handboek.civiel.recht.2011.book Page 223 Tuesday, October 4, 2011 4:24 PM 223 HOOFDSTUK VII • TIJD ALS RECHTSFACTOR H OOFDSTUK VII Tijd als rechtsfactor Afdeling 1. Het probleem 619. TIJD – Subjectieve rechten ontstaan in beginsel door het stellen van rechtshandelingen of ingevolge rechtsfeiten, hetzij door de wil van de mens, hetzij door gebeurtenis, omdat de wetgever dit wil. Naast deze twee rechtscreatieve momenten moet worden gewezen op de autonome invloed van de tijd als rechtscheppende factor. De erkenning van de rechtsautonome werking van de ‘tijd’ betekent dat de rechtsorde rechtsgevolgen erkent ingevolge een feitelijke situatie (die een zekere tijd moet hebben geduurd) boven en tegen de werking van rechtshandelingen en rechtsfeiten, zelfs wanneer deze ‘feitelijke situatie’ tot stand gekomen is door een met het recht strijdige situatie. Een privépersoon is de gelukkige eigenaar van Jeroen Bosch’ ‘Bespotting van Christus’. Het is reeds meer dan 2 eeuwen familiebezit. In januari 2000 wordt die persoon gedagvaard door een onbekend persoon die aanbiedt te bewijzen dat zijn betovergrootvader destijds het schilderij zou bekomen hebben van diens betovergrootvader zonder hiervoor betaald te hebben. Afgezien en los van de bedenking of dit argument hard kan worden gemaakt, rijst vooraf de vraag of dergelijke gedingen nog verantwoord zijn. Het antwoord is zonder meer: neen. 620. PROBLEMEN – De autonome werking van het aspect ‘tijd’ in het recht wordt behandeld onder de leer van de verjaring. Het instituut verjaring vertoont een vijftal soorten problemen of invalshoeken, waardoor deze instelling vrij complex is geworden. Het gaf trouwens recent aanleiding tot heel wat maatschappelijke beroering. [1] Er speelt ongetwijfeld een belangrijk ethisch aspect253 mee bij de invoering van een verjaringstermijn: kan men in alle gevallen ‘verjaring’ aanvaarden in het recht? In bepaalde staten van de VS vindt men het immoreel om moord te laten verjaren, terwijl in West-Europa het niet-aanvaarden van verjaring voor een geval van moord als eerder primitief wordt aangeduid. [2] Niet alle termijnen in het recht zijn verjaringstermijnen. Naast de eigenlijke verjaringstermijnen zijn er de zgn. vervaltermijnen en termijnen die een vermoeden van betaling inhouden. Hoewel de gevolgen sterk kunnen verschillen is het onderscheid niet steeds duidelijk. [3] Vervolgens rijst de vraag welke termijn men gaat vooropstellen voor een verjaring. In vele gevallen drukt de ‘duur’ van een verjaringstermijn de waarde uit die de rechtsorde aan het instituut hecht. In het Belgisch recht zijn de meeste elementen van de staat van de persoon (naam, geslacht, huwelijkse staat...) niet verjaarbaar. Dus worden ze als uitermate belangrijk aangezien. De langste verjaringstermijn is 30 jaar, bijvoorbeeld voor de verkrijging van een onroerend goed (een voor het 253 Dit ethisch aspect stelt zich bv. bij de vraag naar het invoeren van specifieke verjaringstermijnen voor bouwmisdrijven. larcier handboek.civiel.recht.2011.book Page 224 Tuesday, October 4, 2011 4:24 PM 224 BOEK III • BASISCOMPONENTEN VAN HET RECHT recht zeer belangrijk geacht rechtsgoed), terwijl schuldvorderingen uit onrechtmatige daad verjaren na 5 jaar (minder belangrijk rechtsgoed). [4] Een ander probleem betreft het aspect ‘berekenen’ dat steeds aan een termijn vastzit. Dit is een uitsluitend technisch probleem, maar kan aanleiding geven tot ingewikkelde situaties. [5] Ten slotte kan de inwerking van ‘tijd’ op het recht een tweevoudig effect hebben: ofwel bevrijdt de verjaring de mensen van een verplichting (bevrijdende verjaring): Wanneer een dader 50 jaar na het plegen van een moord betrapt wordt, kan hij niet meer vervolgd worden voor het hof van assisen; wanneer iemand 31 jaar niet gevraagd heeft een schuld van 10.000 EUR terug te betalen, moet hij dat niet meer doen. ofwel kent de verjaring mij een recht toe dat ik in werkelijkheid niet had (verkrijgende verjaring): Iemand koopt van de erfgenaam (de neef van de overledene) een onroerend goed en bewoont het 30 jaar. Nadien blijkt dat de overledene een zoon had, waarvan het bestaan tot nu onbekend was. De koper kon dus geen eigenaar worden omdat hij het goed gekocht heeft van de niet-eigenaar. Door de verkrijgende verjaring wordt hij toch eigenaar. Afdeling 2. Verjaring in het civiel recht § 1. Algemeen 621. In het burgerlijk recht omschrijft men de verjaring als de mogelijkheid om door verloop van tijd, hetzij een recht te bekomen (verkrijgende verjaring), hetzij van een verplichting bevrijd te worden (bevrijdende verjaring). Hoewel in beide instellingen de tijd de bondgenoot van het recht wordt, verschillen ze sterk van elkaar. Alleen de partijen kunnen de verjaring inroepen, de rechter kan dit niet ambtshalve. Anderzijds kunnen de partijen niet op voorhand aan de verjaring verzaken. § 2. Verkrijgende verjaring 622. BEGRIP – De verkrijgende verjaring is het middel om door verloop van een zekere tijd het bezit van een goed om te zetten in eigendom (art. 2219 BW). 623. FUNCTIE – Bij eigendomsoverdracht wordt de geldigheid van de eigendomstitel van de verkrijger bepaald door de geldigheid van de eigendomstitel van de persoon van wie hij eigendom verkreeg. Wanneer S. Stevaert een huis koopt van mijnheer E en de overeengekomen som betaalt, gaat hij ervan uit dat hij eigenaar is geworden. Dit is enkel het geval wanneer mijnheer E eigenaar was. Mijnheer E had destijds het huis gekocht van E2. E was slechts eigenaar in de mate dat zijn voorganger E2 eigenaar was... larcier handboek.civiel.recht.2011.book Page 225 Tuesday, October 4, 2011 4:24 PM 225 HOOFDSTUK VII • TIJD ALS RECHTSFACTOR Zonder enige correctie van dit beginsel zou men geen eigendomsrecht door overdracht kunnen bewijzen, want men zou steeds dieper in het verleden moeten graven, zonder enige zekerheid. De correctie die de wetgever hierop ingevoerd heeft, is de verkrijgende verjaring. De verkrijgende verjaring is de wijze waarop een verkrijger zijn eigendom kan aantonen, zonder afhankelijk te zijn van de geldigheid van de titel van zijn rechtsvoorganger. 624. ALGEMENE VERKRIJGING DOOR VERJARING – Voor alle zakelijke rechtsvorderingen geldt de 30-jarige verjaring: voor een verkrijging op basis van deze verjaringstermijn is geen goede trouw vereist en evenmin een titel. Na een bezit van 30 jaar heeft de maatschappij er alle belang bij dat elke discussie definitief achter de rug is (art. 2262 BW). Hij die een onroerend bezit gedurende 30 jaar, wordt eigenaar. 625. ONROERENDE GOEDEREN – De bezitter van een onroerend goed die te goeder trouw is en over een titel beschikt, kan zich beroepen op een kortere verjaringstermijn. Deze termijn is 10 jaar indien de bezitter in het rechtsgebied woont van hetzelfde hof van beroep als de werkelijke eigenaar, zo niet is de termijn 20 jaar (art. 2265 BW). 