkelen. 2.1.* Het bestuur stelt bij plaatsing voor iedere leerling binnen zes weken een ontwikkelingsperspectief vast. De commissie voor de begeleiding adviseert het bestuur over het ontwikkelingsperspectief van de leerling. De commissie bepaalt, aansluitend op de vorming van een diagnostisch beeld, een ontwikkelingsperspectief van de leerling. Onderdeel van het diagnostisch beeld vormen bij voorkeur de IQ-gegevens van de leerling, die meestal op scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs aanwezig zijn en een niveaubepaling op de leerlijnen van de kernvakken. Het ontwikkelingsperspectief vormt de inschatting van de ontwikkelingsmogelijkheden van de leerling uiteen gelegd in de elementen leerroute (bundeling van leerlijnen), uitstroomniveau en uitstroombestemming. De school maakt een keuze uit de uitstroomprofielen Diplomering/ vervolgonderwijs, Arbeid of Dagbesteding. Voor de jonge leerlingen van het VSO maakt de school een ambitieuze keuze. De vaststelling van het perspectief komt tot stand na op overeenstemming gericht overleg met de ouders waarbij de inzet er op gericht is tot overeenstemming te komen. Uitgangspunt is dat de school de leerling bij dit overleg betrekt. 2.2.* De school gebruikt een samenhangend systeem van (genormeerde) instrumenten en procedures voor het volgen van de prestaties en de ontwikkeling van de leerlingen. De school beschikt over een leerlingvolgsysteem of registratiesysteem op basis waarvan de school in staat is de prestaties en de vorderingen in de ontwikkeling van de leerling op de vastgestelde leerroute uit het ontwikkelingsperspectief te volgen. Het gaat er dan om de ontwikkeling van de leerling over de volle breedte (sociaal, emotioneel, cognitief en -indien relevant - fysiek) zichtbaar te maken. Het gaat om methodegebonden en methodeonafhankelijke toetsen. De school zet valide en betrouwbare toetsinstrumenten in voor alle leerjaren. Dit betreft zowel schriftelijke toetsen als observaties. 2.3.* De school stelt vast of de leerlingen zich ontwikkelen conform het ontwikkelingsperspectief en maakt naar aanleiding hiervan beredeneerde keuzes. Toelichting bij het kernkader voortgezet speciaal onderwijs 2012; versie 29032012.01.R 2 De school bepaalt ten minste één maal per jaar of de leerling zich minimaal op de kernvakken volgens de leerroute en daarmee volgens verwachting, ontwikkelt. Dit impliceert dat de school vaststelt of de ontwikkeling gunstiger, conform of ongunstiger is dan de leerroute waarop de leerling is geplaatst, aangeeft. Dit leidt tot onderbouwde keuzes voor het geplande aanbod voor de leerling en voor zijn doorstroom binnen de school. Een hogere frequentie van het bepalen of een leerling ‘op koers’ ligt biedt de garantie dat de school eerder kan ingrijpen wanneer de ontwikkeling niet volgens verwachting verloopt. Hierbij is van belang dat de redenering die de school volgt transparant en logisch is. Verder zijn de belangrijkste elementen van de redenering gedocumenteerd. Dit impliceert dat als resultaat van deze evaluatie zijn vastgelegd het antwoord op de vraag òf de ontwikkeling van de leerling volgens verwachting verloopt met verwijzing naar de bouwstenen waar deze conclusie op is gebaseerd; een analyse van de belemmerende en bevorderende factoren die (deels) een verklaring vormen van het bereikte resultaat en (een verwijzing naar) de consequenties die de school verbindt aan de conclusies uit de evaluatie van het ontwikkelingsperspectief voor de inrichting van het onderwijs voor deze leerling in de komende planperiode. 2.4.* De school voert het onderwijs en de ondersteuning planmatig uit. De school kan aantonen dat de teamleden op basis van het vastgestelde ontwikkelingsperspectief planmatig te werk gaan. Dat wil zeggen dat er concrete doelen zijn geformuleerd die binnen een bepaalde termijn moeten zijn bereikt. Er concrete activiteiten zijn beschreven alsmede de methode, de middelen en de materialen, als weg waarlangs de teamleden de beoogde doelen met de leerlingen denken te bereiken. Het moment en de wijze van evaluatie zijn ook opgenomen in het ontwikkelingsperspectief. Voorgaande is dusdanig in schooldocumenten vastgelegd dat het sturend is voor het handelen van de teamleden. Voor de bovenbouw van het uitstroomprofiel Diplomering/ Vervolgonderwijs vervult het programma van toetsing en afsluiting (PTA) deze functie en stuurt het handelen van de leraren wat betreft het aanbod. Dat sturend karakter blijkt uit de onmiskenbare en eenduidige relatie die bestaat tussen het ontwikkelingsperspectief en de daaraan verbonden leerroute enerzijds en de uitgevoerde activiteit van de leraar met de leerlingen anderzijds. Wanneer dit niet voldoende duidelijk spreekt uit ofwel de ondernomen activiteiten ofwel uit schooldocumenten die betrekking hebben op het ontwikkelingsperspectief, dan weet de leraar deze relatie te leggen. 2.5. De school kent structurele samenwerking met ketenpartners waar noodzakelijke interventies op leerlingenniveau haar eigen kerntaak overschrijden. Voor leerlingen met leer- en/of gedragsproblemen waarvoor de oplossing niet tot het standaard handelingsrepertoire van de school behoort en waarvoor de expertise op de school ontbreekt, beschikt de school over een samenwerkingsstructuur met ketenpartners. Doel van de samenwerking is gericht op het alsnog kunnen realiseren van het beoogde ontwikkelingsperspectief waarbij een ambitieuze insteek het uitgangspunt blijft. 