Visietekst omgaan met suïcide 04/03/14 1. Visie Deze visietekst kadert in de opdrachtverklaring van vzw Koca: KOCA (Jonghelinckshof en Emmaüs) is een onderwijs- en ondersteuningscentrum voor personen met communicatieve beperkingen (gehoorstoornissen, spraaktaalstoornissen, autismespectrumstoornissen, leer- en gedragsstoornissen). We beogen de uitbouw van een uniek en kwaliteitsvol levensproject van elk individu. Hierbij zijn de ondersteuningsbehoeften van elke persoon in zijn omgeving richtinggevend. We werken vanuit een diep geloof in de mogelijkheden van elk individu én vanuit een besef van de kwetsbaarheid van de kinderen, jongeren… én hun gezin. Engagement en betrokkenheid voor die kinderen en jongeren die door hun beperkingen kwetsbaar of gekwetst zijn. Zij hebben recht op onze zorgzame én bekwame inzet en op een omgeving waarin ze zich geborgen en veilig voelen. We richten ons met deze visietekst op de kinderen en jongeren met een handicap die binnen KOCA onderwijs en/of ondersteuning krijgen. Moeten leven en omgaan met een handicap behoort tot een van de risicofactoren tot suïcidaal gedrag. 2. Definities Wanneer we spreken over (preventie van) suïcide, zijn er verschillende begrippen die hierbij gehanteerd worden: Suicidaal gedrag: een uiting van de wens een verandering, al dan niet de dood, te bewerkstelligen. Het verwijst naar het geheel aan gedachten, voorbereidingshandelingen en pogingen die een zekere intentie uitdrukken om zichzelf te doden. De term gedrag verwijst naar zowel handelingen als naar gedachten. Suïcidegedachten: het actief denken aan of overwegen van suïcide of een suïcidepoging als gedrag om ervaren problemen te verminderen of op te lossen. Suïcidevoorbereiding: het stellen van concrete handelingen ter realisatie van een zelfmoordgedachte. Suïcidepogingen: het actief ondernemen van een suïcidegedachte om ervaren problemen te verminderen of op te lossen. Het is een vrijwillige en bewuste zelfdestructieve handeling die niet eindigt in de eigen dood en die eveneens tot doel heeft de gewenste veranderingen te bewerkstelligen. Het is geen habitueel gedrag en verschilt dus van automutilatie. Suïcide: een vrijwillige en bewuste zelfdestructieve handeling die de eigen dood tot gevolg heeft én die tot doel heeft de door de persoon gewenste veranderingen te bekomen In deze tekst hebben we gekozen voor ‘suïcide’, maar ook zelfmoord of zelfdoding zijn mogelijke termen die gebruikt kunnen worden. In gesprek met een kind/jongere rond suïcide is het belangrijk om diens terminologie over te nemen. 3. Suïcidaal proces Om te begrijpen hoe iemand tot suïcide komt, is het belangrijk inzicht te krijgen in het ‘suïcidaal proces'. I. II. III. Het suïcidaal proces begint met (vage) suïcidegedachten (vb. hoe zou het zijn als ik dood was). Daarna worden deze gedachten omgezet in een suïcidewens (vb ik wil er niet meer zijn; ik wil dood). Nog een stap verder in dit proces heb je de suïcidedreiging of het suïcideplan (vb. ik ga suïcide plegen door vanavond pillen te nemen). De plannen en gedachten worden concreter en de kans op een suïcide(poging) neemt toe. Deze eerste fasen van het suïcidaal proces duiden we aan met suïcidale ideatie: het zijn gedachten en plannen die zich in het hoofd van de suïcidale persoon afspelen. Er zijn nog geen duidelijk zichtbare suïcidegedragingen. Tijdens deze suïcidale ideatie zijn signalen door de omgeving heel moeilijk waar te nemen. IV. Pas in een volgende fase van het proces gaat de persoon over tot een suïcide(poging). Nu zijn de gedragingen zichtbaar en makkelijker waar te nemen door de omgeving. Iedereen die een suïcide(poging) onderneemt heeft de voorafgaande fasen doorlopen, daarom is het belangrijk om alert te zijn voor de allereerste, vaak moeilijk waarneembare signalen en om deze steeds ernstig te nemen. De duur van dit proces kan erg verschillen, gemiddeld zou dit 2,5 jaar zijn. Uitzonderlijk kan het proces op enkele uren worden doorlopen. Niet iedereen die suïcidegedachten heeft, gaat over tot het maken van plannen. En niet iedereen met plannen pleegt ook effectief suïcide. Dat wil dus zeggen dat het suïcidaal proces omkeerbaar is en dat suïcidepreventie mogelijk en zinvol is. Iedereen die suïcide pleegt, is in eerste instantie van suïcidegedachten vertrokken. Het is dus belangrijk om elk signaal ernstig te nemen. 