626. ROERENDE GOEDEREN – Voor roerende goederen is het probleem zo mogelijk nog groter: wie beschikt er immers over eigendomsbewijzen van al zijn dagelijkse gebruiksvoorwerpen, en zo ja, wie draagt een valies met eigendomsbewijzen bij zich? De wetgever moest een soepele regeling vinden voor het organiseren van het bewijs van roerende goederen. In het Romeins recht254 was de regeling de volgende: iemand die een lichamelijk roerend goed verkreeg (traditio) met een titel (justa causa)255 en te goeder trouw was (bona fides), stond nog drie jaar bloot aan de revindicatie door de ware eigenaar. Het Frans recht heeft deze regeling overgenomen doch schafte de duur van 3 jaar af. Deze regeling is terug te vinden in artikel 2279 BW: het bezit geldt als titel (possession vaut titre). Artikel 2279 BW moet als volgt verstaan worden: de bezitter van een roerend goed die te goeder trouw is en over een titel beschikt, moet geen enkele revindicatie van de ware eigenaar vrezen. Deze regeling impliceert dat de ware eigenaar van een roerend goed elk recht ontzegd wordt zijn goed terug te vorderen van de bezitter die te goeder trouw is. 627. Enkel in geval van verlies of diefstal van een roerend goed256 kan de bezitter nog verontrust worden door de ware eigenaar: – de revindicatie tegen de dief zelf (die uiteraard te kwader trouw is) kan gedurende 30 jaar plaatsgrijpen; 254 255 256 R. DEKKERS, Handboek burgerlijk recht, deel I, nrs. 928 e.v. D.w.z. juridisch correct verkregen. Behoudens indien het om bankbiljetten gaat. larcier handboek.civiel.recht.2011.book Page 226 Tuesday, October 4, 2011 4:24 PM 226 – BOEK III • BASISCOMPONENTEN VAN HET RECHT de revindicatie tegen de bezitter te goeder trouw van het gestolen goed moet geschieden binnen de 3 jaar na de diefstal. De uitgewonnen bezitter heeft verhaalsrecht tegen de persoon van wie hij de goederen verkreeg. § 3. Bevrijdende verjaring 628. BEGRIP – De bevrijdende verjaring is de verjaring waarbij de schuldenaar van zijn verplichtingen bevrijd wordt door het verloop van een zekere tijd en onder bepaalde voorwaarden (art. 2219 BW). 629. TERMIJNEN – In de bevrijdende verjaring moet onderscheid gemaakt worden tussen de verjaring van lange en deze van korte duur. A. Zakelijke vorderingen. De verjaringstermijn met bevrijdende werking voor zakelijke rechtsvorderingen is 30 jaar. Dit betekent dat indien men gedurende 30 jaar geen gebruik heeft gemaakt van een zakelijk recht waarop men meent aanspraak te mogen maken, men voor de eerste maal dit recht niet kan afdwingen voor de rechter na het verstrijken van deze termijn. B. Persoonlijke rechtsvorderingen. Persoonlijke rechtsvorderingen zijn onderworpen aan een kortere verjaring. Hierbij maakt de wetgever een onderscheid tussen de rechtsvorderingen uit overeenkomst en deze uit onrechtmatige daad. I. Rechtsvorderingen uit overeenkomst. Alle rechtsvorderingen uit overeenkomst verjaren na verloop van 10 jaar, m.a.w. de contractuele aansprakelijkheid in alle domeinen verjaart na 10 jaar. Deze regel geldt dus ook voor de rechtsvordering tot nietigverklaring wegens wilsgebreken, enz. De wetgever heeft nochtans talrijke uitzonderingen gemaakt. Deze uitzonderingen noemt men dan de ‘korte verjaringen’. II. Rechtsvordering uit onrechtmatige daad. De rechtsvorderingen uit onrechtmatige daad hebben betrekking op de vergoeding van de schade door een fout aangericht zowel uit een zuivere onrechtmatige daad als door een misdrijf. Wat dit onderdeel betreft zijn er derhalve raakvlakken met de verjaring van misdrijven: a. de vordering tot schadevergoeding verjaart door het verloop van 5 jaar vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de schade of de verzwaring; b. de vordering verjaart in elk geval na 20 jaar vanaf de dag volgend op deze waarop het schadeverwekkend feit is gepleegd; c. zelfs als de schade veroorzaakt is door een misdrijf gelden voor de schadevergoeding de regels van de verjaring van