2.6. De mentoren stimuleren het welbevinden en de motivatie van de leerlingen. In het vso zijn leerlingen veelal niet meer gebonden aan een vaste groepsleraar maar krijgen ze les van meer docenten. Daarmee ontbreekt een vast aanspreekpunt voor de leerling maar ook voor de commissie voor de begeleiding. De mentor vervult deze functie en is daarmee schakel tussen de commissie voor de begeleiding, de collega docenten, de ouders en de leerling. De wijze waarop de mentoren hun taak uitvoeren is essentieel in de begeleiding van de leerlingen. De mentor volgt dan ook alle leerlingen en niet slechts een deel van hen dat om pedagogische of didactische redenen extra aandacht nodig heeft. De begeleiding is zodanig dat de mentor voortdurend op de hoogte is van het functioneren van de leerling op de school zodat de mentor in het contact met de leerling daarop in kan spelen. De begeleiding van de mentor richt zich ook op het gemotiveerd zijn en blijven van de leerling voor deelname aan het onderwijs. Zo nodig spreken de mentoren hun collega leraren aan op zaken die in de mentorgesprekken naar voren komen. Toelichting bij het kernkader voortgezet speciaal onderwijs 2012; versie 29032012.01.R 3 Kwaliteitsdomein C: Onderwijsleerproces Kwaliteitsaspect 3 De aangeboden leerstofinhouden bereiden de leerlingen voor op vervolgonderwijs en samenleving. 3.1.* De school hanteert een leerstofaanbod voor de kernvakken van het uitstroomprofiel. Het leerstofaanbod van de school richt zich op de verplichte vakken die zijn opgenomen in artikel 14 van de Wet op de Expertisecentra (WEC). In de Wet op Expertisecentra (WEC) is vastgelegd dat het leerstofaanbod aan de kerndoelen dient te voldoen (WEC, art. 13, lid 7). Bij deze indicator gaat de inspectie na of ten minste het aanbod voor de kernvakken Nederlandse taal en Rekenen en wiskunde aan de kerndoelen voldoet. De inspectie toetst aan de hand van een toelichting van de schoolleiding of de leerinhouden uit de gebruikte leerlijnen en methoden dekkend zijn voor de kerndoelen. Als een gebruikte methode niet voldoet aan alle kerndoelen, dan moet een school kunnen aantonen dat zij de hiaten in dat aanbod heeft opgevuld met aanvullende materialen. Als het aanbod voor Nederlandse taal en voor rekenen en wiskunde niet is ontleend aan kerndoelendekkende methoden, dan moeten de leerinhouden zo omschreven zijn dat de inspectie kan nagaan of deze aan alle kerndoelen voldoen. Dit betekent dat de school bijvoorbeeld een vergelijkend overzicht kan aanleveren van de eigen doelen en de kerndoelen en een uitwerking van de bij de eigen doelen behorende leerinhouden. Voorwaarde is dat de geplande leerinhouden ook feitelijk worden aangeboden door de school. 3.2. Bij de aangeboden leerinhouden op de leergebiedoverstijgende vormingsgebieden biedt de school de kerndoelen als te bereiken doelstellingen. In de Wet op Expertisecentra is opgenomen dat het onderwijs zich richt op de emotionele ontwikkeling en op het verwerven van sociale vaardigheden (WEC. Art. 11, lid 2). In deze wet is tevens opgenomen dat het onderwijs gericht is op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie (WEC. Art 11, lid 3). Het is bovendien vastgelegd dat het leerstofaanbod aan de kerndoelen dient te voldoen (WEC, art. 13, lid 7). Bij deze indicator gaat de inspectie na of het aanbod voor de leergebiedoverstijgende vormingsgebieden en daarvan tenminste de doelen voor de sociale competenties aan de kerndoelen voldoen. Onder sociale competenties wordt verstaan: sociaal-emotionele ontwikkeling (zelfbeeld, zelfstandigheid, regulering van emoties, etc.), sociale vaardigheden (samenwerken, zelfredzaamheid, omgaan met conflicten, etc.) en houdingen/ vaardigheden om in uiteenlopende situaties succesvol te functioneren (zelfsturing, omgaan met verschillen, democratisch handelen, sociale en maatschappelijke verantwoordelijkheid, moreel kunnen oordelen, etc.) De inspectie toetst of de leerinhouden uit de gebruikte leerlijnen en methoden dekkend zijn voor de kerndoelen. De school kan aantonen dat ze op systematische wijze in de groepen, rekening houdend met de leeftijd van de betreffende leerlingen, aan bovenstaande aspecten aandacht besteden. Dit kan met methoden of programma’s, ingebed in thema’s of met losse lessen. In de lesdoelen moeten bovenstaande aspecten als zodanig herkenbaar zijn. De inspectie betrekt bij deze indicator ook het toezicht op het aanbod gericht op bevordering van actief burgerschap en sociale integratie, met inbegrip van het overdragen van kennis over en kennismaking met de diversiteit in de samenleving. Tevens gaat het aanbod er mede van uit dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving. Bij de beoordeling van deze indicator zijn vier aandachtspunten van belang: de school schenkt aandacht aan bevordering van sociale competenties; De school schenkt aandacht aan de samenleving en de diversiteit daarin en bevordert deelname aan en betrokkenheid bij de samenleving; De school bevordert de basiswaarden en de kennis, houdingen en vaardigheden voor participatie in de democratische rechtsstaat; De school brengt actief burgerschap en sociale integratie ook zelf in de praktijk. Toelichting bij het kernkader voortgezet speciaal onderwijs 2012; versie 29032012.01.R 4 Dit aanbod is afgestemd op de specifieke leerlingenpopulatie van de school en in relatie tot het betreffende cluster en uitstroomprofiel: Diplomering/ Vervolgonderwijs, Arbeid of Dagbesteding. 3.3.* Het leerstofaanbod van de leerroute sluit aan op de uitstroombestemming. Voor een goede aansluiting op het vervolg van de opleiding die de vso-school biedt, is het van belang dat de leerinhouden ook feitelijk opleiden naar een niveau waarmee de leerlingen met succes de overstap kunnen maken in de richting van de beoogde vervolgbestemming. Dat betekent dat de school zicht heeft op de ‘eisen’ die de vervolgbestemming stelt aan het niveau van functioneren van de leerlingen. De school heeft dit vertaald in eindprofielen van uitstroomniveaus waar de leerlingen aan moeten voldoen voor deze succesvolle overstap. Aansluitend op de verschillende uitstroombestemmingen gekoppeld aan de uitstroomprofielen Diplomering/ Vervolgonderwijs, Arbeid of Dagbesteding heeft de school een beredeneerd aanbod opgesteld. 