Meta-ethische reflecties rond Morele Vooruitgang en Verandering in

advertisement
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Meta-ethische reflecties rond Morele Vooruitgang
in een Pragmatisch Naturalistisch denkkader
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de Moraalwetenschappen
door
Mart Vermeersch
Studentennummer: 00905781
2014
Promotor: Tom Claes
Word count 1: 37695
Word count é: 39221 woorden (108 paguna’s)
I
Dankwoord
In de eerste plaats wil ik mijn promotor, Tom Claes, bedanken voor de onthulling van het boek “The
Ethical Project” van Philip Kitcher. Dit boek was de aanzet tot deze thesis en bracht mij op het idee om
iets te schrijven rond morele vooruitgang. Ten tweede was hij ook een goede hulp om orde in de chaos
te brengen voornamelijk op structureel vlak en om mij te sturen in de aanpak van een heus project. En
ten slotte ook een bedanking voor het begrip rond de belemmering die mijn gezondheid bracht. Dat
laatste is ook van toepassing op de ombudsman die mij kon gerust stellen zodat ik terug aan het werk
kon gaan.
Daarnaast wil ik mijn vrienden en familie bedanken voor de vele discussies naar aanleiding van de
verkiezingen in mei, gebeurtenissen in Gaza en Oekraïne, ecologische frustraties en andere
bedenkingen. Onbewust hebben zij mij op ideeën gebracht of inzichten meegeven die hoe dan ook in
mijn thesis zijn ingeslopen. En natuurlijk wil ik ook diezelfde vrienden en familie bedanken voor de
nodige ontspanning om de batterijen terug op te laden.
Ook mijn vader verdient een welgemeende merci voor het nalezen en het inhoudelijk
becommentariëren van mijn scriptie. Een tweede mening is altijd goud waard.
Tot slot houd ik mijn laatste dank over voor mijn moeder die altijd weer opnieuw een morele steun
bood in de lange weg naar het eindpunt. Een goede geest in een gezond lichaam, is een spreuk die
mijn moeder waarschijnlijk als de beste kent.
II
Inhoudstafel
Inleiding……………………………………………………………………………………………...….1
Deel I: Kiemen van het Vooruitgangsdenken………………………………………….. 6
1. Inleiding…………………………………………………………………………………………………………….……... 8
2. Klassieke oudheid…………………………………………………………………………………………….....……..9
3. Middeleeuwen……………………………………………………………………………………………….………...15
4. Renaissance………………………………………………………………………………………………….……….….18
5. De 16de en 17de Eeuw……………………………………………………………………………………….…….…18
6. De Verlichting…………………………………………………………………………………………………....…….21
7. De 19de Eeuw……………………………………………………………………………………………...…….……..24
8. Besluit…………………………………………………………………………………………………………….…….....28
Deel II: Philip Kitcher – Het Ethische Project…………………………………………… 30
1. Inleiding………………………………………………………………………………………………………….………..32
2. Pragmatisch Naturalisme……………………………………………………………………………….…………33
Inleiding…………………………………………………………………………………………………………………………..………….33
Philip Kitcher: een Menselijk Project……………………………………………………………………………..…………….33
Charles S. Peirce: Twijfels als bron van Overtuiging……………………………………………………..…..………....35
William James: Pragmatisme als methode……………………………………………………..…………..……………….37
John Dewey: Ethiek als Sociaal Fenomeen………………………………………………….…………..…………………..39
Besluit………………………………………………………………………………………………………..……………..………………..39
3. Reflecties rond Morele Waarheid………………………………………………………………..……………40
Inleiding…………………………………………………………………………………………………………………………...…………40
William James; Een Eeuwige Herziening………………………………………………………………….……..……………40
Philip Kitcher; Progressie als bouwsteen voor Morele Waarheid………………………………………...……...44
A.
Socio-historische benadering van Morele Waarheid……………………………………………….....….…….….44
B.
Vooruitgang als Progressieve Verandering…………………………………………………………………………..…..45
C.
Functionele Analyse……………………………………………………………………………………….……..…………..…….49
4. Evolutionair Kader……………………………………………………………….………………….....……………53
Inleiding: een Reconstructie van een Verhaal……………………………………..……………………………………….53
Menselijke Vooruigang naar het Beeld van Sociale Technologie………….……………………………………….54
Bij wijze van Besluit……………………………………………………………………………..……………….....…………………60
III
5. Nabespreking en Kritieken………………………………………..……..……………………………………..63
6. Besluit………………………………………………………………………….………………………………………….69
Deel III: Alternatieve Visies………………………………………….……………………….70
1. Inleiding………………………………………………………………………………..…………………………………72
2. Morris Ginsberg: de Zoektocht naar Harmonie…………………………………..……………………73
Inleiding……………………………………………………………………………………………………………………………….…….72
Menselijke Ontwikkeling: de Zoektocht naar Harmonie………………………………………………………….….74
Onze Morele Praktijk: wisselwerking tussen rationaliteit en ervaring……………………………..………….75
Vorm van Sociale Instituten als criterium voor Vooruitgang……………………………………………………….76
Sociale Interactie als Bron van Beschaving……………………………………………………………………….………..78
Besluit…………………………………………………………………………………………………………………………………..……80
3. Peter Singer: “The Expanding Circle”……………………………………………………….………………81
Belsuit………………………………………………………………………………………………………………………………………..85
4. Michelle Moody-Adams: Inzicht in Semantische Diepte…………………………………….…….87
Besluit…………………………………………………………………………………………………………………………………..……90
5. Ruth Macklin: Mensheid en Menselijkheid………………………………………….………………….91
Besluit…………………………………………………………………………………………………………………………………..……94
6. Besluit………………………………………………………………………………………………………….…………95
Algemeen Besluit…………………………………………………..…………………………….96
Bibliografie……………………………………………………………………..………………… 100
Inleiding
Tijdens het lezen van het boek ‘The Ethical Project’ van Philip Kitcher, begon ik na te denken over het
thema morele vooruitgang. Een delicaat vraagstuk dat gaat over menselijke verbetering en waarin een
evaluatief aspect vervat zit rond onze geschiedenis, maatschappij en sociale systemen. Het is ook een
thema dat een kritische houding verlangt om de dingen in vraag te stellen en te beoordelen, als gevolg
komt het concept van verandering haast automatisch in het gezichtsveld.
De idee van vooruitgang zit inherent verweven in het ethische denken. Het handelt over idealen,
waarden, utopieën, mogelijkheden en is gericht op de toekomst. Het zijn elementen die de onderlaag
vormen in het ethisch redeneren. Morele puzzels cirkelen rond inzichten over hoe de wereld rondom
ons is, hoe hij zou moeten zijn of beter gezegd hoe hij zou kunnen zijn. Het vergt een kritisch bewustzijn
als ook een permanente beoordeling van politieke, economische en sociale stelsels en vraagt
bovendien naar een invulling van wat het is om als mens een waardevol en integer leven te leiden.
Reflecties die doorheen de geschiedenis van de filosofie telkens opnieuw terugkomen en dieper ingaan
op de menselijke cultuur in al haar facetten. De ene theorie verwerkt morele vooruitgang explicieter
dan de andere maar altijd valt tussen de lijnen door de zoektocht naar verbetering te lezen. Ethiek
brengt immers een beweging op gang. Het vraagt naar verantwoording van onze daden. Het doet
beroep op ons creatief vermogen om oplossingen te vinden voor onze huidige situatie. Moraal
onderscheidt ons als mens van de dieren en stelt ons voor de keuze, de keuze om beter te doen en
actief te handelen opdat we het leven niet passief zouden ondergaan.
Menselijke vooruitgang blijkt een ideaal te zijn dat doorheen vele teksten, theorieën en organisaties
fladdert. Het is een hoopvol doel dat een betekenis geeft aan de vele inspanningen van de mens.
Bovendien vormt het een denkkader om het verleden te structureren en datzelfde verleden te
betrekken op het heden en de toekomst. Het geeft ons het gevoel dat we de goede richting uitgaan en
dat het de moeite loont om niet stil te staan en te blijven streven naar ‘iets’ beter. Dat ‘iets’ beter is
iets waaraan we een waarde hechten en bijgevolg positief evalueren. Dat ‘iets’ is ook afhankelijk van
een tijdsperspectief en de context waarin we leven. Doordat we de indruk hebben dat de tijd oneindig
doorloopt, tikt onze klok minder snel en krijgt de menselijke vooruitgang een gradueel karakter. Stap
voor stap komen we dichter bij dat ene doel. De wereld waarin we vandaag leven is dus het product
van een lang proces en steunt op belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis. We beschouwen deze
gebeurtenissen achteraf als keerpunten omdat ze komaf maakten met toestanden die wij vandaag als
2
inferieur evalueren. Een kritische focus is dus belangrijk omdat onze huidige context de scope bepaalt
van wat historisch al dan niet belangrijk is voor onze menselijke vooruitgang. Onze context bepaalt ook
de invulling van dat ‘iets’ waardoor de betekenis van menselijke progressie voor een deel onbepaald is
en veranderlijk is naar gelang onze sociaalhistorische omstandigheden. Zodanig zal een verandering op
het ene domein dringender lijken dan het andere of zal de invulling zich uitbreiden en aanpassen aan
onze maatschappelijke vraagstukken.
Een precieze omschrijving van wat ethische vooruitgang betekent is een lastige opgave. We hebben er
een vaag idee van en verwijzen ogenblikkelijk naar concepten als welzijn, vrijheid, rechtvaardigheid, …
Of we vermelden gebeurtenissen als de opheffing van slavernij, de Franse Revolutie, de groei van de
democratie met haar politieke en religieuze vrijheid, … Of we noemen allerlei instellingen, organisaties
en instituten die een positieve bijdrage leveren aan de menselijke condities met het oog op een beter
welzijn of die onze dierbare democratische waarden proberen te vrijwaren. Ethische vooruitgang heeft
iets te maken met civilisatie en cultuur, in tegenstelling met de primitieve, dierlijke en barbaarse mens.
Bovendien beweegt de mens zich in een complex netwerk. In de eerste plaats verplaatsten we ons als
een individu met eigen aspiraties en behoeften. Vervolgens zijn we ook deel van een gezin, familie,
kennissen en vriendenkringen die ook een eigenheid kennen. Ten slotte maken we ook deel uit van
grotere verzamelingen zoals een groep van gelijkgezinden, een natie, een continent en de wereld. Dit
compliceert de betekenis van vooruitgang. Wat immers voor de ene groep als een verbetering geldt,
kan voor de andere eerder minimaal lijken. Een totale invulling van morele vooruitgang lijkt dan ook
onuitvoerbaar. Het is ook niet essentieel doordat we ons kunnen focussen op deelaspecten die het
groter geheel zijdelings onderbouwen. Morele vooruitgang heeft het karakter van een
containerbegrip. Het is een ideaal dat nauwelijks te formuleren valt zonder té concreet te worden of
té simplistisch in die zin dat het anders het groter geheel zou verzwakken. De vaagheid van dit concept
is misschien haar belangrijkste kenmerk en haar troef. Gevoelsmatig hebben we een idee van wat het
betekent en kunnen we het toepassen op onze omgeving. Op die manier vormt het een paradigma dat
telkens nieuwe vragen en antwoorden omsluit. Het is geen strak ideaal dat mathematisch haar grenzen
omlijnt of een strikt eindpunt omvat.
De overtuiging van progressie vergt ook enig optimisme, want hoewel menselijk progressie plausibel
is, kent onze geschiedenis ook een hele boel mensonterende episodes. Maar ook vandaag de dag
kunnen we vele bezwaarlijke voorbeelden aanhalen die de idee van vooruitgang in vraag stellen.
Morele vooruitgang is dus niet vanzelfsprekend. Het verlangt een onafgebroken bedrevenheid om
telkens opnieuw de dingen rondom ons te reflecteren. Maar een pessimistische geest kan moeiteloos
een reeks tegenvoorbeelden aanduiden die de idee van vooruitgang doen verbleken, discrepanties die
het optimistisch geloof in de goede, sociale mens verkleuren. We hoeven daarvoor zelfs niet ver terug
3
te keren in de tijd. Deze sombere visies zijn niet onbelangrijk. Ze ontmaskeren immers bepaalde
toestanden waardoor ze verhelderend werken. Morele vooruitgang is per slot van rekening geen
zwartwit verhaal.
De 20ste eeuw legde algauw het deksel op de rooskleurige verwachtingen van de Verlichting en plaatste
het verheven vooruitgangsgeloof terug met de voeten op de grond. De twee wereldoorlogen zijn
schoolvoorbeelden en niet in het minst de secuur georganiseerde genocide in WOII. Maar de
Endlösung is niet de enige massamoord die de 20ste eeuw kent. De lijst is lang en omvat ook de
Armeense genocide in 1915 en de massamoorden in de Sovjet Unie onder leiding van Stalin in de jaren
’30. Het zijn casussen die vaak in de schaduw liggen van de rijkelijk gedocumenteerde Endlösung. Maar
de ontsteltenis na WOII weerhield soortgelijke taferelen niet in de toekomst. Ondanks de oprichting
van de Verenigde Naties en het zeggenschap van de mensenrechten, kent onze 20ste eeuw jammer
genoeg meerdere moderne genociden zoals de Rwandese volkerenmoord in 1994, de uitroeiingen in
Cambodja onder het bewind van de Rode Khmer in de jaren ’70 en de verschrikkingen in de
Joegoslavische oorlogen in 1995. Het zijn jaartallen die akelig dichtbij komen en een euforisch geloof
in de menselijke vooruitgang in een kritieke toestand brengen. Bovendien zijn diezelfde mensenrechten
ook vandaag vaak ver te zoeken.
Het voorbeeld van massamoord telt twee zijden. Na de verschrikkingen van WOII ontstond een drang
om voorzorgsmaatregelingen te treffen naar de toekomst toe. De oprichting van de Verenigde Naties
is een hoopvol gevolg van WOII: een samenwerking tussen naties om de vrede te bewaren en de
rechten van de mens te vrijwaren. Het is een internationale organisatie die uitgroeide tot een
ingewikkeld stelsel dat zich bezighoudt met het behoud van de mensenrechten, internationaal recht,
mondiale veiligheid en de ontwikkeling van de wereldeconomie. Een blik op de milleniumdoelstellingen
toont direct de nobele ambitie van de VN. Maar ook hier moeten we vaststellen dat de praktijk minder
rooskleurig is en rijzen kritische vragen op rond de autoriteit, doeltreffendheid en interne organisatie
van de VN. Hoewel ik dit voorbeeld niet verder zal behandelen in mijn thesis, wou ik het toch aanhalen
in deze inleiding. WOII is een onderdeel van een collectief geheugen en is een belangrijke factor in
structuur binnen de huidige wereld. Daarnaast verduidelijkt het ook de visie dat vooruitgang niet lineair
is. WOII is een gruwelijke episode in de menselijke cultuur maar bracht ook positieve gevolgen met zich
mee zoals de VN, mensenrechten, de veroordeling van een (Westers) superioriteitsgevoel en zoveel
meer. Ook erkent het een les of een waarschuwing wanneer huidige toestanden worden gelinkt met
de gebeurtenissen van toen. Het is ook een gevoelig voorbeeld die een tijdsgeest blootlegt die moeilijk
te rijmen valt op de euforie van vooruitgang. Daarnaast is het ook een mooi voorbeeld om aan te tonen
dat technologische vooruitgang niet per definitie een morele vooruitgang met zich meebrengt. De
ontdekking van allerlei chemische gassen, is op wetenschappelijk niveau een belangrijke doorbraak.
4
Maar diezelfde gassen werden gebruikt om miljoenen mensen te doden wat op ethische niveau alles
behalve een doorbraak betekende. Ik hoop dat tijdens het doornemen van deze thesis, de lezer
dergelijke voorbeelden in zijn achterhoofd houdt.
Desondanks ben ik ervan overtuigd dat ethisch vooruitgang aannemelijk is. Het is geen globale
vooruitgang die op elk domein actief is. Maar wanneer we ons focussen op deeldomeinen lijkt ethische
vooruitgang aannemelijk. Beetje bij beetje komen we dichterbij. Het is een gestage verbetering die
geen lineair/cumulatief verloop kent, maar eerder een afwisselend karakter heeft. Er zijn zaken waarin
we een progressie kennen en andere kwesties die een status quo of zelfs een regressie kennen. Elke
tijdsgeest onderkent immers zijn eigen uitdagingen.
Deze overpeinzingen vormden de basis voor deze thesis en leidden tot enkele vragen:
(1) Hoe kun je het concept morele vooruitgang inhoudelijk invullen?
(2) Welke denkkaders kun je hanteren om de betekenis van morele vooruitgang te onderbouwen?
En op basis van welke criteria kan je oordelen of er vooruitgang, dan wel achteruitgang vast te
stellen valt?
Om deze vragen te beantwoorden, heb ik mijn thesis opgedeeld in drie delen. Een eerste deel geeft
een bescheiden overzicht weer van verschillende denkers die doorheen de geschiedenis hun stem
lieten klinken in de ontwikkeling van een vooruitgangsgeloof. Deze verschillende inzichten rond morele
vooruitgang, vormen een instrument om het begrip morele vooruitgang inhoudelijk in te vullen.
In het tweede deel overloop ik de ideeën van Philip Kitcher rond morele vooruitgang. Kitcher is een
pragmatisch naturalist die opzoek gaat naar de functie van ethiek en deze functie als basis neemt om
progressie de rechtvaardigen. In zijn zoektocht naar het doel en de oorsprong van ethiek, keert hij terug
naar evolutionaire bevindingen en probeert hij deze een plaats te geven binnen het ethisch denken.
Bovendien vestigt hij de aandacht op het feit dat moraal niet enkel rationeel is maar een complex
kluwen is van ervaringen, emoties, doelen, waarden, enz. Het functionalistisch denkkader van Kitcher,
vormt een manier om de betekenis van morele vooruitgang te evalueren. In het derde deel geef ik de
ruimte aan een aantal alternatieve visies die een toevoeging of bemerking brengen aan Kitchers
ideeën. Denkers die hier aanbod komen zijn: Morris Ginsberg, Peter Singer, Michelle Moody-Adams en
Ruth Macklin. Het zijn theorieën die elk vertrekken van een optimistisch mensbeeld. De mens wordt
voorgesteld als een sociaal wezen dat een empathisch vermogen heeft en altruïstische neigingen
vertoont. Het groepsleven staat centraal en is bovendien verantwoordelijk voor de ontwikkeling van
ethische capaciteiten. Ook hier moeten we een balans zoeken tussen het optimisme en meer
5
pessimistische inzichten die wijzen op de meer egoïstische, individuele zijde die ook eigen is aan de
mens.
Twee inhoudelijke beperkingen moeten worden toegevoegd aan deze thesis. Ten eerste is de zoektocht
naar de kiemen van het vooruitgangsdenken gebaseerd op een historisch overzicht dat Westers
gekleurd is. Vraagstukken rond objectiviteit en relativiteit komen in dit bestek aan het licht. NietWesterse bronnen zouden de inhoud van morele vooruitgang kunnen vervolledigen en het universele
karakter van vooruitgang als normatief aspect kunnen bevestigen of weerleggen. Ten tweede gaan de
theorieën, die ik gebruik om een denkkader te construeren rond morele vooruitgang, ervan uit dat
morele vooruitgang een feit is. Een meer kritische benadering zou ook andere gezichtspunten moeten
inbrengen die morele vooruitgang in twijfel brengen. Bovendien generen de gebruikte theorieën een
positief mensbeeld. Het sociale en rationele aspect komt op de voorgrond te staan waardoor menselijk
welzijn in de context van sociale harmonie wordt gezocht. Materieel en technologisch comfort zijn in
deze visies geen essentieel kenmerk van menselijk welzijn en morele vooruitgang. Beiden kunnen in
verband worden gebracht met morele vooruitgang maar het zijn geen noodzakelijke voorwaarden.
Tot slot wil ik nog opmerken dat tijdens het verzamelen van bronnen mij is opgevallen dat heel weinig
recente filosofen de term morele vooruitgang expliciet in de mond nemen. Vaak is het beperkt tot een
aantal regels of een klein artikel. Het heeft waarschijnlijk te maken met de complexiteit van morele
vooruitgang waarin verschillende factoren meespelen en het afwisselende en evaluatieve karakter dat
ervoor zorgt dat morele vooruitgang voornamelijk het gevolg is van menselijke interpretatie.
Bescheidenheid is een deugd in deze materie. Maar uiteindelijk is de achterliggende gedachte bij het
schrijven van een ethische theorie de overtuiging dat deze theorie iets kan toevoegen, verfijnen of
verbeteren. Ik denk dat het gevoel speelt dat een specifiek filosofisch inzicht een bijdrage zou kunnen
leveren aan de huidige menselijke condities.
6
Deel I:
Kiemen van het
Vooruitgangsdenken
7
As so often the case in history, what a seer, prophet, or philosopher believes to be the result of novel and
original inspiration almost invariably turns out to be a remembered insight from some perhaps long-forgotten
book or author.
(Robert Nisbet)
8
1. Inleiding
De idee van een morele vooruitgang is een gedachte die doorheen de geschiedenis in veel filosofische
werken te lezen valt en kan verbonden worden met het moderne vooruitgangsgeloof. In dit deel tracht
ik een invulling te zoeken voor concept vooruitgang door te kijken naar de algemene
gedachtenstromingen in de geschiedenis. Morele vooruitgang is een menselijke hoop of overtuiging
die een betekenis toekent aan de menselijke inspanning en de menselijke geschiedenis.
Met de term ‘modern vooruitgangsgeloof’ verwijs ik naar de algemene overtuiging dat de mensheid
zich ontwikkeld heeft van een primitief en barbaars wezen tot een geciviliseerde en gecultiveerde
geest. Een verbetering die zich gradueel, in verschillende stadia, heeft ontwikkeld en die zal doorlopen
in de toekomst. Vooruitgang is een vanzelfsprekend, bijna natuurlijk gegeven dat aangemoedigd wordt
door een groei in de menselijke kennis. De mens realiseerde zijn beschaving door creatieve
antwoorden te vinden op zijn natuurlijke omgeving en datzelfde intellect zal de groei van een
menselijke perfectie stimuleren doordat de mens steeds meer controle heeft over de fysische wereld.
Er leeft een verwachting van een gouden eeuw die in de toekomst ligt, een periode waar de volheid
van de morele mens zich absoluut zal ontplooien.
Dit vooruitgangsidee vind je terug in de Westerse canon van de klassieke oudheid tot vandaag de dag
met een hoogtepunt in de Verlichting waarin een obsessief vooruitgangsgeloof zich ontwikkelde.
Wetenschappelijke ontdekkingen, ontdekkingsreizen, de handel en de opkomst van de industriële
wereld voedden het vertrouwen in de menselijke rede en vindingrijkheid. De mens figureert als een
god die de wereld in zijn handen heeft.
Het westers begrip van menselijke vooruitgang valt dus uiteen in twee grote elementen. Enerzijds een
bewustzijn rond een cumulatieve verbetering in de menselijke cultuur waarin het verleden en het
heden met elkaar verweven zijn tot een lineair verloop. En anderzijds het geloof in een gouden eeuw
op spiritueel, wetenschappelijk en moreel vlak. De perceptie van de gouden eeuw kan verschillen
volgens het geloof dat een ideale wereld op aarde zal komen en dat dit bijgevolg het einde en/of het
doel is van de menselijke geschiedenis, of dat het bereiken van deze gouden eeuw een oneindige
zoektocht is waarvan de inhoud eerder vaag is.
9
2. De Klassieke Oudheid
Bij de Grieken bestaat de idee dat er een gouden eeuw heeft bestaan. Een gelukzalige periode waar
geen ziekte en geen oorlog of hard labeur het menselijk bestaan kwellen.1 Maar de tijd verloopt in
cirkels die een afwisseling met zich meebrengen van opwaartse en neerwaartse bewegingen. Op deze
gouden eeuw volgde de degeneratie van de mens. Er is dus geen permanente menselijke vooruitgang.
De idee van een cyclische tijd is eigenlijk een omgekeerde gedachte van het moderne
vooruitgangsgeloof waar de tijd een lineaire verloop heeft dat zich uit in een toenemende verbetering.
Het cyclisch verloop van het menselijk bestaan vind je bij veel Griekse schrijvers en scheppingsmythen.
Daarnaast bestaat ook de idee van Moira (het Noodlot). Er bestaat een vaste orde in het universum en
wij stervelingen moeten dit respecteren.2 De mens kan deze orde niet verstoren of veranderen. Wij
zijn immers geen Goden. Hubris (hoogmoed) is de moraal van veel mythologische verhalen. De mens
staat niet op gelijke hoogte met de Olympische Goden. Wie zich waagt aan een goddelijk bestaan, zal
bestraft worden. Hoogmoed komt voor de val. Het is zoals Icarus die trachtte te vliegen maar zich te
dicht bij de zon en de Goden begaf en vervolgens in zee viel. Hubris kan op die manier in verband
worden gebracht met de idee van Moira. 3
Dit wereldbeeld kende een consensus in de Griekse samenleving. Het brengt Bury ertoe om te
besluiten dat de ingrediënten van het moderne vooruitgangsidee vrijwel onbestaande zijn in de
klassieke cultuur.4 Allereest stelt hij vast dat de Griekse geschiedschrijving niet ver genoeg in de tijd
gaat om een synthese te onderbouwen die een voorspoed voorspelt in de menselijke toekomst. De
weinige wetenschappelijke ontdekkingen of theorieën werden niet gebruikt als instrumenten om de
menselijke condities te verbeteren. Toch niet op de zelfde wijze als in het moderne vooruitgangsgeloof
waarin de groei van menselijke kennis in verband wordt gebracht met een vervolmaking in sociale en
politieke omstandigheden voor de mens. Ten tweede verwijst Bury naar een aantal typerende
doctrines die het geloof in verandering en ontwikkeling uitschakelen. Het zijn ideeën die een algemene
aanvaarding kenden in de Klassieke cultuur. Zo omvatte het Griekse denkbeeld een vooroordeel ten
opzichte van verandering, men gaf de voorkeur aan een cyclische tijdsindeling, waarin de idee
overheerste van een menselijke degeneratie en tot slot primeerden theorieën rond ‘moira’. Ten derde
Painter, George S. “The Idea of Progress.” American Journal of Sociology 28, no. 3 (November 1922): 257–82.
Painter, George S. “The Idea of Progress.” American Journal of Sociology 28, no. 3 (November 1922): 257–82.
3
Painter, George S. “The Idea of Progress.” American Journal of Sociology 28, no. 3 (November 1922): 257–82.
4
J.B.Bury. “Introduction.” In The Idea Of Progress: An Inquiry Into Its Origin and Growth. University of Cambridge: The Project EBook. Accessed
July 9, 2014. http://www.gutenberg.org/files/4557/4557-h/4557-h.htm.
1
2
10
stelt Bury vast dat scholen rond denkers zoals Democritus, Epicurus en Lucretius die de ideeën rond
een gouden eeuw en de menselijke degeneratie verwierpen, een marginale positie bekleedden en
gehekeld werden in de algemene opinie.
Toch is de Klassieke Oudheid een belangrijke episode in het vooruitgangsdenken. De Griekse filosofie
hechtte belang aan perfectie, harmonie en orde. Het zijn begrippen die we ook kunnen plaatsen in het
Vooruitgangsgeloof. Ik volg Robert Nisbet zijn visie dat de idee van een mensheid die zich traag en
gradueel ontwikkelt, wel aanwezig is in het klassieke Griekse en Romeinse denken.5 Ook in de klassieke
literatuur vinden we een beweging terug van een primitieve menselijke conditie naar een hogere graad
van civilisatie waarbij de primitieve conditie gekenmerkt wordt door culturele armoede,
onwetendheid en onveiligheid. Deze verbetering is continu en zal zich in de toekomst verderzetten.
Uiteraard, zo voegt Nisbet toe, is de idee van vooruitgang minder obsessief als in de 17 de eeuw, maar
duikt toch op bij belangrijke figuren in de klassieke literatuur. Figuren wiens werk doorheen de eeuwen
is overgeleverd en bestudeerd door vele schrijvers. Het is dan ook niet onaannemelijk dat deze ideeën
een inspiratie bieden voor de ontwikkeling van het moderne vooruitgangsconcept. Schrijvers als
Hesiodos, Aeschylus, Protagoras, Thucydides, Plato, Aristoteles, Zeno, Epicurus, Lucretius en Seneca
zijn immers lyrische figuren in de antieke literatuur en maken deel uit van een cultureel canon. Op die
manier beïnvloeden ook zij de ideeën van andere betekenisvolle schrijvers in onze culturele
geschiedenis.
Een belangrijke evolutie binnen het Griekse denken ligt in de interesse voor het wetenschappelijk
denken.6 De natuurfilosofie trachtte rationeel de natuur te onderzoeken en verliet de mythologische
verklaringen voor natuurlijke fenomenen. Alles is veranderlijk maar er moet iets zijn dat verandert, zo
begonnen ze na te denken wat de eenheid of substantie is van de dingen. Het proces van verandering
is afwisselend, er is dus geen onophoudelijke verbetering. De zoektocht van natuurfilosofen wordt
vaak als het begin van de filosofie gezien. Men bevraagt de wereld rondom zich en zoekt naar een
ordening of wetmatigheid die de wereld kan structuren. Thales van Milete, Anaximenes,
Pythagoras,Heraclitus en Democritus zijn belangrijke denkers die zich toelegden op het wezen van de
veranderlijke wereld. 7
Later kwamen de sofisten op het toneel. Zij verschoven de aandacht op de natuur naar de mens en
maatschappij en stonden kritisch tegenover morele conventies.8 De sofisten leverden een belangrijke
5
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980.
Painter, George S. “The Idea of Progress.” American Journal of Sociology 28, no. 3 (November 1922): 257–82.
7
Vermeersch, Etienne, and Johan Braeckman. De Rivier van Herakleitos - Een Eigenzinnige Visie Op de Wijsbegeerte. Antwerpen/Amsterdam:
Houtekiet, n.d.
8
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980.
6
11
bijdrage in de filosofie. Zij waren namelijk de eersten die ook reflecteerden over het denken zelf. De
voorwaarden, de mogelijkheden en de grenzen van het menselijk verstand werden onder de loop
genomen. Het is het begin van de kennisleer.9 Protagoras is een opmerkelijk figuur in de wereld van
de sofisten, hij was berucht voor zijn relativisme en agnosticisme.10 Protagoras is dan ook de
geschiedenis in gegaan met zijn bekende mensa-sensa uitspraak: “ de mens is de maat van alle dingen”
Zijn invloed is opmerkelijk. Protagoras maakte een onderscheid tussen natuurwetten en menselijke
gebruiken. Deze laatste zijn afhankelijk van de menselijke subjectiviteit; onze omgeving beïnvloedt de
manier waarop we de wereld begrijpen en construeren. Wanneer we deze idee toepassen op de
bestaande wetten, gewoonten en gebruiken (nomos) dan krijgen deze een veranderlijk, relatief
karakter. De nomos is gegroeid doorheen de jaren en is het onderwerp van menselijke conventies.11
(misbruik-pos inzicht) (encyclo)
Onder meer door dit relativisme kwam het sofisme in een slecht daglicht te staan en werd hen
goddeloosheid verweten. Maar in het geval van Protagoras lijken zijn inzichten niet te leiden tot een
amorele visie.12 De thema’s die hij aanreikte in zijn onderricht en onder meer de sympathie die hij
verkreeg van Plato, wijzen op het belang dat Protagoras hechtte aan de rede en kennis om een goed
argument van een slecht te onderscheiden. Hij was een verlicht moralist in die zin dat zijn onderwijs
democratische waarden op prijs stelde. De mens moet zich bevrijden van valse onzekerheden, moet
zich kunnen verdedigen in de rechtbank en vooral kritisch staan tegenover absolute wetten.13
Zoals alle sofisten reisde Protagoras rond doorheen Griekenland en onderrichte hij rijke jongelui in ruil
voor geld.14 In het Hellas van de 5de eeuw kende elke polis zijn eigen wetten, conventies en gebruiken.
Het is bijgevolg niet vreemd dat sofisten het statische karakter van gewoonten en wetten in vraag
stelden. Ook bij Protagoras heerste de idee dat de bestaande wetten en gebruiken kneedbaar zijn en
bijgevolg het onderwerp zijn van verandering of voor verbetering vatbaar zijn. De rede en kennis
ontplooien zich tot essentiële instrumenten om het publieke beleid te optimaliseren. Verantwoording
en goede argumentatie moeten overheersen in de politiek. Vandaar dat de retoriek het hoofdthema
9
Störig, Hans Joachim. Geschiedenis van de Filosofie. Translated by dr. P Brommer and J.K. van den Brink. Spectrum, n.d.
Poster, Carol. “Protagoras (fl. 5th C. BCE).” Internet Encyclopedia of Philosophy - A Peer-Reviewed Academic Resource. Florida State
University, U. S. A. Accessed July 7, 2014. http://www.iep.utm.edu/protagor/.
11
Duke, George. “The Sophists (Ancient Greek).” Internet Encyclopedia of Philosophy- A Peer-Reviewed Academic Resource. Deakin
University, Australia. Accessed July 7, 2014. http://www.iep.utm.edu/sophists/.
12
Poster, Carol. “Protagoras (fl. 5th C. BCE).” Internet Encyclopedia of Philosophy - A Peer-Reviewed Academic Resource. Florida State
University, U. S. A. Accessed July 7, 2014. http://www.iep.utm.edu/protagor/.
13
Poster, Carol. “Protagoras (fl. 5th C. BCE).” Internet Encyclopedia of Philosophy - A Peer-Reviewed Academic Resource. Florida State
University, U. S. A. Accessed July 7, 2014. http://www.iep.utm.edu/protagor/.
14
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980.
10
12
was in het onderwijs van de sofisten. Daarnaast was de kunst van het overtuigen natuurlijk ook
belangrijk om invloed uit te oefenen in de Atheense democratie.
Ook in de Griekse geschiedschrijving en tragedies kwam het thema terug van de triomf van de mens
en de kracht van de natuur. Het is een idee dat mooi weergegeven is in het verhaal van Prometheus,
een belangrijk personage in de Griekse scheppingsmythen. Hij lag in de clinch met Zeus die vervolgens
het vuur van de mensheid ontnam. Prometheus stal, tegen de wil van Zeus in, het vuur en bracht het
terug naar de mens. Als straf ketende Zeus Prometheus naakt vast aan een paal in de bergen waar een
gier eeuwig zijn lever, die telkens weer opnieuw aangroeide, uitpikte. (Griekse myhen, p 193-195) Het
verhaal heeft een symbolische waarde doordat het vuur geassocieerd wordt met de civilisatie.
Prometheus offerde zichzelf op voor de mensheid die hij de technè bij bracht.15
In de Griekse literatuur herinnert de mythe van Prometheus ons aan de vooruitgang en verbetering
van de mensheid. Bijgevolg wordt het verhaal herhaaldelijk beschreven door invloedrijke Griekse
geesten zoals Hesiodos, Aeschylus en Protagoras.