4. Beïnvloedende factoren Er is niet één oorzaak voor suicide. Er is er sprake van een opeenstapeling van risicofactoren in combinatie met een afwezigheid van beschermende factoren. Er kan een concrete aanleiding zijn (een verlieservaring, een ruzie, …) maar dit kan nooit als dé oorzaak worden aanzien. Suïcide lijkt op dat moment de enige manier om een eind te maken aan een ondraaglijke situatie. Risicofactoren: biologische kwetsbaarheid (erfelijkheidsfactoren, vroege traumatische levenservaringen,...) psychologische factoren (laag zelfbeeld, impulsiviteit, zwart-wit denken, zwak probleemoplossend denken, …) psychiatrische stoornissen (depressie, middelenmisbruik, persoonlijkheidsstoornissen, schizofrenie…) sociale stressoren (armoede, eenzaamheid, verlies- en/of traumatische ervaringen,…) Drempelverlagende factoren: eerder suïcidaal gedrag beschikbaarheid van de middelen om suïcide te plegen voorbeelden van suïcidaal gedrag (omgeving, via media, ..) alcohol en/of drugs Beschermende factoren (die de kans op suïcide verkleinen). Sociale relaties (goede band met vrienden en/of familie, steun van belangrijke anderen, …) Persoonlijke eigenschappen (goede sociaal-communicatieve vaardigheden, hulpzoekend gedrag, zelfbeeld, zelfvertrouwen,…) Culturele factoren (sociale integratie in vb. jeugdbeweging, religie, hulpverleningscultuur, …) positief 5. Preventie Het vroegtijdig herkennen en detecteren van suïcidaal gedrag bij kinderen/jongeren is een eerste belangrijke stap in een kwaliteitsvol preventiebeleid. Er zijn 3 pijlers van suïcidepreventie. 1. Suïcide wordt voorafgegaan door een proces (zie suïcidaal proces). Dit proces is niet onomkeerbaar: het kan op elk moment gestopt worden. Sommige mensen zitten echter zo sterk vast in een neerwaartse spiraal van negatieve gedachten en emoties dat het omkeren van het proces erg moeilijk wordt. 2. Een persoon in crisis blijft openstaan voor menselijk contact. De behoefte aan communicatie blijft bestaan. 3. De suïcidale persoon is ambivalent en blijft aarzelen tussen dood of leven. Niet alleen de wens om te sterven is aanwezig, maar tegelijkertijd ook de wens om te blijven leven. Niet meer willen leven betekent veelal: niet meer ‘op deze manier’ willen leven. Het voorkomen van suïcide kan gebeuren op verschillende niveaus. I. Er kan gewerkt worden aan primaire preventie door te zorgen dat het ontstaan van risicofactoren wordt vermeden en dat beschermende factoren worden versterkt. Het versterken van de beschermende factoren blijkt een goede preventiestrategie. II. Begeleiders kunnen alert zijn voor signalen die aangeven dat het niet goed gaat met een kind/jongere en mogelijke suïcidaliteit bespreekbaar maken. Als begeleiders geconfronteerd worden met mogelijke suïcidale kinderen/jongeren, dan is het belangrijk dat in de eerste plaats ingeschat wordt hoe groot het risico op suïcidegedrag is. Dit gebeurt door na te gaan in welke fase van het suïcidaal proces iemand zich bevindt. 