3.4. De leerinhouden voorzien in een doorgaande lijn. De leerinhouden in de opeenvolgende leerjaren moeten goed op elkaar aansluiten. Er moet sprake zijn van een doorgaande lijn door de hele school of locatie voor de verschillende leerroutes en uitstroomprofielen die binnen de school worden onderscheiden. Voor zover de opleiding vergelijkbaar is met een opleiding in het reguliere voortgezet onderwijs is het leerstofaanbod is zodanig samengesteld dat het zich in beginsel uitstrekt over minimaal het aantal leerjaren waar ook het regulier voortgezet onderwijs van uitgaat. In de onderscheiden leerjaren moet structureel en op elkaar aansluitend gebruik gemaakt worden van de methoden die de school hanteert. Als de school niet over methoden beschikt dan dienen de leerinhouden in leerlijnen met tussendoelen beschreven te zijn en eveneens structureel gebruikt te worden. 3.5. Stage maakt voor alle opleidingsprofielen onderdeel uit van het onderwijsaanbod van de school. De stage vormt een belangrijk middel om leerlingen voor te bereiden op de toekomstige plaats die zij gaan innemen in de samenleving nadat zij de school hebben verlaten. Deze vorm van stage is gekoppeld aan de uitstroomprofielen Arbeid en Dagbesteding. Voor het uitstroomprofiel Diplomering/ Vervolgonderwijs vormt, net als voor het regulier voortgezet onderwijs, de maatschappelijke stage een onderdeel van het onderwijsaanbod. Via deze stage verkrijgen leerlingen meer inzicht in het functioneren van de samenleving en ervaren ze wat het betekent een specifieke rol in de samenleving te vervullen. De stages dienen zorgvuldig in de lessen te worden voorbereid en nabesproken. De school zorgt tevens voor de vereiste (tri-partite) stageovereenkomsten en voor een adequate verzekering van de leerling en de stageleraar. Kwaliteitsaspect 4 De leraren geven de leerlingen voldoende tijd om zich het leerstofaanbod eigen te maken. 4.1. De school maakt per leerroute een beredeneerde keuze voor de inzet van de beschikbare onderwijstijd. De factor tijd speelt een belangrijke rol bij het behalen van voldoende opbrengsten met leerlingen. Het is dan ook van belang dat de school de onderwijstijd bewust hanteert en gebruikt als instrument van schoolbeleid door op dit gebied keuzes te maken en zich daarover te verantwoorden. Deze keuzes hebben betrekking op de verdeling van de beschikbare onderwijstijd over de in de leerroute opgenomen leer- en vormingsgebieden. Deze keuzes leiden op schoolniveau tot een lesrooster. Hierbij houdt de school rekening met de uitstroomprofielen die zij verzorgt richting Diplomering/ Vervolgonderwijs, Arbeid en Dagbesteding. 4.2.* De leraren zetten de geplande onderwijstijd doelgericht in. De school zorgt ervoor dat de leraren de geplande onderwijstijd doelgericht inzetten voor onderwijsactiviteiten. Teamleden geven hun lessen conform het rooster. Als de leraar daarvan afwijkt is daar een verklaring voor. De geplande onderwijstijd is gericht op het realiseren van Toelichting bij het kernkader voortgezet speciaal onderwijs 2012; versie 29032012.01.R 5 kennis- en vaardigheidsdoelen die zijn uitgewerkt en vastgelegd in een leerlijn als onderdeel van een leerroute. De leraar geeft er blijk van, de beschikbare tijd in te willen zetten voor het behalen van het doel van de les. De doelgerichtheid maakt de leraar extra duidelijk door aan het begin van de les aan te geven wat het doel van de les is. Of de leraar heeft het doel vastgelegd in een lesvoorbereiding. 4.3. De leraren maken efficiënt gebruik van de geplande onderwijstijd. Teamleden geven inhoud aan de lessen die bijdragen aan de ontwikkeling van de leerlingen. Dit gebeurt door een efficiënt gebruik te maken van de beschikbare onderwijs tijd. Het efficiënt gebruik van de onderwijstijd blijkt uit drie elementen: Er wordt op toegezien dat personeel en leerlingen de schoolregels op dit gebied naleven. Daarnaast heeft de school de onderwijstijd evenwichtig verdeeld over de verschillende leer- en vormingsgebieden, zodat zowel de wettelijk verplichte kerndoelen als de eigen keuze van de school voldoende aandacht krijgt. Deze keuzes zijn vertaald in (groeps)roosters die de leraren overeenkomstig hanteren en naleven. De onderwijsactiviteiten geven blijk van goed klassenmanagement, waarbij de geplande onderwijstijd beteed wordt aan het doel van de activiteit, er weinig tijd verloren gaat aan organisatorische aspecten, er nauwelijks tijd verloren gaat door ordeverstoringen en leerlingen niet onnodig lang hoeven te wachten op instructie en/ of het kunnen uitvoeren van opdrachten. 4.4. Het ongeoorloofd verzuim van leerlingen is beperkt. Signalering en schoolbeleid op het gebied van ongeoorloofd schoolverzuim zijn de voorwaarden om dit verzuim in te dammen en de kans op het tussentijds verlaten van de school zonder startkwalificatie zo klein mogelijk te maken. Voorwaarde is dat de school een systematiek hanteert waarin dagelijks bij elke leswisseling wordt nagegaan of alle leerlingen aanwezig zijn. Dit betekent ook dat de systematiek er in voorziet dat het docententeam over (geoorloofde) afwezigheid van leerlingen tijdig wordt geïnformeerd. Inventarisatie van absenten vindt snel en efficiënt plaats en de school voert een beleid waarbij zij direct actie onderneemt om te achterhalen waar de leerling is opdat deze weer teruggevoerd kan worden naar school. De roosters zijn zodanig sluitend dat ze zo min mogelijk aanleiding tot verzuim geven. Uit een duidelijk, centraal schoolregistratiesysteem blijkt dat het ongeoorloofd verzuim beperkt is (maximaal 1 %). Dat wil zeggen dat het totale ongeoorloofde verzuim per klas gemiddeld niet meer is dan 1% van de reguliere lestijd (gerekend over een willekeurige periode van vier maanden). De school hanteert duidelijke regels incl. informatie naar ouders en melding bij de leerplichtambtenaar. Kwaliteitsaspect 5 Het schoolklimaat wordt gekenmerkt door veiligheid en respectvolle omgangsvormen. 