De Griekse dichter Hesiodos is voornamelijk bekend door twee werken: Theogony en Erga kai Hèmerai
(Works and Days). In Theogony verheldert Hesiodos het ontstaan van de wereld en herkomst van de
goden. Hij schematiseert de bestaande Griekse mythologie tot een coherent geheel. In Works and Days
is de oorsprong van de mens het centrale thema. Hierin beschrijft Hesiodos onder andere de mythe
van Prometheus alsook zijn bekende indeling van tijdperken in het gouden, zilveren, bronzen,
heroïsche en ijzeren rassen. 16 Traditioneel wordt deze mythe van de eeuwen gelinkt met de idee van
degeneratie. Volgens R. Nisbet brengt deze indeling eerder een hoopvolle boodschap met zich mee.
Het ijzeren ras vindt echter de kracht om het leven te hervormen en wenselijk te maken.17
De mythe van Prometheus accentueert de tegenstelling tussen de hedendaagse mens en de oude
mens die zich als een dier of cycloop voortbeweegt in angst. De huidige mens daarentegen leeft
geciviliseerd en vredevol in huizen, bezit vaardigheden en kunsten.18
Nisbet besluit dat doorheen de geschriften van Hesiodos een hoopgevende boodschap sluimert,
namelijk dat het goede leven bereikbaar is. De mens kan zich weldegelijk verbeteren; met behulp van
Turan, Halil. “Memory and the Myth of Prometheus.” In Analecta Husserliana: The Yearbook of Phenomenological Research Volume CI:
Memory in the Ontopoiesis of Life, Book One: Memory in the Generation and Unfolding of Life,. Analecta Husserliana; Vol. 101. Dordrecht:
Springer Science + Business Media, 2009.
16
Most, Glenn W. “Hesiod.” Edited by E. Craig. Routledge Encyclopedia of Philosophy. Londen: Routledge. Accessed July 7, 2014.
http://www.rep.routledge.com/article/A057.
17
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980: p15-16
18
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980: p17
15
13
universele rechtvaardigheid, sociale hervorming en individueel hard werken zal de hardnekkige strijd
van het leven verdwijnen.19 Het is een alom bekende gedachte.
Ook Aeschylus schreef een tragedie over Prometheus. De Griekse tragedieschrijver Aeschylus was
getuige van de overwinning van Athene in haar strijd tegen de Perzen.20 Een zege die het
zelfvertrouwen van de polis opkrikte en een periode van politieke macht, welzijn en culturele bloei
aankondigde. De tragedie weerspiegelt de idee dat het huidige leven beter is dan het verleden. Het
suggereert een verbetering doorheen de tijd en is toekomst gericht. De letterlijke betekenis van de
naam Prometheus is echter “vooruitdenker”.21 Het verhaal brengt hoop aan de mens. Het gaat over
een titaan wiens inspanning een betere en vrije samenleving bracht voor de mensheid. Hij rebelleert
tegen de wil van Zeus, breekt met het traditioneel leven en geeft de mens de middelen tot beschaving
met name kennis, welzijn en technè. 22
De Griekse leer kent een algemene waardering van groei. Kennis en wijsheid waren vaardigheden die
een individu doorheen zijn leven ontwikkelde. Wijsheid komt met de jaren. Ook in Plato's werk vinden
we hier een echo van.23
Ook Plato stelt de mens voor als een wezen dat zoekt naar het verloren paradijs doorheen kennis en
goedheid.24 De leer van Plato wordt vaak herleid tot zijn dualisme.25 Enerzijds bestaat er een religieuze,
mythische realiteit die gekenmerkt wordt door perfectie, eeuwigheid en tijdloos is. Anderzijds is er
sprake van een materiele, sociale, politieke orde die dynamisch en veranderlijk is. De materiele sfeer
is de wereld waarin wij leven.
Ook Plato schrijft over menselijke vooruitgang in De Wetten, een van zijn latere werken.26 In dit werk
zoekt Plato naar de meest geschikte manier om een samenleving te organiseren. Verschillend met zijn
eerder werk (De Republiek) rond dit vraagstuk, zoekt Plato naar een meer praktische oplossing dan
naar een ideaal ontwerp.27 In dit boek beschrijft Plato de groei van een primitief begin naar een
geciviliseerde samenleving. De primitieve gemeenschap kende geen instituten, noch metaal en geld.
19
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980: p18
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980.
21
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980: p18-19
22
Turan, Halil. “Memory and the Myth of Prometheus.” In Analecta Husserliana: The Yearbook of Phenomenological Research Volume CI:
Memory in the Ontopoiesis of Life, Book One: Memory in the Generation and Unfolding of Life,. Analecta Husserliana; Vol. 101. Dordrecht:
Springer Science + Business Media, 2009.
23
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980: p30
24
Painter, George S. “The Idea of Progress.” American Journal of Sociology 28, no. 3 (November 1922): 257–82.
25
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980.
26
Brickhouse, Thomas, and Nicholas D. Smith. “Plato (427—347 BCE).” Internet Encyclopedia of Philosophy. Lewis & Clark College;Lynchburg
College, n.d. http://www.iep.utm.edu/plato/#SH7f.
20
27
?????????????
14
Er heerste een gebrek aan kunst en vaardigheden. De mens stond op zich zelf en de oudste van de
groep regeerde over de gemeenschap. De heerschappij was patriarchaal en complex, maar geleidelijk
aan smelten verschillende groepen samen tot dorpen, steden en naties. Deze samenvoeging was
vruchtbaar voor de culturele, technologische en politieke ontwikkeling van mens en maatschappij.28
Ook voor Aristoteles groeide de mens tot een beter wezen.29 Samenlevingen vallen en ontstaan, maar
de mensheid als geheel is eeuwig. Doorheen de geschiedenis verbeterde de mens zijn inzichten in de
wetenschap en kende ook de kunst een bloei. De vooruitgang in kennis heeft de mens voornamelijk te
danken aan het feit dat men verschillende inzichten kon samenvoegen. Het samensmelten van
rationele inzichten zorgde voor een vermenigvuldiging van waarheid. Dit zijn waardevolle
veranderingen die zich ook in de politieke, ethische mens kunnen manifesteren.
Een ander aspect dat we kunnen verbinden met morele vooruitgang, is de idee van de menselijke
verbondenheid. Dit vinden we voor het eerst in het Hellenisme, een stroming die ontstond in het rijk
van Alexander de Grote.30 Voor de veroveringen van Alexander bestond Griekenland uit stadsstaten
die elk een eigen onafhankelijkheid genoten. Het was een droom van Alexander de Grote om Hellas te
verenigen. Zijn rijk reikte tot diep in Azië, als gevolg verspreidde de Griekse taal en cultuur zich in het
Oosten en omgekeerd leerden de Grieken de Oosterse wijsheid en astronomie kennen. In dit rijk
groeide de idee van de oecumene, een term die verwijst naar de idee van een menselijke eenheid. Het
is een meer wereldse visie waarin de mens niet langer een inwoner is van een polis maar van de wereld.
In de leer van de Stoa komt het idee terug waar alle mensen broeders zijn.31 En later zal de utopie van
een Romeins Rijk diezelfde gedachte van een wereldlijke eenheid verwoorden in de vorm van een
politieke eenheid. Ook het christendom zal de Stoïcijnse gedachte van de menselijke verbondenheid
overnemen. Een menselijke eenheid die boven de grenzen van een volk of stadstaat uitloopt.
In de Romeinse cultuur vinden we ook elementen terug van een vooruitgangsbegrip. Het is geen
geheim dat dat de Romeinse cultuur sterk beïnvloed is door de Griekse.32 Ook de Romeinen zagen de
Goden als behoeders van voorspoed. De mens en de goden leefden samen. En ook in de Romeinse
cultuur bestaat de overtuiging dat er groei bestaat in de menselijke kennis. Maar ook zij verbinden
deze groei niet noodzakelijk aan een morele vooruitgang. Bijvoorbeeld Seneca linkte de groei niet met
28
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980.
anoniem. “Aristotle (384-322 B.C.E.).” Internet Encyclopedia of Philosophy - A Peer-Reviewed Academic Resource. Accessed July 7, 2014.
http://www.iep.utm.edu/aristotl/#H7.
30
Ferguson, John. “Hellenistic Age.” Encyclopeadia Britannica, April 8, 2014. http://www.britannica.com/EBchecked/topic/260307/HellenisticAge.
31
Baltzly, Dirk. “Stoicism.” The Standford Encyclopedia of Philosophy, Spring 2014. http://plato.stanford.edu/archives/spr2014/entries/stoicism/.
32
Fay, Sidney B. “The Idea of Progress.” The American Historical Review 52, no. 2 (n.d.): 231–46.
29
15
een verbetering, omdat hij civilisatie associeerde met een afzwakking van de pure mens. Cultuur, luxe
en kunst zorgen voor afleiding en bezoedelen de mens met passies.33
Lucretius daarentegen praat wel over een vooruitgang die zich stap voor stap ontwikkelt. Hij omschrijft
de evolutie van de primitieve mens naar een geciviliseerd wezen. De ontdekking van vuur en metalen,
landbouw en scheepsbouw, de bouw van wegen en omwallingen in de stedenbouw en het ontstaan
van wetten, ziet hij als een vooruitgang. Het zijn menselijke verwezenlijkingen die hij waardevol acht.
De mens is stap voor stap vooruitgegaan. Maar ook Lucretius kijkt niet naar de toekomst. Hij heeft
geen nadrukkelijke continue verbetering voor ogen. Hij geeft eerder een beschrijving van waar de
mens nu staat. 34
3. De Middeleeuwen
Vaak hebben we een stereotiep beeld van de middeleeuwen, de zogenaamde ‘duistere eeuwen’. Het
is een tijd waar alles even stilstond. Deze slechte connotatie verkreeg de middeleeuwen mede door de
renaissance. Het is een tijd die gedomineerd werd door theologie, bijgeloof en spiritualiteit.35(Nisbet)
Natuurlijk zijn de middeleeuwen niet louter een tussenperiode waar weinig groei aan te pas kwam. In
deze periode ontwikkelde het christendom zich tot een algemene religie. Hier moet ik wel bij
opmerken dat hét christendom niet bestond, er heersten verschillende subgroepen binnen de
christelijke leer.
Het vroege christendom voegde ideeën uit de Joodse en Griekse traditie samen tot een vernieuwende
doctrine rond vooruitgang. De Joodse leer interpreteerde de geschiedenis als een heilige
aangelegenheid. De menselijke geschiedenis is niet toevallig, maar het gevolg van een goddelijke wil
of plan. Daarnaast kenmerkte de Joodse traditie zich met millenariasme. Het geloof dat een gouden
eeuw opkomst is. Binnen het vroege christendom verspreidde deze gedachte zich in het Nieuwe
Testament en in de Openbaringen waar het einde der tijden wordt beschreven en hemel op aarde zal
heersen voor de goede Christenen. Om de Goede Boodschap te verkondigen, maakten de Christenen
gebruik van de Griekse taal. Om deze taal te leren, lazen zij de Griekse literatuur waardoor ze kennis
maakten met Griekse ideeën zoals natuurlijke groei.36
Fay, Sidney B. “The Idea of Progress.” The American Historical Review 52, no. 2 (n.d.): 231–46.
Fay, Sidney B. “The Idea of Progress.” The American Historical Review 52, no. 2 (n.d.): 231–46.
35
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980.
36
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980.
33
34
16
Doorheen het vroege christendom floreerden inzichten als de eenheid van de mensheid, historische
noodzakelijkheid en de visie van een vooruitgang die zich doorheen de eeuwen ontvouwt en uitmondt
in het paradijs. De kerkvaders, waaronder Augustinus die een grote invloed uitoefende op de
Christelijke theologie, zijn de pioniers van deze gedachten.37
In de leer van Augustinus zitten verschillende elementen vervat die deel uitmaken van het moderne
vooruitgangsgeloof. Hij ziet de mensheid als een eenheid. Augustinus leidt deze eenheid af uit het feit
dat God de mens schiep en daaruit ook de vrouw. Bijgevolg kunnen we alle mensen terugbrengen als
kinderen van Adam en Eva; kinderen van God de Vader. De verbondenheid van de mens maakt ons tot
een sociale gemeenschap die los staat van onze familiale, culturele of etnische afkomst. Ook zijn visie
op de geschiedenis sluit aan bij de traditionele gedachte van een lineaire menselijke verbetering. De
menselijke ontwikkeling evolueert naar perfectie. Augustinus geeft dit weer in verschillende stadia die
gebaseerd zijn op de Bijbel, waar de mens zich ontplooit van kind tot volwassene. Het laatste stadium
is het eind der tijden. Een eschatologische gedachte van het paradijs. 38
De dag des oordeels kan elk moment komen, waardoor de idee van een lange geschiedenis van
menselijke verbetering minder sterk is; de menselijke geschiedenis is het product van de goddelijk wil
en een mensenleven wordt gestuurd door de goddelijke voorzienigheid.39 Bijgevolg is de betekenis van
menselijke inspanning minimaal. De mens kan niet tussenkomen in het patroon dat god uitgestippeld
heeft. Er is geen sprake van een mens die de richting van zijn levensloop en maatschappij actief kan
bepalen. De menselijke geschiedenis is noodzakelijk en verloopt volgens de Goddelijke voorzienigheid
en kent een eindpunt in het aards paradijs, de stad van God. Het spirituele koninkrijk is eeuwig en zal
altijd blijven bestaan, het aardse leven is slechts tijdelijk. Alle menselijke hoop wordt dus geprojecteerd
naar een andere wereld.40
Ook omtrent het middeleeuwse vooruitgangsgeloof uit Bury zijn twijfels. Onder meer de goddelijke
voorzienigheid en de doctrine van de erfzonde sluiten de hoopvolle gedachte van een menselijke en
aardse verbetering uit41. Het dogma van de goddelijke voorzienigheid stelt de geschiedenis voor als
een product van de goddelijke wil. De mens is een passief wezen dat de geschiedenis ondergaat. We
maken immers allen deel uit van het plan Gods waarin gerechtigheid zal overheersen. Daarnaast
verwijst de doctrine van de erfzonde naar de zondeval. Het is het bekende verhaal van de mens die
37
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980.
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980.
39
J.B.Bury. “Introduction.” In The Idea Of Progress: An Inquiry Into Its Origin and Growth. University of Cambridge: The Project EBook.
Accessed July 9, 2014. http://www.gutenberg.org/files/4557/4557-h/4557-h.htm.
40
Painter, George S. “The Idea of Progress.” American Journal of Sociology 28, no. 3 (November 1922): 257–82.
41
J.B.Bury. “Introduction.” In The Idea Of Progress: An Inquiry Into Its Origin and Growth. University of Cambridge: The Project EBook.
Accessed July 9, 2014. http://www.gutenberg.org/files/4557/4557-h/4557-h.htm.
38
17
ooit in het paradijs vertoefde. Doordat Eva een hap nam van de verboden vrucht, werden zij uit het
paradijs verbannen en veroordeeld tot een sterfelijk leven en het menselijk lijden. De zonde draagt
elke christelijke mens van bij zijn geboorte met zich mee wat impliceert dat het menselijke geslacht
wacht op de verlossing. Deze verlossing is de verzoening tussen God en de mens en wordt in verband
gebracht met de kruisiging van Jezus Christus. Hij was de vleeswording van God en offerde zichzelf op
voor de mens. Voor Bury staat het pessimistische mensbeeld, zoals we het vinden in de erfzonde, haaks
tegenover het geloof van een morele verbetering in de vorm van menselijke perfectie. Hij erkent wel
dat in de middeleeuwen, mede door Augustinus, het geloof in een cyclische tijd verdween en de
geschiedenis als een uniek gegeven verschijnt. Door een lineaire tijdsinvulling krijgt de menselijke
geschiedenis een doelgerichte betekenis omdat ze zich voortbeweegt naar een waardevol en definitief
eindpunt. Daarnaast onderstreept Bury ook de verschuiving naar de idee van een menselijke eenheid.
Maar de idee van de voorzienigheid sluit morele vooruitgang niet uit.42 Bury ziet de goddelijke
voorzienigheid als iets zeer strikt, dat de menselijke creativiteit weerhoudt om zich te engageren in
wetenschap, economie en politiek. Zolang het geloof in een goddelijke voorzienigheid bestaat, kan de
mens zich niet losmaken van de goddelijke wil en lijkt de menselijke inspanning betekenisloos. Maar
de goddelijke voorzienigheid is een positief begrip dat ook een geloof weergeeft in betere tijden. Er zal
een periode van herstel komen en het paradijs zal heersen op aarde. In de joodse mystiek verwoordt
men de menselijke redding in de vorm van een gradueel herstel. Een miraculeuze god zal dit herstel
niet brengen. De schepper en de mens staan niet onafhankelijk van elkaar, maar zij met elkaar
verweven. Deze interactie leidt tot het volbrengen van het goddelijk werk. Ook in de renaissance
bestaat de idee van een god die de mens begeleidt in het bereiken van het hoogste goed. De menselijke
geschiedenis is op die manier een proces waarin de mens het hoogste goed probeert te vatten. God
functioneert als de herder en bijgevolg is de menselijke inspanning een betekenisvolle poging is om
het hoogste goed te bereiken.
Kortom, het christendom bracht een belangrijke bijdrage aan het vooruitgangsdenken. Men verhoudt
zich positief ten opzichte van de tijd. Het ultieme doel van de mensheid wordt verbonden met het
einde van de geschiedenis, de menselijke redding is het hoogtepunt van het historisch proces, de
geschiedenis lineair. Er is een voortdurende verbetering naar een einddoel waardoor de tijd als een
continuüm wordt gezien. Men richt zich niet uitsluitend op het verleden. De idee krijgt vorm dat de
toekomst altijd beter is dan het verleden. Hoe recenter in de tijd, hoe groter de menselijke perfectie.43
42
43
Rotenstreich, Nathan. “The Idea of Historical Progress and Its Assumptions.” History and Theory 10, no. 2 (1971): 197–221.
Rotenstreich, Nathan. “The Idea of Historical Progress and Its Assumptions.” History and Theory 10, no. 2 (1971): 197–221.
18
4. De Renaissance
De renaissance wordt algemeen gezien als een belangrijke voorloper van de Verlichting. De term
renaissance betekent ‘wedergeboorte’ en doelt enerzijds op de herontdekking van de klassieke
literatuur en anderzijds op het progressieve karakter van deze periode. Bury erkent twee belangrijke
elementen voor de ontwikkeling van het moderne vooruitgangsgeloof.44 Ten eerste groeide opnieuw
het vertrouwen in de menselijke rede en ten tweede kwam er een herwaardering van het aardse leven
door het humanisme.
Kenmerkend aan de Renaissance is de herwaardering van klassieke teksten en de minachting voor de
Middeleeuwen, de zogenaamde donkere tijden. De Grieken brachten civilisatie en de Romeinse
cultuur verfijnde deze civilisatie.45 De val van Rome symboliseerde ook de val van de mensheid. Het
gevolg was een periode gekenmerkt door bijgeloof en het geloof in het hiernamaals, waardoor het
leven op aarde maar voorlopig is en minderwaardig. Daarnaast was het ook een periode waarin de
rede niet langer vrij was, maar getiranniseerd werd door dogma’s en doctrines. Maar de opkomst van
het humanisme zette een wedergeboorte op gang, de intrede van een gouden eeuw, geïnspireerd door
het klassieke gedachtengoed. De aardse mens staat weer centraal. Het innerlijk bewustzijn van de
mens regeert boven externe factoren die de mens bepalen. Het subjectivisme is een reactie tegen de
scholastiek en de hiërarchische structuur van het christendom. Erasmus veroordeelde religie als een
instituut in de vorm van een doctrine.46 Hij hemelde het interne en individuele geloof op, een geloof
dat vanuit het hart komt. Het individu komt op de voorgrond als een subjectief wezen dat zich niet kan
uitdrukken in strenge rituelen en dogma’s. Hij bewonderde de klassieke wereld waar het individu een
belangrijke plaats invulde. De herwaardering van het individu en zijn innerlijke geest is een idee die
ook later terug opgepikt zal worden.
5. De 16de en 17de eeuw
De renaissance is een lang uitgestrekte periode. In de Late Renaissance heerst een vorm van
zelfbewustzijn die de autoriteit van de klassieke oudheid aan wankelen brengt. In de 16de eeuw werden
verscheidene Griekse uitvindingen achterhaald door eigentijdse ontdekkingen. Copernicus was de
J.B.Bury. “Introduction.” In The Idea Of Progress: An Inquiry Into Its Origin and Growth. University of Cambridge: The Project EBook.
Accessed July 9, 2014. http://www.gutenberg.org/files/4557/4557-h/4557-h.htm.
45
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980.
46
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980.
44
19
nieuwe Ptolemaus, Vesalius de nieuwe Galen. Ook denkers zoals Thelesio,Giordano Bruno weerlegden
de heerschappij van Aristoteles.47 Dit leidde tot de beroemde strijd tussen de antieken en de
modernen. In deze polemiek ontwaren we nieuwe ideeën rond vooruitgang.
Onder andere Jean Bodin verliet de doctrine van degeneratie door erop te wijzen dat de natuurwetten
altijd constant zijn.48 De geschiedenis is afhankelijk van de wil van de mens, een wil die altijd verandert
waardoor er steeds nieuwe gebruiken en wetten, nieuwe instituten en zeden ontstaan. Het flexibele
karakter van het menselijk verlangen uit zich ook in de geschiedenis dat ook menselijke dwalingen en
mislukkingen kent. Op korte termijn is er, volgens Bodin, een schommeling tussen goed en slecht, maar
in het algemeen is er een graduele evolutie van een dierlijke tot een meer gecultiveerde mens.
Civilisatie uit zich in een sociaal contract waardoor de angst voor het onbekende, onveiligheid en
onderdrukking niet langer zegevieren. Daarnaast is Bodin de geschiedenis in gegaan met zijn begrip
van soevereiniteit. Hij respecteerde de middeleeuwse instituten zoals de gilden, broederschappen en
monastieken, omdat ze de individuele en politieke soevereiniteit weerspiegelden.49
Ook de zoektocht naar een geschikte methode om rationeel onderzoek te voeren, werd verdergezet.
Francis Bacon en René Descartes zijn belangrijke figuren in deze queeste.
Francis Bacon verwijst naar de verwezenlijkingen van de mens en erkent dat onze kennis zeer snel
gegroeid is.50 Dankzij het wetenschappelijk denken ontdekte de mens het buskruit, de boekdrukkunst,
het kompas en ontsloten de ontdekkingsreizigers de nieuwe wereld. Bacon zocht naar een ware
wetenschappelijke methode waardoor de menselijke kennis zou verbeteren. Vooruitgang in
menselijke kennis brengt immers een verbetering in het algemeen welzijn van de mensheid.51 Hij
droomt van een samenleving die hij het Nieuwe Atlantis noemt. Een gemeenschap die exclusief geleid
wordt door wetenschappelijke waarden, gesteund op wetenschappelijke observatie en experimenten.
Hiermee legde hij de basis voor het empirisme.
Ook Descartes geloofde in een toekomstige verbetering van de menselijke kennis die grote voordelen
zou opbrengen voor de mensheid.52 Slechts zijn analytische methode zal deze groei bewerkstelligen.
In tegenstelling tot Bacon staat Descartes sceptisch tegenover empirische kennis. De waarneembare
en externe realiteit is niet betrouwbaar, enkel de rede brengt standvastige gedachten en ideeën. Elke
mens kan tot de waarheid komen door de vier stappen die hij in zijn analytische methode beschrijft.53
Fay, Sidney B. “The Idea of Progress.” The American Historical Review 52, no. 2 (n.d.): 231–46.
Fay, Sidney B. “The Idea of Progress.” The American Historical Review 52, no. 2 (n.d.): 231–46.
49
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980.
50
Fay, Sidney B. “The Idea of Progress.” The American Historical Review 52, no. 2 (n.d.): 231–46.
51
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980.
52
Fay, Sidney B. “The Idea of Progress.” The American Historical Review 52, no. 2 (n.d.): 231–46.
53
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980.
47
48
20
Kort samengevat hoeft de mens zich niet te onderrichten in archieven en bibliotheken, maar kan hij
vanuit zijn zetel tot inzicht komen. Enkel a priori kennis is deugdzaam. Ervaringen en onze zintuigen
leiden ons af van waarlijk inzicht. Descartes twijfelde aan alles, behalve aan het feit dat hij aan het
twijfelen was. Op die manier kwam hij tot zijn wereldberoemde uitspraak: ik denk, dus ik ben.
Descartes is een opmerkelijk figuur die een belangrijke rol speelt in de aanloop naar de verlichting.54
De menselijke rede zegeviert en de natuurwetten zijn onveranderlijk. Hij brak zelfbewust met
verleden. Hij was er namelijk trots op dat de huidige filosofie de Grieken overtrof. Hij negeerde, bij
wijze van spreken, de menselijke verwezenlijkheden in het verleden. Menselijke ontwikkeling start in
het heden en zal doorlopen in de toekomst. Hij betrekt niet, zoals Bodin, het verleden op het heden
als een aaneenschakeling van gebeurtenissen, maar richt zich voornamelijk op de toekomst.
De 17de eeuw is een belangrijke eeuw in de geschiedenis van Europa. Het is de voorloper van de
Verlichting. Denkers als Spinoza, Descartes en Leibniz oefenden een belangrijke invloed uit. Ook de
wetenschappelijke revolutie vond hier plaats. Er kwam een groeiend vertrouwen in de wetenschap en
rede, alsook in het westers denken. Europa veroverde stilletjes aan een plaats in de wereldhandel in
de Oost-Indische Oceaan. 55
Fontenelle verdedigt de visie van een lineaire tijd, die cumulatief is.56 Moderne denkers hebben een
voorsprong op antieke denkers. Hij ziet de tijd als een accumulatie van kennis. Onze denkmethodes
zijn verbeterd, waardoor valse theorieën verdreven zijn uit het menselijk denkkader Fontenelle leefde
tussen 1657 en 1757. Hij is een vroege vertegenwoordiger van de Verlichting. In de 17de eeuw werd
een grote vooruitgang geboekt in de natuurwetenschappen. Inzichten van Boyle, Newton, Leibniz
voedden het geloof in de wetenschap en de ratio. De wetenschappelijke vooruitgang werd algauw
verbonden met de vooruitgang van de mens en maatschappij. Fontenelle ziet de natuur als een
eenheid, hij vergelijkt de beweging van de menselijke geschiedenis met de universele beweging en
wetten van de natuur.57 Net zoals de natuurwetten een noodzakelijkheid teweeg brengen in de
fysische wereld, is ook de civilisatie van de mens een noodzakelijk proces, eigen aan haar natuur.
Bij andere filosofen, zoals Hume, heerst de idee van een veranderlijke wereld die constant evolueert.
Deze stemmen klonken zwak, uit vrees voor de creationistische doctrine van de Christelijke leer.
Fay, Sidney B. “The Idea of Progress.” The American Historical Review 52, no. 2 (n.d.): 231–46.
Fay, Sidney B. “The Idea of Progress.” The American Historical Review 52, no. 2 (n.d.): 231–46.
56 Fay, Sidney B. “The Idea of Progress.” The American Historical Review 52, no. 2 (n.d.): 231–46.
57
Painter, George S. “The Idea of Progress.” American Journal of Sociology 28, no. 3 (November 1922): 257–82.
54
55
21
6. De Verlichting
De verlichting is een gedachtenstroming die rationele kennis op wetenschappelijke wijze wou
aanwenden om sociale verandering op gang te brengen.58 Er heerste een groot vertrouwen in de rede.
De rede kan de mens bevrijden en natuurlijke grondslagen aanreiken voor de menselijke moraal en
het maatschappelijk leven. De droom van een tijdperk waarin de rede overheerst en de menselijke
perfectie bereikbaar is, waar maken door de zelfbeschikking en de menselijke wil.59 Er is een sterk
geloof in de vooruitgang. Menselijke controle over de natuur en een groei in feitelijke kennis, zullen
de mens ontplooien.60 Ook op moreel vlak moet de mens zich bevrijden van bijgeloof, magie en
mysteriën een rationele moraal opbouwen gefundeerd op weloverwogen principes en waar
menselijke vrijheid centraal staat. De idee van de vrijheid en de autonomie van de rationele mens is
een centrale waarde in de Verlichting. Tot slot kwam opvoeding op een belangrijke plaats te staan:
ieder individu moet zich onderrichten en een zo breed mogelijke basiskennis bezitten. Er heerste een
trots op de verwezenlijken van de mens. Nieuwe visies en inzichten moeten zich verspreiden opdat de
mens zich kan verbeteren. Het is ook niet toevallig dat Diderot in deze periode een encyclopedie
schreef. Een verzameling van alle menselijke kennis.
Vaak spreken we van dé Verlichting, maar zoals elk tijdperk kent ook de 18de eeuw verschillende
gradaties. In de Verlichting kunnen we een tweedeling maken tussen gematigde denkers en radicale
denkers. De gematigden probeerden een synthese te zoeken tussen het geloof en de rede; autoriteit
en vrijheid en bovenal wetenschap en religie. Ze zochten naar een redelijke belevingsvorm van het
christendom. Ze gebruikten de rede om het geloof te onderbouwen. De radicale filosofen zijn het
meest gekend en zij streefden naar een universele tolerantie, een totale vrijheid van gedachten,
meningsuiting en publicatie en naar volkssoevereiniteit en democratie.61 Ze hadden zowel een
dynamisch en rationalistisch als een materialistisch wereldbeeld.
De Radicale verlichting is wellicht de bekendste. Vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid zowel op
intellectueel, filosofisch als politiek vlak zijn de kernbegrippen van het verlichte denken.62 De radicale
verlichting is een grondlegger voor de huidige maatschappij. Veel maatschappelijke inzichten die wij
58
Vermeersch, Etienne, and Johan Braeckman. De Rivier van Herakleitos - Een Eigenzinnige Visie Op de Wijsbegeerte. Antwerpen/Amsterdam:
Houtekiet, n.d.
59
Painter, George S. “The Idea of Progress.” American Journal of Sociology 28, no. 3 (November 1922): 257–82.
60
Vermeersch, Etienne, and Johan Braeckman. De Rivier van Herakleitos - Een Eigenzinnige Visie Op de Wijsbegeerte. Antwerpen/Amsterdam:
Houtekiet, n.d.
61 Berghe, Gie Van Den. De Mens Voorbij - Vooruitgang En Maakbaarheid 1650-2050. Meulenhoff/Manteau, 2008: p 30
62
Berghe, Gie Van Den. De Mens Voorbij - Vooruitgang En Maakbaarheid 1650-2050. Meulenhoff/Manteau, 2008.
22
vandaag als een vooruitgang beschouwen, vinden hun oorsprong bij radicale verlichtingsdenkers.
Vrijheid voor het individu, vrijheid van denken en meningsuiting, religieuze tolerantie, gelijkheid voor
de wet, recht op onderwijs, voor elk individueel mens. Ook de soevereiniteit van elk volk, de grondwet,
de parlementaire democratie en mensenrechten zijn elementaire bouwstenen.63
Algemeen groeide de idee dat mens, wereld en maatschappij niet statisch zijn maar voortdurend
evolueren.64 Het menselijk wezen is veranderlijk en bijgevolg maakbaar. De mens kan zijn eigen
wetten, orde en regels stipuleren. De geschiedenis van de mens is niet langer de wil van god, men kijkt
hoopvol naar de toekomst. Doordat de creatie centraal komt te staan, heeft de mens ook een morele
verantwoordelijkheid. De rationele keuze om beter te doen en perfectie na te streven.
Een belangrijk aspect van de Verlichting is het universeel denken, de focus ligt op elk rationeel individu.
Dit universeel denken onderbouwt de eenheid van de mens. Een verbondenheid in de rede en niet,
zoals in het christelijke denken, in de vorm van een religieuze eenheid.
Het belang van kritisch denken en vrije meningsuiting is natuurlijk ook een reactie op vroegere tijden
waar het gevaarlijk was om tegen doctrines in te gaan. Rebellen moesten voorzichtig omspringen met
hun ideeën zodat zij niet op de brandstapel of in de gevangenis belandden. 65
De ideeën van de verlichting brachten een grote maatschappelijke verandering op gang.66 Natuurlijke
wetten en de rede vervangen het christelijk geloof. Reflecties rond gelijkheid en vrijheid mondden uit
in de Franse revolutie, een belangrijke gebeurtenis voor de vestiging van democratische waarden. De
ontwikkeling van de natuurlijke wetenschap leidde tot de doctrine van het mechanische wereld. Ook
de dekolonisatie van Amerika en haar grondwet zijn sterk beïnvloed door verlichtingswaarden.
De menselijke vooruitgang is een kernbegrip in de Verlichting. We vinden het terug bij Turgot die de
idee van een eindeloze vooruitgang van het menselijke ras populariseerde.67 Een grenzeloze
verbetering op intellectueel, moreel en fysisch niveau onderbouwd door de menselijke rede. De mens
verschijnt hier bijna als een god. Turgot is eigenlijk de eerste denker die de vooruitgang sterk verbind
met de vrijheid.68 Hoe hoger het niveau van vrijheid, hoe beter de sociale instituten zijn.
Menselijke vrijheid is een ander opvallend element in het verlichtingsdenken. Een opmerkelijk element
in de filosofie van Kant is zijn begrip van de menselijke waardigheid.69 Elke mens is een rationeel wezen
63
Berghe, Gie Van Den. De Mens Voorbij - Vooruitgang En Maakbaarheid 1650-2050. Meulenhoff/Manteau, 2008: p20
Berghe, Gie Van Den. De Mens Voorbij - Vooruitgang En Maakbaarheid 1650-2050. Meulenhoff/Manteau, 2008.
65 Berghe, Gie Van Den. De Mens Voorbij - Vooruitgang En Maakbaarheid 1650-2050. Meulenhoff/Manteau, 2008.
66
Painter, George S. “The Idea of Progress.” American Journal of Sociology 28, no. 3 (November 1922): 257–82.
64
Painter, George S. “The Idea of Progress.” American Journal of Sociology 28, no. 3 (November 1922): 257–82.
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980.
69 Vermeersch, Etienne, and Johan Braeckman. De Rivier van Herakleitos - Een Eigenzinnige Visie Op de Wijsbegeerte.
Antwerpen/Amsterdam: Houtekiet, n.d.
67
68
23
dat voor zichzelf doelen kan uitstippelen. Ook is elke mens een persoon met een zelfbewustzijn, een
autonoom wezen dat in vrijheid zijn levensdoelen kan bepalen. De idee van menselijke waardigheid
onderbouwt de doelstelling om de slavernij, uitbuiting en ongelijkheid, discriminatie uit de wereld te
verdrijven.(6) Bovendien denkt Kant zeer universeel , wat uitmondt in een kosmopolitische ethiek. De
sociale interacties tussen mensen zorgen voor verbeteringen op cultureel en economisch vlak. Door
culturele en economische uitwisselingen is de mensheid met elkaar verbonden, we zijn wereldburgers.