het burgerlijk recht, met dien verstande dat de verjaring van het recht op schadevergoeding niet kan intreden vóór de verjaring van het misdrijf zelf. III. Korte verjaringen. Er zijn talrijke uitzonderingen waar de verjaringstermijn korter is257: – door verloop van vijf jaar: de termijnen van altijddurende renten en van lijfrente, de huren van huizen en pachten van landeigendommen, de interest, enz. (art. 2277 BW); 257 Bepaalde van deze zeer korte verjaringstermijnen zijn eigenlijk geen verjaringstermijnen, maar een vermoeden van betaling. larcier handboek.civiel.recht.2011.book Page 227 Tuesday, October 4, 2011 4:24 PM 227 HOOFDSTUK VII • TIJD ALS RECHTSFACTOR – – – door het verloop van een termijn van twee jaar: de rechtsvorderingen voor verzorgingsverstrekkers (art. 2277bis BW). Deze bepaling betreft wel degelijk een verjaring en niet om een vermoeden van betaling258; door verloop van één jaar: de rechtsvorderingen van kooplieden wegens de koopwaren door hen verkocht aan personen die geen koopman zijn (art. 2272 BW); na 6 maand: de rechtsvorderingen van de hotelhouders wegens het verschaffen van kost en logies (art. 2271 BW). § 4. Berekening 630. De berekening van een verjaringstermijn stelt een drietal soorten problemen: wanneer begint en eindigt een termijn (de berekening), kan een lopende verjaring worden afgebroken (stuiten) en kan een lopende verjaring tijdelijk worden stilgezet (schorsing)? 631. I. Berekening. Een termijn wordt van datum tot datum berekend (eventueel per dag, van maand tot maand en nooit van uur tot uur). De dag waarop de verjaring begint, telt niet mee. De verjaring is voltrokken wanneer de laatste dag verstreken is. Een verjaringstermijn van 10 jaar vangt aan op 12 maart 2000 en eindigt dus op 12 maart 2010 om middernacht. 632. II. Stuiting. Stuiting van de verjaring brengt het verlies mee van de reeds verworven verjaringsduur. Het kan gaan om een natuurlijke stuiting; dit is het geval bij verlies van het bezit of het beroofd zijn van het genot van de zaak gedurende meer dan 1 jaar. Het kan ook gaan om een burgerlijke stuiting, zoals in geval van dagvaarding voor het gerecht, bevel tot betaling, beslag betekend aan hem die men wil beletten de verjaring te verkrijgen. Indien gedurende de loop van een verjaring, enig feit het bestaan van de verbintenis ten opzichte van de schuldenaar op zekere wijze doet blijken (bv. een dagvaarding, een bevel of een inbeslagneming vanwege de schuldeiser of een erkenning vanwege de schuldenaar), dan volgt daaruit dat de verbintenis op dat ogenblik nog niet voldaan werd en kan men aan de schuldeiser niet verwijten dat hij nalatig bleef. Het gevolg is dat het vroeger tijdsverloop niet meer telt voor de verjaring: de verjaring is gestuit en zal na deze stuiting opnieuw moeten beginnen lopen voor de volledige termijn (art. 2242-2250 BW). 633. III. Schorsing. Door schorsing staat de loop van de verjaring tijdelijk stil, om voort te lopen zodra de oorzaak van de schorsing is weggevallen. De op het ogenblik van de schorsing verworven termijn blijft behouden en wordt aangevuld door de termijn na de schorsing. Tot deze gevallen behoort o.a. het niet-lopen van de verjaring tegen onbekwame eigenaars (minderjarigen, onbekwaam verklaarden, enz.) en tussen echtgenoten (art. 2252 e.v. BW). 