5.1. De ouders tonen zich betrokken bij de school door de activiteiten die de school daartoe onderneemt. De school kan laten zien welke activiteiten zij onderneemt om ouders/verzorgers bij de school te betrekken en wat daarvan het resultaat is. Wanneer ouders geringe betrokkenheid tonen heeft de school onderzocht welke oorzaken hieraan ten grondslag liggen en heeft passende maatregelen naar inhoud en vorm om de betrokkenheid van ouders te verhogen. Bij deze analyse betrekt de school een vertegenwoordiging van ouders van leerlingen. De beoogde betrokkenheid heeft een positief karakter. Zij is gericht op het leveren van een bijdrage aan de goede naam en faam van de school en op de optimale ontwikkeling van alle leerlingen en het eigen kind in het bijzonder. Dit laatste houdt ook in dat de communicatie met ouders structureel is en niet alleen plaatsvindt als zich een incident voordoet. Het contact vloeit voort uit het partnerschap dat de school met de ouders is aangegaan en is gericht op de mogelijkheden in plaats van de onmogelijkheden van de leerling. De houding van de ouders Toelichting bij het kernkader voortgezet speciaal onderwijs 2012; versie 29032012.01.R 6 ten opzichte van de school is positief kritische waartoe de school de ouders in de gelegenheid stelt. De ondernomen activiteiten passen bij de visie van de school en de kenmerken van de ouderpopulatie waaronder de etnisch culturele achtergrond van de ouders. 5.2.* De school heeft een veilige leer- en werksituatie voor zowel de leerlingen als het personeel. Van de school mag worden verwacht dat zij voor alle betrokkenen (leerlingen, teamleden, ouders) zowel in fysiek als in sociaal opzicht een veilig schoolklimaat realiseert. Dit strekt zich ook uit tot alle activiteiten onder verantwoordelijkheid van de school zoals het verblijf van leerlingen op het schoolterrein en bij schoolreizen en excursies. Uitgangspunt van het schoolbeleid is dat zich geen bedreigingen, geweldincidenten en intimidaties voordoen en er geen ongelukken gebeuren. De school doet er alles aan om een veilige onderwijssituaties te realiseren. Dit kan onder meer blijken uit het geëxpliciteerde veiligheidsbeleid, de registratie van incidenten op het gebied van zowel de fysieke als de sociale veiligheid en uit onderzoek naar de veiligheidsbeleving van de leerlingen en het personeel. Tijdens het onderzoek op de school doen zich geen of een beperkt aantal signalen voor die wijzen op een onveilige onderwijsleersituatie. Uit gesprekken met leerlingen en leraren blijkt dat zij een voldoende veilige leer- en werkomgeving ervaren. Een belangrijke voorwaarde is dat de school beleid heeft ontwikkeld gericht op het voorkomen en afhandelen van incidenten in en om de school. 5.3. De leerlingen gaan op een respectvolle manier met elkaar en anderen om. Teamleden zorgen voor een respectvolle omgang tussen leerlingen onderling en met volwassenen die zich in de school bevinden, waaronder de leraren. Dit betekent dat zij stimuleren dat de leerlingen elkaar accepteren zoals ze zijn (achtergrond, uiterlijk, capaciteit, handicap of gedrag) en met elkaar omgaan volgens algemeen aanvaarde normen. Zij houden daarbij rekening met (culturele) verschillen en eigenaardigheden en de teamleden laten blijken niet te tolereren dat leerlingen worden uitgelachen, geïntimideerd of gediscrimineerd. Voorts stimuleren leraren dat leerlingen samenwerken, naar elkaar luisteren, zorg hebben voor elkaar en solidariteit laten zien. Zij stimuleren leerlingen aandacht te besteden aan belangrijke gebeurtenissen in elkaars leven. Leraren begeleiden leerlingen bij het zelf oplossen van ruzies of misverstanden. In de omgang tussen leerlingen met anderen zien leraren er op toe dat dit verloopt volgens de afspraken die daarvoor op school zijn vastgesteld. Zij grijpen adequaat in wanneer deze afspraken niet worden nageleefd. Zo treden zij onmiddellijk en adequaat op bij pestgedrag (waaronder cyberpesten) en bij verbaal en non-verbaal geweld of bedreigingen. Leraren zorgen er tevens voor dat de voorwaarden voor een respectvolle omgang tussen leerlingen onderling en tussen leerlingen en volwassenen aanwezig zijn: zij zorgen voor een ontspannen sfeer, een goede relatie met de volwassenen waarmee ze frequent te maken hebben en stimuleren het zelfvertrouwen van leerlingen. 5.4. De leraren gaan op een respectvolle manier om met de leerlingen. Teamleden tonen zelf in gedrag en taalgebruik respect voor de leerlingen. De omgang met leerlingen verloopt op basis van gelijkwaardigheid en er spreekt wederzijds respect voor elkaar uit. Teamleden zijn hierop aanspreekbaar zowel door collega’s als door leerlingen. 5.5. De inrichting van het gebouw en de lesruimten getuigen van een veilige en inspirerende leer- en werkomgeving. In voorwaardelijke zin draagt ook de inrichting van het schoolgebouw en de lesruimten bij aan veiligheid en een respectvolle omgang. Het betreft dan aspecten als de inrichting van gebouwen en ruimtes waarin lessen en andere activiteiten plaatsvinden, de functionaliteit en aantrekkelijkheid ervan en met name ook de hygiënische omstandigheden. In het bijzonder spelen in dit verband de praktijklokalen een belangrijke rol. Deels betreft het hier condities waar de school niet altijd invloed op heeft. Wel kan de school ervoor zorgen dat de ruimtes in en rond de school er verzorgd uitzien en een uitnodigend karakter hebben voor leerlingen en teamleden. Toelichting bij het kernkader voortgezet speciaal onderwijs 2012; versie 29032012.01.R 7 Kwaliteitsaspect 6 De leraren leggen duidelijk uit, organiseren de onderwijsactiviteiten efficiënt en houden de leerlingen taakbetrokken. 