Een lidmaatschap dat zich over grote afstanden verspreidt.70
Ook Condorcet is een vrijheidsdenker die de menselijke geschiedenis ziet in het licht van de bevrijding
van het bijgeloof door wetenschappelijke inzichten.71 Enkel en alleen intellectuele vrijheid kan de mens
vooruitbrengen naar de perfectie. Hij was voorstander van mensenrechten, gelijkheid voor vrouwen,
persvrijheid, tegenstander van slavernij en religieuze intolerantie, alsook tegen de doodstraf.72 Hij
hechtte veel belang aan onderwijs, omdat dit de ongelijkheid tussen de elite en het volk teniet deed.
Elke mens zou een genie kunnen zijn.73 De wetenschap is een belangrijk instrument om de
maatschappij, moraal en kunst te verbeteren. Condorcet maakte een overzicht van de verschillende
stadia van de menselijke vooruitgang. Hij start bij de jager-voedselverzamelaars waar de mens als een
groepsdier, landbouwer en herder wordt voorgesteld. Een belangrijke episode in de menselijke
vooruitgang ligt in de antieke wereld. De Grieken brachten de rationele filosofie, die weergalmde in de
wetenschap. Andere belangrijke fases zijn het ontstaan van de wetenschap en de boekdrukkunst, de
omverwerping van het despotisme door de Franse revolutie en de opkomst van de republiek. Een
verdere vooruitgang in de toekomst ligt in de heerschappij van de wetenschap. Verbetering kan enkel
bereikt worden wanneer wetenschap, kennis en onderwijs hun vruchten kunnen afwerpen, zodat ook
maatschappelijke wetten en publieke instellingen er op vooruit gaan.
Tot slot is ook gelijkheid een belangrijk ingrediënt van de Verlichting. Montesquieu is een mooi
voorbeeld van die gelijkheidsgedachte. Montesquieu bepleitte de secularisatie van de mens, wat
uitvloeide in cultuurrelativisme.74 Morele systemen, religies en wetten zijn door de mens bedacht. De
inhoud van deze constructies loopt parallel met de omgeving waarin onze waarden zich begeven.
Sociale, wettelijke en morele structuren zijn dus het resultaat van natuurlijke factoren. Geografische
en klimatologische invloeden bepalen de vorm van onze levenswijze.75 Menselijke waarden zijn
veranderlijk, omdat ze het product zijn van ons verleden, onze ervaringen, gebruiken en kennis. Omdat
verschillen tussen geloofsovertuigingen te herleiden zijn tot verschillen in levensomstandigheden,
70
Linklater, Andrew. “Moral Progress and World History: Ethics and Global Interconnectedness.” Questioning Cosmopolitism 6 (2010): 21–35.
71
Berghe, Gie Van Den. De Mens Voorbij - Vooruitgang En Maakbaarheid 1650-2050. Meulenhoff/Manteau, 2008: p 103
Berghe, Gie Van Den. De Mens Voorbij - Vooruitgang En Maakbaarheid 1650-2050. Meulenhoff/Manteau, 2008: p 105
73 Berghe, Gie Van Den. De Mens Voorbij - Vooruitgang En Maakbaarheid 1650-2050. Meulenhoff/Manteau, 2008
72
74
75
Berghe, Gie Van Den. De Mens Voorbij - Vooruitgang En Maakbaarheid 1650-2050. Meulenhoff/Manteau, 2008.
Berghe, Gie Van Den. De Mens Voorbij - Vooruitgang En Maakbaarheid 1650-2050. Meulenhoff/Manteau, 2008: p 62
24
streefde Montesquieu naar een fundamentele gelijkheid van de mens waarin verdraagzaamheid en
respect voor de anderen voorop staat. Hij veroordeelde het kolonialisme, imperialisme en de slavernij.
Bovendien was hij een belangrijke inspiratie voor de nationale grondwet van de VS.
Als laatste vinden we ook een belangrijke maatschappijkritiek bij Rousseau.76 Hij is een vreemd figuur
in de Verlichting, maar toch een spilfiguur, omdat hij In zijn kritiek op de maatschappij waarden
ophemelt die veel verlichtingsdenkers, romantici en sceptici zullen omarmen. Hij hekelt de
maatschappij die de natuurlijke toestand van de mens verloochent. Het juk van maatschappelijke
structuren, regels en wetten onderdrukt de mens. Passies en gevoelens moeten plaats ruimen voor
rationele ideeën. Voor Rousseau is de natuurlijke toestand van de mens de meest geschikte manier
van leven. De eenvoud van de primitieve mens wordt voorgesteld als een paradijs. Eigendom en
overheidsinstellingen zorgden voor vervreemding van de natuurlijke toestand. Civilisatie bracht een
onderscheid tussen rijken en armen, machthebbers en onderdrukten. Voor Rousseau is de mens van
nature goed, het is de samenleving die hem op het verkeerde spoor brengt.
7. De 19de eeuw
In de 19de eeuw startte de zoektocht naar de wetten van de vooruitgang.77 Men wou deze wetten
wetenschappelijk vastleggen zodat men de samenleving kon hervormen. Een hervorming volgens de
natuurlijke principes van de menselijke ontwikkeling. Vooruitgang krijgt de allure van een noodzakelijk
en vanzelfsprekend fenomeen. Wetenschappelijke ontdekkingen en uitvindingen zorgden voor een
betere technologie die de industriële revolutie vorm gaf. Europa nam een voorsprong en verwierf een
hegemonie over de zee. Het superioriteitsgevoel begon te groeien en de kolonisatie ontwikkelde zich
volop. Het geloof in het menselijk kunnen schakelde een versnelling hoger en ook de Westerse
economie ontwikkelde zich razend snel, dank zij onder andere de de stoomtrein en de elektriciteit.
Bovendien openden inzichten in de biologie en chemie de weg naar betere en nieuwe medicijnen.
In de 19de eeuw ontwikkelden zich verschillende stromingen op basis van de ideeën van Kant.78 Kant
heeft een zeer omvangrijk oeuvre waarin verschillende aspecten worden belicht. Enerzijds zijn er zijn
inzichten rond vrijheid en de mens als wereldburger, anderzijds zijn ideeën rond de wetenschappelijke
76
Vermeersch, Etienne, and Johan Braeckman. De Rivier van Herakleitos - Een Eigenzinnige Visie Op de Wijsbegeerte. Antwerpen/Amsterdam:
Houtekiet, n.d.
77
Fay, Sidney B. “The Idea of Progress.” The American Historical Review 52, no. 2 (n.d.): 231–46.
78
Störig, Hans Joachim. Geschiedenis van de Filosofie. Translated by dr. P Brommer and J.K. van den Brink. Spectrum, n.d.
25
wereld. Naargelang de focus op de aspecten van Kants filosofie, ontstaan er in Duitsland verschillende
gedachtenstromingen die zich verder verspreidden in Europa. Het Duits idealisme spitst zich toe op de
actieve scheppende activiteit van het individu, waardoor de wereld en de natuur en hun wetten zijn
ontstaan. De geschiedenis is een ontwikkelingsproces naar de verwezenlijking van de vrijheid.
Belangrijke figuren in deze gedachtegang zijn Fichte, Hegel en Schelling. Daarnaast was voor Kant het
weten enkel mogelijk in de wereld van verschijnselen. Het positivisme en het materialisme werkten
deze ideeën verder uit en verleenden de filosofie de taak om wetenschappelijke kennis samen te
vatten en te synthetiseren. Figuren als Comte, Marx kunnen we hier situeren. Maar ook de Romantiek
is belangrijk in de 19de eeuw. Het is een protest tegen de rationele inslag van de verlichting, die de
irrationele, passionele en gevoelsmatige kant van de wereld en de mens in de schaduw zet. Ook de
zoektocht naar de algemene en noodzakelijke wetten van de wereld stuitte op een tegenreactie. Er
kwam een herwaardering van de eigenheid en de persoonlijkheid van het individu. Belangrijke
romantische schrijvers zijn Nietzsche, Schopenhauer en Kierkegaard.
Het duo macht en vrijheid blijven een belangrijk stokpaardje. Hegel wil inzicht krijgen in de totale
werkelijkheid.79 Een werkelijkheid die zich kenmerkt door eenheid, maar ook door een enorme
diversiteit. Vanuit deze opvattingen komt hij tot de dialectiek. De wereld is in ontwikkeling, er is een
constante opeenvolging van eenheid en diversiteit. Deze tegenstelling is het resultaat van het
menselijk denken. These en antithese wisselen elkaar af en eindigen in een synthese. De wereld is
veranderlijk, maar het ontwikkelingsproces heeft een eindpunt. Er komt een tijd van absolute kennis.
De geschiedenis ontplooit zich naar een ideaal. We kunnen de geschiedenis rationeel omvatten als een
groei naar vrijheid. Vanuit deze inzichten structureert Hegel het verloop van de geschiedenis. Hij ziet
verschillende stadia die zich ontwikkelen vanaf het Oosterse rijk langs de Grieks - Romeinse wereld
naar het Christelijke-Germaanse westen. Een beweging waar geleidelijk aan iedereen vrij is. De bloei
van de vrijheid verloopt volgens these en antithese: een beweging tussen vrijheid en
onderworpenheid; autonomie en heteronomie. In tegenstelling tot de romantici ziet Hegel de huidige
tijd als een absoluut hoogtepunt.
Ook voor Marx is de wereld in ontwikkeling.80 Onze werkelijkheid is het resultaat van een conflict
tussen tegenstrijdige krachten. De verandering en ontwikkeling van onze maatschappij verloopt
volgens objectieve principes. Er is de onderbouw en de bovenbouw die op elkaar inwerken. De idee
van deze twee structuren komt duidelijk naar voor in Marx' economische visie. De productiewijze van
onze bestaansmiddelen typeren onze sociale relaties zoals bijvoorbeeld de arbeidsverdeling. Onze
79
Vermeersch, Etienne, and Johan Braeckman. De Rivier van Herakleitos - Een Eigenzinnige Visie Op de Wijsbegeerte. Antwerpen/Amsterdam:
Houtekiet, n.d.
80
Vermeersch, Etienne, and Johan Braeckman. De Rivier van Herakleitos - Een Eigenzinnige Visie Op de Wijsbegeerte. Antwerpen/Amsterdam:
Houtekiet, n.d.
26
sociale relaties onderbouwen ook onze maatschappelijke instituten en denkbeelden. Verandering op
het ene niveau brengt een verandering teweeg op het andere domein. Daarnaast heeft Marx een
utopische visie. Hij stelt een ideale samenleving voorop in de vorm van een klasseloze communistische
maatschappij. De mens zal zich bevrijden van arbeid. In de socialistische samenleving zal de mens zijn
lichamelijke en intellectuele capaciteiten optimaal kunnen ontplooien. Voor Marx is het individu
verbonden met een samenleving en diens vrijheid krijgt vorm in de sociale organisatie.
Ook de aandacht voor rationeel en wetenschappelijk onderzoek blijft hangen. Comte ziet de
vooruitgang van de mens als de evolutie naar een eindstadium.81 Hij ziet 3 stadia in de geschiedenis
van de mensheid: een theologische, metafysisch en positief stadium. De mens heeft altijd geprobeerd
om de wereld rondom zich te ordenen. Doorheen de geschiedenis gebruikte de mens hiervoor
verschillende methoden. Eerst zocht hij orde door te geloven in de werking van bovennatuurlijke
krachten, vervolgens door abstracte principes en tot slot door het gebruik van wetenschap. Comte is
een mooi voorbeeld van een blind vertrouwen in de wetenschap. Hij past ook de wetenschappelijke
methode toe op de studie van de mens en zoekt naar algemene wetten en principes. Wanneer we de
condities van mens en maatschappij kunnen ontdekken kunnen we ook de maatschappelijke orde
herstellen.
Maar een radicale intellectuele en biologische revolutie vindt plaats in de 19de eeuw wanneer Darwin
zijn Origin of Species publiceert. De evolutionaire ideeën uit de Verlichting verkregen hierdoor een
wetenschappelijk bewijs.82 De evolutietheorie van Darwin zette de idee van de goddelijke
voorzienigheid en het goddelijk ontwerp voorgoed op de helling. Algauw werd de biologische evolutie
doorgetrokken naar de samenleving. Ook de samenleving is een organisme dat ondergeschikt is aan
de wetten van natuurlijke selectie en adaptatie. (4) De evolutietheorie was het positief bewijs dat de
vooruitgang een feit is. Net als de groei van het menselijk lichaam en de menselijke soort is de hele
menselijke geschiedenis een ontwikkeling van een primitief wezen naar een volwassen en geciviliseerd
wezen. De natuurlijke geschiedenis kreeg een nieuw hoogtepunt. De mens is de koning en het eindpunt
van de evolutie.
De evolutietheorie van Darwin is een beschrijvende uiteenzetting over de oorsprong van dieren en
mens. Maar Herbert Spencer interpreteerde de “survival of the fittest” als het recht van de sterkste.83
Hij stelt de wet van de natuur voor als een groei naar perfectie. Deze denker paste de evolutietheorie
toe op de psychologie, sociologie, en ethiek. Hij zocht naar een overkoepelend beginsel dat orde en
81
Vermeersch, Etienne, and Johan Braeckman. De Rivier van Herakleitos - Een Eigenzinnige Visie Op de Wijsbegeerte. Antwerpen/Amsterdam:
Houtekiet, n.d.
82
Fay, Sidney B. “The Idea of Progress.” The American Historical Review 52, no. 2 (n.d.): 231–46.
83
Fay, Sidney B. “The Idea of Progress.” The American Historical Review 52, no. 2 (n.d.): 231–46.
27
inzicht zou brengen binnen de filosofie.84 Dit vond hij in de wet van de evolutie, een ontwikkeling naar
een steeds groter wordende complexiteit. De evolutie eindigt in het bereiken van de menselijke
perfectie. Vooruitgang is met andere woorden noodzakelijk.85 Evolutie was voor Spencer iets dat
automatisch verloopt.86 Ook de sociale en economische ontwikkeling moeten vrij hun gang kunnen
gaan. Liefdadigheid en armenzorg belemmeren het natuurlijk proces. De bouwstenen werden gelegd
voor een organisch wereldbeeld gestuurd door evolutie. Wat volgde was een biologisering van mens
en maatschappij alsook van de moraal.
Evolutie werd jammer genoeg gezien als een graduele vooruitgang van laag naar hoog, waarbij fitheid
gelijkgeschakeld werd met maatschappelijk succes en natuurlijke legitimatie van klassen, rassen en
naties.87 Evolutietheorie werd in contact gebracht met de racistische ideeën waarin de vrees voor
verzwakking van het nageslacht en onzuiver bloed opduikt. Er was een menselijke degeneratie doordat
de het bloed niet langer zuiver was. De mens moest de evolutie in eigen handen nemen. Ook
nationalistische overtuigingen vonden hun legitimatie in de evolutietheorie. Sterke naties moeten de
zwakkeren niet helpen in de natuurlijke strijd. Men wou de evolutie in handen nemen en terug op het
juiste spoor brengen. Het verbeteren van de mens kon door de culturele factoren af te zwakken zoals
bijvoorbeeld de welzijnsstaat te minimaliseren zodat de natuurlijke competitie kon terugkeren.
Daarnaast wou men ook aan de mens sleutelen door de voortplanting te sturen door sterilisatie of
goede genen samen te brengen. Het sociaal-darwinisme en de eugenetica overheersten in de
wetenschap. Rassenstudies waren een wetenschappelijke aangelegenheid.
Het sterke geloof in de verbetering van de mens, gecombineerd met het sociaal darwinisme en
racistische en nationalistische opvattingen ,toont een donkere kant van het vooruitgangsgeloof.88 De
Endlösung is daar een verwerpelijk voorbeeld van. Het is wellicht ook hierdoor dat na WOII het
vooruitgangsgeloof een bescheiden en voorzichtig karakter heeft aangenomen. De gebeurtenissen in
de 20ste eeuw tonen aan dat een extatisch geloof in welke zin dan ook gevaarlijk kan zijn. Het geloof in
de rede, wetenschap en evolutie blijven belangrijk. Kritisch denken en een open geest zijn de
belangrijkste waarden die de menselijke ontwikkeling met zich meebracht.
84
Vermeersch, Etienne, and Johan Braeckman. De Rivier van Herakleitos - Een Eigenzinnige Visie Op de Wijsbegeerte. Antwerpen/Amsterdam:
Houtekiet, n.d.
85
Fay, Sidney B. “The Idea of Progress.” The American Historical Review 52, no. 2 (n.d.): 231–46.
86
Berghe, Gie Van Den. De Mens Voorbij - Vooruitgang En Maakbaarheid 1650-2050. Meulenhoff/Manteau, 2008.
87
Berghe, Gie Van Den. De Mens Voorbij - Vooruitgang En Maakbaarheid 1650-2050. Meulenhoff/Manteau, 2008.
88
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980.
28
8. Besluit
De intentie van dit deel is om de ontwikkeling van de vooruitgangsgedachte te onderzoeken door
middel van een bescheiden historisch overzicht. In de verschillende visies rond vooruitgang keren een
aantal aspecten terug, die we kunnen gebruiken om een algemene invulling te geven aan het concept
morele vooruitgang.
De waardering van het rationeel en wetenschappelijk onderzoek schuiven de rede als essentieel
kenmerk van de mens naar voren. Kennis speelt een belangrijke rol in de idee van civilisatie. Een
positieve beweging die de ontwikkeling van de menselijke cultuur beaamt in tegenstelling tot het
dierlijke, barbaarse en primitieve leven. Het maakt de mens tot een uniek en waardevol wezen.
Een ander aspect dat steeds terugkomt, is de perceptie van de menselijke verbondenheid waar de
mensheid als een eenheid wordt beschouwd. Het onderbouwt het beeld van de mens als groepsdier
dat zich in een sociale omgeving voortbeweegt. Vanuit de menselijke verbondenheid start de
zoektocht naar een samenleving die voor alle mensen leefbaar is en waarden ondersteunt die de
eigenheid en het universele karakter van de mens respecteren. De democratie is een streefdoel binnen
deze gedachte.
Wanneer we de rationele en sociale componenten samenvoegen, komt de ambitie in het vizier om een
rechtvaardige wereld te creëren die de waardigheid van de mens respecteert. Dit kunnen we bereiken
door een objectieve en universele moraal te ontwikkelen die de menselijke autonomie, menselijke
vrijheid en menselijke gelijkheid bekrachtigt en een empathisch vermogen hardmaakt in functie van
de voelende mens in termen van pijn en lijden, maar ook van welzijn en geluk.
De beweging om dit ideaal te vervullen, ontwikkelt zich lineair en impliceert een toekomstgerichte
verbetering. Het weerspiegelt de hoopvolle gedachte dat we op de goede weg zijn en dat morele
perfectie bereikbaar is.
De idee van menselijke vooruitgang is in de eerste plaats een geloof, een sterke overtuiging die
betekenis geeft aan het menselijk bestaan en de menselijke inspanningen ordent en zin geeft. Het
geloof in verbetering brengt een evaluatief systeem op gang dat een positieve connotatie geeft aan de
menselijke geschiedenis en de menselijke verwezenlijkingen. Bovendien symboliseert het
vooruitgangsgeloof de menselijke creativiteit, die zich uit in de morele keuze om beter te doen.
Bij dit alles moet ik bemerken dat het historisch overzicht uitsluitend op westerse bronnen is
gebaseerd. Het zou interessant zijn om dezelfde oefening te maken binnen een andere culturele
29
context, zodat we een beter invulling kunnen geven aan het concept morele vooruitgang, maar ook
om na te gaan of de vooruitgangsgedachte al dan niet een universeel geloof is, inherent aan het
menselijk denken of ethisch redeneren.
30
Deel II
Philip Kitcher - Het Ethisch Project
31
…, as Dewey held, Ethical inquiry begins when we face a particular trouble in a given context; our concern
in actual ethical deliberation is never to find a “finally right” way of living, but rather to solve te concrete
troubles we are facing.
(Amanda Roth)
32
1. Inleiding
Philip Kitcher ziet morele vooruitgang als een continue verfijning en herformulering van het ethisch
project. Een menselijke onderneming dat een tijdelijke en veranderlijk karakter kent en geconstrueerd
is om onze sociale omgeving leefbaar te maken. Het ethisch project functioneert als een praktisch
instrument dat varieert naargelang de menselijke levensomstandigheden. De inhoud is veranderlijk
omdat het project een antwoord biedt op de sociale moeilijkheden die de mens ondervindt. Ethiek
komt, in Kitchers visie, voor als een veranderlijke en complex fenomeen dat geen statisch karakter kent
en een fundamenteel menselijk construct is.
Het wisselend karakter van morele inzichten draaien rond de functionaliteit en praktische karakter van
de menselijke moraal. Om inzicht te verkrijgen in de functie van onze morele praktijk, maakt Kitcher
gebruik van evolutionaire en biologische kennis rond de natuur van de mens. Hij tracht de sociale
omgeving te onderzoeken waarin moraal en ethiek zijn ontstaan. Ethiek krijgt een sociale invulling dat
gebaseerd is op het altruïstisch vermogen van de mens. Om inzicht te verschaffen in de ontwikkeling
en de evolutie van het ethisch project, valt Kitcher terug op antropologische, sociologische, ethische
en geschiedkundige beschouwingen.
Wat volgt is een overzicht van het boek ‘The Ethical Project’ van Philip Kitcher. Eerst geef ik een duiding
rond het pragmatisch naturalisme, de denkstroming waarbinnen Kitcher zichzelf plaatst. Vervolgens
overloop ik zijn meta-ethische ideeën rond morele waarheid die hem ertoe brengen om progressie als
morele standaard te hanteren in het evalueren van morele overtuigingen en praktijken. Daarna
beschrijf ik het functionalisme als ondersteunend denkkader om vooruitgang te verifiëren samen met
de evolutionaire inzichten die Kitcher gebruikt om de oorsprong en functie van ethiek te bepalen.
33
2. Pragmatisch Naturalisme
Inleiding
Algemeen gezien gaat het pragmatisch naturalisme uit van een dynamiek tussen de natuurlijke wereld
en de sociale wereld89. Deze twee dimensies staan niet los van elkaar maar interageren met elkaar.
Veranderingen in onze sociale omgeving, brengen veranderingen teweeg in ons ethisch denken en onze
morele overtuigingen die op hun beurt een effect ontketenen in onze handelingen en ervaringen. Onze
overtuigingen zijn niet enkel het resultaat van socialisatie maar hebben ook een biologische en
historische oorsprong. Inzichten binnen de biologie kunnen dus een bijdrage brengen binnen ethisch
onderzoek naar het ontstaan van ethiek en moraal. Door de omgeving te bestuderen waarin ethiek zich
ontwikkelde en door de capaciteiten of mechanismen te achterhalen die nodig waren om moreel
gedrag te verrichten, kunnen we de betekenis, de functie en invulling van ethische systemen beter
begrijpen. In tegenstelling tot het naturalisme zijn morele normen, volgens een pragmatisch naturalist,
niet te reduceren tot natuurlijke wetten maar zijn het regels die tot stand gekomen zijn door de
menselijke activiteit.90 Waarden krijgen een betekenis binnen een context van interactie. Deze
benadering verlaat de idee dat fundamentele ethische principes tot stand gekomen zijn vanuit een a
priori denken en richt zich meer op de empirische kant van onze morele kennis. Een moreel oordeel is
een complex gegeven dat niet enkel terugvalt op abstracte regels en principes91. Op basis van feitelijke
kennis, construeren we een visie over de wereld. Deze overtuiging hoe de wereld is, nemen we mee in
onze morele oordelen. Alsook de culturele verwachtingen, vorige ervaringen, eigen aspiraties en
emoties, enz. Deze componenten zorgen voor een pluraliteit in morele overtuigingen. Gezien deze
pluraliteit kunnen we niet hervallen op abstracte regels die te onduidelijk zijn om concreet te kunnen
handelen en een dogmatisch karakter hebben.
Philip Kitcher: een Menselijk Project
De metafilosofie van Kitcher gaat voort op de inzichten van Peirce rond overtuigingen, de
waarheidstheorie van James en de Deweyeaanse gedachte dat ethiek een sociaal fenomeen is. Hij
noemt zichzelf een Pragmatisch Naturalist. Hij maakt gebruik van de wetenschappelijke, empirische
methode om kennis te verwerven rond de aard van ethiek en haar evolutie. Hij erkent dat morele
oordelen in de eerste plaats regels vervatten die leiden tot handelen in een sociale context. Bovendien
Racine, Eric. “Which Naturalism for Bioethics? A Defense of Moderate (Pragmatic) Naturalisme.” Bioethics 22, no. 2 (2008): pp 92–100.
Racine, Eric. “Which Naturalism for Bioethics? A Defense of Moderate (Pragmatic) Naturalisme.” Bioethics 22, no. 2 (2008): p 100.
91
Racine, Eric. “Which Naturalism for Bioethics? A Defense of Moderate (Pragmatic) Naturalisme.” Bioethics 22, no. 2 (2008): p98
89
90
34
is een beter begrip van deze sociale omgeving vereist om normatieve theorieën op te stellen en moet
de filosofie zich richten op de meest dringende praktische problemen.
De kritiek van William James op het rationele temperament van moraalfilosofen komt terug bij Philip
Kitcher. Ook hij zoekt een methode die niet vertrekt vanuit fundamentele ethische principes die
onderbouwd zijn door a priori redeneringen, maar die in samenspraak zijn met de historische evolutie
van de ethische praktijk en evenredig zijn met de functie van ethiek92. Kitcher verlaat de focus op
morele waarheid als ultieme bron om veranderingen als goed of slecht te evalueren. Het proces van
morele verandering kan niet worden opgevat als een ontdekking van de waarheid waarbij een fout
inzicht wordt vervangen door een juiste visie. Kitcher deelt James opvatting rond morele waarheid als
iets dat afgestemd is op onze omgeving en dus een veranderlijk karakter krijgt. Ook onze ethische
systemen zijn veranderlijk en passen zich aan onze sociale omgeving aan. De empirische wereld stelt
nieuwe uitdagingen aan onze moraal, waardoor onze morele oordelen, regels, attitudes zich
hernieuwen opdat zij weer werkbaar zijn in de praktijk.
Kitcher verwijst naar het inzicht van Darwin in The descent of man dat ons verteld dat organismen
producten zijn van hun eigen geschiedenis; op dezelfde wijze zijn onze praktijken ook een product van
de geschiedenis93. Deze gedachte laat Kitcher toe om de morele praktijk te omschrijven als een
menselijk project dat uiteenvalt in gewoonten, sociale rollen, sociale instituten en reflecties. Het
ethische project is een eeuwige zoektocht om een leefbaar kader te scheppen in onze sociale
omgeving. Bovendien is het project het onderwerp van verandering doordat het een antwoord zoek op
de uitdagingen in haar sociale omgeving.
Ethics emerges as a human phenomenon, permanently unfinished. We, collectively, made it
up, and have developed, refined, and distorted it, generation by generation. Ethics should be
understood as a project— the ethical project— in which we have been engaged for most of
our history as a species.
Philip Kitcher gaat, als pragmatisch naturalist, opzoek naar de oorsprong van ethiek en maakt daarbij
gebruik van biologische, psychologische en historische inzichten94. Hij probeert met behulp van de
wetenschap onze ethische aanleg te construeren en baseert zich hierop om een normatieve invulling
aan ethiek te geven. Deze benadering van ethiek heeft een pragmatisch karakter, daar Kitcher een
pleidooi brengt om binnen de moraalfilosofie terug te focussen op de meest dringende en zichtbare
Kitcher, Philip. The Ethical Project. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University Press, 2011: p 361
Kitcher, Philip. The Ethical Project. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University Press, 2011; p2
92
93
94
35
ethische problemen in plaats van technische discussies te voeren rond logische aangelegenheden95.
Ons ethisch systeem vloeit voort uit ons dagelijks leven en is een antwoord op sociale conflicten.
Morele oordelen doen ons handelen en hebben een praktisch karakter. Vandaar dat filosofisch
onderzoek zich voornamelijk moet richten op meer praktische aangelegenheden en de concrete
werking van moraal. Enkel op deze manier kan het iets toevoegen aan het huidig menselijk leven96.
Filosofie moet vertrekken vanuit de praktijk en zich afstemmen op de lokale context van morele
systemen en de concrete werking van moraal97. Morele principes, waarden en normen moeten
afgestemd worden door middel van een dieper inzicht in de sociale wereld en een beter begrip van de
concrete werking van moraal.
Charles S. Peirce: Twijfel als bron van Overtuiging
In The Fixation of Beliefs probeert Charles S. Peirce te achterhalen wat de juiste methode is om
overtuigingen vast te zetten98. Goed redeneren is een moeilijke kunst die teruggaat op wat we weten
en wat we niet weten. Ondanks het feit dat de mens de capaciteit in zich heeft om logische
redeneringen te maken, zijn we niet altijd zo rationeel als de logica zou wensen. Onze ervaringen en
temperamenten sluipen in onze redeneringen. We zijn hoopvol en een kind van onze tijd en
gewoonten.
Het denkproces komt voort uit de twijfel. De voornaamste functie van redeneren ligt vervat in het feit
dat we ons willen ontdoen van het gevoel van de twijfel en ons in de comfortabele positie willen
nestelen van de zekerheid. Peirce plaatst de twijfel tegenover de overtuiging als een drijvende kracht
om dingen te onderzoeken. Het gevoel van twijfel genereert een vraag die we willen oplossen. Het niet
weten vervult ons met een irritatie waarvan we ons trachten te bevrijden. Een overtuiging is het
resultaat van die twijfel. Het brengt een gevoel van tevredenheid en we willen niet gauw deze
aangename positie verlaten. Onze overtuigingen begeleiden onze verlangens en wensen. Sterker nog
zij vormen onze handelingen. Wanneer onze overtuigingen onze verlangens niet kunnen vervullen of
onze handelingen niet voldoende begeleiden, zal de twijfel terug de bovenhand nemen.
Redeneren zorgt dus voor het fixeren van een overtuiging. Deze overtuiging zal zich nestelen en een
deel worden van een gewoonte. Onze overtuigingen staan niet los van de wereld rondom ons, er is een
Frapolli, Maria José, and Jésus Vega Encabo. “First Edition of the Lillius Lectures: Kitcher’s Reconstruction in the Philosophy of Science.”
Theoria 28, no. 77 (maart 2013): pp 184.
96
Baumann, Peter. “Philosophy Upside Down?” Metaphilosophy 44, no. 5 (Oktober 2013): p 582
97
Baumann, Peter. “Philosophy Upside Down?” Metaphilosophy 44, no. 5 (Oktober 2013): pp579–588.
98
Charles S. Peirce. “The Fixation of Belief.” Popular Science Monthly 12 (November 1877): 1–15.
95
36
soort van wisselwerking tussen gewoonte en kritisch denken. We kunnen geen vrede nemen met
vluchtige overtuigingen, vandaar dat Peirce zoekt naar wat een goede grond biedt om een
weloverwogen opvatting te vormen. Het begint met een goede redenering d.w.z. een redenering die
de juiste conclusie trekt uit correcte premissen. De geldigheid van de conclusie is niet het product van
louter denken maar staat ook in verband met empirische feiten. Bovendien sturen “guiding principles”
het resultaat van een inferentie. Deze begeleidende principes zijn het product van gewoonte. Onze
geest maakt gebruik van een patroon dat ons stuurt naar juiste conclusies. Dit patroon kan aangeleerd
zijn of aangeboren, maar het biedt een overtuigende kracht om een conclusie te staven. Het is
belangrijk om het weefsel van “guiding principles” te bestuderen omdat ze ons helpen om
overtuigingen vast te zetten en een standaard plaatsen om een correcte conclusie van een foute
conclusie te onderscheiden. Peirce overloopt verschillende methodes die het redeneren kunnen
sturen. De meest geschikte is de wetenschappelijke methode. Het is de meest standvastige methode
omdat ze het minst wordt beïnvloed door menselijke factoren. Men probeert algemene wetten op te
stellen die het resultaat zijn van empirische kennis en rationele kennis. Door middel van onderzoek en
experimenten, komen we tot een zelfde vaststelling. De wetenschappelijk methode is objectief en staat
los van een persoonlijke mening. Hij haalt echter aan dat deze methode niet superieur is ten opzichte
van de andere methodes. Ze is het meest geschikt omdat ze een duidelijke standaard voortbrengt valse
oordelen te onderscheiden. Bovendien vertrekt deze methode vanuit de twijfel. Door middel van
reflectie worden vaststaande overtuigingen in vraag gesteld of verder uitgebouwd. Dit is belangrijk
omdat onze overtuigingen niet het resultaat mogen zijn van toevalligheden of doctrines:
The force of habit will sometimes cause a man to hold on to old beliefs, after he is in a
condition to see that they have no sound basis. But reflection upon the state of the case will
overcome these habits, and he ought to allow reflection its full weight.99
Uiteindelijk is de essentie van een opvatting dat ze ons begeleidt in onze handelingen. Een overtuiging
brengt een gedragsregel voort die een element wordt van de gewoonte. Het verschil tussen
handelingen weerspiegelt het verschil in betekenis tussen twee overtuigingen. Wanneer we dus de
betekenis van een opvatting willen achterhalen, kunnen we niet enkel terugvallen op abstracte
definities, maar moeten we de gewoontes bepalen die het resultaat zijn van een specifieke overtuiging.
De inhoud van een overtuiging is afhankelijk van wanneer en hoe het ons tot handelen brengt.
Wanneer we tot handelen overgaan, wordt gestimuleerd door onze perceptie van de situatie. De
manier waarop we handelen is evenredig met het doel om een tastbaar resultaat te scheppen binnen
Charles S. Peirce. “The Fixation of Belief.” Popular Science Monthly 12 (November 1877): p12.
99
37
een bepaalde context. De focus is pragmatisch. De effecten of praktische gevolgen van een overtuiging
bepalen de betekenis van deze opvatting:
Thus, we come down to what is tangible and conceivably practical, as the root of every real
distinction of thought, no matter how subtile it may be; and there is no distinction of meaning
so fine as to consist in anything but a possible difference of practice.