258 Parl.St. Kamer 1992-93, nr. 1040/7, 6. larcier handboek.civiel.recht.2011.book Page 228 Tuesday, October 4, 2011 4:24 PM 228 BOEK III • BASISCOMPONENTEN VAN HET RECHT § 5. Vervaltermijnen 634. BEGRIP – Vervaltermijnen259 zijn vaste termijnen in de wet bepaald waarbinnen de partijen een bepaalde handeling kunnen verrichten. Het zijn geen verjaringstermijnen en kunnen derhalve niet geschorst of gestuit worden. De rechter kan in de regel een vervaltermijn ambtshalve opwerpen. In het privaatrecht zijn er vele voorbeelden van vervaltermijnen te vinden: – in het burgerlijk procesrechtrecht zijn de termijnen voor het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een vonnis voorbeelden bij uitstek van een vervaltermijn. Tegen een vonnis kan slechts hoger beroep worden aangetekend binnen de maand na de betekening van het vonnis; – de nietigheid van het huwelijk, ingevolge een wilsgebrek, moet worden aangevraagd binnen de 6 maand (art. 181 BW); – de herroeping van een schenking wegens ondankbaarheid moet worden aangevraagd binnen één jaar (art. 957 BW), enz. § 6. Vermoeden van betaling 635. Enkele korte verjaringen, m.n. deze vermeld in de artikelen 2271 tot 2273 BW (verjaringstermijn van 6 maand bv. voor hotelhouders of van 1 jaar bv. voor de verkoop door kooplieden aan niet-kooplieden, pensionhouders enz.) zijn eigenlijk geen verjaringstermijnen, maar brengen een wettelijk vermoeden van betaling van de schuld. Het gaat om gevallen waarin schulden in de regel niet bij geschrift worden vastgesteld. Om betwistingen te vermijden wordt een wettelijk vermoeden ingesteld dat deze schuldvorderingen na het verstrijken van die termijn zijn betaald. 636. Deze korte termijnen zijn geen verjaringstermijnen. Dit blijkt o.m. uit het feit dat deze verjaring niet intreedt wanneer de schuld blijkt uit een geschrift uitgaande van de schuldenaar. Daarenboven kan de schuldeiser, wanneer de schuldenaar de korte verjaring opwerpt, hem opdragen om onder ede te bevestigen dat hij de betaling heeft verricht. Dit is in geval van verjaring niet mogelijk. Afdeling 3. Verjaring in het strafrecht 637. ALGEMEEN – De verjaring in het strafrecht vertoont een meer uitgesproken maatschappelijk-ethische dimensie dan de verjaring in civiele zaken. In strafzaken heeft de verjaring immers tot gevolg dat ofwel een dader van een misdrijf, zelfs van een zeer ernstig misdrijf, niet meer kan worden vervolgd omdat de tijdspanne tussen het plegen van het misdrijf en het veroordelend vonnis te groot is (verjaring van misdrijven) of dat een gevangenisstraf niet meer kan worden uitgevoerd omdat een veroordeelde misdadiger erin is geslaagd zich aan de uitvoering te onttrekken (verjaring van de strafuitvoering). In beide gevallen wordt de rechtsorde geconfron- 259 A. VAN OEVELEN, “Algemeen overzicht van de bevrijdende verjaring en de vervaltermijnen in het Belgisch privaatrecht”, TPR 1987, 1755. larcier handboek.civiel.recht.2011.book Page 229 Tuesday, October 4, 2011 4:24 PM 229 HOOFDSTUK VII • TIJD ALS RECHTSFACTOR teerd met het feit dat een misdadiger, zelfs van zeer ernstige delicten, niet meer kan worden vervolgd wegens het tijdsverloop. 638. VERJARING VAN MISDRIJVEN – De verjaring van misdrijven, m.a.w. het verval van de strafvordering, is geregeld in artikel 21 van de Voorafgaande Titel Sv.: misdaden verjaren na 10 jaar260, wanbedrijven na 5 jaar261 en overtredingen na 6 maand262 te rekenen van het ogenblik van het plegen van het misdrijf263. Deze termijn kan worden verlengd met maximaal de duur van de oorspronkelijke termijn door het verrichten van een daad van onderzoek of van vervolging. Deze daad van onderzoek of vervolging moet gesteld zijn tijdens de eerste termijn. Concreet betekent dit dat misdaden in elk geval na 20 jaar, wanbedrijven na 10 jaar en overtredingen na 1 jaar verjaard zijn. Hoewel de strafvordering niet verjaard is, kan de duur van de strafvervolging de redelijke termijn overschreden hebben. In dergelijk geval kan de rechter een straf uitspreken die lager kan zijn dan de wettelijke minimumstraf of de veroordeling bij eenvoudige schuldigverklaring uitspreken (art. 21ter V.T.Sv.). 