6.1.* De leraren geven duidelijke uitleg van de leerstof. Teamleden leggen op aansprekende, doelgerichte en interactieve wijze uit, opdat het voor alle leerlingen mogelijk is de leerstof en de opdrachten te begrijpen. Er zijn ook situaties denkbaar dat de uitleg niet of slechts gedeeltelijk door de leraar wordt gegeven maar bijvoorbeeld aan de hand van multimedia. Het is dan aan de leraar er voor te zorgen dat de inzet van deze media net zo effectief is of mogelijk nog effectiever dan de inzet van de leraar afzonderlijk. In geplande instructiemomenten als onderdeel van een les geeft de leraar aan één of een groep(je) leerlingen uitleg van de lesstof op een manier dat de leraar de leerlingen meeneemt in een denkproces dat gericht is op het zetten van een volgende stap in het leerproces om kennis, vaardigheden of houdingen te verwerven. De leraar geeft het doel aan het begin van de les aan. De uitleg vindt plaats in kleine opeenvolgende stapjes en is kort en doelmatig. Hierin zijn didactische principes herkenbaar als aansluiten bij het bekende, de belangstelling of de actualiteit. De leraar stelt vragen die door alle leerlingen worden begrepen en geeft concrete voorbeelden. 6.2.* De leraren realiseren een taakgerichte werksfeer Teamleden zorgen er voor dat de lessen in een taakgerichte sfeer verlopen waarbij de leerlingen zich kunnen concentreren op hun taken en deze volgens de gegeven aanwijzingen kunnen uitvoeren. Daartoe zorgt de leraar voor een goede structuur in de onderwijsactiviteiten en voor een rustig en een ordelijk verloop van het onderwijsleerproces, rekening houdend met de doelgroep. Ook speelt hierbij een rol dat de leraar zorgt voor een doelmatig klassenmanagement en de leerlingen duidelijk maakt welke leerhouding (luisterend, actief) in verschillende onderwijsleersituaties van hen wordt verwacht. 6.3.* De leerlingen zijn actief betrokken bij de onderwijsactiviteiten. Bij de uitvoering van de lessen geven de leerlingen in hun gedrag blijk van een grote mate van betrokkenheid. Dit komt tot uiting in een actieve luisterhouding tijdens de uitleg en in een geconcentreerde uitvoering van opgedragen taken. Ook is het een positieve indicatie als leerlingen zich geïnteresseerd tonen en geconcentreerd bezig zijn met hun werk. De leerlingen tonen zich ‘actieve leerders’. Bij de beoordeling van deze indicator is alertheid geboden om er voor te zorgen dat wat de indicator beoogt ook wordt gemeten. Het is hierbij zaak terdege rekening te houden met de doelgroep leerlingen waarbij het besef leeft dat leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs ook op andere wijzen dan hiervoor genoemd uiting kunnen geven aan hun betrokkenheid bij de les. Kwaliteitsaspect 7 De leraren stemmen aanbod, instructie, verwerking, onderwijstijd en aanpak af op verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen. 7.1. De leraren stemmen binnen de leerroute de aangeboden leerinhouden af op de onderwijsbehoeften van leerlingen. De school maakt structureel gebruik van de mogelijkheden om binnen de leerroute te differentiëren in het aanbod (bijvoorbeeld herhalingsstof, verrijkingsstof, voorschotbenadering, fundamentele doelen en streefdoelen). De afstemming is er op gericht tegemoet te komen aan verschillen in onderwijsbehoeften van leerlingen op het gebied van het leerstofaanbod (leerinhouden) binnen de bandbreedte van de leerroute waarin de leerlingen zijn geplaatst. De afstemming krijgt gestalte in groepering van leerlingen in sub-groepjes naar bijvoorbeeld niveau. Indien nodig gebruikt de school toereikende, additionele leermaterialen. Over de afstemming van het aanbod zijn afspraken op schoolniveau gemaakt. 7.2. De leraren stemmen de instructie af op verschillen in instructiebehoeften van leerlingen. De afstemming naar instructiebehoeften bestaat uit een (tijdelijke) aanpassing van de wijze waarop leraren de in de leerlijn geformuleerde leerinhouden aanbieden. De leraren en/ of Toelichting bij het kernkader voortgezet speciaal onderwijs 2012; versie 29032012.01.R 8 vakdocenten differentiëren op planmatige wijze in de uitleg van de leerstof ongeacht de organisatievorm. Er moet echter wel sprake zijn van een gepland instructiemoment. Dit in tegenstelling tot toevallige momenten waarop de leraar aan individuele leerlingen uitleg en ondersteuning bieden om gegeven opdrachten uit te kunnen voeren. (terrassenmodel) De leraren richten zich op een op de behoeften van de leerlingen afgestemde manier tot de leerlingen. Geven bijvoorbeeld vaker beurten en extra voorbeelden, bieden aparte voor-, verlengde of neveninstructie aan. De leraren spreken de goede leerlingen tijdens de instructie ook aan, bijvoorbeeld door het stellen van moeilijker vragen. Het geven van instructie in niveaugroepen behoort hier ook toe. Leerlingen voor wie de instructie niet bestemd is, worden dan door de leraar aan het werk gezet. 7.3. De leraren stemmen de verwerkingsopdrachten af op de verschillen in verwerkingsbehoeften van leerlingen. De afstemming naar verwerkingsbehoeften van leerlingen bestaat uit een (tijdelijke) aanpassing van de wijze waarop leraren leerlingen de in de leerlijn geformuleerde leerinhouden laten oefenen en verwerken. De leraren differentiëren op planmatige wijze in die verwerkingsopdrachten ongeacht de organisatievorm. Zo krijgen de leerlingen aan hun niveau en/of tempo aangepaste verwerkingsopdrachten (bijvoorbeeld uitloopopdrachten, verdiepingsopdrachten). Ook is differentiatie naar belangstelling een mogelijkheid (keuzeopdrachten). Het uitzetten van aangepaste verwerkingsopdrachten kan gekoppeld zijn aan niveaugroepen. Maar ook daarbinnen kunnen leraren verdergaande differentiatie op het niveau van oefen- en verwerkingsopdrachten realiseren. In beide gevallen is sprake van afstemming op de verwerkingsbehoeften van de leerlingen. Wanneer er sprake is van een strikt individuele onderwijsaanpak dan realiseert de leraar de afstemming op de verwerkingsbehoeften van de leerlingen per definitie. Bij een dergelijke inrichting van het onderwijs bestaan de lessen vrijwel uitsluitend uit het uitvoeren van verwerkingsopdrachten. 