Ten slotte ziet Peirce wetenschappelijk onderzoek als een sociaal en menselijk project. Het is een
project dat niet losstaat van een specifieke historische, economische en sociale context100. Het is
in deze context dat bepaalde raadsels, problemen, twijfels dwingender zijn en om onderzoek
vragen. Andere twijfels worden opzij geschoven of krijgen eerder een triviaal statuut. Ook de kunst
van het redeneren wordt bepaald door standaarden of begeleidende principes die veranderen
doorheen de tijd. Onze gewoonten of denkpatronen zijn het resultaat van een vastgezette
overtuiging die uiteindelijk door middel van reflectie en praktische overwegingen terug in twijfel
kan worden gebracht. Deze ideeën zijn eigen aan het pragmatisme. Overtuigingen, ideeën en
filosofieën worden herleid tot een bruikbaar instrument waarvan de inhoud gevormd is door
wetenschappelijke inzichten. Maar ethiek kan niet louter herleid worden tot de wetenschap, het
is immers een fenomeen dat complexer in elkaar zit. Zodanig krijgt moraal de status van een
oneindige praktijk die zich kenmerkt door onderzoek en interpretatie. Kennis verwerven is een
open proces dat gestuurd wordt door een cognitieve activiteit. Maar deze activiteit is verweven
met een sociaal netwerk dat betekenis toevoegt aan onze kennis. Op deze manier spelen de
context en de gemeenschap waarin een persoon zich bevindt een belangrijke rol in onze perceptie
en bijgevolg ook in onze morele verbeelding.101
William James: Pragmatisme als Methode
William James bouwt verder op de idee van Peirce die stelt dat overtuigingen regels omvatten die
leiden tot specifieke handelingen. Het is een benadering die zich richt tot de praktische gevolgen
van een specifieke denkwijze. James trekt deze denklijn verder door102. Het verschil tussen
concepten is te herleiden tot het verschil in de effecten die het teweegbrengt. Wanneer twee
concepten geen praktisch verschil vertonen, betekenen zij hetzelfde. James schildert pragmatisme
af als een methode. Het is geen theorie, maar eerder een oriëntatie die theorieën als instrumenten
Robert Burch. “Charles Sanders Peirce.” Stanford Encyclopedia of Philosophy, Summer 2013.
http://plato.stanford.edu/archives/sum2013/entries/peirce/.
101
Schulkin, Jay. “Pragmatic Naturalism and Social Cooperation.” The Journal of Speculative Philosophy, New Series 28, no. 1 (2014): p53.
102
William James. “Lecture II: What Pragmatism Means.” In Pragmatism, p27–44. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University
Press, 1975.
100
38
gebruikt om onze werkelijkheid te structureren en probeert te zoeken naar invullingen die op het
praktische niveau het meest werkbaar zijn. Er is geen absolute doctrine noch zijn er vaste dogma’s
die een statisch antwoord geven op bepaalde raadsels. Pragmatisme vertrekt vanuit een pluraliteit
aan zienswijzen en ervaringen die op verschillende manieren kunnen worden voorgesteld en die
elk een eigen praktisch resultaat hebben. We kunnen dus enkel terugvallen op goede heuristieken
die ons vooruit brengen.103 Strategieën die een losse structuur vertonen opdat ze bruikbaar,
betrouwbaar, voorspellend en zelf corrigerend werken.
Enerzijds duidt James104 pragmatisme aan als een methode die gegrond is in een open houding en
anderzijds als een alternatieve visie of theorie rond morele waarheid die onder andere zijn
oorsprong kent in de werken van Dewey en Schiller. Morele waarheid krijgt een instrumentele
waarde. Mensen veranderen hun oude opvatting doordat ze nieuwe ervaringen opdoen of
reflectief nadenken of in contact komen met andere opvattingen. We proberen onze oude
opvattingen zoveel mogelijk te restaureren en voegen nieuwe elementen toe die beter afgestemd
zijn op onze nieuwe ervaringen. Er komt een nieuwe waarheid in de plaats die praktische
problemen op meer bevredigende manier oplost. Waarheid krijgt een plastisch gehalte. Het is iets
dat kneedbaar is en veranderlijk naar gelang de uitdagingen in onze sociale omgeving en de
ontdekkingen van nieuwe feiten. Het is niet willekeurig omdat we onze ware ideeën proberen te
rijmen op onze empirische kennis en trachten een harmonie te vinden met voormalige
overtuigingen.
John Dewey: Ethiek als Sociaal Fenomeen
Inzichten uit de evolutietheorie inspireerden John Dewey zijn filosofie.105 Onze kennis groeit mee
met onze omgeving. Wie we zijn is het resultaat van adaptaties aan onze context. Op die manier
zijn ook onze ideeën functionele elementen, geworteld in een proces van verandering. De mens is
een praktisch wezen dat steeds gericht is op het zoeken naar oplossingen.106 Onze overtuigingen
doen ons handelen. Sterker nog, rationeel onderzoek begint bij het ervaren van een praktisch
conflict gevoed door gebrek en behoefte.
Daarnaast is de mens ook sociaal. Veel van onze cognitieve functies zijn het gevolg van ons sociaal
gedrag.107 Zijn filosofie is gekleurd door actie en sociale vooruitgang. Hij plaats sociale hoop, sociaal
103
Schulkin, Jay. “Pragmatic Naturalism and Social Cooperation.” The Journal of Speculative Philosophy, New Series 28, no. 1 (2014): pp 59.
William James. “Lecture II: What Pragmatism Means.” In Pragmatism, p27–44. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University
Press, 1975.
105
Schulkin, Jay. “Pragmatic Naturalism and Social Cooperation.” The Journal of Speculative Philosophy, New Series 28, no. 1 (2014): pp 57.
106
Amanda Roth. “Ethical Progress as Problem-Resolving.” The Journal of Political Philosophy 20, no. 4 (2012): 391.
107
Schulkin, Jay. “Pragmatic Naturalism and Social Cooperation.” The Journal of Speculative Philosophy, New Series 28, no. 1 (2014): pp 60.
104
39
welzijn en participerende democratie op de voorgrond. Het zijn fenomenen die gegrond zijn in de
menselijke natuur.
Besluit
Het pragmatisch (naturalistisch) denkkader probeert een brug te maken tussen empirische en rationele
kennis. Deze twee werelden staan niet tegenover elkaar, maar gaan hand in hand. Bovendien moeten
we een beter inzicht krijgen rond de natuur van de mens. Dit kan door gebruik te maken van
wetenschappelijke beschouwingen rond de evolutie en geschiedenis van de mens. Deze inzichten
kunnen we toepassen om een meer bruikbare ethiek op te stellen. Gezien morele overtuigingen in de
eerste plaats functioneren als gedragsregels en praktische gevolgen met zich meebrengen, moet
ethisch onderzoek de praktijk dichter brengen bij het theoretisch denkvermogen. Slechts op deze
manier kunnen we een ethisch systeem ontwikkelen dat beter functioneert binnen de concrete
omstandigheden en die rekening houdt met de capaciteiten van de mens. Ethische systemen figureren
in een sociale context. Ze zijn niet absoluut, maar veranderlijk doordat ze telkens opnieuw een
antwoord proberen te vinden op de uitdagingen van haar omgeving. Ethische theorieën moeten dus
beter afgestemd worden binnen deze dynamiek en dienen zich meer te richten op de problemen en
uitdagingen van haar tijd. De moraalfilosofie mag zich niet enkel bezighouden met logische en
technische discussies die ver af staan van de concrete moraal. Door zich meer af te stemmen op de
praktijk kan moraalfilosofie vooruitgang boeken.
40
3. Reflecties rond Morele Waarheid
Inleiding
Het vraagstuk rond morele waarheid is een eeuwenoude discussie. Het is een moeilijke kwestie die op
zoek gaat naar de autoriteit van onze morele oordelen, waarden en normen. Binnen het pragmatische
denkkader krijgt morele waarheid een flexibele invulling. Waarheid is het resultaat van een historisch
proces. Morele waarheid heeft een wisselend karakter doordat het zich continu aanpast en verfijnt
naar gelang onze ervaringen en feitelijke kennis. Dit denkbeeld positioneert zich tegenover het gevoel
dat waarheid een constante is. Het heeft een eeuwig karakter en is onveranderlijk. Op deze manier
krijgen morele uitspraken een logisch statuut en kunnen we objectief goede van slechte beweringen
onderscheiden.
Een pragmatische benadering keert zich tegen het statisch karakter dat morele waarheid vaak krijgt
toegeschreven. Doordat zij een flexibelere invulling geven aan morele waarheid, komt morele
verandering en vooruitgang als een meer evident gegeven naar buiten.
In wat volgt ga ik dieper in op de opvattingen van William James, die waarheid als een begeleider ziet
in onze ervaringen. Vervolgens bespreek ik Philip Kitcher zijn verdere uitwerking van waarheid, die hem
brengt tot een alternatief om verschillen te vergelijken in de vorm van de begrippen regressie en
progressie. Zijn onderzoek naar de betekenis van deze concepten brengt hem uiteindelijk bij een
functionele benadering van ethiek.
William James: een Eeuwige Herziening
De wereld verandert en groeit continu108. Ze is eeuwig onvolledig en eeuwig incompleet. Gezien die
eeuwige verandering is het voor William James ook logisch dat onze kennis in deze cirkel kan geplaatst
worden. Onze kennis is onvolledig en steeds het onderwerp voor toevoegingen. James stelt dat onze
kennis in vlekken groeit, waarmee hij bedoelt dat we nooit onze oude opvattingen, overtuigingen,
ideeën kunnen weg wissen109. We bouwen steeds verder op wat we weten. Kennis vergaren is het
zoeken naar een overeenkomst binnen een conceptueel systeem dat we doorheen de tijd hebben
James, William. Pragmatism. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University Press, 1975.
James, William. “Pragmatism and Common Sense.” In Pragmatism, pp 81–94. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University
Press, 1975.
108
109
41
opgebouwd. Op het moment dat we nieuwe ervaringen opdoen of nieuwe feiten tegenkomen,
sleutelen we aan onze oude kennis en komen we tot nieuwe ware ideeën. Het is een groot patchwork
waaraan continu nieuwe dingen worden genaaid, stukken stof worden weg gesneden en andere lapjes
worden verfijnd totdat ze een geheel vormen en bruikbaar worden in de praktijk. Het is eerder een
voortdurend sleutelen en een zoeken naar een nieuw evenwicht.
Doorheen de jaren hebben mensen een denksysteem ontwikkeld. Dit systeem omvat bepaalde
categorieën van denken. Het is onze common sense, een denkmiddel om feiten te kunnen plaatsen, te
structureren, te labelen en te begrijpen. Het gaat over concepten, overtuigingen, ideeën die ons
begeleiden in het kader van nieuwe ervaringen. We gaan op zoek naar een overeenstemming en
proberen nieuwe feiten te matchen met datgene dat we al reeds kennen. Wanneer we een impressie
kunnen plaatsen binnen ons bestaand conceptueel systeem, dan hebben we het begrepen.110 Onze
common sense is gradueel gegroeid en is verspreid doorheen verschillende generaties die op hun beurt
telkens opnieuw deze categorieën verifiëren en valideren. Deze categorieën vormen onze basis om
projecten op te stellen en ervaringen met elkaar te verbinden.
Maar volgens James bestaan er verschillende realiteiten en is onze kennis niet eenduidig. Naar gelang
de context stellen we andere eisen en kijken we meer kritisch naar de wereld. Nieuwe ervaringen of
nieuwe feiten conflicteren soms met onze common sense waardoor we verder onderzoeken en de
grenzen van onze common sense verscheurd worden. Dit is wat de wetenschap en de filosofie
bewerkstelligen. Op een wetenschappelijk en filosofisch niveau stellen we onze routine in vraag en
gaan we op zoek naar nieuwe denksystemen die ons gezichtspunt verfijnen en op hun beurt nieuwe
vruchtbare gebruiksmogelijkheden openen. De notie waarheid is met andere woorden meervoudig en
verspreid over verschillende niveaus. Het is onmogelijk te zeggen welk level meer waar is dan de
andere. Afhankelijk van welk gezichtspunt we innemen, verandert de invulling van bepaalde
concepten. De verschillende denklagen kunnen in conflict komen. Er is geen overeenstemming meer,
doordat we ze niet meer aan elkaar kunnen naaien in ons grote patchwork. Wanneer dit het geval is,
moeten we onze waarheden herzien en aanpassen. Op die manier groeit en verandert onze kennis. Het
is een onafgewerkt iets dat zich voortdurend aanpast aan menselijke behoeften, ervaringen en ideeën.
Vanuit een pragmatisch standpunt onderzoekt William James het concept waarheid.111 Ook hier kijkt
hij naar de praktische gevolgen die verschillende ideeën kunnen hebben.
James, William. “Pragmatism and Common Sense.” In Pragmatism, pp 81–94. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University
Press, 1975: p84
111
James, William. “Pragmatism’s Conception of Truth.” In Pragmatism, pp 95–113. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard
University Press, 1975.
110
42
Waarheid heeft in de eerste plaats een praktische functie, het begeleidt ons doorheen onze ideeën,
overtuigingen en ervaringen. Ware ideeën doen ons handelen. James onderscheidt zich van een
rationalistische invulling van waarheid waar het een eeuwig, absoluut en statisch karakter krijgt, gevuld
met principes en axioma’s. Daarentegen stelt hij de ervaring voorop en het wisselend karakter dat
ideeën doorheen de tijd verkrijgen.
James vertrekt vanuit een algemene definitie die vertelt dat waarheid een eigenschap is van onze
ideeën. Deze eigenschap is echter niet onafhankelijk van menselijke factoren. Het is geen fysische
eigenschap maar het is een element dat we toevoegen. Het krijgt een waarde door onze ervaringen.
The truth to an idea is not a stagnant property inherent in it. Truth happens to an idea. It
becomes true, is made true by events. Its verity is in fact an event, a process: the process
namely of its verifying itself, its very-fication. Its validity is the process of its valid-ation.112
We beschouwen iets als waar wanneer het een overeenkomst vertoont met de realiteit. Dit is een
simpele definitie maar vraagt om een uitwerking van de termen realiteit en overeenkomst. De manier
waarop deze concepten worden ingevuld, is bepalend voor het onderscheid tussen een rationalistische
benadering van morele waarheid en een pragmatische visie. James stelt in zijn analyse vast dat een
overeenstemming kan wijzen op een kopie. De idee dat onze geest een object kopieert en een replica
van dit object maakt in onze gedachten. Overeenstemming verwijst in dit geval naar de exactheid van
de kopie. Maar in de meeste gevallen is het niet mogelijk om een exacte kopie te produceren. Vandaar
dat James een andere invulling zoekt en de term overeenstemming voornamelijk ziet als een proces
van begeleiding. Een waar idee is een idee die we kunnen verifiëren, assimileren, bevestigen en
valideren113. Ware ideeën helpen ons omgaan met de realiteit. Het zijn ideeën die we hebben
opgebouwd doorheen onze ervaringen en die werkzaam blijken te zijn op een praktisch niveau.
Een idee verifiëren betekent het plaatsen binnen een geheel van bestaande ideeën. We proberen een
nieuw idee te verbinden met andere ideeën en wanneer we een overeenkomst treffen, passen we het
nieuwe idee in een harmonieus geheel. Op deze manier verfijnen we onze gedachten, passen we ze
aan of verwerpen we bepaalde ideeën. De waarheid wordt op deze manier een eventual verification
en haar statisch karakter wordt ingeruild voor flexibiliteit. We verbinden het met oude kennis, met
andere ideeën en ervaringen. Dit heeft als gevolg dat ware ideeën veranderlijk kunnen zijn. Wat
vandaag als een waar idee wordt beschouwd kan in de toekomst het tegendeel brengen.
112
William James. Pragmatism. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University Press, 1975, p 97.
William James. Pragmatism. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University Press, 1975, p97
113
43
(…) we have to live to-day by what truth we can get to-day, and be ready to-morrow to call it
false.114
We maken als het ware zelf onze waarheden. Het is een manier van waarnemen en een hulpmiddel
om de dingen te ordenen. De mens is een creatief wezen. Hij gaat op zoek en probeert te begrijpen
door dingen toe te voegen aan onze realiteit. Sterker nog, we kunnen dezelfde feiten op verschillende
manieren lezen. De realiteit is niet onafhankelijk van ons. We kiezen naar gelang ons perspectief welke
aspecten we in- of uitsluiten in onze ideeën. Onze wereld is onvoltooid en groeit continu op
verschillende plaatsen waar wij het licht op richten. Als pragmatist wendt James zich naar de toekomst
en zoekt naar ideeën die het best werken in deze toekomst.
James zijn holistische benadering van morele waarheid maakt al snel de brug naar verandering en
verbetering.115 Ook vooruitgang is een groter verhaal waarin verschillende factoren meespelen. Maar
vooruitgang is niet vanzelfsprekend. Menselijke interventie is de bron van verbetering. Onze motivatie
om de wereld tot een betere plek te maken is gelijkaardig met onze motivatie tot handelen. Idealen
spelen een belangrijke rol in ons leven omdat ze onze inspanningen een betekenis geven. De mens is
een bedrijvig wezen, steeds in de weer om zijn behoeften, wensen en hoop te vervullen. Handelen leidt
tot transformatie. Dusdanig is de realiteit waarin we leven niets anders dan veranderlijk. Vooruitgang
is een positieve beweging die onze behoeften bevredigt en enkel op gang kan worden gebracht door
de betekenis van onze handelingen. We zijn ervan overtuigd dat onze interventies het verschil kunnen
maken met de huidige toestand. Dit maakt onze inspanning tot een nuttig goed.
Daarnaast verbindt James ook de concepten noodzakelijkheid, mogelijkheid en onmogelijkheid met
vooruitgang. Noodzakelijkheid is een term die we onder andere in het christendom (voorzienigheid) en
het Verlichtingsdenken terugvinden. Het is de idee dat sommige dingen moeten gebeuren, wat
menselijke interventie irrelevant maakt. Daarnaast hekelt James ook de idee van onmogelijkheid, wat
duidt op dingen die niet kunnen gebeuren omdat ze onmogelijk zijn. Het is misschien eerder extreem
om deze concepten een minder prominente positie toe te kennen, maar het siert ook James in zijn
denken. Een bijna kinderlijke overtuiging dat alles mogelijk is. Hij stelt dat juist natuurlijke of fysieke
grenzen ervoor zorgen om hoop te koesteren en deze te overkomen. De mens kan niet vliegen zodus
maakte hij machines om toch zijn wens te bevredigen. De combinatie van de idee dat dingen mogelijk
zijn, de idee dat onze realiteit plastisch is en een geloof in de menselijke vrijheid, motiveert ons tot
James, William. “Pragmatism’s Conception of Truth.” In Pragmatism, pp 95–113. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard
University Press, 1975: p107.
115
McGowan, John. “The Possibility of Progress: A Pragmatist Account.” The Good Society 17, no. 1 (2008): 33–42.
114
44
handelen. De mens kan het verschil maken door actief te leven en zich niet passief voort te bewegen
onder het juk van noodzakelijkheid. James verbindt deze aspiraties met de betekenis van het leven:
What is the meaning of life? James’ answer tot hat question is inextricably tied to the idea of
an “unfinished world” in which what humans do plays a decisive role in shapping the future.116
Philip Kitcher: Progressie als Bouwsteen voor Morele Waarheid
A. Een socio-historische benadering van waarheid
Het traditionele idee rond waarheid impliceert dat kennis een eigenschap bevat die ervoor zorgt dat
onze ideeën overeenstemmen met de realiteit117. Kennis is gerechtvaardigd wanneer het een kopie is
van de werkelijke wereld. De voorstelling van overeenkomst als een kopie is problematisch zoals W.
James aantoont. Het brengt Kitcher ertoe om een andere invulling van waarheid te achterhalen. Hij
richt zich tot een socio-historische conceptie van menselijke kennis. Binnen de antropologie, sociologie
en geschiedenis krijgt kennis vaak de invulling van overtuigingen die sociaal aanvaard zijn. Het steunt
op de idee dat het verwerven van kennis uiteenvalt in verschillende componenten: het heeft te maken
met psychologische processen binnen een individu en bestaande traditionele kennis die iemand
verworven heeft door middel van socialisatie en onderricht. Onze traditionele kennis heeft een
betrouwbaar karakter opgebouwd doorheen de successen die het verworven heeft in het verleden en
het heden. Kitcher trekt deze idee door op morele vooruitgang. We beschouwen immers een
gebeurtenis als een vooruitgang omdat we het linken met positieve gevolgen die onze sociale context
leefbaar maken.
Een socio-historische benadering van menselijke kennis is een antwoord op de kritieken die kunnen
worden toegeschreven aan een meer realistische benadering van kennis. Kitcher bespreekt 4 grote
lijnen118. We zijn niet in het bezit van een transparant proces om na te kijken of onze overtuigingen
exact overeenkomen met hoe de wereld werkelijk is. Een mens is niet instaat om zich los te maken van
eigen denkbeelden of voorstellingen van hoe de wereld is. Onze percepties beïnvloeden de manier
waarop we naar de wereld kijken.
Biologische eigenschappen (psychologische capaciteit), de traditionele kennis van een samenleving
(sociale achtergrond) en de interactie met de natuur (ervaring) vormen onze representaties van de
McGowan, John. “The Possibility of Progress: A Pragmatist Account.” The Good Society 17, no. 1 (2008): p36.
Kitcher, Philip. “Knowledge, Society, and History.” Canadian Journal of Philosophy 23, no. 2 (June 1993): pp 155–177
118
Kitcher, Philip. “Knowledge, Society, and History.” Canadian Journal of Philosophy 23, no. 2 (June 1993): pp 161–163.
116
117
45
wereld. Om beter te begrijpen waarom iemand overtuigd is van iets, moeten deze verschillende
elementen in rekening worden gebracht om de nauwkeurigheid van een overtuiging te bepalen. Men
mag niet vergeten dat een overtuiging iemands gedrag stuurt en verklaart. Daarnaast is er een culturele
variatie merkbaar in de betekenis van verschillende concepten en de methoden die men hanteert om
kennis te generen. Een schoolvoorbeeld is de verschillende manieren waarop mensen zich oriënteren
ten opzichte van een stoel. Westerse mensen beroepen zich op links en rechts terwijl andere indiaanse
culturen gebruikmaken van de windrichtingen.119 Het is een andere perceptie maar beide personen
staan op dezelfde plek. Zeggen dat de Westerse methode beter afgestemd is op de realiteit is een
ongegrond vooroordeel omwille van de verschillende factoren die een overtuiging beïnvloeden. Naast
een culturele variatie, is er ook een temporele variatie. Bepaalde ideeën werden waar beschouwd die
vandaag de dag achterhaald of weerlegd zijn. Kennis is geen lineaire opeenvolging van het verwijderen
van fouten maar verloopt eerder in een afwisselend proces waar oudere ideeën terug worden opgepikt
in het voordeel van nieuwe inzichten. Een voorbeeld is de conceptie van het begrip vooruitgang. De
term kent verschillende benaderingen doorheen de tijd. Sommige basiselementen wisselen of komen
terug. (zie deel I) Ook de standaarden die in de wetenschap gebruikt worden, variëren doorheen de
geschiedenissen. De standaarden van een samenleving corresponderen met de behoeften van haar
leden, met de bestaande visie rond de werkelijke wereld en met de manier waarop individuen sociale
relaties rangschikken. Ook wetenschappelijke standaarden zijn het onderwerp van socialisatie. Hier
verwijs ik naar de inzichten van Thomas Kuhn die aanhaalt dat ook een wetenschapper zich in een
sociaal kader voortbeweegt. We worden opgeleid in de bestaande wetenschappelijke dogma’s en leren
de zogenaamde basiskennis. Ook de thema’s die wij onderzoeken of belangrijk achten om te
bestuderen, vertellen ook iets over de waarden van onze maatschappij.
B. Vooruitgang als een progressieve verandering
Deze inzichten rond waarheid en kennis sturen Kitcher zijn ideeën rond ethische vooruitgang.
Er is geen absolute waarheid die valt te ontdekken maar het is een menselijke constructie, die doorheen
historische processen een bevoorrechte positie heeft verworven.120 Het gaat om een serie van
procedures die ons in staat stellen om een ordening te treffen, vergelijkingen te maken en de wereld
rondom ons te verklaren. In deze optiek zoekt Kitcher naar een ander criterium om vooruitgang te
119
120
Dit is een voorbeeld dat werd gehaald in het vak Inleiding tot taal- en tekststructuren ik heb hier slechts notities van.
Kitcher, Philip. 2011. The Ethical Project. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University Press.
46
waarderen. Hij verlaat de idee van vooruitgang als een opeenstapeling van waarheid waarbij we steeds
dichter komen bij het hoogtepunt. Denken in termen van waarheid versmalt onze focus doordat we
enkel een gewicht plaatsen op uitspraken en de andere dimensies van ethische codes verwaarlozen.
Ethiek is complexer dan louter logische uitspraken, het is multidimensionaal. Het valt uiteen in
gewoontes, concepten, voorbeelden of cases, emoties en de wijze waarop we op iets toestemmen.
Vanuit zijn pragmatisch denkkader, neemt Kitcher de idee van progressieve verandering als criterium
voor vooruitgang121. Hij stelt dat wanneer we in de praktijk een wijziging willen doorvoeren, de notie
waarheid niet noodzakelijk is. Vaak kunnen we een probleem niet volledig overzien en proberen we
slechts enkele dringende maatregelingen te treffen. Het zijn kleine veranderingen waarvan we
overtuigd zijn dat deze de harmonie zullen terugbrengen. We veranderen dingen omdat we ervan
overtuigd zijn dat een wijziging een verbetering zal brengen, niet omdat we denken dat deze nieuwe
invullingen meer waar zijn dan de vorige. We kijken in de eerste plaats of de verandering progressief
of regressief is. Wanneer we achteraf een verandering evalueren, komt de idee van waarheid om de
hoek kijken. Uiteindelijk gaat ethische vooruitgang vooraf aan waarheid. Waarheid is datgene wat je
krijgt door progressieve stappen te zetten122. Eigenlijk draait Kitcher de ideeën om. Het startpunt van
vooruitgang is niet het criterium van waarheid. Progressie en regressie bepalen juist de notie waarheid.
Vooruitgang is geen cumulatief proces waar de focus ligt op het verwerven van kennis aan de hand van
betrouwbare processen123. Het is geen opeenstapeling van waarheden124 waardoor vooruitgang wordt
geboekt. Maar vooruitgang is eerder een proces dat het gevolg is van een antwoord op een specifieke
verandering in onze omgeving.
Eveneens kunnen we hetzelfde gedachtengoed toepassen wanneer we kijken naar het verleden.
Historische veranderingen brengen winsten en verliezen met zich mee. Ook hier is het moeilijk om het
geheel te overschouwen. We kunnen ons focussen op bepaald aspect en vaststellen dat een specifieke
verandering een vooruitgang is geweest in het licht van de gevolgen die het voor ons gebracht heeft.
Maar een globale beschouwing van vooruitgang is moeilijk omdat er geen duidelijke schaal is voor
vergelijking tussen verschillen tijden, maatschappijen, contexten. Vandaar dat ook hier het criterium
van waarheid te kort komt en we enkel kunnen terugvallen op de vraag of een verandering al dan niet
progressief is. Vooruitgang krijgt de vorm van een adaptatie.
121
: Kitcher, Philip. 2011. The Ethical Project. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University Press.
Kitcher, Philip. “Possibilities of Progress.” In The Ethical Project, pp 209–252. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University
Press, 2011: p210.(eigen vertaling)
123
Kitcher, Philip. “Possibilities of Progress.” In The Ethical Project, pp 209–252. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University
Press, 2011: p209.
124
Kitcher, Philip. “Possibilities of Progress.” In The Ethical Project, pp 209–252. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University
Press, 2011: P 209.
122
47
Hoe moeten we het begrip progressie (en haar tegenhanger regressie) opvatten daar het geen strikte
invulling krijgt van een statisch ideaal of standaard?
We zouden eenvoudig weg kunnen stellen dat mensen een verandering als een progressie evalueren
wanneer zij de nieuwe wereld niet zouden willen achterlaten en terugkeren naar hoe het vroeger
was.125 Dit is een subjectief criterium die retrospectief terugkijkt en een specifieke verandering als
waardevol interpreteert. Maar gezien het feit dat onze waarden gekleurd zijn door onze opvoeding of
samenleving, is dit criterium niet stabiel genoeg. Het geeft een gevoel van een specifieke voorkeur, een
modieus iets. Het is m.a.w. een voorkeur die kneedbaar is en gemanipuleerd kan worden door sociale
training. Het is een kwestie van socialisatie. Bovendien kan men zich ook afvragen hoeveel generaties
dit gevoel van een progressieve verandering moeten doorgaan aangezien het een subjectief karakter
krijgt. Zo kwamen een heleboel vrouwen in de jaren ‘60 op straat om te protesteren. De
vrouwenbeweging verkreeg door hun protesten het stemrecht voor de vrouw. Vandaag is een
vrouwenstemrecht vanzelfsprekend. En zien we het als een vooruitgang wanneer we te horen krijgen
dat vrouwen vroeger niet konden stemmen. Maar misschien komt er binnen 100jaar een groep
vrouwen die het niet belangrijk achten om te mogen stemmen. Dit subjectief criterium brengt een
circulariteit met zich mee en is eerder een kwestie van smaak. Een andere aanpak is vereist.
We zouden de waarde van progressie kunnen onderzoeken door gebruik te maken van historische,
sociologische en psychologisch studies. Op basis van deze wetenschappelijke inzichten zouden we een
lijst kunnen opstellen met alle gunstige transities en vervolgens hun kenmerken of functies isoleren.
Op deze manier kunnen we een beeld opstellen van een aantal waarden of motivaties waarom ethische
verandering plaatsvindt en in welke richting zij gaat. Dit is een zeer moeilijke opdracht daar vooruitgang
gestaag verloopt en vaak onzichtbaar is op het moment zelf. De moeilijkheid ligt in het feit dat we
verder in de tijd staan en terugkijken naar het verleden, we zoeken naar de wortels van vandaag. (..)
We zien een verandering als een vooruitgang doordat we er een waarde aanhechten, een waarde die
niet los staat van onze eigen omgeving. (..) Toch is het zoeken in het verleden een nuttige en
interessante aangelegenheid. Het geeft ons inzicht in de oorsprong van het ethisch project. (..) Een
project dat zijn oorsprong kende in de prehistorie en geëvolueerd is doorheen de tijd tot een complex
mechanisme. De inhoud van dit ethisch project is in overeenstemming met haar sociale omgeving.
Deze omgeving is veranderlijk en stelt telkens opnieuw andere eisen aan de sociale mens. Het ethisch
project is het onderwerp van verfijning en vernieuwing. In deze zin moeten we morele veranderingen
Kitcher, Philip. “Troubles with Truth.” In The Ethical Project, pp 173–209. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University
Press, 2011.
125
48
zien als lokale adaptaties. Het zijn antwoorden op een sociale situatie en geen ethische ontdekkingen.
We worden niet wakker in de ochtend en roepen eureka, ik heb het gevonden. Bovendien is ethiek,
volgens Kitcher, inherent sociaal en onze overtuigingen zijn gevormd doorheen een lang proces … Ze
zijn sociaal gegroeid. Onze opvoeding, achtergrond, samenleving spelen een belangrijke rol in onze
aspiraties net als onze emoties. Daarom bepalen onze huidige waarden de manier waarop we
terugblikken in de geschiedenis. Onze standpunten selecteren de gebeurtenissen die belangrijk zijn in
de realisatie van ons leven zoals het nu is.
Vanuit deze beschouwingen, keert Kitcher terug naar een meer pragmatische invulling van progressie
en regressie. Om een verandering als progressief te beschouwen, moeten we kijken of deze
verandering een functionele verbetering is126. Wetenschappelijke inzichten vertellen ons meer over de
oorsprong van ethiek. Hieruit leidt Kitcher af dat ethiek in de eerste plaats een praktische functie heeft,
namelijk sociale harmonie. Wanneer deze functie verstoord is, zoeken we naar oplossingen die een
sociaal conflict kunnen verzachten. De inhoud van het ethisch project verandert in die zin dat er
geleidelijk aan wijzigingen en verfijningen komen in onze ethische codes, houdingen en waarden. De
drijvende kracht achter verandering is dus het functioneel proberen herstellen van ethiek zodat het
terugwerkt binnen de sociale omgeving waar het moet opereren. Het doel is een leefbare sociale
omgeving ontwerpen. Dit is Kitcher zijn interpretatie van morele vooruitgang. Deze benadering heeft
een sterk pragmatisch gehalte. Het zoekt oplossingen in het licht van een conflict opdat de sociale
harmonie zich zou herstellen. Deze oplossingen zijn eerder direct omdat ze specifieke problemen snel
proberen op te lossen.
De pragmatisch idee om vooruitgang te verbinden met het zoeken naar een werkbare oplossing voor
problemen, vinden we ook bij Amanda Roth127. Ook zij stelt dat morele vooruitgang plausibel is
ondanks het feit dat onze ethische einddoelen of standaarden voor evaluatie veranderlijk zijn. Zij
verbindt ethische vooruitgang met de kunst om problemen te overkomen en gebruik John Dewey
daarbij als inspiratiebron. Als mens ervaren we moeilijkheden, conflicten of ongemakken die een
onenigheid op gang brengen binnen onze empirische overtuigingen, waarden of onze beleving ervan.
Het ervaren van een gebrek of behoefte is de aanleiding om dingen te overzien en te kiezen om te
handelen. Ethisch onderzoek is een gevolg van een onvervulde wens en onze invulling van goed of
slecht is verbonden met het aanbrengen van een oplossing. Het gaat over concrete idealen,
handelingen of een manier van leven die, bij wijze van spreken, een empirische test hebben doorstaan
126
Kitcher, Philip. 2011. The Ethical Project. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University Press.
Amanda Roth. “Ethical Progress as Problem-Resolving.” The Journal of Political Philosophy 20, no. 4 (2012): 384–406.
127
49
in de context van ‘problem-solving’. Wanneer we dus voor een probleem staan, overlopen we de
verhouding tussen de middelen en het doelen. We bundelen deze balans vervolgens samen in de vorm
van een oplossing. We gaan na of de middelen om een gewenst doel te bereiken stroken met het
gewenst effect, we maken er een rangschikking van en evalueren naar waarden, normen en doelen.
We maken net als een dokter een diagnose en komen tot een voorlopig besluit.
C. Functionele Analyse
Kitcher verlaat waarheid als criterium voor morele vooruitgang en kiest voor een functionele
benadering128.
Er zijn verschillende manieren om dingen te verklaren129. We kunnen een verschijnsel causaal verklaren
waarbij we verwijzen naar een mechanisme of gebeurtenis als oorzaak ervan. Maar anderzijds kunnen
we ook een verschijnsel functioneel verklaren door het een functie toe te schrijven binnen een groter
systeem of proces. De functionele analyse is een methode die vaak wordt toegepast binnen de biologie
om de aanwezigheid van bepaalde organen, mechanismen en gedragingen te verklaren. Kitcher maakt
gebruik van deze functionele analyse om de oorsprong en werking van ethiek te verklaren. Hij
constateert dat entiteiten functies hebben130. Deze functie is ontworpen om iets te bewerkstellen. Een
functie definieert Kitcher met andere woorden als iets waarvoor een entiteit dient. Het ontwerp kan
enerzijds het gevolg zijn van een intentie, dit veronderstelt een cognitieve persoon die iets creëert met
een bepaald doel voor ogen. Anderzijds kan het ontwerp het gevolg zijn van natuurlijke selectie waar
er geen sprake is van een bovennatuurlijke kracht die intentioneel natuurlijke verschijnselen geschapen
heeft. Het ontwerp is slechts het product van een selectiedruk.