639. VERJARING VAN DE STRAFUITVOERING – De verjaring van de strafuitvoering is geregeld in de artikelen 91-93 Sw. Criminele straffen verjaren 20 jaar na de uitspraak, correctionele straffen na 5 jaar en politiestraffen na één jaar. 640. MISDRIJVEN TEGEN DE MENSELIJKHEID – Bij wet van 27 februari 2003 heeft België het Europees Verdrag van Straatsburg van 25 januari 1974 bekrachtigd betreffende de niet-toepasselijkheid van verjaring terzake van misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. Bij artikel 21, lid 1 V.T.Sv. worden de in België geldende regelen van verjaring in strafrecht buiten werking gesteld voor de ernstige schendingen van het humanitair recht, vermeld in de artikelen 136bis-quater Sw. 260 261 262 263 Door de wet van 16 juli 2002 werd de verjaring van de zwaarste misdrijven – namelijk misdaden die niet in een wanbedrijf kan worden omgezet met toepassing van art. 2 wet 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden – op 15 jaar gebracht. De verjaringstermijn is 10 jaar indien het gecorrectionaliseerde misdrijf een misdaad is die strafbaar is met meer dan 20 jaar opsluiting (art. 21, lid 3 V.T.Sv.). De verjaringstermijn van gecontraventionaliseerde wanbedrijven bedraagt 1 jaar (art. 21, lid 4 V.T.Sv.). De meeste verkeersdelicten verjaren na een jaar. larcier handboek.civiel.recht.2011.book Page 230 Tuesday, October 4, 2011 4:24 PM handboek.civiel.recht.2011.book Page 231 Tuesday, October 4, 2011 4:24 PM 231 BOEK IV RECHTSHANDHAVING larcier handboek.civiel.recht.2011.book Page 232 Tuesday, October 4, 2011 4:24 PM handboek.civiel.recht.2011.book Page 233 Tuesday, October 4, 2011 4:24 PM 233 641. Zoals reeds herhaalde malen werd betoogd, vertoont het recht in zijn uitwendige verschijning twee gezichten. Het vertrouwde gezicht van het materieel recht waarbinnen het recht zijn eigen functie gestalte geeft: het is de distributieve functie (wie kan aanspraak maken waarop) en het creëren van de ruimte waarbinnen de burgers zich vrij kunnen bewegen (het verbintenissenrecht is hier een typisch voorbeeld van: het creëert bevoegdheden voor burgers). Het tweede gezicht van het recht is nochtans door de jaren steeds belangrijker geworden. De mensenmaatschappij is geen ideale maatschappij in die zin dat bij het vaststellen van rechten en verplichtingen dit recht niet spontaan en eenduidig kan worden toegepast. Het handhavingsrecht is uitgegroeid tot een relatief autonome rechtspraak waarin geregeld wordt hoe burgers zich behoren te gedragen indien er conflicten ontstaan m.b.t. de uitoefening van hun rechten of hoe de overheid op bindende wijze (met gebruik van macht) een aantal regels nageleefd wenst te zien. 642. Het procesrecht of het formeel recht vormt de kern van het handhavingsrecht. Het procesrecht op zijn beurt valt terug op de regeling van de gerechtelijke organisatie, zijnde het justitieel apparaat dat instaat voor de handhavingsregels. In het burgerlijk procesrecht stelt de rechtsorde de mogelijkheden aan de burger ter beschikking om zijn rechten af te dwingen. In de strafrechtspleging worden de regels bepaald hoe de overheid kan optreden tegenover de burgers wanneer deze burgers fundamentele regels van de maatschappij overtreden (misdrijven plegen). Het bewijsrecht zal de regels bevatten over de wijze waarop de rechter tot zijn overtuiging kan komen. larcier