7.4. De leraren stemmen de onderwijstijd af op verschillen in behoefte aan leertijd van leerlingen. De afstemming naar behoeften aan leertijd van leerlingen bestaat uit een gedifferentieerde (tijdelijke) aanpassing van de inzet van de onderwijstijd. De leraren differentiëren hierbij binnen de bandbreedte van de leerroute waarin de leerlingen zijn geplaatst en ongeacht de organisatievorm. Indien de resultaten van toetsen of observaties een (grote) uitval van één of meer leerlingen laten zien op een vakgebied, breidt de school de onderwijstijd voor die vakken aantoonbaar (tijdelijk) uit. Dit kan zowel op school-, (sub)groeps- als individueel niveau. Differentiatie in onderwijstijd kan plaatsvinden in reguliere lessen en/ of op momenten van zelfstandig werken. Uitbreiding van onderwijstijd kan ook plaatsvinden door het geven van huiswerk. Het is ook mogelijk, als daar aanleiding toe bestaat, dat leerlingen juist minder tijd besteden aan een bepaald leergebied ten gunste van een ander leergebied. Onderbouwing van een dergelijke afweging is een vereiste en bij dit besluitvormingsproces betrekt de school in ieder geval de mentor van de betreffende leerling(en). 7.5.* De leraren stemmen hun (ortho-)pedagogisch handelen af op (problematisch) gedrag van leerlingen. De afstemming op behoeften aan (ortho-) pedagogische aanpak van leerlingen die door hun gedrag daar blijk van geven, bestaat uit een gedifferentieerde (tijdelijke) aanpassing ten opzichte van de aanpak die de school voor de (sub)doelgroep toepast. Als het gedrag van één of meer leerlingen daar aanleiding toe geeft kan de leraar of het docententeam besluiten meer te investeren in de relatie met de betreffende leerling/ leerlingen door de interactie te intensiveren, regelmatig te herinneren aan gemaakte afspraken of de leerling vaker aan te spreken om hem uit z’n isolement te halen en/ of bestaande angst te overwinnen. Wanneer het gedrag van de leerkracht naar één of meer leerlingen niet opvallend afwijkt ten opzichte van de rest van de groep, en geeft het gedrag van één of meer leerlingen ook geen aanleiding tot een aangepaste aanpak van de leraar, dan kan de inspecteur oordelen vanuit de benadering ‘geen contra-indicaties’. Toelichting bij het kernkader voortgezet speciaal onderwijs 2012; versie 29032012.01.R 9 Kwaliteitsdomein D: Kwaliteitszorg Kwaliteitsaspect 8 De school zorgt systematisch en planmatig voor behoud en verbetering van de kwaliteit van haar onderwijs. 8.1. De school heeft inzicht in de onderwijsbehoeften van haar leerlingenpopulatie. De school geeft er blijk van kennis te hebben van de onderwijsrelevante kenmerken van haar schoolbevolking (leerling-kenmerken, etnische afkomst, sociale context). Zij kent de onderwijsbehoeften van de leerlingenpopulatie en verbindt daaraan aantoonbaar consequenties voor de inrichting van het onderwijs. 8.2.* De school evalueert jaarlijks de cognitieve resultaten van de leerlingen. De school heeft tot taak de leerlingen onderwijs te bieden waarbij zij kennis, vaardigheden en houdingen verwerven. Uitgangspunt voor dat aanbod zijn de kerndoelen voortgezet speciaal onderwijs, onderverdeeld naar de uitstroomprofielen (uitstroombestemmingen) Vervolgonderwijs, Arbeid en Dagbesteding. De opdracht aan de school is om de leerling aan de hand van de daarin besloten kennis-, vaardigheids- en attitudedoelen tot optimale ontwikkeling te brengen. De school verantwoordt zich over de opbrengsten van haar onderwijs in relatie tot het vastgestelde ontwikkelingsperspectief. Daarbij staat centraal dat de school zichtbaar kan maken dat zij er bij de leerlingen 'uit haalt wat er in zit' op cognitief gebied passend bij het niveau van de leerlingen. Het is dan van belang dat de school de behaalde opbrengsten op de kernvakken van het opleidingsprofiel vergelijkt op grond van school-eigen standaarden met de resultaten van andere leerlingen/ scholen, zowel tussentijds als aan het einde van de schoolperiode en daar consequenties aan verbindt voor de inrichting van haar onderwijs. 8.3 De school evalueert jaarlijks de resultaten van de leerlingen op de leergebiedoverstijgende ontwikkelingsgebieden. De school heeft tot taak de leerlingen onderwijs te bieden waarbij zij kennis, vaardigheden en houdingen verwerven. Uitgangspunt voor dat aanbod zijn de leergebiedoverstijgende kerndoelen voortgezet speciaal onderwijs, onderverdeeld naar de uitstroomprofielen Vervolgonderwijs, Arbeid en Dagbesteding. De opdracht aan de school is om de leerling aan de hand van de daarin besloten kennis-, vaardigheids- en attitudedoelen tot optimale ontwikkeling te brengen. De school verantwoordt zich over de opbrengsten van haar onderwijs in relatie tot het vastgestelde ontwikkelingsperspectief. Daarbij staat centraal dat de school zichtbaar kan maken wat haar bijdrage is op het gebied van de leergebied overstijgende ontwikkelingsgebieden in het algemeen en op het gebied van de sociale competenties in het bijzonder. Dat betekent dat de school de behaalde opbrengsten met de resultaten van andere leerlingen/scholen vergelijkt op grond van school-eigen standaarden, zowel tussentijds als aan het einde van de schoolperiode en daar consequenties aan verbindt voor de inrichting van haar onderwijs. 