Er bestaat een algemene selectiedruk voor een organisme die zich kenmerkt in de competitie om zich
voort te planten, de behoefte om te overleven tot de seksueel volwassen leeftijd, het produceren van
gameten, identificeren en aantrekken van wijfjes, enzovoort. Deze selectiedruk weerspiegelt zich in de
eigenschappen en de omgeving van een organisme. Een etiologische benadering van functionele
analyse start met het specifiëren van de selectiedruk waarmee een organisme wordt geconfronteerd.
Hieruit kunnen we vervolgens de specifieke noden van het organisme omschrijven zoals bijvoorbeeld
Kitcher, Philip. “Possibilities of Progress.” In The Ethical Project, pp 209–252. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University
Press, 2011.
129
Wouters, Arno G. “Verklaren Zonder Oorzaken Te Geven.” Algemeen Nederlands Tijdschrift Voor Wijsbegeerte 3, no. 94 (n.d.): 178–93.
130
Kitcher, Philip. “Function and Design.” Midwest Studies in Philosophy 18, no. 1 (September 1993): 258–79.
128
50
het type voedsel, de roofdieren en signalen. Als antwoord op deze specifieke noden, gezien de
omgeving waarin een organisme zich voortbeweegt, ontwikkelt een levend wezen bepaalde complexe
structuren, gedragingen en kenmerken die ervoor zorgen dat zijn behoeften kunnen worden vervuld.
Op deze manier kunnen we een functie van deze entiteiten verklaren als een antwoord op de gegeven
selectiedruk. Toegepast op ethiek als mechanisme zouden we kunnen stellen dat het leven in groep
moeilijker werd voor de mens. De groep werd groter en de sociale controle daalde. Bijgevolg hadden
groepen die een oplossing vonden voor deze druk in de vorm van een morele en sociale code, een
evolutionair voordeel ten op zichte van andere groepen.
In een etiologische verklaring verwijst men naar het proces van natuurlijke selectie om te verklaren
waarom een bepaald verschijnsel bestaat. Het geeft een geschiedkundig verloop weer van een
specifieke soort die bepaalde eigenschappen, gedragingen en complexe structuren heeft ontwikkeld
binnen een specifieke omgeving en deze genetisch heeft doorgeven. Maar dit is geen voldoende
antwoord op de vraag waarom bepaalde entiteiten vandaag aanwezig zijn in een soort, noch wat hun
huidige functie is binnen een organisme. Om deze vraag op te lossen verwijst Kitcher naar Robert
Cummins die een felle kritiek uit op de louter evolutionaire manier van verklaren binnen de functionele
analyse:
For Cummins, functional analysis is about the identification of constituent causal
contributions in complex processes. This style of activity is prominent in physiological studies,
where the apparent aim is to decompose a complex ‘organic function’ and to recognize how
it is discharged131.
Kitcher verbindt deze invulling van functionele analyse aan de etiologische verklaring. Een functionele
benadering valt uiteen in twee delen. Ten eerste schrijft het een functie toe aan entiteiten. Deze
functies tonen op hun beurt een causale bijdrage aan binnen complexe processen. In het begrip van
causaliteit zit, volgens Kitcher, altijd de idee vervat van een ontwerp, een veronderstelling die op de
achtergrond meespeelt in een functionele verklaring en waarbij ten tweede wordt verwezen naar
natuurlijke selectie en de bijhorende selectiedruk om de oorsprong van een entiteit te verklaren. Het
is een combinatie van een evolutionaire analyse en een meer mechanische benadering zoals we die
vinden bij Robert Cummins. Cummins ziet functies als disposities die gekenmerkt worden door een
regelmatigheid die specifiek is voor het gedrag van een object en die optreedt binnen een aantal
specifieke gebeurtenissen of feiten132. Deze regelmatigheid weerspiegelt zich in een mechanisme dat
de oorzaak vormt van het gedrag en waaraan een functionele verklaring kan worden gegeven. Om een
Kitcher, Philip. “Function and Design.” Midwest Studies in Philosophy 18, no. 1 (September 1993): p271.
Cummis, Robert. “Functional Analysis.” The Journal of Philosophy 72, no. 20 (November 20, 1975): 741–65.
131
132
51
dispositie of aanleg te ontsluieren zijn er twee methodes: a) ‘subsumption strategy’ b) ‘analytical
strategy’. In sommige gevallen kunnen deze twee methodes herenigd worden in één geheel.
In de eerste methode gaat men ervan uit dat een object of organisme bepaalde eigenschappen die in
specifieke omstandigheden leiden tot bepaalde verschijnsels. Deze verschijnsels zijn het onderwerp
van regelmatigheden die kunnen worden ondergeschikt in een algemene wet of een algemeen gedrag
dat typerend is voor alle objecten of organismen met dezelfde eigenschappen. (bv wet van archimedes)
De tweede methode tracht een aanleg van een bepaald object of organisme te onderzoeken door het
te plaatsen binnen een groter geheel van disposities. Bij een analytische benadering spreekt men
eerder van capaciteiten dan van disposities. Een capaciteit wordt uiteengezet door het onder te
verdelen in kleinere deeltjes die elk een specifieke functie vervullen in een groter systeem.
Cummins geeft het voorbeeld van een lopende band in een fabriek waar elke werker een specifieke
taak vervult die resulteert in een groter geheel namelijk een product. Het bandwerk heeft de capaciteit
om een product te produceren doordat voor elke werk een specifieke functie wordt geprogrammeerd.
Ook binnen de biologie hanteert men deze methode. Om een capaciteit of een vermogen van een
organisme te verklaren, deelt men het organisme op in verschillende systemen zoals de bloedsomloop,
het zenuwstelsel,… elk systeem heeft typerende capaciteiten die men verder kan analyseren aan de
hand van complementerende systemen of organen.
Het algemeen kader vormt de achtergrond om dingen te verklaren aan de hand van hun functie binnen
het systeem. In sommige gevallen kunnen functies ondergeschikt worden in algemene wetten zoals de
wet van Archimedes, maar in het geval van sociale systemen is dit een complexer gegeven. We moeten
in dergelijke zaken terugvallen op een analytisch denkkader.
Kitcher past deze twee vormen van functionele analyse toe op ethiek133. Hij bekijkt hoe ethiek
evolutionair mogelijk is gemaakt en verwijst naar het mechanisme van altruïsme en de capaciteit tot
redeneren als voorwaarden van "normative guidance". Op de vraag waarom ethiek bestaat, geeft hij
een praktische uitleg en verwijst hij naar de sociale context waarbinnen ethiek fungeert als een
mechanisme dat zorgt voor sociale harmonie en het goede samenleven. Door een altruïstisch conflict
wordt de functie van ethiek verstoord en manifesteren zich codes, regels, normen opdat sociale
harmonie zich zou herstellen en het ethische leven terug gezond functioneert. De sociale omgeving,
die veranderlijk is, beïnvloedt ons morele leven. Deze invloed zorgt voor verandering, vernieuwing en
Kitcher, Philip. The Ethical Project. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University Press, 2011.
133
52
verfijning. Opdat onze moraal beter zou functioneren, moet het zich beter afstemmen op de sociale
realiteit van zijn tijd.
Besluit
De algemene stelling in dit deel is dat morele overtuigingen een waarheidsgehalte krijgen doordat ze
effectief werken in de praktijk. Ware ideeën vormen een wegwijzer wanneer we de wereld rondom ons
overschouwen. Ondanks het wisselend karakter van waarheid, zijn we conservatief ingesteld bij het
assimileren van nieuwe ervaringen in ons bestaand denkkader. We proberen zoveel mogelijk oude
ideeën te bewaren en brengen telkens opnieuw kleine wijzigingen aan opdat er terug een consistentie
groeit tussen onze ervaringen, feiten en opvattingen. De notie van morele waarheid is niet het
startpunt om ons moreel stelsel te structureren. De inhoud van ons morele oordelen wordt immers
bepaald door de praktische gevolgen ervan en de effecten op ons handelen. Toch dienen we een
manier te vinden om morele inzichten te evalueren. De geldigheid van een morele opvatting
correspondeert met een begrippenkader, met een paradigma of met het resultaat dat het in de praktijk
bewerkstelligt. Morele vooruitgang resulteert door verdieping en verfijning van wat we weten plus
door een nuancering van de mechanismen die voor sociale harmonie zorgen. Kitcher roept op om in
de praktijk na te denken hoe we dingen kunnen veranderen opdat sociale harmonie zou ontstaan. Maar
hoe kunnen we precies weten wanneer een verandering al dan niet progressief is? Het vraagt om een
inzicht hoe onze moraal functioneert, hoe de mens in elkaar zit. Wetenschappelijke studies kunnen de
juiste bagage geven om een antwoord te geven op die vraag.
53
4. Evolutionair Kader
Inleiding: een Reconstructie van een Verhaal
Kitcher brengt een verhaal van hypothesen en interpretaties waarvan we niet exact kunnen bewijzen
hoe het ethische project juist van start is gegaan. Er is enkel een reconstructie mogelijk die steunt op
een aantal aanwijzingen. Met grote zekerheid kunnen we stellen dat er grote veranderingen
plaatsvonden in de periode van het Paleolithicum en Neolithicum die vandaag de dag nog steeds hun
sporen nalaten. We hebben geen geschreven bronnen over het leven van toen enkel archeologische
vondsten zoals grottekeningen, begraafplaatsen, gereedschap, beeldjes. Deze vondsten gecombineerd
met antropologisch onderzoek van stammen die in een gelijkaardige context leven als onze
voorvaderen, vormen de sleutels voor de reconstructie van het leven van onze voorvaderen. De context
waarbinnen, volgens Kitcher, de wortels van het menselijke ethische project liggen. Het is onmogelijk
om de oorzaken te reproduceren, deze vallen echter enkel af te leiden uit de gevolgen. Deze zoektocht
vraagt om een interpreterend vermogen dat nagaat hoe iets mogelijk is gemaakt. Er is te weinig
bewijsmateriaal om exact te formuleren hoe het precies is gegaan. We kunnen geen experimenten
opzetten zoals in de exacte wetenschappen, noch kunnen we algemene wetten formuleren. Er is enkel
een constructie van een verhaal mogelijk dat evenwijdig loopt met wat we weten over de menselijke
natuur.
We kunnen Kitchers werkwijze vergelijken met de metafoor van de jager in de werken van Carlo
Ginzburg. Hij doet daarin een oproep voor de herwaardering van een interpretatiemethode die zich
richt op kleine details, op het eerste zicht bijzaken, die de sleutel bieden tot een groter geheel. Het
indicie-paradigma134.
Hij stelt dat de oudste vorm van kennis vergaren, vervat ligt in het zoeken en interpreteren van sporen.
De mens die als jager gebruikt maakt van zijn zintuigen en voetafdrukken in de modder, uitwerpselen,
geuren,… om de identiteit, omvang en nabijheid van zijn prooi te bepalen. Kennis die gebaseerd is op
134
Carlo Ginzburg. “Sporen. Wortels van Een Indice-Paradigma.” In Omweg Als Methode: Essays over Verborgen Geschiedenis, Kunst En
Maatschappelijke Herinnering, translated by Annie van Rest. Nijmegen: SUN, 1988.
54
ervaringen en kleine aanwijzingen die de sleutel bieden tot een reconstructie. Ginzburg is een
historicus en begeeft zich op een vakgebied dat gekleurd wordt door het retrospectieve denken. We
zijn niet in staat om de oorzaken van de dingen te reproduceren, we kunnen ze enkel afleiden uit de
gevolgen. Net zoals een jager, leest een historicus een samenhangende reeks van gebeurtenissen en
ervaringen. Hij analyseert elk detail, plaats ze naast elkaar zodat hij het geheel voor ogen kan brengen.
Het is een vorm van kennis die indirect, duidend en gissend is maar daarom niet minderwaardig.
Ginzburg verwijst naar de medische semiotiek waar een arts aan de hand van symptomen een diagnose
stelt. Het zijn tekens, karakters, symptomen die onze werkelijkheid ontsluieren en die ons een weg
kunnen bieden in het interpreteren van het verleden.
De menswetenschapper wordt voorgesteld als een Sherlock Holmes die elk spoor systematisch onder
de loep neemt en verbindt tot een samenhangend verhaal.
Het indicie-paradigma kent een grote ‘concurrentie’ van het kennistheoretische model dat het
wiskundige, abstracte denken boven de het concrete weten plaatst. Beiden zoeken ze echter naar
minimale, verschillende of individuele kenmerken om tot een algemeenheid te komen en
gemeenschappelijke kenmerken die in een algemene wet worden samengevat, zoals in het model van
de exacte wetenschap. Of in het geval van de menswetenschappen, gemeenschappelijke kenmerken
die een samenhang suggereren die in een hypothese worden gegoten. Volgens Ginzburg gaat het over
twee verschillende methodes die geschikt zijn voor, grofweg gezegd, twee verschillende disciplines: de
menswetenschappen en de exacte wetenschappen.
Het abstractie-model vereist onder meer een emotionele afstand in de interpretatie van objecten. Iets
wat moeilijk bereikbaar is wanneer het gaat over mensen. Ginsburg stelt dat een mens nu eenmaal
sneller verschillen ziet tussen mensen, al zijn het maar details, dan dat hij dit doet bij stenen. Het
studieobject van de humane wetenschap staat dichter bij de onderzoeker, zijn ervaringen en indirecte
kennis sturen zijn denken en weten.
Menselijke Vooruitgang naar het Beeld van Sociale Technologie
Om inzicht te verwerven in de idee van vooruitgang, verwijst Kitcher naar het paradigma van de
technologie waar vooruitgang voortkomt als een functionele verfijning. Kitcher geeft zelf het voorbeeld
van een stoel. Een voorwerp dat is ontworpen volgens een bepaalde functie namelijk zitten. Geleidelijk
aan wordt dit ontwerp verbeterd zodat we comfortabeler op een stoel kunnen zitten. Een stoel dient
om te zitten maar ook om bijvoorbeeld aan een bureau te kunnen werken. Het ontwerp wordt
verbeterd door ervoor te zorgen dat je de hoogte van je stoel aan je werktafel kan aanpassen. Het is
55
een simplistisch voorbeeld om vast te stellen dat verbetering voortkomt uit vorige pogingen of
inspanningen om een oplossing te zoeken. De idee is eenvoudig: mensen worden geconfronteerd met
een bepaald probleem en proberen een oplossing te zoeken. Deze oplossing is tijdelijk en kan worden
verbeterd onder andere doordat er nieuwe problemen of vragen rijzen, maar ook omdat er een
verfijning plaats vindt die ervoor zorgt dat ontwerpen of ideeën meer betrouwbaar, completer of
bruikbaarder worden. Er is een initiële wens die moet worden bevredigd, uit deze bevrediging ontstaan
er nieuwe wensen die nieuwe problemen voortbrengen. Daarnaast moet ook het initiële verlangen
beter, completer verholpen worden zodat het ontwerp gebruiksvriendelijker wordt en minder
problemen voortbrengt voor andere gebruikers. Dit gedachtenpatroon van functionele verfijning ligt in
de lijn van biologische evolutie met dit belangrijk verschil dat bij Darwinistische evolutie er geen
overkijkend denkend wezen aanwezig is dat een design bedenkt met een specifiek doel voor ogen.
Maar het is een vruchtbaar idee om een invulling te geven aan progressie. Vaak herkennen of
ondervinden mensen moeilijkheden maar kunnen zij niet exact aanduiden waar het probleem precies
ligt. We raken gefrustreerd omdat de dingen niet zo vlot verlopen zoals we willen en proberen
verschillende mogelijkheden uit om tot een tevreden gevoel te komen. Het is vaak moeilijk om een
probleem in zijn geheel te overschouwen en specifieke oorzaken aan te duiden. Na verloop van tijd
kunnen maatregelingen minder effectief blijken waardoor het basisprobleem blijft bestaan. De
‘problem background’ kunnen we in vele gevallen pas achteraf ontvouwen. Een voorbeeld hiervan is
de ervaring van een vrouwonvriendelijke werkomgeving.135 In de jaren ’60, ’70 ondervonden vrouwen
in de US een gebrekkige toegang tot educatie en toonaangevende functies. De vrouwenbeweging zocht
naar de oorzaken van dit probleem en ontwikkelde een aantal oplossingen. Zij verbreedde de
maatschappelijke rol van de vrouw, voltrok een wettelijke bescherming rond genderdiscriminatie en
tot slot zorgde zij voor een sociale en wettelijke herkenning van seksuele intimidatie. Deze
maatregelingen transformeerden de werkomstandigheden van de vrouw. Toch ervaren veel vrouwen
vandaag nog werkproblemen. Dit toont aan dat het probleem een diepere grond heeft die niet van de
baan is geraakt. Veel vrouwen beleven een spanning tussen de eisen van hun carrière en het moeder
zijn. Zolang ouderzorg in de eerste plaats bij de vrouw wordt geplaatst, zal deze spanning aanhouden.
We kunnen de achtergrond van de problemen rond werk voor vrouwen herbekijken en vast stellen dat
zolang mannen en vrouwen gelijk behandeld worden op de werkvloer, maar in huishoudelijke taken
een ongelijkheid bestaat, vrouwen een conflict zullen blijven ervaren in de keuze tussen werk en
kinderen.
Amanda Roth. “Ethical Progress as Problem-Resolving.” The Journal of Political Philosophy 20, no. 4 (2012): p 398-399
135
56
Doordat die “problem background” verandert, verandert ook onze ethiek, er zijn immers nieuwe
functies waaraan zij tegemoet moet komen, met nieuwe manieren van functionele verfijning als
gevolg, waarbij nieuwe waarden en normen hun intrede doen.
Om de problemen beter te kunnen ontcijferen en de “problem background” beter te kunnen
inschatten, kan een beter begrip van ethische vooruitgang een uitweg bieden. Kitcher stelt een schema
samen dat de belangrijkste gezichtspunten omvat om het proces van ethische vooruitgang te kunnen
aanschouwen.
1. Spreken over functionele verfijning stelt in de eerste plaats de vraag naar de oorspronkelijke
functie van ethiek.
2. Een beter inzicht verwerven in die functionele verfijning, vraagt om een specificering van de
manieren waarop functionele verbeteringen zich kunnen voortdoen.
3. De idee dat er vanuit pogingen om de oorspronkelijke functie van ethiek te herstellen nieuwe
functies kunnen ontstaan, moet worden verklaard.
4. Om nieuwe oplossingen te vinden voor nieuwe functies, is een inzicht in het kader van deze
nieuwe functies belangrijk.
In wat volgt, worden deze 4 puntjes uitvoeriger uitgewerkt. Ook hier beroept Kitcher zich op een
werkwijze die zoekt naar een mogelijk ontstaansproces, een bescheiden inkijk die steunt op
interpretatie.
A. Original function to serve ethics
Om de oorspronkelijke functie van ethiek te achterhalen, moet een sprong in de tijd worden gemaakt.
We moeten terug keren naar de sociale context van de Prehistorie waar mensachtigen in kleine
groepen in een nomadisch bestaan leefden. Om het sociale leven te bevorderen, ontsponnen zich een
aantal vormen van altruïstisch gedrag. Het is uit deze aanleg tot altruïstische gedragingen dat, volgens
Kitcher, "normative guidance" zich ontwikkelde wat de start aankondigde van het menselijk ethische
project. Altruïsme is een moeilijk begrip, vaak plaatsen we het tegenover egoïstisch gedrag, maar er
zijn verschillende gradaties in het stellen van altruïstische gedragingen. Zodoende kan er een indeling
worden gemaakt in verschillende vormen van altruïsme. Een biologische vorm waar geen cognitieve of
empathische vermogens aan te pas komen. Het gaat om handelingen die ervoor zorgen dat het eigen
reproductief succes daalt in het voordeel van de andere. Kinselection is een schoolvoorbeeld hiervan.
Daarnaast is er altruïsme dat plaats vind in de vorm van gedragingen waar een dier eigen verlangens
opzij schuift in het voordeel van de wensen van het andere dier. Bv you scratch my back, I scratch
57
yours….. Deze vorm van altruïsme is interessant naar de toekomst toe. De onderliggende idee is dat
andere dieren hetzelfde gedrag zullen terug doen. Het zorgt voor groepsbinding. Als laatste is er
psychologisch altruïsme waaruit later het ethische project is gegroeid. Bij psychologisch altruïsme
komen intenties op de voorgrond staan en verlaat genenspreiding het toneel. Iemand die zich
psychologisch altruïstisch gedraagt, past zijn eigen verlangens, emoties en intenties aan in het licht van
die van de andere (…) Dit is een complexere vorm van altruïsme, daar een wezen zich bewust is van de
impact van het eigen gedrag op de anderen. Het vraagt heel wat cognitieve capaciteiten om zich te
kunnen verplaatsen in de wereld van de andere en empathische emoties te ervaren. Volgens Kitcher is
psychologisch altruïsme geëvolueerd vanuit een aantal altruïstisch emoties, uit vormen van kin
selection en de nood aan coalitiepartners binnen een groep. (…)
Uit observatie van bonobo’s en chimpansees blijkt dat psychologisch altruïsme grenzen heeft doordat
de groep groter wordt en er subgroepen ontstaan waardoor het moeilijker is om de intenties,
verlangens of emoties van de andere voldoende in te schatten en tegemoet te komen. Daarnaast is er
ook het eeuwenoude probleem van de "free rider" die eigen voordeel haalt uit altruïstische
gedragingen van medegroepsleden. Dit falen van altruïsme brengt spanning binnen de groep en
veroorzaakt disharmonie in het sociale leven. Geconfronteerd met dit sociaal conflict, zoekt de
mensachtige naar oplossingen om de harmonie te herstellen. Het is in deze context dat, volgens Kitcher,
“normative guidance” is ontstaan. Wat is “normative guidance”? Het is de capaciteit om regels te
begrijpen en op te volgen. Het volgen van regels loopt samen met het bestraffen van diegenen die de
regels verwaarlozen. In het kleine, gemengde groepsleven van jagers-voedselzoekers zijn er een aantal
sociale straffen terug te vinden als uitsluiting van de groep en uitsluiting van samenwerking. Taal is een
belangrijke voorwaarde om de regels te omschrijven, overleggen, over te brengen maar ook om
bijvoorbeeld de sociale status van overtreders te in een slecht daglicht te plaatsen, je zou het feit dat
wij graag roddelen hierin perfect kunnen plaatsten.
Enkel wanneer vormen van “normative guidance” geïnternaliseerd worden en sociaal ingebed zijn, kan
zich het ethische project vormen.
Uit deze uiteenzetting volgt de oorspronkelijke en eerste functie van ethiek, namelijk het verhelpen van
altruïstische tekortkomingen. Er heerst een spanning binnen het sociale leven van mensachtigen door
een beperkte vorm van altruisme. Kitcher noemt dit een "altruïstisch falen", gekenmerkt door conflict,
pijn, lage discipline en trage vormen van verzoening. Onze voorvaderen probeerden een oplossing te
zoeken zodat er een betere samenwerking, een aangenamere vorm van leven en meer wederzijds
voordeel zou zijn. Een belangrijke vaststelling hierin is dat deze eerste ethici zich niet bewust waren van
de oorsprong van het probleem, namelijk dit altruïstisch falen. Zij zochtten slechts naar een verzachting
58
van een sociaal conflict. Vandaag kunnen wetenschappers terugblikken en de achtergrond van het
probleem min of meer reconstrueren. Wanneer we met het perspectief van onze voorvaderen kijken,
kunnen we alleen maar gissen en veronderstellen dat men waarschijnlijk werkte met een aantal directe
zaken zoals de wens naar eten, zorgen voor onderdak, het bieden van bescherming tegen aanvallen en
het verminderen van agressie. Uiteindelijk werden slechts de meest dringende zaken aangepakt zodat
er een vermindering van conflict werd ervaren. In deze zin moeten we de evolutie van ethiek bekijken
als een serie van antwoorden op de meest krachtige vormen van sociaal conflict.
Deze oorspronkelijke functie van ethiek, het bevorderen van het sociale leven door het verzachten van
“het altruistisch falen”, is de eerste en belangrijkste functie van het ethische project. Het is een project
dat steeds doorloopt en verder moet worden verfijnd. Het is bij wijze van spreken de spil waarrond
onze morele dimensie draait.
B. Ways of refinement
Kitcher hamert erop dat ethische codes multidimensionaal zijn en vooruitgang dus niet enkel bestaat
uit het verfijnen van morele codes. Er zijn verschillende manieren van ethische verfijning, in het
bijzonder een verbetering in de technieken van socialisatie, het integreren van morele codes binnen
een strafsysteem en verfijning in de vorm van “the expanding circle”.
-
Socialisatie
Socialisatie gaat over het internaliseren van regels en zeden. Een verfijning van het ethische
project houdt in dat de morele dimensie meer doorslag geeft wanneer mensen nadenken over
wat hun te doen staat in hun interacties met andere mensen. Het is moeilijk om in een grote
groep elke overtreding te overzien en te bestraffen. Socialisatie biedt een uitweg omdat het
ervoor zorgt dat de morele code opgenomen wordt in het gedrag van mensen. Doordat
iedereen zich min of meer de bestaande code eigen maakt, vermindert het sociaal conflict en
groeit het wederzijds vertrouwen. Een opvallende manier om regels effectiever te maken, is de
inschakeling van een “onzichtbare toezichter”. Een bekende uitwerking hiervan is een
goddelijke kracht die overal aanwezig is en alles ziet en beoordeelt. Het boze oog waar mensen
angst voor tonen en ervoor zorgt dat zij morele regels toepassen en in acht nemen omdat zij
vrezen voor de slechte gevolgen van hun overtredingen. De idee van het Laatste Oordeel, de
schrik voor het vagevuur en de hel in het hiernamaals zijn hier voorbeelden van. In zijn
functionele benadering ziet Kitcher hierin een mogelijke oplossing om de harmonie binnen een
samenleving te herstellen. Vanuit de idee van een “onzichtbare toezichter” groeien nieuwe
59
emoties die vruchtbaar zijn voor moreel gedrag. De angst voor een goddelijke kracht vormt
zich om tot het voelen van ontzag, liefde en dankbaarheid. Mensen volgen niet langer de
morele regels uit angst, maar ze zien het als een daad van gehoorzaamheid, van liefde en
respect.
Het model van de “onzichtbare toezichter” is één van de voorbeelden waar op een bepaald
vlak progressie wordt geboekt, echter gepaard gaande met vormen van regressie. Zo stelt
Kitcher dat de cognitieve conditie van een groep wordt verlaagd. Het uitlijnen van regels is niet
langer een groepsaangelegenheid, zoals bij de jagers-voedselzoekers, maar een zaak voor een
beperkte elite. Een kleine klasse maakt de regels volgens de eigen verlangens, inzichten,
belangen en bombardeert deze naar de rest van de maatschappij als de wil van God. Hierbij
ontstaat er een klasse van mensen die zich niet vinden in de belangen die weerspiegeld zijn in
de morele code, deze worden als abnormaal beschouwd en vinden geen weg binnen de morele
gemeenschap. De lange strijd van homoseksuelen is hier een voorbeeld van. Later vormen deze
regressies deze basis om het ethisch project verder op te bouwen en progressie te kunnen
maken. (zie verder 3)
-
Strafsysteem
Ons rechtsysteem is een stokpaardje in het omlijnen van de menselijke vooruitgang. We zijn
trots op ons democratisch strafsysteem waar de intentie van de dader een belangrijke rol speelt
in zijn verdediging. Een meer primitievere vorm van straffen is het systeem van oog om oog,
tand om tand, waarbij niet wordt gepeild naar de motivatie van de dader om een passende
oplossing te zoeken. Men kijkt naar de daad zelf en het slachtoffer is gerechtvaardigd om zijn
eer te herstellen in de vorm van een gelijkaardige daad die hetzelfde leed aan de dader
berokkent. Door deze circulariteit blijven de vormen van criminaliteit bestaan en zelfs
aanvaard.
-
Expanding Circle
De idee van een ‘expanding circle’ wordt in deel III verder uitgelegd en gaat over de uitbreiding
van de morele gemeenschap. Personen die niet binnen de cirkel van de morele gemeenschap
vallen, kunnen niet genieten van de morele rechten die anderen wel verkrijgen. Vooruitgang
zit dan in de uitbreiding van de morele gemeenschap. Voor Kitcher is de idee van de zich
uitbreidende kring een belangrijk onderdeel van ethische vooruitgang, maar niet het enige.
Het is een te simpel idee om aan vast te houden, omdat het voorbij gaat aan andere
veranderingen. Uitbreiding van de morele groep en het insluiten van nieuwe morele personen
door de basisregels verder toe te passen op de andere sluit belangrijke vernieuwingen uit.
60
Bovendien vergeet deze theorie het belang van veranderingen in onze houding en ideeën. (zie
deel III, Peter Singer)
C.
Idea of generation of new functions & understanding those functions
Het zoeken naar een uitweg om de oorspronkelijke functie van ethiek te herstellen, bracht
nieuwe problemen en nieuwe functies voort binnen het ethische project en evolueerde
doorheen de jaren tot een complex geheel.
Zoals eerder vermeld, werden onze voorvaderen volgens Kitcher geconfronteerd met een
sociaal conflict dat zijn oorsprong vond in het altruïstisch falen. Men zocht naar antwoorden
om de harmonie te herstellen in de vorm van “normative guidance”, kleine regels,
strafsysteem, bewustwording. Het is eerder een gissend zoeken omdat er te weinig kennis is
over de achtergrond van het probleem. Het is voornamelijk een praktisch gericht zoeken dat
een snel gevoel van verbetering geeft. Kitcher ziet in dit proces een aantal oplossingen zoals
de opdeling van werk waar ieder groepslid op basis van zijn talenten een specifieke rol
toegewezen krijgt opdat de basisbehoeften zoals warmte, onderdak, voedselvoorziening en
bescherming bevredigd zouden worden. Op het moment dat deze basisbehoeften zo goed
mogelijk bevredigd zijn, ontwikkelen zich nieuwe verlangens of behoeften. De invulling van het
goede leven breidt zich uit: niet enkel het vervullen van basisbehoeften is van belang, maar
ook de idee dat een individu een rol kan vervullen waarin hij zich goed voelt, zich kan
ontplooien en de keuze heeft om deze rol te spelen. Ook hierin blijft de oorspronkelijke doel
van ethiek dezelfde, namelijk het promoten van sociale harmonie door het verhelpen van “het
altruïstisch falen”, al is er een verschil in die zin dat het aantal wensen veel uitgebreider is. Ook
hierop moet het ethische project nieuwe antwoorden proberen te zoeken.
Bij wijze van Besluit
Vooruitgang is dus verbonden met het oplossen van problemen. Het is het herstellen van een
functioneel conflict. De beste oplossing biedt de meest verzoenende, leefbare uitkomst. Goed en slecht
krijgen een pragmatische invulling. Er is geen strikt normatief kader dat ons oplegt wat juist of fout is.
Ons normatief denkkader ontspruit uit een historische reeks van trial and error. Vooruitgang krijgt een
lokaal karakter. De implicaties van deze manier van denken, vindt je in de afweging of de zogenaamde
moderne, geciviliseerde samenleving beter is dan de primitieve samenleving. Kitcher behandelt deze
61
vraag en in zijn antwoord wordt ook duidelijk hoe nieuwe functies kunnen ontstaan, naast de
oorspronkelijke functie van ethiek.
Zijn de veranderingen sinds de Neolithische Revolutie al dan niet een vooruitgang zijn en is er bijgevolg
sprake van een globale progressie? Dit is een moeilijke vraag omdat het over twee verschillende
samenlevingen gaat die op een andere omgeving zijn afgestemd en elk een eigen verloop van
vooruitgang kennen. Kijken naar lokale vooruitgang daarentegen is een simpelere opdracht omdat de
focus op één functie ligt en bijgevolg makkelijker te isoleren valt. Hierdoor is het vergelijkingsproces
eenduidiger.
Het primitieve leven kenmerkt zich in een situatie waar basisbehoeften moeilijk te bevredigen zijn. Er
ontspringen ethische codes die het vervullen van deze basisbehoeften vergemakkelijken. In het meer
geciviliseerde leven zijn er een aantal middelen ontwikkeld die ervoor zorgen dat de basisbehoeften
vervuld zijn voor de gehele groep. Er heerst een andere verdeling van werk met het gevolg dat er
verschillende sociale rollen zijn binnen de groep. De ethische code verlangt in de eerste plaats dat alle
bronnen worden verdeeld zodat ieders basisbehoefte volbracht is. Als we ervan uitgaan dat deze
samenleving daar in slaagt, rijzen nieuwe verlangens op. Nieuwe regels en rollen worden
geïntroduceerd. De nadruk ligt niet meer op de basisbehoeften zoals bij het primitieve leven maar op
de idee dat ieder individu zijn talenten kan ontwikkelen en zijn steentje bijdraagt aan de sociale
inspanning. Een gelaagde samenleving vindt stilaan zijn weg. Aangezien de ene sociale rol
aantrekkelijker of prestigieuzer lijkt dan de andere, rijzen frustraties op, dit zorgt voor hervormingen.
Ondanks deze frustraties is er een zekere goedkeuring van het systeem: een omwenteling van de rollen
zou kunnen leiden tot het verstoren van de basisbehoeften. Is deze geciviliseerde samenleving een
verbetering ten opzichte van het prehistorische leven? Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zijn
er meerdere gezichtspunten. Vanuit het subjectief criterium zouden we kunnen terugkijken en
vaststellen dat we het nu beter hebben. Civilisatie zorgde voor de geboorte van het individu en een
bredere invulling van het goede leven. Gezien het feit dat individuen zich een wijdere verzameling van
verlangens aanmeten zouden zij nooit tevreden kunnen zijn met de vervulling van slechts een aantal
behoeften. In die zin is het geciviliseerde leven een verbetering. Maar zoals de naam zelf is dit criterium
subjectief en beantwoordt het de vraag niet voldoende. Deze veranderingen zijn een deel van een
historisch proces. Om te spreken van een globale vooruitgang, is het noodzakelijk om te kijken naar de
oplossing van functionele conflicten. In een (ideale) geciviliseerde samenleving is het oorspronkelijke
probleem zoals het zich stelt in het primitieve leven opgelost. De basisbehoeften van alle leden zijn
vervuld, maar met het gevolg dat er nieuwe verlangens ontstaan. Deze nieuwe behoeften zijn echter
niet bevredigd. Kortom, slechts op het moment dat deze behoeften bevredigd zijn, kunnen we spreken
van een vooruitgang ten op zichtte van het primitieve leven: een ethisch project dat vooruitgaat omdat
62
het zowel de oorspronkelijke functie van ethiek vervult, als de nieuwe functies die uit oude problemen
oprijzen. De vergelijking tussen deze twee samenlevingen is moeilijk. Soms kijken we nostalgisch terug
naar het primitieve leven maar het is een point of no return. Vandaag hebben mensen verlangens die
we niet kunnen verzwijgen. Ze zijn er en vragen naar bevrediging. Het ethische project omarmt deze
behoeften en moet zich aanpassen, verfijnen en hervormen zodat sociale harmonie zich hersteld. Als
pragmatist stelt Kitcher dat ondanks het feit dat er geen conceptie is van globale vooruitgang, we toch
in staat zijn om de situaties te herkennen waarin vooruitgang nodig is. Net zoals onze voorvaderen
voelen we een disharmonie aan. Ook wij zoeken een manier om de puzzelstukken terug goed te leggen.