6. Signalen Bijna 3/4de van de mensen die overgaan tot suïcide hebben op voorhand signalen uitgezonden. Er zijn verschillende soorten signalen die kunnen wijzen op suïcidaliteit. Directe verbale boodschappen: (ik wil er een eind aan maken, ik wil dood, ik wil niet meer leven, het leven is de moeite niet meer waard, jullie zullen mij nog missen,...) Indirecte verbale boodschappen (mijn leven is zinloos, ik zie het niet meer zitten, ik ben een last voor jullie, ik heb mijn testament gemaakt, het hoeft voor mij niet meer, van mij zal je geen last meer hebben, ik kan niet meer, niemand kan mij helpen,...) Gedragsmatige, non-verbale signalen (een sombere stemming, afzonderen en isoleren, alcohol- en drugsmisbruik, verminderde concentratie, hyperactiviteit, dalende schoolresultaten, plotseling spijbelen, slapeloosheid, weggeven van persoonlijke spullen, verwaarlozen van hygiëne en uiterlijk, veel met de dood bezig zijn, onverantwoorde risico’s nemen, agressief gedrag,...) Aanwezigheid van 1 of meerdere van deze signalen hoeft niet noodzakelijk op suïcidaliteit te wijzen. Ze kunnen ook een teken zijn van iets anders dat onderhuids aanwezig is, zoals depressie of een onverwerkt verdriet. Het risico op suïcidaal gedrag wordt wel groter wanneer er meerdere signalen gedurende langere tijd zichtbaar zijn. Vooral plotse gedragsveranderingen kunnen een belangrijk signaal zijn (vb. van heel sociaal naar heel teruggetrokken en stil). Kinderen en jongeren gaan problemen sneller uiten in hun gedrag, dan via verbale signalen. Depressie is de grootste risicofactor voor suïcidaal gedrag. Het alert zijn voor signalen betekent niet dat suïcidaal gedrag te voorspellen is. Bovendien zijn de signalen soms erg onduidelijk. Vaak worden ze maar achteraf geïnterpreteerd als signalen. 7. Handelen Stap 1: signalen herkennen en gesprek aangaan De grens tussen zichtbaar en onzichtbaar suïcidaal gedrag kan men verlagen door met kinderen/jongeren het gesprek aan te gaan. Door suïcide bespreekbaar te maken, zullen gedachten en plannen zichtbaar worden, waardoor men sneller kan ingrijpen. Wanneer meerdere signalen gelijktijdig optreden is het dus belangrijk om dit te bespreken met kind/jongere. De negatieve spiraal waarin ze terecht gekomen zijn, kan doorbroken worden door er over te praten. Stap 2: suïciderisico inschatten Het is belangrijk om te achterhalen waar het kind/jongere zich ergens bevindt in het suïcidaal proces om in te schatten hoe acuut de dreiging is. Dit kan enkel door expliciet naar gedachten en plannen te vragen. Hierover bevraagd worden creëert meestal opluchting bij het kind/jongere, omdat ze er zelf niet over durven te beginnen praten. Het haalt suïcide tevens uit een taboesfeer. Het is een foute veronderstelling dat het bespreken van mogelijke suïcidegedachten- en gedrag kinderen/jongeren net verder zouden brengen in het suïcidaal proces. Bevraag gedachten (denk je er vaak aan, loop je al lang met deze gedachte,…) Bevraag (concrete) plannen (heb je al nagedacht over de manier, heb je al voorbereidingen getroffen, …) Bevraag eerdere pogingen (heb je dit al geprobeerd, hoe heb je dat toen gedaan, hoe lang is dat geleden, …) Blijf steeds zelf rustig en toon begrip voor de problemen van het kind/jongere. Biedt ruimte om hun negatieve gevoelens te uiten. Neem steeds ernstig wat ze vertellen en structureer de gevoelens en feiten. Expliciteer de gedachten en ga samen na wat ervoor zorgt dat het kind/jongere toch nog volhoudt. Valkuilen om te vermijden: Problemen onderschatten en minimaliseren. (het zal wel beteren, zo erg zal het wel niet zijn, …) Schuldgevoelens aanpraten (dat kan je je ouders toch niet aandoen, …) Veroordelen (zoiets mag je niet doen, …) Positieve dingen van het leven opsommen (het leven is toch zo schoon, je hebt nog een heel leven voor je, …) Simplistische oplossingen aanreiken (probeer eens te gaan wandelen, …) Geheimhouding beloven Valse hoop geven De communicatieve beperkingen waar de kinderen/jongeren binnen onze voorziening mee geconfronteerd worden, vormen een bijkomende uitdaging om signalen van suïcide op te pikken en het gesprek met hen hierover aan te gaan. Het is dan ook belangrijk om continu aandacht te besteden aan het sociaal-emotioneel welzijn van onze kinderen/jongeren en hierbij alert te zijn voor veranderingen in gedrag en welbevinden. Vorming rond suïcide is essentieel om signalen sneller op te merken en een adequate vertaling te maken naar de doelgroepspecifieke noden.