8.4. De school evalueert regelmatig het onderwijsleerproces. De school evalueert op een betrouwbare wijze of het leren en onderwijzen voldoet aan de doelen die zij in het schoolplan en/of andere schooldocumenten heeft vastgelegd. Wat betreft die doelen kan de school verwijzen naar wettelijke eisen en gekozen onderwijsleerpakketten, methodes, didactische aanpakken en klassenmanagement modellen. Een evaluatie omvat het meten, analyseren en waarderen van de geleverde kwaliteit van het onderwijsleerproces met als doel te komen tot kwaliteitsverbetering van de school. Vereist is dat een school haar leren en onderwijzen met regelmaat evalueert, dat wil zeggen dat binnen vier jaar de aspecten die de school onderscheidt in het leren en onderwijzen, volledig zijn geëvalueerd. Ook andere belanghebbenden dan directie en team, te denken valt aan ouders/verzorgers, leerlingen en ketenpartners worden betrokken. De school trekt conclusies uit de (zelf)evaluatie t.b.v. borging en/of verbetering. Toelichting bij het kernkader voortgezet speciaal onderwijs 2012; versie 29032012.01.R 10 8.5. De school evalueert regelmatig de onderwijsondersteuning. De school evalueert of de onderwijsondersteuning beantwoordt aan de procedures en protocollen (blauwdruk) die zij in het schoolplan en/of andere schooldocumenten heeft vastgelegd. De onderwijsondersteuning krijgt gestalte via het cyclisch proces van plan, do, check, act en het instrument van het ontwikkelingsperspectief (OPP) waarvan de school gebruik maakt. Wat betreft de na te streven doelen op dit gebied kan de school verwijzen naar wettelijke eisen en zelf gekozen instrumenten. Een (zelf-)evaluatie omvat het meten, analyseren en waarderen in het kader van de kwaliteitsontwikkeling van de school. Uit de aanpak blijkt dat de school heeft stilgestaan bij de betrouwbaarheid van de evaluatiegegevens en het draagvlak ervoor bij de verschillende geledingen in de school. Vereist is dat een school haar onderwijsondersteuning met regelmaat evalueert, dat wil zeggen dat binnen vier jaar deze onderwijsondersteuning volledig is geëvalueerd. Ook andere belanghebbenden dan directie en team, te denken valt aan ouders/verzorgers, leerlingen en ketenpartners, worden betrokken. De school trekt conclusies uit de (zelf)evaluatie t.b.v. de schoolontwikkeling, meer in het bijzonder de borging en/of kwaliteitsverbetering. 8.6. De school werkt planmatig aan verbeteractiviteiten. De school werkt op grond van evaluaties beargumenteerd aan verbeteractiviteiten. De school heeft hierin prioriteiten gesteld. De doelen ervan zijn meetbaar en concreet uitgewerkt in een verbeterplan. Het verbeterproces is systematisch, planmatig en doelgericht van aard. Dat houdt onder meer in dat de verbeterdoelen zijn geformuleerd in termen van waarneembare effecten. Het planmatige komt tot uiting in het verbeterplan. Daar is aangegeven waarom, waartoe en op welke wijze de school aan de verbeteractiviteiten wil werken, wie waarvoor verantwoordelijk is, wie de uitvoering op zich nemen en op welke wijze de resultaten worden geëvalueerd en geborgd. De school kan aantonen dat een aantal verbeteractiviteiten planmatig is uitgevoerd of dat men daarmee nog bezig is. 8.7. De school borgt de kwaliteit van het onderwijsleerproces. De school heeft afspraken gericht op het behouden van kwaliteit op een concrete en controleerbare manier vastgelegd en gaat systematisch na of betrokkenen nog overeenkomstig de afspraken handelen. Dit actief vasthouden van het bereikte kwaliteitsniveau heeft betrekking op de verworven onderwijskwaliteit al dan niet als resultaat van gerichte, afgesloten verbeteractiviteiten. De school kan ‘het borgen’ zichtbaar maken door de betreffende procedures en afspraken schriftelijk vast te leggen of digitaal op te slaan op een voor alle betrokkenen toegankelijke ‘schijf’, en door een leidinggevende regelmatig de (nieuwe) gang van zaken te laten toetsen aan de gemaakte afspraken. De schoolleiding bespreekt de uitkomsten van de controleactiviteiten met de leraren. 8.8. De school waarborgt de kwaliteit van het schoolexamen en van andere toetsinstrumenten. De school heeft afspraken vastgelegd over de inzet van valide en betrouwbare toetsinstrumenten in alle leerjaren. Het gaat dan om schriftelijke toetsen en afspraken over de beoordeling van werkstukken, praktische opdrachten en handelingsdelen. De toetsen worden door een tweede deskundige gecontroleerd op inhoud, duidelijkheid en moeilijkheidsgraad en normering. De directie draagt zorg voor een zorgvuldige afname en waarborgt een zorgvuldige normering van de toetsen, handelingsdelen, praktische opdrachten en werkstukken. De school kan ‘het waarborgen’ zichtbaar maken door aan te geven dat zij de betreffende procedures en afspraken heeft beschreven én dat een leidinggevende regelmatig de gang van zaken toetst aan de gemaakte afspraken. Bij het schoolexamen gaat het er om dat de school zicht heeft op de mate waarin leerlingen individueel kunnen oefenen voor de betreffende exameneisen en leerdoelen, alsmede dat duidelijk is in welke mate de leerlingen de betreffende onderdelen beheersen. Voor een voldoende beoordeling dienen ten minste de onderdelen van het schoolexamen voor alle examenvakken voldoende te zijn gewaarborgd. Ten behoeve van de beoordeling van de kwaliteit van het schoolexamen (SE) geldt het volgende. Toelichting bij het kernkader voortgezet speciaal onderwijs 2012; versie 29032012.01.R 11 Als bij de afdeling het verschil in de gemiddelde cijfers op SE en CE bij ten minste drie vakken in de afgelopen drie jaren groot ( > 0.5) of zeer groot ( > 1.0) is, dan wel als er een chaotisch beeld bij de vergelijking van de resultaten SE-CE is met elk jaar grote afwijkingen in steeds andere vakken, dan zijn de volgende vragen aan de orde: gebruikt de school de beschikbare kwaliteitsinstrumenten voor de schoolexamens (zoals die van de VO-raad en het Cito)? heeft de school afspraken en/of een procedure voor het opstellen van schoolexamens en de normering, met daarbij aandacht voor: o verantwoordelijkheid van de gehele sectie voor de schoolexamens (niet één persoon)? o aanspreken door de directie van de sectie/de leraren op slechte resultaten? o controle op de taligheid van de schoolexamens in relatie tot de leerlingenpopulatie (NT2)? o scholing van de leraren in het opstellen van toetsen? o afspraken over de lay out van de schoolexamens? In de gesprekken met de directie, de leraren en de leerlingen worden de antwoorden op deze vragen gezocht. Als een meerderheid van de antwoorden negatief is, dan wordt de indicator onvoldoende gescoord. 