Dit gebeurt ook hier en nu zonder een idee te hebben van de algemene achtergrond.
63
5. Nabespreking en Kritieken
Het interessante aan de benadering van Kitcher is dat hij zich voornamelijk focust op de morele praktijk.
Hij probeert te onderzoeken hoe de menselijke moraal werkt in al haar facetten. Op die manier heeft
hij oog voor de complexiteit van morele redeneringen, overtuigingen en handelingen waar niet enkel
rationaliteit en objectiviteit een rol spelen, maar ook onze ervaringen, emoties, opvoeding, cultuur en
het sociaal netwerk waarin we functioneren. Hij vertrekt als het ware van het dagelijkse leven zoals
iedere mens het kent en tracht een kader te ontwikkelen dat in de eerste plaats gebruiksvriendelijk
moet zijn. Kitcher benadrukt als pragmatist de morele praktijk. Het is een bottom-up benadering die
zich baseert op vragen als "wat is er?" en "wat is er mogelijk?". Het is geen utopische of naïeve theorie
die hoge normatieve eisen stelt waardoor de moed soms in de schoenen zakt. Naar mijn mening maakt
hij een realistische en bescheiden hypothese die vruchtbaar is en rekening houdt met de pluraliteit in
onszelf maar ook de diversiteit tussen personen.
Tijdens het lezen van zijn boek en artikels, heb ik mij herhaaldelijk de bedenking gemaakt wat de taak
of het nut van moraalfilosofen en ethici in zijn visie kan zijn. Gezien het feit dat moraal voor Kitcher een
fenomeen is dat zich ontwikkelt vanuit het samenleven tussen mensen, zou je je kunnen afvragen
waarom een studie als moraalwetenschappen relevant is. Hij distantieert zich namelijk van de
zogenaamde academische wereld die idealen oplegt en die probeert te bewerkstellen. In het laatste
deel van zijn boek geeft hij een antwoord op deze vraag. Moraalfilosofen kunnen helpen in het
bestuderen van de achtergrond van problemen. In dit opzicht haalt Kitcher de normatieve theorie van
het reflectief equilibrium en egalitarisme aan als geschikte denkkaders voor het reguleren van morele
verbetering.
Een tweede bemerking gaat over het proces van verandering. Kunnen wij mensen een verandering
sturen of doelbewust op gang brengen of is verandering iets dat louter in de loop der tijd ontstaat en
een onderdeel is van een soort flow waar we enkel van tijd tot tijd ons aan aanpassen. Het gaat over
de rol van de mens in verandering en vooruitgang.
Kitcher geeft geen concrete handleiding die ons kan helpen in concrete conflicten. Hij verwijst naar
waarden en normen die we gevoelsmatig kunnen aanvoelen omdat deze idealen, doorheen de
geschiedenis, bouwstenen geworden zijn van onze menselijke cultuur. Zijn algemeenheid vormt
enerzijds de sterkte van zijn theorie wanneer het gaat over menselijke vooruitgang. Allerlei
metamorfosen kunnen in zijn benadering eenvoudig worden geplaatst omdat evolutie centraal staat.
64
Maar anderzijds creëert diezelfde onbepaaldheid een besluiteloosheid in het oplossen van concrete
vraagstukken. Hoe kunnen we als mens, politieker, sociaal werker, moraalfilosoof weten welke
oplossing of beleid een vruchtbare weerslag zal brengen. Ik veronderstel dat in de lijn van de opbouw
van zijn boeken, Kitcher zal verwijzen naar wetenschappelijke onderzoeken die kunnen helpen in het
overlopen van mogelijkheden. Maar daarnaast vertrouwt hij sterk op een soort van morele intuïtie of
goede wil. Het lijkt vanzelfsprekend dat het gezond verstand ons in de goede richting zal brengen.
Tot slot sluimert een optimistisch mensbeeld doorheen Kitchers analyse. De bouwstenen van zijn
theorie zijn te herleiden tot altruïsme, samenwerking en sociale harmonie. Het zijn streefdoelen of
ingrediënten die eigen zijn aan wat een moreel leven betekent. Maar we kunnen niet ontkennen dat
mensen ook andere elementen in zich hebben die deze aspecten bemoeilijken: de zogenaamde “free
riders”, onze materialistische kantjes, egoïstische neigingen of zelfs de hunkering naar macht. Het zijn
elementen die ons moreel gezichtsveld troebel kunnen maken en ons moreel gedrag compliceert.
Kitcher verwaarloost deze aspecten zeker niet, maar soms krijgen ze te weinig ruimte in zijn
beschrijvend gedeelte.
Er zijn verschillende manieren om vooruitgang te preciseren. Vooruitgang impliceert een verandering,
maar de manier waarop deze verandering in beeld wordt gebracht is afhankelijk van ons denkkader. In
een utopische visie zal een verandering als een vooruitgang worden beschouwd doordat ze ons dichter
bij een gewenst einddoel brengt. Men gaat daarbij uit van een ideale staat als eindpunt van onze
menselijke cultuur en geschiedenis. Dit eindpunt kan men letterlijk nemen of eerder zien als een
streefdoel. Een soort absolute standaard die we kunnen gebruiken om progressie van regressie te
onderscheiden. Ergens werkt deze invulling voor mij ontmoedigend in die zin dat onze standaarden of
einddoelen niet kunnen veranderen of verbeteren. Deze staan vast en bestaan onafhankelijk van ons,
waardoor verandering heel miniem wordt. Het verwaarloost de dynamiek van vooruitgang die op gang
komt door veranderingen in perspectief, omgeving, concrete ervaringen en kennis. Bovendien kunnen
er vraagtekens geplaatst worden bij de invulling van dat ene doel en de autoriteit ervan.
Bescheidenheid is belangrijk, zeker in een toenemende globalisatie. In het licht van deze
kanttekeningen brengen niet-utopische visies een bruikbaarder denkkader om vooruitgang te
concretiseren. Doordat deze visies de idee van een vastgeroest ideaal verlaten, komt verandering
centraal te staan en krijgt vooruitgang de betekenis van verbetering.
De uitdagingen voor niet-utopische theorieën zijn verbonden met hun flexibelere invulling van morele
waarheid. De idee dat onze menselijke cultuur evolueert samen met haar omgeving, vernauwt de
overtuiging dat onze morele praktijk geordend is volgens statische normen en waarden. Bijgevolg is de
omlijning van morele vooruitgang minder strikt en moeten pragmatisten zich hoeden voor een te lakse
65
of te toegeeflijke afbakening van wat nu juist als een progressieve verandering kan gelden. Kitcher lost
dit op door terug te gaan naar de oorsprong van ethiek en progressie te verbinden met het verfijnen,
verbeteren of herstellen van de functie van ethiek. Het krijgt de vorm van een sociale technologie die
steeds verder sleutelt aan haar producten om die te optimaliseren. Maar ook hier kan men opmerken
dat de invulling van progressie te elastisch is, in die zin dat elke oplossing die de functie kan herstellen,
een vooruitgang zou betekenen, los van hoe deze oplossing eruit ziet. Amanda Roth geeft het
voorbeeld van tienerzwangerschap. Wanneer een samenleving een oplossing zoekt om het aantal
tienerzwangerschappen te doen dalen zijn er verschillende oplossingen mogelijk. Een maatregel kan
inhouden dat alle pubers zich zouden moeten laten steriliseren. Dit is een mogelijke manier om het
probleem van tienerzwangerschap op te lossen en dus boeken we, volgens de theorie, vooruitgang.
Toch moeten we toegeven dat zo een maatregeling moeilijk te rijmen valt met de idee van morele
vooruitgang. Deze kritiek vraagt om een duidelijke richtlijn of instrument om mogelijke oplossingen te
kunnen evalueren en eventueel uit te sluiten. Roth anticipeert op de mogelijke kritieken op aan haar
versie van morele vooruitgang. Haar visie is niet helemaal dezelfde als Kitcher maar ze onderbouwt
dezelfde pragmatische lijn. Het antwoord van Roth omtrent deze kritiek is vergelijkbaar met de
gedachtegang van Kitcher. Een goede oplossing biedt in de eerste plaats een uitkomst die zo weinig
mogelijk verdere hardnekkige problemen met zich meebrengt. En ten tweede zal een goede oplossing
altijd verbonden zijn met de achterliggende waarden die eigen zijn in een bepaalde cultuur. Deze
waarden vormen ook de voorstelling van een probleem. In het geval van de tienerzwangerschap zal
sterilisatie niet aan deze voorwaarden voldoen gezien (1) populatieproblemen zullen ontstaan in de
toekomst waardoor sterilisatie enkel een oplossing brengt op korte termijn en (2) de bekommernissen
rond tienerzwangerschap duiken voornamelijk op vanuit een verontrusting voor het welzijn van de
tiener zelf. Vandaar dat een sterilisatie geen omsluitende oplossing biedt omdat het initiële probleem
niet wordt aangepakt. Op die manier kunnen we tot minder drastische maatregelingen komen zoals
bijvoorbeeld anticonceptie die het welzijn van de tiener beter tegemoet komen.
In Kitchers functionalisme krijgen morele normen en waarden een instrumentele invulling. Onze
morele praktijk is gerechtvaardigd wanneer het morele systeem werkt in het licht van sociale harmonie
en coöperatie. Onze morele praktijk correspondeert met de oorsprong en de evolutie van moraal. Dit
houdt in dat ethiek een instrumentele functie krijgt en haar verantwoording ligt in de manier waarop
een ethisch systeem een adequaat antwoord vormt op een specifieke “problem background”. Gezien
het feit dat Kitcher morele waarheid op de achtergrond brengt en zich focust op vooruitgang en
verbetering als belangrijkste instrumenten om morele overtuigingen te staven, kan hem een vorm van
moreel scepticisme worden verweten. Een kritiek die vragen naar objectiviteit en onafhankelijkheid
66
van morele overtuigingen nauw ter harte neemt.136 Het zijn elementen die wij belangrijk achten in onze
uitspraken. Wanneer een persoon zegt: ‘Ik geloof in God’ dan is deze ervan overtuigt dat er een god
bestaat. Het lijkt eerder vreemd dat iemand zou zeggen: ‘Ik geloof in God omdat ik ervan overtuigd ben
dat godsdienst mensen beter samenbrengt of een interessant systeem is om de sociale harmonie en
autoriteit van morele normen te bewerkstellen.’ Een individu zal in de eerste plaats van een god
overtuigd zijn omdat hij denkt dat hij het bij het rechte eind heeft. De kracht van een opvatting ligt in
feit dat we het gevoel hebben dat iets correct is. Correct in de zin dat het onafhankelijk leeft, los van
onze opvoeding, socialisatie, geschiedenis of erger nog onze intuïtie. De autoriteit van morele normen
en waarden ligt met andere woorden in hun epistemische waarheid en niet hun coherentie met de
sociale omgeving.
Nu rijst de vraag of deze strenge eis van objectiviteit als iets dat los van onze geest staat, een capabele
invulling brengt in de manier waarop de mens moreel redeneert. Het is een discussiepunt dat eindeloos
besproken is in de metaethiek. Verschillende posities nemen het in hun teksten tegen elkaar op en
blijven cirkelen in hun eigen visie. Waarschijnlijk zal de kwestie het allure blijven behouden van een
oneindige onderneming. Hoe dan ook is de vraag naar objectiviteit, in mijn visie, een belangrijke vraag
omdat het enerzijds een uitweg brengt in relativistische opvattingen en het anderzijds ook een cruciaal
onderdeel vormt in de kracht van onze overtuigingen. Bovendien is het een belangrijk concept in de
evaluatie van morele veranderingen zodat morele verandering geen triviaal karakter zou krijgen.
Op basis van empirische onderzoeken leveren Campbell en Kumar een interessante theorie waardoor
we pragmatisch naturalisme kunnen verbinden met morele objectiviteit.137 Mensen staan niet te
springen om hun opvattingen te veranderen, maar maken vaak gebruik van een doordachte redenering
die tegenstellingen uitsluit waardoor het wisselen van overtuiging niet terloops gebeurt. De menselijke
rede is gevoelig voor inconsistentie. We gaan op zoek naar een harmonie binnen onze gedachten,
handelingen en ervaringen. Ook Kitcher haalt aan dat morele vernieuwers eerder vanuit een gevoel
vertrekken. Het gevoel dat er iets fout zit ondanks de maatschappelijke consensus of conventie. Een
vervelend gevoel dat een mens aanzet tot denken en verschillende overtuigingen met elkaar tracht te
vergelijken. Het gaat om een ervaring die een inconsistentie blootlegt. Met deze vaststelling in het
achterhoofd, concretiseren Campbell en Kumar morele objectiviteit in de vorm van ‘moral consistency
reasoning’.
Nuccetelli, Susana. “Pragmatic Naturalism and the Rvolutionary Quasi-Debunking of Morality.” Criminal Justice Ethics 32, no. 2 (2013): 175–
84.
137
Campbell, Richmond, and Victor Kumar. “Pragmatic Naturalism and Moral Objectivity.” Analysis 731, no. 3 (July 2013): 446–55.
136
67
De idee is simpel. Wanneer een persoon een inconsistentie gewaar wordt tussen twee overtuigingen
in een gelijkaardige situatie zal hij ofwel proberen zoeken naar verschillen tussen beide situaties en op
basis van deze informatie een prioriteit toekennen aan één van de twee oordelen. Ofwel zal deze
persoon zijn oorspronkelijke overtuiging verwerpen zodat de inconsistentie verdwijnt.
Morele objectiviteit speelt zich af binnen het perspectief van een persoon of samenleving. Het is
afhankelijk van de ideeën en praktijken die heersen binnen een samenleving. Op deze manier is
objectiviteit geen onafhankelijke standaard die vast en onveranderlijk is. Het is een zoeken naar
harmonie en consistentie tussen onze ervaringen en gedachten. Zo is morele verandering mogelijk
ondanks het feit dat het eindpunt ongedefinieerd blijft. Door het verzamelen van nieuwe informatie
en ervaringen kan, na verloop van tijd, het inzicht groeien dat een regel niet voldoet of slechte gevolgen
met zich meebrengt. Daarnaast is de idee van consistentie ook een instrument om twee conflicterende
vragen te structureren en een voorkeur te verlenen aan bepaalde principes. Op die manier kunnen we
bepaalde veranderingen als progressief beschouwen ook al houden we rekening met het feit dat na
verloop van tijd diezelfde veranderingen als een afdwaling worden gezien. Objectiviteit zit dus in de
consistentie tussen verschillende individuele overtuigingen, een samenhang tussen overtuigingen en
het praktische leven en een consistentie naar de samenleving toe. Rationeel onderzoek, tegenstrijdige
ervaringen of de reactie van anderen, brengen een inconsistentie aan het licht waardoor een individu
zijn overtuigingen moet herformuleren.
Om radicale veranderingen in onze overtuigingen te verklaren, bouwt ook Amanda Roth verder op de
idee van coherentie die een consistentie vereist tussen onze empirische overtuigingen en waarden.138
Ze breidt dit begrip verder uit en stelt dat naast epistemische coherentie ook een vorm van emotionele
coherentie bestaat. Waarmee Roth wijst op het feit dat onze waarden ook een consistentie vertonen
met onze emoties of praktijken. Zij haalt een imposante casus aan van Tim Zaal die educatieve
programma’s maakt voor The Museum of Tolerance in Los Angeles. Zaal was jarenlang lid van een neonazistische beweging. Hij was getrouwd met een meisje die hij in de organisatie had leren kennen en
samen engageerden zij zich in de Aryan War. Het koppel had een kind en voedde het ook op in de leer
van het neo-nazisme. Zaal keerde later zijn rug naar deze beweging. Wat precies het keerpunt is, valt
voor hem moeilijk te zeggen, maar een belangrijke aanleiding kwam op het moment dat zijn vrouw
vermoedde dat hun zoontje een Indiaanse afkomst had. In het geval dat haar zoon geen zuiver bloed
had, stond zij erop om haar kind eigenhandig te doden. Voor Zaal was dit een enorme klap en geleidelijk
aan begon hij zijn eigen levensstijl en de waarden van de neo-nazische beweging in vraag te stellen. Hij
138
Roth, Amanda. “Ethical Progress as Problem-Resolving.” The Journal of Political Philosophy 20, no. 4 (2012): 384–406.
68
scheidde van zijn vrouw en trouwde later met een Joodse dame. Roth onderstreept met deze case dat
niet enkel epistemische coherentie belangrijk is in het vasthouden of wisselen van overtuiging. Zaal
bevond zich in een conflict tussen twee waarden: een goede vader zijn en een goede neonazi zijn. Hij
paste zijn visie rond vaderschap niet aan binnen de leer van de Ayran Community maar keerde resoluut
zijn rug omdat hij zich noch emotioneel noch psychologisch kon verzoenen met de gevolgen van een
neo-nazistische overtuiging voor zijn persoonlijk leven. His problem was how to have a belief and value
system that he could live with.139 Deze case is een persoonlijke zaak, maar Roth trekt de lijn door op
maatschappelijk vlak. Ook hier zoeken we naar oplossingen die een klimaat voortbrengen waarin we
met elkaar kunnen leven. Een element dat zowel rationeel als emotioneel een belangrijke rol speelt.
139
Roth, Amanda. “Ethical Progress as Problem-Resolving.” The Journal of Political Philosophy 20, no. 4 (2012): p 402
69
6. Besluit
Kitcher verlaat het criterium van morele waarheid als ultieme invulling van morele waarheid. Waarheid
heeft een socio-historisch karakter en is veranderlijk naargelang onze omgeving. Hij vervangt het
criterium met een functionele benadering. Ethiek is het product van het menselijk project en is in de
eerste plaats een sociaal mechanisme dat een antwoord zoekt op het ‘altruistisch falen’. Morele
vooruitgang is het leefbaar maken van onze sociale omgeving door waarden en normen re creeeren
die sociale harmonie en samenwerking als doelstelling hebben.
Doordat het ethisch project een veranderlijk karakter heeft, zijn progressie en regressie haast
vanzelfsprekende gevolgen. Om een verandering te evalueren, moeten we kijken naar de morele
praktijk en de mate waarin sociaal conflict is hersteld. Het zoeken naar oplossingen voor dit conflict
verloopt pragmatisch. Mensen experimenteren en werken volgens trial en error. Retrospectief kunnen
we de achtergrond van sociale problemen beter construeren en een verfijning toepassen in onze
antwoorden.
Kitcher geeft een bottom-up verklaring van ethiek en morele vooruitgang. Moraal ontstaat tussen
mensen in een praktische context. Vooruitgang is de uitkomst van een actief zoeken naar antwoorden.
Op intellectueel niveau kunnen we de morele praktijk omschrijven en ordenen maar morele
vooruitgang vindt plaats in de geest van mensen en niet zozeer in een academische, theoretische
context. Normatieve theorieën moeten bijgevolg afgestemd zijn op de morele praktijk zodat ze het
verschil kunnen maken in morele vooruitgang. De morele eisen moeten in de mogelijkheid van de mens
zitten opdat werkbaar zijn in onze praktische omgeving.
70
Deel III:
Alternatieve visies
71
Very broadly, morel progress involves a kind of collective cultural growing up, driven in some measure by our
catching up with and internalizing both our ongoing discoveries of what is valuable in ourselves and what we
have come to understand about our place in the bigger picture.
(Stan Godlovitch)
72
1. Inleiding
Het concept morele vooruitgang is een ingewikkeld begrip. Het omvat verschillende interpretaties
rond de menselijke geschiedenis en menselijke waardigheid. In dit deel wil ik graag andere visies
aanhalen die een verder uitwerking zijn van Kitchers analyse. Ik zie deze alternatieven als aanvullingen,
toepassingen of correcties op het functionalisme van Kitcher.
De zoektocht naar een eenheid in een pluralistische wereld komt terug in de vorm van sociale
harmonie. Morele vooruitgang is een feit maar er is nog een lange weg voor de boeg
Ook de samenhang tussen onze ervaringen en rationaliteit is een belangrijke factor in het vormen van
morele overtuigingen waardoor morele vooruitgang niet louter te herleiden valt tot het ontdekken van
morele waarheid. Toch is rationeel onderzoek belangrijk in het voltrekken van morele vooruitgang. Bij
Ginsberg onderschrijft rationaliteit de verbetering van sociale instituten. Singer gebruikt onze rationele
capaciteit als de drijvende kracht in het verbreden van onze morele gemeenschap. Bij Moody-Adams
vervult de rede een onderdeel in het herformuleren van morele concepten. En bij Macklin is de rede
een essentieel kenmerk van de mens. Maar ook concrete ervaringen zijn belangrijk in voltrekken van
morele verbetering omdat ons op inconsistenties, gebreken en conflicten kunnen wijzen binnen onze
overtuigingen en praktijken. Alle auteurs waarderen het belang van sociale interacties in de groei van
waarden en normen.
In wat volgt neem ik de inzichten van Morris Ginsberg, Peter Singer, Michelle Moody-Adams en Ruth
Macklin onder de loep om de kritieken en bemerkingen rond Philip Kitcher te vervolledigen.
73
2. Morris Ginsberg: de Zoektocht naar Harmonie
Inleiding
Morele vooruitgang linken we vaak aan een groeiende rationaliteit die ons toelaat kritisch te zijn en
los van passies of individuele voorkeuren te zoeken naar objectieve criteria om morele systemen te
beoordelen. Ondanks de pluraliteit binnen onze morele opvattingen kunnen we toch zoeken naar een
eensgezindheid. Consensus vinden we door terug te vallen op de rede. Het begrip rationaliteit is,
ironisch genoeg, een beladen begrip. Het wordt vaak gebruikt als strijdwapen tegen theologische
dogma’s, blind geloof en bijgeloof.140 Uiteindelijk is de rede historisch gegroeid tot een notabel
ingrediënt van de menselijke vooruitgang. Een meer neutrale invulling van rationaliteit verwijst naar
beproeving van overtuigingen door het te onderwerpen aan de rede zodat we tot conclusie kunnen
komen die los van vooroordelen staat. Het is in deze lijn dat Morris Ginsberg een pleidooi onderneemt
voor het rationalisme. Hij probeert te zoeken naar objectieve criteria om het begrip morele
vooruitgang te begrijpen en te gebruiken in sociologisch en historisch onderzoek.
Denken rond vooruitgang heeft immers altijd een belangrijke rol gespeeld in politieke, filosofische of
religieuze zaken.141 Het is een begrip dat uiteenvalt in een beschrijving van feiten en ethische idealen.
Vaak zien we menselijke vooruitgang niet als iets vanzelfsprekends maar als een dwingende keuze. We
verbinden het met de menselijke inspanning en bovenal met het menselijk initiatief. Mensen trachten
doelen te construeren die de vorm krijgen van een ethisch ideaal. Dat ideaal voegt betekenis toe aan
ons bestaan en onze geschiedenis. Voor Ginsberg is het belangrijk dat deze idealen niet utopisch maar
realistisch zijn. Een opvallend element in vooruitgang is immers de wens om een zo volledig mogelijke
realisatie te bewerkstellen van de capaciteiten die de mens in zich heeft. De mens is een eenheid en
heeft een identiteit die hij zoveel mogelijk moet kunnen ontplooien.
Volgens Ginsberg impliceert een morele theorie rond vooruitgang (1) een rationeel criterium voor de
invulling van waarden, (2) een noodzakelijke verbinding tussen een waarde en ons bestaan zodat ons
leven vatbaar is voor de vooropgestelde doelen en (3) de idee dat de realisatie van waarden gradueel
verloopt van laag naar hoog142. Een theorie moet deze implicaties omschrijven zodat we verschillende
140
Ginsberg, Morris. Evolution and Progress. Essays in Sociology and Social Philosophy, III. Melbourne, London, Toronto:
William Heinemann LTD, 1961: p106
141
Ginsberg, Morris. “The Theory of Progress.” Economics, no. 6 (oktober 1922): pp 228–237.
142
Ginsberg, Morris. “The Theory of Progress.” Economics, no. 6 (oktober 1922): p229.
74
systemen of tijden met elkaar kunnen vergelijken; spreken over vooruitgang vraagt immers naar een
evaluatie in termen van beter of slechter.
Menselijke ontwikkeling: zoeken naar harmonie
Ontwikkeling definieert Ginsberg als een vorm van toenemende harmonie.143 Een harmonie die een
grotere differentiatie omvat, maar waarin de verschillende delen inspelen op elkaar, zodat het geheel
goed functioneert. Vooruitgang manifesteert zich ook in het verdiepen en verbreden van deze
harmonie. Het gaat dus over de kunst om de groeiende complexiteit van onze samenlevingen op te
vangen in een goed georganiseerd en gecoördineerd geheel. Het zoeken naar harmonie is een deugd
omdat we het kunnen verbinden met geluk. Gelukkig zijn is een gevoel dat ontspringt uit het
volbrengen van basisbehoeften en vooral vanuit het gevoel dat onze persoonlijkheid een harmonieus
geheel is.
Het bereiken van harmonie hangt samen met een toename in het rationeel denken. Een kritische en
reflectieve houding zorgt voor een alomvattend inzicht dat rekening houdt met de verschillende
factoren, doelen en visies in een mensenleven.
De idee van ontwikkeling gaat dus voornamelijk over het integreren en het zoeken naar een eenheid.
Een eenheid zoeken in zichzelf, maar ook tussen zichzelf en de samenleving. De maatschappelijke
regels helpen het individu om conflicten te vermijden of te plaatsen. Deze regels zijn ontstaan uit de
vele interacties tussen de verschillende belangen. Gezien de verscheidenheid van elk individu vragen
de regels om een algemene, niet discriminerende en neutrale vorm144 en mogen niet het resultaat zijn
van de belangen of visies van een dominante groep die zich superieur voelt ten op zichte van andere.
Voorschriften brengen verplichtingen met zich mee. Het is een lastige taak om de objectiviteit en
rationaliteit na te streven in het maken van regels en niet te hervallen op traditie en sociale druk. De
invulling van verplichting kan zeer breed uitgetekend worden. Desondanks moet het misschien beperkt
worden tot een minimummoraal die de nadruk legt op het vermijden van kwaad en het verzekeren
van de nodige voorwaarden op een gemeenschappelijk leven.
Bovendien beweegt de mens zich als individu in een complex netwerk.145 De samenleving omarmt dit
netwerk in de vorm van sociale instituten. Sociale organisatie is de lijm in de menselijke
verscheidenheid. Sociale instituten, die een rationele ethiek tegemoet komen, brengen onze
143
144
145
Ginsberg, Morris. “The Theory of Progress.” Economics, no. 6 (oktober 1922): pp 228–237.
Ginsberg, Morris. Evolution and Progress. Essays in Sociology and Social Philosophy, III. Melbourne, London, Toronto: William
Heinemann LTD, 1961: p 134-142
Ginsberg, Morris. “The Theory of Progress.” Economics, no. 6 (oktober 1922): pp 228–237.
75
samenleving tot een harmonieus geheel. Op deze manier staat menselijke ontwikkeling in al haar
facetten centraal en kunnen we spreken van morele vooruitgang.
Ginsbergs standpunt rond vooruitgang valt terug op de stelling dat moraliteit in de eerste plaats gaat
over menselijke waardigheid146. De kern van ethiek gaat over het verzachten van kwaad, het voorzien
van welzijn en daarbij ook een eerlijke verdeling van de middelen zodat iedere mens een gelijke
welvaart kan behalen. Tot slot behandelt ethiek ook de mogelijkheden om “voortreffelijkheid” te
bereiken. Moraal is het bewijs dat mensen pijn kunnen lijden en genot kunnen ervaren, maar ook dat
mensen idealen vormen. Dit vormen van idealen is een expressie van de menselijke rationele natuur.
We geven doelen een intrinsieke waarde. Het is een constructief geheel van ons denken, onze
perceptie en ons verlangen. Het vormen van idealen vraagt om inzicht in wat mogelijk en constructief
is. Het vraagt een denken dat verder gaat dan wat men ervaart. Het is een vooruit denken, hoe de
wereld zou kunnen zijn en brengt een emotionele verbintenis met zich mee of een bezorgdheid over
de doelen die men voor ogen heeft. Sociale instituten zijn een geleide in het volbrengen van onze
idealen.
Onze morele praktijk: een wisselwerking tussen rationaliteit en ervaring
Onze moraal heeft een lange menselijke geschiedenis en is ingeworteld in onze menselijke natuur.147
Onze waardeoordelen zijn complex. Ervaringen sturen onze waarden, maar morele oordelen hebben
ook een belangrijk rationeel karakter. Morele categorieën en concepten zijn uniek in hun soort, doch
ook nauw verbonden met concepten uit de psychologie en de sociologie.148
Ginsberg zoekt naar de relatie tussen ervaring en rationaliteit149. Het zijn twee elementen die een
belangrijke plaats innemen in ethische theorieën. Hij is een rationalist die gelooft in een
universalistische ethiek die op zoek gaat naar wat ons als mensen verbindt. De eenheid van de
mensheid vindt men in een rationele benadering van onze ervaringen.
Hij stelt dat rationalisten in de eerste plaats morele oordelen onderscheiden van feitelijke oordelen.
De ambitie van het rationalisme is het systematiseren van moraal en een coherent geheel samen te
146
147
Ginsberg, Morris. Evolution and Progress. Essays in Sociology and Social Philosophy, III. Melbourne, London, Toronto:
William Heinemann LTD, 1961. (Parafrase)
Ginsberg, Morris. Evolution and Progress. Essays in Sociology and Social Philosophy, III. Melbourne, London, Toronto: William Heinemann
LTD, 1961.
148
Ginsberg, Morris. Evolution and Progress. Essays in Sociology and Social Philosophy, III. Melbourne, London, Toronto: William
Heinemann LTD, 1961: p102-103
149
Ginsberg, Morris. “Reason and Experience in Ethics.” In Evolution and Progress. Essays in Sociology and Social Philosophy.
Melbourne, London, Toronto: William Heinemann LTD, n.d.
76
stellen. Deze onderneming kan men bereiken door morele oordelen te onderzoeken: welke
veronderstellingen zijn er? Welke denkcategorieën worden gebruikt? Zijn er een aantal fundamentele
principes die morele oordelen ondersteunen? En hoe kunnen die principes geformuleerd worden?
Daarnaast stelt Ginsberg dat feitenkennis belangrijk is in de studie van moraal desondanks het inzicht
dat feiten niet herleid kunnen worden tot morele oordelen. Uiteindelijk gaan morele oordelen over
feiten en inzicht in deze feiten kan onenigheden wegwerken. Daarnaast is kennis rond de menselijke
natuur een waardevol instrument om een haalbare ethiek op te stellen. Om doelstellingen en idealen
te kunnen bereiken moeten we immers vat hebben op menselijke behoeften, menselijk vermogens,
de mogelijkheden en vooral de middelen om idealen te verwezenlijken.
Clearly what is ethically obligatory must be psychologically and sociologically possible. There
cannot be principles of morality irrespective of the condition of human nature, as it is or might
be150.
Ten slotte is moraal een onafgebroken proces van ontwikkeling zowel op individueel niveau als op het
geheel van de mensheid. Ook de rede ontwikkelt zich onder andere door nieuwe gegevens die
ervaringen met zich meebrengen.151 Morele groei is niet rechtlijnig. Het is een afwisseling tussen
perfectie en zwakte. Om verbetering te schematiseren zijn rationele criteria nodig. Criteria die neutraal
zijn en toetsbaar zonder vooroordelen. Op deze manier kunnen we hogere vormen van lagere
onderscheiden en op zoek gaan naar mechanismen om verdere ontwikkeling te bewerkstellen.
Morele groei kunnen we verbinden met het uitvouwen van reflecties. Rationele standaarden nemen
de plaats in van magische en blinde verklaringen. Ook inhoudelijk is rationaliteit gegroeid in haar
algemeenheid, belangeloosheid en onafhankelijkheid (van bijvoorbeeld religieuze ideeën). Deze
vordering gebruikt Ginsberg als basis om verschillende niveaus van morele ontwikkeling te
onderscheiden.
Vorm van sociale instituten als criterium voor Vooruitgang
De socioloog gebruikt de vorm van sociale instituten als criterium voor morele vooruitgang.152 De
verbetering zit in een uitgebreid spectrum dat verschillende elementen bevat, die op hun beurt
geïntegreerd zijn tot een grotere eenheid. Een hogere vorm van samenleven typeert een harmonieuze
Ginsberg, Morris. “Reason and Experience in Ethics.” In Evolution and Progress. Essays in Sociology and Social Philosophy. Melbourne,
London, Toronto: William Heinemann LTD, n.d: p 114.
150
151
152
Ginsberg, Morris. Evolution and Progress. Essays in Sociology and Social Philosophy, III. Melbourne, London, Toronto: William
Heinemann LTD, 1961: p119
Ginsberg, Morris. “The Theory of Progress.” Economics, no. 6 (oktober 1922): pp 228–237.
77
samenwerking die haar leden niet onderdrukt tot een bepaald regime. Een sociale omgeving waar het
merendeel van de mensen zich ten volle kunnen ontplooien in hun persoonlijkheid, talenten en
capaciteiten. Welnu, is er sprake van vooruitgang wanneer we naar onze sociale instituten kijken?
Ginsberg is voorzichtig en genuanceerd. De omvang en de complexiteit van sociale organisatie is zeker
en vast uitgebreid. Er is meer sociale controle, minder slavernij, groeiende religieuze tolerantie, de
positie van de vrouw moderniseert zich, net als een verbetering in het onderwijs, het stemrecht is
uitgebreid, er zijn meer vrijwilligersorganisaties, een grotere (wettelijke) autonomie als ook onze
persoonlijke rechten die inhoudelijk uitgebreid zijn. Steeds meer personen genieten van deze
verbeteringen. Maar een kritische geest kan hier ongetwijfeld enkele kanttekeningen maken zoals het
feit dat onderwijs een grotere invloed uitoefent op onze persoonlijkheid. Propaganda kan eenvoudig
het systeem binnen sluipen zodat onze vrijheid in denken moeiteloos kan gemanipuleerd worden.
Daarnaast resulteren persoonlijke rechten niet noodzakelijk in een beter zelfontwikkeling. Deze
bemerkingen zijn slechts enkele ideeën die een vraagteken kunnen plaatsen bij de idee van een vrije
samenleving die geen arbitraire autoriteit of onderdanigheid onderschrijft.
Can we really say that morality is less and less determined by mere convention and custom?
Can we be sure that influence of arbitrary authority has really decreased? Has there really
taken place an expansion of the moral and mental powers of the majority of the people? Can
we point to an increase of devotion to large and comprehensive ideals? Do we know enough
of nature of social institutions to lay down with any certainty the laws of their evolution and
their effect upon character? Can we say that they have led to a steady improvement on
human character and behaviour? 153
Het zijn moeilijke vragen waar onze kennis weinig vat op heeft. Je zou deze vragen kunnen beschouwen
als een lijstje om de uitdagingen van civilisatie te preciseren. Toch is Ginsberg ervan overtuigd dat we
kunnen spreken van vooruitgang en deze idee kunnen ondersteunen op empirische basis.
Ginsberg ziet 3 grote velden154: Ten eerste is er een uitbreiding in de omvang van personen op wie
morele regels vatbaar zijn. Toch is Ginsberg realistisch in de zin dat deze uitbreiding nog ver van de
perfectie staat. Maar er is volgens hem een tendens naar universaliteit. Steeds meer is er een
internationaal bewustzijn om constructief mee te werken aan reorganisatie en ontwikkeling van
zogenaamde lagere samenlevingen.
Ginsberg, Morris. “The Theory of Progress.” Economics, no. 6 (oktober 1922): p 235.
Ginsberg, Morris. Evolution and Progress. Essays in Sociology and Social Philosophy, III. Melbourne, London, Toronto:
William Heinemann LTD, 1961: p 119-142
153
154
78
Ten tweede is er vooruitgang geboekt in de systematisering en het articuleren van morele principes.
Deze vooruitgang valt uiteen in drie luiken: er is een tendens van een niet-reflectieve moraal waar
gebruiken centraal staan en hun autoriteit niet in vraag wordt gesteld naar een tweede fase, waar
ethische normen zich differentiëren van andere normen zoals wet en religie. Ethiek wordt steeds meer
onafhankelijk en krijgt een grotere invloed. Profeten en filosofen die gebruikelijke ideeën rond straf,
rechtvaardigheid, goed en kwaad in vraag stellen, brengen deze beweging op gang.
Ten slotte is er een derde fase waarin morele waarden in relatie worden gebracht met de studie rond
feiten. Men probeert de voorwaarden te onderzoeken opdat ethische idealen realiseerbaar zouden
worden. In het algemeen wint het kritisch denken meer en meer aan belang ten opzichte van blinde
tradities. Morele idealen krijgen vorm. Er is een duidelijkere kijk op de voorwaarden die de
verwezenlijking van deze idealen kunnen vervullen. Daarnaast is er ook een verbreding van de
menselijke sympathie werkzaam, doordat we ons met meer mensen identificeren.
Maar morele vooruitgang staat in zijn kinderschoenen.155 Er is nog een lange weg te gaan en
waarschijnlijk zal het traject eeuwig doorlopen. Verdere vooruitgang moet worden geboekt in het
zoeken naar de verschillende instituten die morele idealen kunnen weerspiegelen. In dit domein is er
geen overheersende methode. Er zijn verschillende invullingen en er is geen algemene overeenkomst
in wat nu juist de beste theorie of praktijk zou kunnen zijn. (bv vrijheid en gelijkheid: welke politiek of
methode brengt deze best tot stand?) Dialoog en discussie blijven belangrijk in deze vraagstukken. Met
een open geest trachten we verschillende mogelijkheden te evalueren. Ook deze evaluatie loopt
parallel met onze sociale omgeving.
Sociale interactie als bron van beschaving
Met de groei van ons brein, groeide ook ons bewustzijn rond onze eigen natuur, onze ontwikkeling en
de doelen in ons leven.156 Dit bewustzijn bracht een grotere harmonie binnen ons als persoon. Ook
onze kennis verbreedde zich. We kunnen onze fysische condities beter controleren, onze kennis rond
sociale evolutie groeit en de erfelijkheidsleer biedt ons betere perspectieven om bijvoorbeeld ziekten
te controleren. Morele vooruitgang is echter niet te wijten aan een verbetering in de menselijke
natuur. Vooruitgang kwam er door veranderingen in onze sociale omgeving. Sociale instituten zorgden
voor verbetering. De complexiteit en diversiteit van ons sociaal leven zijn beter gecontroleerd door de
vorming van goed georganiseerde en gecoördineerde instituten. Democratie, recht, onderwijs, enz
155
156
Ginsberg, Morris. “The Theory of Progress.” Economics, no. 6 (oktober 1922)
Ginsberg, Morris. “The Theory of Progress.” Economics, no. 6 (oktober 1922)
79
zorgen voor een groter harmonieus geheel. Menselijke vooruitgang ligt met andere woorden in het
verbeteren en uitbreiden van sociale organisatie. De vorming van onze instituten verloopt volgens trial
en error, het is het product van verschillende ervaringen om een modus vivendi te ontdekken. 157
Onze sociale evolutie kunnen we niet gelijkstellen met onze biologische evolutie, maar beiden zijn met
elkaar verbonden omdat ze elkaar beïnvloeden. Een sociale verandering wordt enerzijds beperkt door
onze biologische vermogens en anderzijds verbreekt zij de grens van onze menselijke natuur. 158
Evolutie wordt vaak gelinkt met voortuitgang als een groei van laag naar hoog. Ginsberg merkt op dat
theorieën rond sociale vooruitgang vaak verwijzen naar de verbetering van het gehele mensenras en
dat men vaak probeert een classificatie te maken tussen hogere en lagere vormen van
samenlevingen.159 Hij verweert zich tegen deze invullingen omdat mensen, gemeenschappen en
culturen niet los van elkaar staan. Samenlevingen, individuen,… interageren met elkaar. We lenen
elementen van andere culturen en verweven ze tot een geheel. De menselijke groei kenmerkt zich
door processen van interactie, synthese en syncretisme. Hierdoor is het moeilijk om samenlevingen
los van elkaar te rangschikken. Wanneer we spreken over een verbetering in de mensheid dan komt
civilisatie, volgens Ginsberg, als een leidende draad naar voren. Met civilisatie als criterium kunnen we
proberen te onderzoeken welke fasen van ontwikkeling plaats vinden in verschillende kernen van de
menselijke inspanning zoals bijvoorbeeld kennis, moraal, recht, religie. Deze kernen zijn met elkaar
verbonden, maar hebben ook elk apart een verschillende dynamiek doorheen de tijd gekregen.
Een ander element dat vaak voorkomt in vooruitgangstheorieën is de idee van de groei van de
menselijke rede. Evolutionair gezien, heeft het menselijk brein zich verder ontwikkeld en zich
onderscheiden van andere dieren. Onze hersenfuncties werden complexer en de mens kwam in het
bezit van een aantal belangrijke cognitieve functies zoals abstract redeneren en empathisch vermogen.
Maar ook de sociale context is van belang in de ontwikkeling van onze rede. Volgens Ginsberg zijn veel
belangrijke verwezenlijkingen van het menselijke geest een sociaal product. Ze zijn niet te herleiden
tot veranderingen in een genetische structuur, maar tot de interacties tussen verschillende denkers.
Het spreekt voor zich dat de biologische oorsprong van de mens en zijn sociale omgeving met elkaar
correleren. We zoeken naar betekenis en gebruiken daarvoor ons verstand als instrument om te
redeneren over verschillende ervaringen en ideeën.
Ginsberg, Morris. “The Theory of Progress.” Economics, no. 6 (oktober 1922): pp 228–237.
Ginsberg, Morris. Evolution and Progress. Essays in Sociology and Social Philosophy, III. Melbourne, London, Toronto:
William Heinemann LTD, 1961.
157
158
159
Ginsberg, Morris. Evolution and Progress. Essays in Sociology and Social Philosophy, III. Melbourne, London, Toronto: William
Heinemann LTD, 1961: p237-254
80
Besluit
De ideeën van Ginsberg moeten we plaatsen in een tijd waar het sociaaldarwinisme een belangrijke
positie innam in maatschappelijke inzichten. Hij geeft veel aandacht aan onze sociale omgeving.
Verbetering zit in het antwoord dat sociale organisatie brengt aan onze context. De menselijke natuur
komt voor als een constante. Vooruitgang zit vervat in de idee van een sociaal contract dat sociale
mechanismen construeert, die onze handelingen beter kunnen coördineren. Ginsbergs gedachtengang
is een interessante toevoeging op de ideeën van Kitcher omdat de rede een sterkere positie inneemt.
Beiden onderstrepen het belang van een actieve participatie in het proces van menselijke verbetering.
Maar doordat Ginsberg rationele criteria toevoegt in zijn theorie, komt globale progressie beter tot
zijn recht. Een algemene vooruitgang in de vorm van een rationele en minimale ethiek die zoveel
mogelijk mensen kan insluiten. Tolerantie, de dialoog en reflectie vormen de basis om anderen
tegemoet te komen. Streven naar rationaliteit is een belangrijk basiselement in morele vooruitgang.
Een rationele ethiek is een geschikte onderbouw voor de menselijke verbondenheid in het huidige
kader van globalisatie. Het is een methode om de functie van ethiek te vrijwaren en tot een sociale
harmonie te komen.
Morele vooruitgang is betekenisvol maar moet ook meetbaar zijn. Wanneer we geen instrumenten
hebben om de betekenis te achterhalen van morele vooruitgang, blijven we hangen in een leeg begrip.
Een begrip dat ons bijgevolg weinig kan motiveren om een verbetering te volbrengen. We hebben
nood aan een rationele ethiek om progressie te kunnen vatten. De doelstelling van een rationele ethiek
is om een verzameling waarden te construeren waarvan we rationeel overtuigd zijn dat deze voor alle
mensen in alle tijden gelden. Deze waarden moeten bijgevolg in samenspraak zijn met onze behoeften,
wensen en belangen die we kunnen achterhalen door middel van wetenschappelijk onderzoek. Er
heerst een diversiteit in morele systemen, maar deze verschillen zijn gegroeid doorheen de sociale
praktijk. Toch is er een eenheid merkbaar binnen verschillende morele systemen. Er is een universele
gelijkheid in de vorm van het morele leven. Een leven dat is afgestemd op onze natuur en behoeften.
Rationeel onderzoek rond deze elementen, kan de voorwaarden blootleggen om morele instituten te
creëren die de menselijke eenheid onderbouwen. Onze sociale behoeften blijven belangrijk en
vooruitgang kan tot stand komen door een groeiende vertrouwdheid met idealen die zoveel mogelijk
mensen omsluiten. Enkel een rationele ethiek kan dit bewerkstellen omdat het de mogelijkheid biedt
om situationele factoren te minimaliseren en een meer neutrale visie op te bouwen. 160
160
Sklair, Leslie. “Moral Progress and Social Theory.” Ethics 79, no. 3 (April 1969): pp 229–234.
81
3. Peter Singer: “The Expanding Circle”
Singer gebruikt inzichten uit de sociobiologie om moraal te onderzoeken en een fundament te zoeken
voor een ethische theorie. Moraal gaat over altruïstisch gedrag en over een bezorgdheid voor
anderen.161 Beide aspecten kunnen we evolutionair staven. Ethiek daarentegen heeft een rationele
component. Het is een manier van redeneren die zich heeft ontwikkeld rond de grenzen van
altruïstisch gedrag in een groepscontext.162 Ethiek als fenomeen is dus afhankelijk van het menselijk
vermogen tot redeneren. De ontwikkeling van ethiek kunnen we omschrijven als het uitbreiden van
de altruïstische cirkel. Deze uitbreiding is het gevolg van rationeel onderzoek dat ons doet inzien dat
onze eigen belangen niet meer waard zijn dan die van de anderen. Dit objectieve standpunt is met
andere woorden de drijfkracht van ‘the expanding circle’ en de kern van morele vooruitgang. 163
Er zijn verschillende filosofen die de visie van een uitbreidende morele gemeenschap hanteren.
Algemeen vertrekt de idee rond ‘the expanding circle’ vanuit de vaststelling dat mensen deel zijn van
een groot netwerk. Wij leven niet in isolatie en menselijke relaties kleuren onze waarden en ons leven.
Individuen zijn verbonden met elkaar en hun handelingen hebben een effect op hun medemens. Het
ethische leven steunt op deze verbinding met de andere en zorgt voor een harmonie binnen deze
relaties. Het beginsel van gelijkheid is de achterliggende gedachte van ‘the expanding circle’. Het is een
kritiek op de hiërarchie binnen de wereld waar diegene die aan de top staan hun eigen belang
promoten in het nadeel van anderen. Het beginsel van gelijkheid vereist onder meer rekenschap van
de belangen van anderen. Diegenen die moreel onderdrukt worden of geen rechten of belangen
hebben binnen de huidige morele gemeenschap, moeten een plaats krijgen binnen de grenzen van
ethische waarden en plichten. Het is een verhaal van emancipatie, verbondenheid en dialoog. Door de
ethische discussie of door de dialoog leren individuen de belangen van hun medemens kennen en
krijgen deze een plaats binnen het ethisch gedachtengoed. Uiteindelijk breidt de cirkel die de morele
gemeenschap omlijnt, zich uit en neemt diegenen op die voorheen geen morele stem hadden binnen
de gemeenschap.
Voor Peter Singer heeft de rede een belangrijk aandeel in morele vooruitgang. Sterker nog, ethiek is
systematisch gegroeid uit onze capaciteit tot redeneren en vanuit onze sociale instincten die onder
Dent, N.J.H. “The Expanding Circle. By Peter Singer.” Mind, New Series 93, no. 369 (January 1984): 138–40.
Manser, Anthony. “The Expanding Circle. By Peter Singer.” The Philosophical Quarterly 33, no. 132 (July 1983): 305–7.
163
Rachels, James. “Sociobiology and the ‘Escalator’ of Reason; The Expanding Circle: Ethics and Sociobiology by Peter Singer.”
The Hastings Center Report 11, no. 5 (Oktober 1981): 45–46.
161
162
82
andere tot uiting komen in de aanleg tot altruïstisch gedrag164. Om deze hypothese te staven kunnen
we niet voldoende terug grijpen naar historische archieven. We kunnen enkel terugvallen op
antropologische studies, archeologische vondsten en biologische kennis. Singer waarschuwt voor het
gebruik van enge biologische verklaringen om ethiek te staven. Deze eenduidige kijk negeert de interne
logica van het ethisch redeneren. Een logica die voortspruit uit onze capaciteit tot redeneren en
waarvan het verloop niet te voorspellen valt. De mens, zo stelt Singer, begon ooit met tellen waardoor
o.a. de organisatie in de jacht beter verliep.165 Groepen die tot tellen in staat waren, hadden een
voordeel in de overlevingsstrijd. Tellen ontstond dus in een praktische context, maar geleidelijk aan
werd het onttrokken aan deze eerste focus en resulteerde in een wiskundig denken. De ontwikkeling
van wiskunde heeft te maken met een genetische aanleg tot redeneren, maar ook met de inherente
logica van concepten als getallen. Het tellen is het eerste dominostukje in een langere rij waarvan het
eindpunt niet te voorspellen valt. Singer gebruikt de metafoor van een lift:
Beginning to reason is like stepping onto an escalator that leads upwards and out of sight.
Once we take the first step, the distance to be traveled is independent of our will and we
cannot know in advance where we shall end166.
Singer maakt een analoge redenering voor ethiek en schuift het idee naar voren om de inzichten rond
altruïsme te vermengen met de idee van de rede om een verklaring te kunnen bieden voor de
oorsprong en de natuur van ethiek.
De groei van het menselijk brein en de ontwikkeling van de taal zorgde voor een betere communicatie
tussen groepsleden. De mens is in staat om naar gebeurtenissen te refereren binnen een bepaald
tijdskader (verleden, heden, toekomst) en gedragingen van medegroepsleden te evalueren. Sociale
patronen werden steeds duidelijker. Genetisch bepaalde sociale praktijken werden getransformeerd
in een systeem van regels en gedragsvoorschriften. Er heerst een gevoel van goedkeuring ten op
zichtte van diegene die zich gedragen volgens de sociale verwachtingen. Dit is de start van een lang
proces van ethische ontwikkeling. In dezelfde lijn spreekt Kitcher van “normative guidance” als
voorwaarde voor het ethisch denken. (zie deel II) De rede heeft een belangrijk aandeel binnen deze
verandering. Goedkeuring of afkeuring wordt niet langer getoond in de vorm van een vriendelijke lik
of een intimiderend gegrom, naar de woorden van Singer, maar wordt beantwoord aan de hand van
een oordeel. Dit is een belangrijke evolutie want:
164
Singer, Peter. The Expanding Circle: Ethics and Sociobiology. Clarendon Press, Oxford, 1981, hoofdstuk 4: Reason, p 87-124
Singer, Peter. The Expanding Circle: Ethics and Sociobiology. Clarendon Press, Oxford, 1981, p 89
166
Singer, Peter. The Expanding Circle: Ethics and Sociobiology. Clarendon Press, Oxford, 1981: p88.
165
83
Once beings can think and talk, once they can challenge each other, and ask, “Why did you
do that?” their growls and licks are evolving into ethical judgments167.
Wanneer een groepslid een ander individu beoordeelt, vraagt dit oordeel naar een rechtvaardiging
waarover eensgezindheid heerst binnen de groep. Volgens Singer steunen alle rechtvaardigingen
binnen een groepscontext op belangeloosheid en gelijkheid. Een individu moet zich verplaatsen in het
perspectief van de andere en zijn eigen egoïstische verlangens opzij schuiven in het voordeel van het
gemeenschappelijke goed. Weliswaar zal het ethische systeem van een groep zich eerder voor doen in
de vorm van sociale gewoontes en gebruiken dan in de vorm van het reflectieve denken. Maar de
sociale gebruiken van een groep of samenleving zijn een samenvatting van wat algemeen wordt
aanvaard en wat niet. Wat niet gebruikelijk is, is datgene wat collectief als fout wordt beschouwd. 168
Toch zijn sociale conventies niet onbelangrijk in de ontwikkeling van het ethisch denken. Het steunt op
de aanleg om een algemene regel voorop te stellen waarbinnen specifieke gebeurtenissen worden
geëvalueerd. Dit is voor Singer een groot onderscheid tussen de mensen- en dierenethiek.
Onze rationele capaciteit ontwikkelt zich doorheen de tijd, doordat het gevoed wordt door een
rationele houding en onderzoek. Het is een lang proces, dat zijn start kende bij rationele wezens die in
staat waren om genetisch bepaalde sociale praktijken zoals altruïsme om te zetten in een systeem
waarin deze gebruiken een moreel karakter verkregen. Geleidelijk aan worden deze gebruiken in vraag
gesteld. Singer verwijst naar het oervoorbeeld van Socrates. De Griekse filosoof die de sociale
conventies in vraag stelde door in dialoog te treden met zijn medemens. Hij maakte gebruik van
rationeel onderzoek om vast te stellen dat de gebruikelijke inzichten niet volmaakt zijn en probeert
concepten als rechtvaardigheid te herformuleren. Vaak eindigen Socratische dialogen in een aporie,
een niet weten. Ondanks het ‘magere’ resultaat, is het onderzoek wel vruchtbaar. Het in vraagstellen
van conventies, zorgt voor een breder inzicht in het morele denken. Het maakt gebruik van het
perspectief van de buitenstaander die los staat van de sociale gebruiken binnen een bepaalde
samenleving. Al snel volgt de vaststelling dat de eigen gebruiken slechts een mogelijke versie zijn van
verschillende morele systemen. De natuurlijke juistheid en vanzelfsprekendheid van deze conventies
verdwijnen. Volgens Singer is het gevoel van relativisme een eerste reactie in dit soort van rationeel
onderzoek. Uiteindelijk zal het idee dat ethiek een rationele basis heeft de bovenhand nemen. Het
zoeken en het funderen van een rationele basis zorgt voor de vooruitgang binnen de ethiek. Nieuwe
standaarden worden vervolgens eigen gemaakt en omgegoten in gebruiken. Naar verloop van tijd
167Singer,
168
Peter. The Expanding Circle: Ethics and Sociobiology. Clarendon Press, Oxford, 1981: p92.
Singer, Peter. The Expanding Circle: Ethics and Sociobiology. Clarendon Press, Oxford, 1981 p94-95
84
worden ook deze conventies in vraag gesteld. Onze rede boekt vooruitgang door rationeel onderzoek
net zoals onze moraal die wordt verbreed en verfijnd door het reflectief nadenken en loskomen van
sociale gebruiken.
Wat is nu de rationele basis van ethiek, volgens Singer? De rede in ethiek gaat niet enkel over het in
vraagstellen van de autoriteit der gewoonten. Ethisch redeneren omvat ook de rechtvaardiging van
individueel gedrag ten op zichtte van anderen. De idee van belangeloosheid treedt voor Singer op de
voorgrond: ethische beslissing vraagt om een verdediging ten aanzien van de andere. Het eigenbelang
moet opzij geschoven worden en men zoekt naar een verantwoording die rekening houdt met
algemeen belang. Door zich te verplaatsen in het perspectief van de andere, komt het besef dat het
eigenbelang niet meer is dan het belang van de andere daar die andere dezelfde behoeften, verlangens
en capaciteiten heeft. In deze redenering bouwt de idee van belangeloosheid zich uit tot een breder
principe van onpartijdigheid. Het leidt Singer ertoe om te stellen dat de rationele basis van moraal en
morele beslissingen terug gebracht kan worden tot ‘the principle of equal consideration of interest’.
Dit principe steunt enerzijds op de idee dat alle mensen bepaalde belangen hebben en anderzijds dat
de mens rationeel in staat is zich te bewegen in het breder perspectief van de andere. Het ondersteunt
ook Singers stelling dat ethiek geëvolueerd is uit onze sociale instincten en onze capaciteit tot
redeneren. Geïnspireerd door het utilitarisme, is onze ethiek voor Singer een samenvatting van alle
individuele voorkeuren die onpartijdig afgewogen worden tegen elkaar. Ethische regels zijn de
uitkomst van deze balans en zorgen voor het behartigen van het grootste aantal wensen en
voorkeuren.
Ethiek als instelling verlangt dus, volgens Singer, dat een individu zijn handelingen kan rechtvaardigen
ten op zichten van zijn eigen stam, samenleving of medemens.169 Deze rechtvaardiging steunt op het
basisprincipe van onpartijdigheid: mijn eigen belangen, behoeftes en verlangens zijn niet meer of
minder waard dan de belangen, behoeftes en verlangens van de andere. Een individu heeft een aantal
verplichtingen tegenover zijn samenleving of stam en verkrijgt ook een aantal rechten binnen zijn eigen
samenleving of stam. Vaak is er echter sprake van uitsluiting van individuen die niet behoren tot de
eigen morele gemeenschap. Het zijn vreemden, buitenstaanders die geen rechten verkrijgen en niet
dezelfde plichten moeten vervullen. Singer ziet een verschuiving van belangenloosheid ten opzichte
van de eigen individuele groep naar een meer universeel gezichtspunt waarbinnen ook leden van
andere groepen opgenomen worden in een ethische instelling. De cirkel die de morele groep omlijnt,
breidt zich uit en omsluit meer mensen, en treedt buiten de grenzen. Deze verschuiving is voornamelijk
te danken aan de rede. Rechtvaardigingen die exclusief opgaan voor de eigen groep, geven een gevoel
169
Singer, Peter. The Expanding Circle: Ethics and Sociobiology. Clarendon Press, Oxford, 1981: p111
85
van een logische inconsistentie in de ogen van rationele wezens. Bovendien treden ethische
rechtvaardigingen op in een klimaat van discussie en dialoog waar individuen en groepen elkaar
tegemoet proberen te komen. Dit tegemoet komen verloopt vanuit een rationeel zoeken en verklaren,
dat steunt op het basisprincipe van belangeloosheid. Daarnaast zorgt rationeel onderzoek voor het
overpeinzen van de eigen sociale gewoonten. Het nodigt uit om op zoek te gaan naar een andere
ethische basis die meer universeel gekleurd is of zich althans neutraler opstelt ten opzichte van de
eigen opvoeding. Een uitbreiding van de morele cirkel is een logisch gevolg van rationele reflectie.
Singer ziet een algemene evolutie waar altruïstische gedragingen zich verder uitbreiden van de eigen
familie, stam, natie, ras tot alle mensen. De volgende stap, voor Singer, is een uitbreiding naar de
dieren en naar elk levend wezen waarvan het welzijn kan aangetast worden door onze handelingen.
Slechts wanneer al diegenen die pijn en genot kunnen ervaren binnen onze morele cirkel zijn
opgenomen, zal onze ethiek zijn lange en onregelmatige koers beëindigd hebben.170
Besluit
Ons rationeel vermogen is de stuwkracht van menselijke vooruitgang.171 De rationele capaciteit van de
mens zorgt voor het doorzien van abstracte en universele sleutels en, gecombineerd met ons
empatisch vermogen, zorgen deze mechanismen voor een verbreding in de emotionele identificatie
met anderen die ver van ons af staan. Morele vooruitgang is het verbreden van onze morele
gemeenschap op basis van het inzicht dat iedere mens gelijk is in het zoeken naar welzijn. De mens is
verbonden met zijn directe omgeving maar op grotere schaal maakt hij deel uit van de wereld. Ook de
toekomstige generaties moeten in de morele gemeenschap ingesloten worden. “The expanding circle”
kunnen we verbinden met de kosmopolitische gedachte waar ieder individu, als inwoner van de
wereld, deel uitmaakt van een globaal ethisch systeem. Solidariteit en mensheid komen op de
voorgrond. Het kosmopolitisme is vandaag de dag een geliefde leer. In het kader van mondialisering
komen we steeds meer in contact met mensen van over heel de wereld. Technologische verbeteringen
zorgen voor een sneller transport, grootschalige communicatiemiddelen en de economie is niet langer
een lokaal gebeuren. Mede door de uitbreiding van onze sociale relaties, spelen politieke
aangelegenheden zich op wereldniveau af. Ons sociaal systeem oriënteert zich op de wereld en
ethische vraagstukken schemeren tussen de grenzen van economische en politieke drijfveren door.
Het hedendaags kosmopolitisme richt zich op de relatie tussen de mens en zijn omgeving waar zowel
170
Singer, Peter. The Expanding Circle: Ethics and Sociobiology. Clarendon Press, Oxford, 1981: P124
171
86
het welzijn van de wereld en de toekomstige generaties als levende wezens een belangrijke plaats
krijgen. De milieuproblematiek is een dringende zaak die we op wereldschaal dienen uit te puzzelen.
Ook de macht van politieke en economische monopolies is een belangrijk element in het
kosmopolitisch denken. Misdaad tegen de mensheid moet bestraft worden, rechtvaardige
oorlogswetten moeten worden opgesteld zodat onnodig lijden de wereld uitgeholpen wordt.
Bovendien zijn de mensenrechten een stokpaardje in dit kosmopolitisch denken. Individuen, burgers
moeten beschermd worden tegen de toenemende macht van de wereldpolitiek en economie.
Kosmopolitisme steunt op de idee van een globale verbondenheid en de erkenning dat elk individu
autonomie en vrijheid omarmt en bovenal dat elke mens pijn en lijden kan ervaren. De morele, sociale
en geografische afstand is kleiner, dus onze sociale systemen moeten ook veranderen in het licht van
een globale ethiek.
Onze huidige wereld kent een grote kloof tussen rijk en arm; onderdrukten en machthebbers. Eigenlijk
kunnen we stellen dat de wereld voor een groot deel bestuurd wordt door slechts een aantal mensen,
culturen en naties. In deze lijn kunnen we de inzichten van Toynbee verbinden met het optimistische
denkbeeld van Singer.172 Toynbee stelt dat er een morele kloof heerst in de wereld. Macht is
geconcentreerd op territoriaal niveau. De machtsverhoudingen zorgen voor een belemmering van de
uitbreiding van de morele gemeenschap. Spanning tussen behoeften van de “happy few” en de rest
van de wereld zorgen voor vele moeilijkheden bij beslissingen die moeten genomen worden op
wereldniveau. Het vergt een realistische kritiek wanneer we kijken naar de complexiteit van het debat
rond het klimaat, oorlogen, economische onderdrukking en crisissen,… Dit zorgt voor een vertraging
in het scheppen van een rechtvaardige en vredevolle wereld waarin iedere mens gelijk en vrij is, en
deel van een morele gemeenschap op wereldniveau.
172
Linklater, Andrew. “Moral Progress and World History: Ethics and Global Interconnectedness.” Questioning Cosmopolitism 6 (2010):
21–35.
87
4. Michelle Moody-Adams: Inzicht in Semantische Diepte
Moody-Adams173 stelt dat morele vooruitgang niet ligt in het ontdekken van fundamenteel nieuwe
morele ideeën, concepten of wereldbeelden. Morele vooruitgang is het verdiepen van de semantische
betekenis die wij geven aan morele concepten. Het gaat om het herformuleren van nieuwe inzichten
waar we stuiten op een onvolledigheid, onverzadiging of een afwijking. Dit herformuleren komt tot
stand door zowel rationeel onderzoek als concrete situaties die ons op een gebrek wijzen.
Moody-Adams probeert in haar visie een repliek te zoeken op de stelling dat morele vooruitgang plaats
vindt in het radicaal breken met oude opvattingen. Zij verwijst naar Cheshire Calhoun die, naar het
voorbeeld van Kuhn, morele vooruitgang ziet als het wisselen van paradigma’s. We hebben een
normale en abnormale morele context. In de normale morele context is de juistheid van een handeling
volledig transparant omdat het deel uitmaakt van een aanvaard moreel stelsel. Daarnaast is er de
abnormale morele context die voorbij de grens van de normale context gaat. Subgroepen verkeren in
deze abnormale context en komen tot nieuwe redelijke kennis. Zodanig kan morele vooruitgang zich
ontwikkelen. Deze subgroepen proberen vervolgens hun nieuwe inzichten te verspreiden zodat deze
nieuwe noties hun weg vinden in de normale morele context.
Onze morele concepten zijn pogingen om symptomen van de wereld te schetsen. Deze verschijnselen
zijn zeer ingewikkelde fenomenen die boven ons praktisch begrip uitsteken. Bijgevolg zijn onze morele
idealen en principes niet voldoende scherp om deze complexe concepten te omvatten. Een begrip als
‘rechtvaardigheid’ verwijst naar een gesofisticeerd stelsel dat we niet kunnen omschrijven in slecht
één woord. Daarom is het moeilijk om aan onze morele overtuigingen een strikte, eenvormige
bestemming te geven. Morele vooruitgang is bijgevolg niet te herleiden tot het volbrengen van morele
waarheid of het bolwerken van een morele visie. In deze opvatting zou morele vooruitgang eerder de
rijke waaier aan morele begrippen terugschroeven. Morele vooruitgang is, volgens Moody-Adams, het
doorgronden van morele concepten zodat we er een betere grip op hebben, het dieper graven in onze
morele voorstellingen zodat we onze ervaringen beter kunnen kwalificeren en ons moreel
gereedschap beter kunnen benutten. Zodanig zal morele vooruitgang op praktisch niveau het resultaat
zijn van een betere toepassing van nieuwe inzichten en idealen zowel in ons individueel gedrag als in
sociale instituten. Morele vooruitgang heeft altijd een plaatselijk karakter, enerzijds omdat we geen
173
Moody-Adams, Michelle. “The Idea of Moral Progress.” Metaphilosophy 30, no. 3 (July 1999): 168–85.
88
specifiek begrip hebben van de bestemming van die vooruitgang en anderzijds omdat onze morele
inzichten altijd cirkelen rond veranderlijke bekommernissen.
We ontdekken geen nieuwe ideeën, maar herformuleren onze ethische gedachten waardoor hun
werking verbetert. Nieuwe overtuigingen ontstaan niet uit het niets. Ze vloeien voort uit onze
bestaande verzameling van morele inzichten. Op die manier zullen we enkel een nieuwe opvatting
meenemen in ons gedachtengoed wanneer deze past binnen ons bestaand conceptueel kader. Ook
filosofisch onderzoek moet in dezelfde lijn figureren van onze dagelijkse morele beproevingen. MoodyAdams onderstreept het belang van een constructieve moraal die bestaande morele ideeën probeert
te herinterpreteren en te vervolledigen in de vorm van nieuwe principes en idealen. Gezien het feit
dat geen enkel principe of ideaal voldoende nauwkeurig onze morele concepten kan omsluiten, kan
morele vooruitgang niet liggen in het volbrengen van een onveranderlijk ideaal.
Er is dus geen absolute morele standaard om onze morele interpretaties te evalueren en onze
aspiraties in het continuüm van vooruitgang te plaatsen. Desondanks is er sprake van morele
vooruitgang in onze sociale prakrijk. Onze morele oordelen figureren in een concreet patroon van
context gebonden betekenissen.174 Het zijn concrete overtuigingen en emotionele associaties die een
individu rond bepaalde handelingen, instituten, gemoedstoestanden en ondernemingen, heeft. Deze
patronen zorgen ervoor dat we handelingen, ondernemingen en instituten moreel evalueren. MoodyAdams verwijst naar een verduidelijkend voorbeeld rond het doden van bejaarden. Kinderen zouden
hun bejaarde ouders kunnen doden omdat ze hun ouders op deze manier bevrijden van het aardse
leven en zo sneller in de hemel belanden. Deze kinderen evalueren het doden van bejaarden op een
andere manier dan mensen die stellen dat het vermoorden van ouders een schending is van het
menselijk leven.175 Beiden geven een andere betekenis aan het intentioneel doden. Hun evaluatie
heeft te maken met een concrete overtuiging (bv bestaan van een hiernamaals) rond hetzelfde concept
(de dood). Moreel onderzoek kan onze opvattingen veranderen enkel en alleen wanneer het de
concrete overtuigingen en affectieve verbindingen die een betekenis toevoegen aan de context, kan
wijzigen en een moreel oordeel op gang zetten. Zo zullen ook onze morele concepten zich verbreden
en complementeren.
Om wijzigingen aan te brengen en dus een morele vooruitgang op gang te brengen, kunnen we gebruik
maken van enkele argumentatieve strategieën. We kunnen iemand wijzen op empirische feiten die
een onderwaardering kennen in iemands oordeel, we kunnen aantonen dat bepaalde emoties die met
een handeling of persoon verbonden zijn een onredelijke basis hebben, we kunnen inconsistenties
174
175
Moody-Adams, Michelle. “The Idea of Moral Progress.” Metaphilosophy 30, no. 3 (July 1999): p174 (eigen vertaling).
Moody-Adams, Michelle. “The Idea of Moral Progress.” Metaphilosophy 30, no. 3 (July 1999): p175.
89
tussen een overtuiging en praktijk aanduiden, we kunnen onze concepten hervormen door een nieuwe
beeldvorming toe te genereren of we kunnen de weerstand tegen zelfonderzoek verbreken.176 Het
zijn strategieën die we zowel rationeel als gevoelsmatig gebruiken om een ons oordeel te herzien en
te herformuleren.