8.9. De school verantwoordt zich aan belanghebbenden over de gerealiseerde onderwijskwaliteit. De school verantwoordt zich regelmatig – bij voorkeur jaarlijks- over de kwaliteit van het geboden onderwijs. De school informeert de verschillende belanghebbenden (ouders, leerlingen, bevoegd gezag, medezeggenschapsraad, subsidiegever en ketenpartners) op een voor hen toegankelijke wijze over de kwaliteit van haar onderwijs en over de effecten van de uitgevoerde verbeteractiviteiten. De informatie is actueel en inzichtelijk alsmede afgestemd op de onderscheiden doelgroepen. De informatie dient, naast de jaarlijkse opbrengsten van het onderwijs, één of meer aspecten van het onderwijsleerproces te bevatten. Hierbij wordt van de school meer verwacht dan het voldoen aan de minimale eisen die hieromtrent aan de schoolgids worden gesteld. Een schriftelijke component (bijvoorbeeld een jaarverslag of zelfevaluatie, een nieuwsbrief, een uitgebreide bijlage in de schoolgids, de website van de school etc.) kan mogelijk worden gecombineerd met een toelichting op een ouderavond. Gelet op de leeftijd van de leerlingen is het zaak ook de leerlingen op een voor hen inzichtelijke manier te informeren over de gerealiseerde onderwijskwaliteit. 8.10. De school draagt zorg voor de kwaliteit van het onderwijs gericht op bevordering van actief burgerschap en sociale integratie, met inbegrip van het overdragen van kennis over en kennismaking met de diversiteit van de samenleving. De school voldoet voor wat betreft de zorg voor de kwaliteit van dit onderwijs aan de verplichting een visie te ontwikkelen op de wijze waarop ze burgerschap en integratie wil bevorderen en daar op planmatige wijze uitwerking aan geeft in het onderwijs. Eveneens wordt van de school gevraagd transparant te zijn en daarvan verantwoording af te leggen. Ook is van belang dat de school inzicht heeft in de resultaten van het onderwijs, en het aanbod afstemt op specifieke omstandigheden in en rond de school die van belang zijn voor integratie en burgerschap of deze onder druk kunnen zetten. Bij de beoordeling van deze indicator zijn vier aandachtspunten van belang: * De school heeft een visie op burgerschap en integratie en geeft daar planmatig invulling aan. * De school verantwoordt in schoolplan en schoolgids deze visie en de wijze waarop ze daar invulling aan geeft. * De school evalueert of de voor burgerschap en integratie beoogde doelen worden gerealiseerd. * De school stemt het aanbod mede af op risico’s en ongewenste opvattingen, houdingen en gedragingen van leerlingen rond burgerschap en integratie. Toelichting bij het kernkader voortgezet speciaal onderwijs 2012; versie 29032012.01.R 12 Kwaliteitsaspect 9 De voorwaarden voor zorg voor de kwaliteit zijn aanwezig. 9.1. De schoolleiding stuurt de schoolontwikkeling inclusief de kwaliteitszorg aan. De schoolleiding neemt initiatieven voor de zorg voor kwaliteit onder alle geledingen. De schoolleiding legt de taakstelling en verantwoordelijkheden en de gewenste effecten voor de diverse activiteiten duidelijk vast, rekening houdend met de draagkracht van het team. Daarbij zorgt zij voor voldoende faciliteiten voor de uitvoering. Tevens controleert de schoolleiding regelmatig op een vooraf afgesproken wijze, aan de hand van planningsdocumenten, de voortgang en stuurt zo nodig bij. 9.2. De kwaliteitszorg is verbonden met de visie op leren en onderwijzen en de leerlingenzorg zoals geformuleerd in het schoolplan. De concrete keuzes die binnen de kwaliteitszorg zijn gemaakt bijvoorbeeld voor wat betreft de doelen, de verbeteractiviteiten en de inzet van instrumenten voor de zelfevaluatie zijn aantoonbaar gerelateerd aan uitgangspunten en algemene doelstellingen die voortvloeien uit de in het schoolplan geformuleerde visie. De zorg voor kwaliteit is onderdeel van het totale schoolbeleid en niet een op zich zelf staande activiteit. 9.3. De schoolleiding zorgt voor een professionele cultuur. De schoolleiding zorgt ervoor dat de medewerkers hun kwaliteiten maximaal willen inzetten voor de school, zich willen verbeteren en met en van elkaar willen leren. Zij voelen zich verantwoordelijk voor en betrokken bij het geheel. Zij zijn zich bewust van de sterke en zwakke kanten van de organisatie. Zij geven elkaar op constructieve wijze feedback en spreken elkaar aan op het nakomen van afspraken. Er is een schoolbeleid wat betreft coaching. Er dienen voldoende overlegmomenten te zijn. Het overleg is dan gericht op kwaliteitsverbetering, biedt ruimte voor reflectie op inhoudelijke en organisatorische zaken, en houdt rekening met de verschillende taken en verantwoordelijkheden. De interne communicatie is effectief als de directie in staat is voldoende draagvlak te creëren voor het beleid en de gemaakte afspraken over zowel de kwaliteit van ‘onderwijs en leren’, als over de gewenste ‘opbrengsten’. 9.4. Bij de zorg voor kwaliteit zijn personeel, directie, leerlingen, ouders en bestuur betrokken. Alle relevante actoren en belanghebbenden zijn aantoonbaar betrokken en dit is vastgelegd in de aanpak van de kwaliteitszorg(procedures). Toelichting bij het kernkader voortgezet speciaal onderwijs 2012; versie 29032012.01.R 13