Moraalfilosofen kunnen een geringe rol spelen in morele vooruitgang, omdat zij politieke en sociale
figuren kunnen inspireren met nieuwe inzichten. Maar uiteindelijk zijn het slechts politiek en sociaal
geëngageerde morele spelers die morele visie kunnen omzetten in een beleid of praktijk. Politieke
leiders, opvoeders, ouders, spirituele leiders, dokters, rechters en advocaten, enz. zijn de werkelijke
behoeders van een morele vooruitgang. Slechts hun handelingen kunnen sociale praktijken en
instituten veranderen.
Uiteindelijk gaat morele vooruitgang over een wijziging in onze houding of perceptie. Het gaat over
een gevoel dat we bepaalde praktijken niet langer kunnen tolereren of aanvaarden. In de filosofische
wereld gebruikt men voornamelijk rationele argumenten om bepaalde visie te weerleggen. Maar in
ons dagelijkse leven spelen ervaringen een belangrijke rol in de perceptie van gebreken. We stuiten op
een krachtige belevenis die ons vertelt dat iets niet voldoet.177 Natuurlijk is rationeel onderzoek
belangrijk om morele praktijken te coördineren. Maar rationele disputen die in de academische wereld
plaatsvinden, zullen zeer moeilijk hun weg vinden in het dagelijkse leven van de mens. Moody-Adams
verwijst naar “first personal social experience”.178 Bijvoorbeeld een kunstwerk kan een morele
onthulling met zich meebrengen zoals de Guernica van Picasso die de gruwel van de oorlog toont. Of
Uncle’s Tom Cabin van Harriet Breecher Stone die de schaamteloosheid van slavernij demonstreert.
Het bekijken van zo een schilderij, kan de inconsistentie tussen onze overtuigingen en de realiteit
blootleggen en ons dwingen om verder na te denken of te handelen. Het zijn gelegenheden om onze
ervaringen met rationele reflectie samen te voegen, zo zullen we trachten om de betekenis van morele
concepten relevant te maken. We verkennen onze overtuigingen en zoeken naar een manier om de
dingen te veranderen.
Morele progressie heeft bovendien als belangrijke voorwaarde dat mensen zichzelf en de wereld
rondom zich in vraag stellen. Zelfreflectie en interactie met anderen zorgt voor een beter inzicht in
onze waardeoordelen. Vaak ontdekken we inconsistenties, implicaties of wroegingen door te
discussiëren met anderen. Het verkennen van de taal van de andere zorgt voor een dieper begrip van
de eigen taal. Beperkte morele vooruitgang ligt dus niet zozeer in het feit dat we revolutionaire ideeën
Moody-Adams, Michelle. “The Idea of Moral Progress.” Metaphilosophy 30, no. 3 (July 1999): p 175.
Field, G.C. “Is Moral Progress a Reality?” Philosophy 6, no. 23 (July 1931): 307–22.
178
Moody-Adams, Michelle. “The Idea of Moral Progress.” Metaphilosophy 30, no. 3 (July 1999): p175-177.
176
177
90
niet verwerken in onze praktijken, maar dat we niet bereid zijn om met open vizier onze morele idealen
te verkennen. Moraal is een complex gegeven. Het is moeilijk om haar verscheidenheid absoluut te
interpreteren. Elke menselijke interpretatie kan fout zijn want onze kennis is feilbaar. Vandaar moeten
we altijd voorzichtig omspringen met onze morele en sociale praktijken en instituten. Reflectie en een
kritisch bewustzijn moeten altijd aanwezig zijn. Het is waarschijnlijk dat we bij deze vaststellening
vooruitgang vaak verbinden met de ontwikkeling van geweldloze praktijken, die een vorm van vrijheid
ondersteunen. De sociale praktijk moet immers altijd het zelfonderzoek respecteren. Zelfreflectie
vormt de basis van een waardig en betekenisvol leven.
Besluit
Moody-Adams geeft een vrij theoretische benadering van morele vooruitgang als het herformuleren
van morele concepten. Onze morele concepten dienen als leidraad om morele idealen en principes op
te bouwen. Maar onze codes zullen nooit volledig de samenstelling van een moreel concept kunnen
omvatten. Bewegingen op rationeel en emotioneel niveau kunnen ons wijzen op inconsistenties
binnen onze overtuigingen of praktijken. Als gevolg verrijken we ons inzicht in morele concepten en
herformuleren we onze idealen, principes en praktijken. Het is inderdaad opvallend dat veel
betekenissen verschillen naargelang het tijdskader en ontwikkelingen. De bio-ethiek is een mooi
voorbeeld van het herformuleren van morele idealen. Het is een domein waar de mens voor nieuwe
uitdagingen staat en waar onze ethische achtergrond niet aangepast is aan de vragen die de
ontwikkelingen in de geneeskunde ons stellen. Vragen rond leven en dood zijn plots heel praktische
en dwingende vragen.
Moody-Adams verschaft een interessant inzicht in de manier waarop mensen hun morele
overtuigingen vormen. De rationele methode is een onderdeel van het overtuigingsproces maar niet
het enige. Sterker nog, vaak brengen eerder emotionele argumenten of concrete situaties ons tot
twijfel. Morele vooruitgang is, in haar visie, sterk afhankelijk van de menselijke activiteit en praktijk.
Beelden in het journaal, kunst, onderwijs, wanhoopsdaden van individuen, enz vormen een belangrijke
factor om tot interventie over te gaan. Moraal en ethiek ontstaan, in de lijn van Kitcher, tussen mensen
en vanuit een sociaal ongenoegen. Moraalfilosofie kan vanuit een intellectueel kader helpen om
veranderingen te plaatsen en inzichten rond de mens gebruiken in het sensibiliseren van individuen.
Maar de echte verandering vindt plaats in de hoofden van een samenleving. Moraalridders, sociale
figuren, burgers,… zijn de echte strijders die een vooruitgang op gang kunnen brengen. Een mooi
voorbeeld is de rol van sociale media in de aanloop van de Arabische Lente in 2010 waarin burgers
protesteerden tegen het heersende regime.
91
5. Ruth Macklin: Mensheid en Menselijkheid
In haar zoektocht naar de betekenis van morele vooruitgang, probeert Ruth Macklin een criterium
voorop te stellen dat zowel onze gevoelsmatige invulling als filosofische en maatschappelijke
interpretatie van morele vooruitgang onderbouwt.179 Daarnaast probeert zij ook een objectief
criterium te omschrijven dat los staat van meta-ethische posities en een toetssteen is dat een
bruikbaar meetinstrument is om culturen en maatschappijen te vergelijken.
Morele vooruitgang is geen individueel maar een sociaal begrip. Het verwijst naar gebeurtenissen,
instituten en praktijken in een specifieke tijd, cultuur, land of samenleving. Het gaat niet om individuele
handelingen of persoonlijke kenmerken en hun ontwikkeling. Bovendien moet de invulling van morele
vooruitgang toepasselijk zijn om zowel verschillende tijdperken als huidige samenlevingen en culturen
te vergelijken. Bovendien verbinden we morele vooruitgang met de idee van verbetering. Wanneer we
dus een verandering als een vooruitgang evalueren, geven we een positieve connotatie aan specifieke
verschillen tussen praktijken.
Het concept morele vooruitgang heeft twee componenten. Een beschrijvend gedeelte dat
veranderingen of verschillen in wetten, gebruiken, praktijken, menselijke inspanningen,
geloofssystemen inspecteert. De verschillen tussen culturen en tijdperken gebruiken we als een
rechtvaardiging om te spreken over vooruitgang. Cross-culturele verschillen worden met elkaar
vergeleken en dit dient als basis om een oordeel te treffen. Het is een comparatieve methode.
Vervolgens heeft morele vooruitgang ook een normatieve component. We voegen een positieve
waardering toe aan verandering. Morele vooruitgang krijgt betekenis in de vervolmaking van onze
menselijke cultuur. Dit normatieve aspect vloeit voort uit de kenmerken van vooruitgang en niet uit
een morele theorie. Hiermee bedoelt Macklin dat, los van welke meta-ethische positie, vrijwel
iedereen deze kenmerken positief evalueert. We voegen aan de beschrijving van vooruitgang een
waarde oordeel toe waardoor het een morele vooruitgang wordt. De beschrijving verloopt volgens een
aantal criteria zodat we de verschillen kunnen ordenen. Maar de evaluatie bestempelt een
ontwikkeling als verbetering.
179
Macklin, Ruth. “Moral Progress.” Ethics 87, no. 4 (July 1977): 370–82.
92
Elk domein heeft haar eigen criteria om een vooruitgang te stipuleren. We moeten een aantal
doelstellingen hebben opdat we van vooruitgang kunnen spreken. Deze ambities zijn verschillend van
domein tot domein. Bovendien zal een vooruitgang op het ene gebied niet noodzakelijk een
vooruitgang zijn voor de gehele mensheid. Een schoolvoorbeeld is de technologische vooruitgang.
Binnen het domein van de technologie is de hele ontwikkeling een enorme verbetering, maar voor de
mensheid in het algemeen kunnen we heel wat kanttekeningen plaatsen zoals de opwarming van de
aarde, vervuiling, uitputting van natuurlijke bronnen,…
Macklin hanteert twee fundamentele principes die het begrip morele vooruitgang duiden. Het principe
van menselijkheid en het principe van mensheid. De mens is enerzijds een voelend wezen maar
anderzijds onderscheidt zijn rationeel vermogen zich van andere dieren. Gevoeligheid en rationaliteit
zijn twee wezenlijke kenmerken van de mens. Het principe van menselijkheid onderbouwt de
capaciteit tot medelijden en sympathie en verwijst naar de mate waarin een cultuur rekening houdt
met het feit dat de mens pijn en lijden kan ervaren. Het principe van mensheid fundeert het rationele
vermogen van de mens. Het gaat over de erkenning van menselijke waardigheid, basisautonomie, de
intrinsieke waarde van de mens. Rationaliteit en gevoeligheid zijn bovendien twee hoofdkenmerken
van moraliteit als instituut. Vandaar dat deze twee principes het best geschikt zijn om een morele
vooruitgang te omschrijven. Samengevat is een cultuur, samenleving, land, praktijk of historische tijd
van een moreel hoger niveau, naargelang de gevoeligheid en erkenning die hun wetten, gebruiken,
instituten en praktijken toekennen aan het menselijk lijden en aan de menselijke waardigheid,
autonomie en intrinsieke waarde van de mens.
Deze twee principes vind je ook terug in alle noemenswaardige ethische theorieën. De Kantiaanse
gedachte focust op de rationele mens. Iedere mens kan zijn levensdoelen voor zichzelf uitstippelen.
We moeten de autonomie en de vrijheid respecteren en geen doelen opleggen. Bovendien heeft de
rationele mens een intrinsieke waarde, wat wil zeggen dat hij nooit als middel mag dienen, maar altijd
het doel op zich moet zijn. Het utilitarisme met Bentham als hoofdfiguur schuift de voelende mens
naar voren en omschrijft het goede in de vorm van het mijden van pijn en lijden. Elke mens is gelijk in
dit voelen en telt als één in de balans van goed en slecht. Ook in de ontwikkelingspsychologie komen
rationaliteit en gevoeligheid aan bod als essentiële voorwaarden om zich te ontplooien. Het gevoel van
vrijheid en autonomie zijn belangrijk voor onze eigenwaarde, gezondheid en algemeen welzijn.
Macklin verwijst naar de theorie van Maslow die een indeling maakt tussen basisbehoeften zoals
93
honger, affectie, veiligheid, eigenwaarde en metabehoeften zoals rechtvaardigheid, goedheid,
schoonheid, eenheid.180 Beiden zijn even belangrijk voor het menselijk welzijn.
Elk principe afzonderlijk is een noodzakelijke waarde, maar niet afdoende om een compleet beeld te
schetsen van het wezen van de mens. Menselijkheid en mensheid vormen een geheel en vullen zo de
notie van morele vooruitgang grondiger in, een invulling die weliswaar verandert naar gelang onze
levensomstandigheden. Ondanks de vaagheid van deze principes, kunnen we toch gedragsmatig en
contextueel deze concepten aanwijzen in ons sociaal leven.
Morele vooruitgang is een sociale aangelegenheid. De wetten en gebruiken van een samenleving
weerspiegelen de morele overtuigingen. Het zijn indicatoren van wat moreel is toegestaan en wat
geschikt gedrag is. Het gaat niet over de menselijke natuur. We kunnen niet meten of de mens op zich
moreel verbeterd is. Onze handelingen worden immers vaak gestuurd door onze passies. Sociale,
politieke en wettelijke instituten reguleren ons gedrag. Het is een weerspiegeling van onze idealen en
bijgevolg kunnen we enkel op deze manier morele vooruitgang meten. Toegepast op de twee
principes, menselijkheid en mensheid, moeten we niet kijken naar de criminaliteitscijfers binnen een
cultuur, maar naar de manier hoe men overtredingen bestraft. Het strafsysteem reflecteert het respect
voor de gevoeligheid en rationaliteit voor iedere persoon. Het afhakken van handen is bijvoorbeeld
minder in overeenstemming met de twee basisprincipes, dan bijvoorbeeld een werkstraf. Ook de
publieke opinie is belangrijk. De reactie van mensen op bepaalde gebeurtenissen toont de
verontwaardiging of goedkeuring van een systeem. Bijvoorbeeld protesten, betogingen, sociale media,
geschriften, pers,…
Ook binnen de geschiedenis van de filosofie, kunnen we een morele vooruitgang waarnemen in
verschillende denksystemen. Macklin duidt het verschil tussen de moderne en antieke
rechtvaardigheidstheorie aan van bijvoorbeeld John Rawls en Plato waar men In de klassieke theorieën
bijvoorbeeld slavernij tolereert en de staat een sterk paternalistisch karakter krijgt, waardoor wordt
het gebruik van propaganda minder gehinderd wordt. Ook hier brengen de twee criteria van
vooruitgang een goede basis om theorieën en maatschappijvisies te vergelijken.
Besluit
Macklin geeft een bruikbare invulling aan morele vooruitgang. De twee principes mensheid en
menselijkheid geven een mooi criterium om structuur te brengen in het concept morele vooruitgang.
Bovendien lopen deze noties samen met heel wat praktijken en theorieën die we verbinden met de
180
Macklin, Ruth. “Moral Progress.” Ethics 87, no. 4 (July 1977): p 378.
94
menselijke cultuur. Ik denk dat deze invulling ook een goede aanvulling vormt op Kitcher. Het zijn twee
duidelijke principes die we kunnen hanteren in het evalueren van morele veranderingen. Mensheid en
Menselijkheid is een iets specifiekere en bredere uitwerking van het altruïstisch vermogen.
Het principe van menselijkheid en mensheid vormt een brug tussen intellectuele, ethische, biologische
inzichten en wat mensen concreet of gevoelsmatig ervaren als morele vooruitgang. Een voorbeeld is
het tekort aan winteropvang voor daklozen in Belgie rond 2011. Door de koude stierven mensen op
straat. In het politieke debat werd heftig gediscussieerd wiens schuld dit was, maar een concrete
oplossing om mensen tijdelijk opvang te bieden, scheen niet het eerste agendapunt te zijn. Ik neem dit
voorbeeld omdat ik mij de verontwaardiging bij veel mensen herinner. Een verontwaardiging die een
ongenoegen uitte in de vorm van “hoe is het toch mogelijk, vandaag de dag”. Ik denk dat de idee van
menselijkheid hier een perfecte aansluiting op is.
95
6. Besluit
Morele vooruitgang is een sociaal mechanisme dat doelt op een positieve beweging naar een
harmonieus geheel. Het ethisch project is een menselijk gegeven dat draait rond rationaliteit en
medeleven. Onze morele praktijk verbetert zich door een onpartijdige en onzelfzuchtige ingesteldheid
te handhaven in onze morele dimensie. Rationeel onderzoek en zelfreflectie brengen onze waarden
en normen aan het licht en ondersteunen een evenwichtig moreel stelsel dat onze sociale relaties
superviseert. Daarnaast ontwikkelt het ethisch project zich tot een sociaal mechanisme dat medeleven
tegemoet komt, het empatisch vermogen ontpopt zich in normen en waarden die de menselijke
kwetsbaarheid vooropstellen. We kunnen deze als maatstaf gebruiken om verbetering te onderzoeken
en te kijken hoe we onze huidige morele stelsels kunnen herformuleren.
De menselijke ratio en kwetsbaarheid vormen de inhoudelijke criteria om morele veranderingen te
evalueren. Morele vooruitgang is het toekennen van waardigheid aan elke mens. Onze waarden,
normen en idealen moeten we betrekken op elk menselijk wezen, onze sociale instituten moeten een
kader bieden om de autonomie, vrijheid, gelijkheid te vrijwaren en een bescherming bieden voor de
kwetsbaarheid van de iedere mens.
De moraalfilosofie, sociologie, psychologie dienen als hulpmiddelen om het ethisch project te
onderbouwen zodat haar doelstellingen kunnen verbonden worden met de menselijke capaciteit,
aspiraties en welzijn. Bovendien kan moraalfilosofie wijzen op gebreken in onze morele praktijk of
overtuigingen en kan zij een inspiratie bieden voor individuen, beleidsmakers en opvoeders om onze
sociale organisatie tot een beter eind te brengen. Maar ook de kunst, journalistiek en sociale media
kunnen personen aanzetten tot een kritisch bewustzijn dat het belang van interventie onderstreept.
Morele vooruitgang is niet vanzelfsprekend. Onze handelingen maken het verschil. Wetenschappelijke
kennis kan ons inzichten verschaffen in de manier hoe we morele veranderingen op gang kunnen
brengen in de huidige wereld. Maar bovenal ligt de verantwoordelijkheid, de morele keuze om beter
te doen bij de mens zelf. We mogen nooit ophouden te streven naar menselijke waardigheid, een doel
dat steeds moet herzien worden in een veranderlijke wereld.
96
Algemeen Besluit
Onze ethische systemen figureren als een antwoord op onze sociale omgeving en evolueren mee met
onze levensomstandigheden. De uitdagingen en problemen zijn veranderlijk doorheen de tijd dus ook
onze ethische praktische zal zich telkens weer opnieuw aanpassen zodat er terug een harmonie tot
stand komt. Ethiek is een complex fenomeen dat een lange geschiedenis kent en haar oorsprong ligt
bij onze voorvaderen die in samen in kleine, gemengde groepen leefden. Naarmate de groep groter
werd, groeiende ook sociale mechanismen om de sociale harmonie binnen de groep te bewaren.
Moraal en ethiek zijn een uitkomst van een sociaal conflict die de groepsharmonie verstoord.
Bovendien steunen moraal en ethiek op het altruïstische en empathisch vermogen van de mens. Door
middel van onze rationele capaciteit kwamen (abstracte) regels, waarden en normen tot stand die de
sociale harmonie beter kunnen sturen. Ook taal en het ontwikkelen van een strafsysteem brachten
een bijdrage in de ontwikkeling van ethiek en zorgden voor een bewerkstellen van sociale harmonie.
De morele praktijk is de essentiële drijfkracht in de ontwikkeling van morele vooruitgang. Mensen
denken oplossingsgericht en proberen een concreet ongenoegen zo snel mogelijk te verzachten. We
reageren doelbewust en direct zonder een volledig overzicht te hebben rond de oorzaken van een
sociaal probleem. Onze morele praktijk fungeert in een complex kluwen van emotionele en rationele
aspiraties maar ook andere factoren zoals sociale relaties, opvoeding, ervaringen, maatschappelijke
waarden vormen de lijnen van het ethisch project.
De menselijke natuur verbetert niet maar de menselijke cultuur, sociale instituten en instellingen
brengen een menselijk klimaat opgang dat leefbaar is voor zoveel mogelijk mensen. Sociale instituten
en instellingen, zoals onderwijs, opvoeding, rechtssysteem en andere maatschappelijke organisaties
zorgen van het internaliseren en socialiseren van waarden en normen.
Er is geen ultiem of absoluut goed. Net zo is er geen absolute morele praktijk die als beste systeem
optreed om sociale harmonie en coöperatie te bewerkstellen. Onze sociale instituten moeten bijgevolg
de diversiteit van de mens en de pluraliteit binnen morele overtuigingen zoveel mogelijk respecteren.
Dit kan door een objectief stelsel te construeren dat een eenheid kan vinden in de veelzijdigheid van
individuen en het menselijk welzijn kan stimuleren. De rationele en gevoelige component van de mens
vormen twee universele kernen waarrond sociale instituten draaien. Vrijheid, gelijkheid, autonomie
en waardigheid zijn gevolgen van het respect voor het rationeel vermogen van de mens. Daarnaast
kan de mens ook pijn en lijden voelen waardoor ons empatisch vermogen een belangrijke factor het
eerbiedigen van de gevoelige zijde van de mens. De idee van menselijkheid en waardigheid spelen een
grote rol in de evaluatie van morele systemen. Uiteindelijk zijn sociale en morele instellingen gemaakt
97
door en voor de mens en moeten onze morele stelsels onze aspiraties en behoeften zoveel mogelijk
weerspiegelen.
Morele vooruitgang is een geloof, een evaluatief concept dat betekenis toevoegt aan de menselijke
geschiedenis, inspanning en bestaan. Het uit de hoop van de menselijke ontplooiing en het menselijk
floreren. Bovendien symboliseert morele vooruitgang ook de gedachte dat we de goede richting
uitgaan en de morele gemeenschap menselijk welzijn zal brengen.
Morele vooruitgang kent geen eindpunt. Onze morele praktijk verbetert zich door telkens zich opnieuw
te verfijnen en aan te passen aan de nieuwe vragen en uitdagingen in onze sociale omgeving.
Bovendien betekent een vooruitgang op het ene domein niet noodzakelijk een vooruitgang in het
andere gebied. Zo is er een enorme technologische vooruitgang gemaakt maar op ethisch niveau
kunnen we diezelfde vooruitgang in vraagstellen wanneer we de opwarming van de aarde voor ogen
nemen. Ook economisch tellen veel veranderingen als een vooruitgang maar anderzijds brengt ons
economisch systeem een ongelijkheid in de wereld met zich mee.
Morele vooruitgang is ook niet noodzakelijk. Het is geen natuurlijk gegeven van verbetering. Onze
handelingen en creativiteit sturen morele vooruitgang waardoor menselijke verbetering een morele
keuze is. We hechten belang aan moraliteit en ethiek. Het staat ons toe om sociale relaties te
optimaliseren en zich te kunnen ontplooien. Maar diezelfde ethische eisen kunnen in conflict komen
met andere behoeften. Deze discrepantie brengt met zich mee dat morele vooruitgang altijd een
onafgewerkt streven zal blijven. Het is het zoeken tussen onze morele, sociale en individuele
doelstellingen. Niettemin is de idee van morele vooruitgang een belangrijk normatief kader dat ons
verplicht om buiten het eigen kader te treden en te streven naar menselijke harmonie.
Deze inzichten brengen mij terug op de twee vragen uit de inleiding waarop ik een samenvattend
antwoord wil geven:
(1) Hoe kun je het concept morele vooruitgang inhoudelijk invullen?
Morele vooruitgang gaat over de waardering van de menselijke cultuur die de eigenheid van
de mens onderbouwt. Rationeel en wetenschappelijk onderzoek zorgen voor een verbetering
van onze morele kennis die we kunnen gebruiken in de ontwikkeling van morele perfectie. Het
inzicht van de menselijke verbondenheid en eenheid sturen de zoektocht naar een
samenleving die een leefbaar kader brengt voor alle mensen. Het rationele en sociale aspect
in het vooruitgangsgeloof ondersteunen de zoektocht naar een rechtvaardige wereld die de
menselijke waardigheid als standaard neemt. Menselijk welzijn is de ambitie van morele
vooruitgang. Menselijke autonomie, menselijke vrijheid en menselijke gelijkheid beschermen
98
het welzijn als ook het in rekening brengen van de menselijke kwetsbaarheid. De uitwerking
van deze componenten vinden we in democratische waarden waar ontplooiing en respect voor
elke mens floreren en waar samenwerking centraal staat.
(2) Welke denkkaders kun je hanteren om de betekenis van morele vooruitgang te onderbouwen?
En op basis van welke criteria kan je oordelen of er vooruitgang, dan wel achteruitgang vast te
stellen valt?
Ethiek is een menselijk project. Het is een onderneming dat afgestemd is op onze
leefomgeving. De inhoud van het project is veranderlijk en complex. Ethiek functioneert als
waardig instrument om onze sociale relaties te structureren en een harmonie en coöperatie te
bewerkstelligen. Morele vooruitgang is het verfijnen, herformuleren en verbeteren van het
ethisch project. Het is de positieve beweging in het zoeken naar een sociale harmonie dat een
leefbaar kader brengt voor alle mensen.
De criteria van vooruitgang en regressie moeten objectief zijn en het product van rationeel
onderzoek zodat ze het wezen van de mens respecteren en een gerechtvaardigde
vergelijkingsbasis bieden. Mensheid en Menselijkheid zijn twee fundamentele principes
waarop morele en sociale praktijken kunnen worden teruggebracht. Mensheid en
Menselijkheid ondersteunen de idee van menselijke waardigheid. Om regressie en progressie
te beschrijven en evalueren, moeten we kijken naar de mate waarin de wetten, praktijken,
conventies van een samenleving, tijdperk of cultuur deze twee principes respecteren.
99
100
Bibliografie
anoniem. “Aristotle (384-322 B.C.E.).” Internet Encyclopedia of Philosophy - A Peer-Reviewed
Academic Resource. Accessed July 7, 2014. http://www.iep.utm.edu/aristotl/#H7.
Baltzly, Dirk. “Stoicism.” The Standford Encyclopedia of Philosophy, Spring 2014.
http://plato.stanford.edu/archives/spr2014/entries/stoicism/.
Baumann, Peter. “Philosophy Upside Down?” Metaphilosophy 44, no. 5 (Oktober 2013): pp579–
588.
Berghe, Gie Van Den. De Mens Voorbij - Vooruitgang En Maakbaarheid 1650-2050.
Meulenhoff/Manteau, 2008.
Brickhouse, Thomas, and Nicholas D. Smith. “Plato (427—347 BCE).” Internet Encyclopedia of
Philosophy. Lewis & Clark College;Lynchburg College, n.d.
http://www.iep.utm.edu/plato/#SH7f.
Burch, Robert. “Charles Sanders Peirce.” Stanford Encyclopedia of Philosophy, Summer 2013.
http://plato.stanford.edu/archives/sum2013/entries/peirce/.
Campbell, Richmond, and Victor Kumar. “Pragmatic Naturalism and Moral Objectivity.” Analysis
731, no. 3 (July 2013): 446–55.
Commers, Ronald. “Ideologie En Tijd: Ongelijktijdigheid En Polyritmiek in Het Wereldsysteem.
Een Wijsgerige Overweging over Irreversibiliteit En Ontvoogding.,” 2002.
http://home.pi.be/~kessel/cevi/docwebi/WSA1-1.htm.
Cummis, Robert. “Functional Analysis.” The Journal of Philosophy 72, no. 20 (November 20,
1975): 741–65.
Dawson, Dr. Michael. “Functional Analysis.” The University of Alberta’s Cognitive Science
Dictionary. Accessed April 30, 2014. http://penta.ufrgs.br/edu/telelab/3/functian.htm.
Dent, N.J.H. “The Expanding Circle. By Peter Singer.” Mind, New Series 93, no. 369 (January
1984): 138–40.
Duke, George. “The Sophists (Ancient Greek).” Internet Encyclopedia of Philosophy- A PeerReviewed Academic Resource. Deakin University, Australia. Accessed July 7, 2014.
http://www.iep.utm.edu/sophists/.
Fay, Sidney B. “The Idea of Progress.” The American Historical Review 52, no. 2 (n.d.): 231–46.
Ferguson, John. “Hellenistic Age.” Encyclopeadia Britannica, April 8, 2014.
http://www.britannica.com/EBchecked/topic/260307/Hellenistic-Age.
Field, G.C. “Is Moral Progress a Reality?” Philosophy 6, no. 23 (July 1931): 307–22.
101
Frapolli, Maria José, and Jésus Vega Encabo. “First Edition of the Lillius Lectures: Kitcher’s
Reconstruction in the Philosophy of Science.” Theoria 28, no. 77 (maart 2013): pp 181–184.
Ginsberg, Morris. Evolution and Progress. Essays in Sociology and Social Philosophy, III.
Melbourne, London, Toronto: William Heinemann LTD, 1961.
———. “The Theory of Progress.” Economics, no. 6 (oktober 1922): pp 228–237.
Ginzburg, Carlo. “Sporen. Wortels van Een Indice-Paradigma.” In Omweg Als Methode: Essays
over Verborgen Geschiedenis, Kunst En Maatschappelijke Herinnering, translated by Annie
van Rest. Nijmegen: SUN, 1988.
Godlovitch, Stan. 1998. “Morally We Roll Along (Optimistic Reflections) on Moral Progress.”
Journal of Applied Philosophy 15 (3): 271–86.
J.B.Bury. “Introduction.” In The Idea Of Progress: An Inquiry Into Its Origin and Growth.
University of Cambridge: The Project EBook. Accessed July 9, 2014.
http://www.gutenberg.org/files/4557/4557-h/4557-h.htm.
James, William. Pragmatism. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University
Press, 1975.
Kitcher, Philip. “Biology and Ethics.” In The Oxford Handbook of Ethical Theory, by David Copp,
pp 178–200. OXFORD UNIVERSITY PRESS, 2006.
———. “Function and Design.” Midwest Studies in Philosophy 18, no. 1 (September 1993): 258–
79.
———. “Knowledge, Society, and History.” Canadian Journal of Philosophy 23, no. 2 (June
1993): pp 155–177.
———. “Secular Humanism: Ethics as a Human Project.” presented at the Human Secularism:
Beyond Doubt - The Dwight H. Terry Lectureship, Yale Univeristy, maart 2013.
http://www.youtube.com/watch?v=ylpbVqTS8So.
———. The Ethical Project. Cambridge, Massachusetts; London, England: Havard University
Press, 2011.
Kuhn, Thomas. De Structuur van Wetenschappelijke Revoluties. Translated by Bastiaan Willink.
3e herz. druk. Boom Klassiek 21. Meppel, Amsterdam: Boom, 1979.
Linklater, Andrew. “Moral Progress and World History: Ethics and Global Interconnectedness.”
Questioning Cosmopolitism 6 (2010): 21–35.
Macklin, Ruth. “Moral Progress.” Ethics 87, no. 4 (July 1977): 370–82.
Makinster, David. “The Expanding Circle.” maart 2014.
http://www.youtube.com/watch?v=A5_e7kiBKNs.
102
Manser, Anthony. “The Expanding Circle. By Peter Singer.” The Philosophical Quarterly 33, no.
132 (July 1983): 305–7.
McGowan, John. “The Possibility of Progress: A Pragmatist Account.” The Good Society 17, no. 1
(2008): 33–42.
Moody-Adams, Michelle. “The Idea of Moral Progress.” Metaphilosophy 30, no. 3 (July 1999):
168–85.
Most, Glenn W. “Hesiod.” Edited by E. Craig. Routledge Encyclopedia of Philosophy. Londen:
Routledge. Accessed July 7, 2014. http://www.rep.routledge.com/article/A057.
Nisbet, Robert. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann, 1980.
Nuccetelli, Susana. “Pragmatic Naturalism and the Rvolutionary Quasi-Debunking of Morality.”
Criminal Justice Ethics 32, no. 2 (2013): 175–84.
Painter, George S. “The Idea of Progress.” American Journal of Sociology 28, no. 3 (November
1922): 257–82.
Peirce, Charles S. “How to Make Our Ideas Clear.” Popular Science Monthly, no. 12 (January
1878): 286–302.
———. “The Fixation of Belief.” Popular Science Monthly 12 (November 1877): 1–15.
Poster, Carol. “Protagoras (fl. 5th C. BCE).” Internet Encyclopedia of Philosophy - A PeerReviewed Academic Resource. Florida State University, U. S. A. Accessed July 7, 2014.
http://www.iep.utm.edu/protagor/.
Rachels, James. “Sociobiology and the ‘Escalator’ of Reason; The Expanding Circle: Ethics and
Sociobiology by Peter Singer.” The Hastings Center Report 11, no. 5 (Oktober 1981): 45–46.
Racine, Eric. “Which Naturalism for Bioethics? A Defense of Moderate (Pragmatic) Naturalisme.”
Bioethics 22, no. 2 (2008): pp 92–100.
Rotenstreich, Nathan. “The Idea of Historical Progress and Its Assumptions.” History and Theory
10, no. 2 (1971): 197–221.
Roth, Amanda. “Ethical Progress as Problem-Resolving.” The Journal of Political Philosophy 20,
no. 4 (2012): 384–406.
Schulkin, Jay. “Pragmatic Naturalism and Social Cooperation.” The Journal of Speculative
Philosophy, New Series 28, no. 1 (2014): pp 52–78.
Singer, Peter. The Expanding Circle: Ethics and Sociobiology. Clarendon Press, Oxford, 1981.
Sklair, Leslie. “Moral Progress and Social Theory.” Ethics 79, no. 3 (April 1969): pp 229–234.
Turan, Halil. “Memory and the Myth of Prometheus.” In Analecta Husserliana: The Yearbook of
Phenomenological Research Volume CI: Memory in the Ontopoiesis of Life, Book One:
103
Memory in the Generation and Unfolding of Life,. Analecta Husserliana; Vol. 101. Dordrecht:
Springer Science + Business Media, 2009.
Vermeersch, Etienne, and Johan Braeckman. De Rivier van Herakleitos - Een Eigenzinnige Visie
Op de Wijsbegeerte. Antwerpen/Amsterdam: Houtekiet, n.d.
Ward, Andrew. “Defending Ethical Naturalism: The Roles of Cognitive Science and Pragmatism.”
Zygon 40, no. 1 (Maart 2005): 201–20.
Weber, Erik. “Hoofdstuk 1: Charles S. Peirce.” In Kennis Ontrafeld; Vijftien Hedendaagse
Filosofen over Wetenschap, Ethiek En Metafysica, p 13–24. Garant, 2005.
Wouters, Arno G. “Verklaren Zonder Oorzaken Te Geven.” Algemeen Nederlands Tijdschrift Voor
Wijsbegeerte 3, no. 94 (n.d.): 178–93.
Citaten per deel:
Deel I: Nisbet, Robert. 1980. History of the Idea of Progress. Londen: Heinemann: p 177
Deel II: Roth, Amanda. 2012. “Ethical Progress as Problem-Resolving.” The Journal of Political
Philosophy 20 (4): p 389.
Deel III: Godlovitch, Stan. 1998. “Morally We Roll Along (Optimistic Reflections) on Moral
Progress.” Journal of Applied Philosophy 15 (3): p272
Download