Europees Economisch en Sociaal Comité Brussel, 29 januari 2010 ZITTING VAN 20 EN 21 JANUARI 2010 SAMENVATTING VAN DE GOEDGEKEURDE ADVIEZEN Dit document is in de officiële talen op te vragen via de website van het Comité : http://eesc.europa.eu/activities/press/summaries_plenaries/index_fr.asp Greffe CESE 3/2010 fr/en/RB/JVK/BW/MT/ed Belliardstraat 99 — 1040 Brussel — BELGIË Tel. +32 25469011 — Fax +32 25134893 — Internet: http://www.eesc.europa.eu NL -1- Samenvatting: 1. ECONOMIE EN GROEI ............................................................................................................. 2 2. FISCALITEIT EN DOUANE-UNIE ........................................................................................... 4 3. ONDERZOEK EN INNOVATIE ................................................................................................ 5 4. ONDERWIJS ................................................................................................................................ 6 5. CONSUMENTENVOORLICHTING EN -BESCHERMING.................................................. 7 6. ENERGIE EN VERVOER ........................................................................................................... 8 7. REGIONALE ONTWIKKELING ............................................................................................ 10 8. LANDBOUWBELEID ............................................................................................................... 11 Greffe CESE 3/2010 fr/en/RB/JVK/BW/MT/ed .../... -2Het EESC heeft op woensdag 20 en donderdag 21 januari 2010 te Brussel zijn 458e zitting gehouden. Aan de vergadering van donderdag 21 januari werd deelgenomen door de heer Diego LÓPEZ GARRIDO, Spaans staatssecretaris voor Europese zaken, die het werkprogramma en de prioriteiten van het Spaanse voorzitterschap daarbij toelichtte. Verder werden de volgende adviezen goedgekeurd: 1. ECONOMIE EN GROEI Kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht Algemeen rapporteur: de heer MORGAN (Werkgevers I – UK) Referentie: COM(2009) 362 final – 2009/0099 COD – CESE 98/2010 Belangrijkste punten: Het EESC is verheugd over het feit dat de Commissie overeenkomstig de beginselen van de Raad voor financiële stabiliteit (FSB) en het Comité van Basel eraan werkt om haar voorstellen met betrekking tot beloningen en kapitaalvereisten te verfijnen. In dit verband: – – – – – – ondersteunt het Comité de kernbeginselen zoals die voor de formulering en de uitvoering van het beloningsbeleid zijn voorgesteld; is het verheugd dat aan belangrijke kredietinstellingen en beleggingsondernemingen de eis wordt gesteld om beloningscomités op te richten; is het een goede zaak dat de beloningsbepalingen geen afbreuk doen aan de voorschriften van artikel 137 (5) van het Verdrag, die de nationale beginselen aangaande overeenkomsten- en arbeidsrecht en eventueel geldende rechten van de sociale partners op het gebied van collectieve onderhandelingen betreffen; spreekt het Comité zijn volledige steun uit voor de verhoogde kapitaalvereisten zoals die in onderhavige richtlijn worden gespecificeerd; acht het Comité het cruciaal dat kapitaalaangelegenheden op het niveau van ondernemingen in de nieuwe (vierde) richtlijn Kapitaaltoereikendheid zullen worden behandeld; dringt het er bij de Commissie op aan om ervoor te zorgen dat de door de toezichthouders voorgestelde kapitaalvereisten evenredig met risico's zijn. Greffe CESE 3/2010 fr/en/RB/JVK/BW/MT/ed .../... -3Ten slotte zou de Commissie een analyse moeten maken om meer inzicht te krijgen in de impact van de ontwerprichtlijn. Het Comité denkt daarbij niet alleen aan het kapitaal van banken maar ook aan de impact op economische groei, werkgelegenheidscreatie en herstel in het algemeen. Contact: Luís Lobo (Tel.: 00 32 2 546 97 17 – email: [email protected]) Macro- en microprudentieel toezicht Rapporteur: de heer NYBERG (Werknemers II – SE) Referentie: COM(2009) 499 final – 2009/0140 COD COM(2009) 502 final – 2009/0143 COD COM(2009) 503 final – 2009/0144 COD COM(2009) 501 final – 2009/0142 COD CESE 100/2010 – 2009/0140 COD, 2009/0143 COD, 2009/0142 COD Belangrijkste punten: Groepen stakeholders Het EESC heeft in een advies over het rapport-de Larosière gepleit voor een brede vertegenwoordiging van stakeholders in het bestuur van deze drie nieuwe autoriteiten. De Commissie stelt echter speciale groepen stakeholders voor. Verder zou "het ECSR, indien nodig, ook advies inwinnen bij belanghebbenden uit de particuliere sector." Werkgeversorganisaties en vakverenigingen op Europees niveau moeten ook worden geraadpleegd. Voorts zouden de stakeholdersgroepen voor de drie autoriteiten de mogelijkheid moeten hebben om voortdurend de werkzaamheden van de autoriteit in kwestie te volgen. Macroprudentieel toezicht Het ontbreekt het ECSR-voorstel aan een definitie van systeemrisico's. Het concept van die risico's moet openbaar, en niet achter de gesloten deuren van dit nieuwe comité, worden behandeld. Het EESC is van mening dat het ECSR een duidelijk handelingsmandaat moet hebben voor situaties waarin de financiële stabiliteit gevaar loopt. Om dat in de verordening vast te leggen, moeten tekstuele wijzigingen worden overwogen. Verder stelt het EESC voor dat vijf leden van de algemene raad van de ECB zitting nemen in het stuurcomité. Krachtens artikel 20 onderzoekt de Raad de ELSR-verordening na drie jaar. Uiteraard moet het EP daar ook bij worden betrokken. Greffe CESE 3/2010 fr/en/RB/JVK/BW/MT/ed .../... -4Microprudentieel toezicht Technische normen moeten bij beschikking worden vastgesteld en niet bij verordening of richtlijn. De laatste twee zijn voorbehouden voor beleidsvoorstellen van de Commissie. Het dient aan de Raad te worden overgelaten wanneer hen worden gesproken van een noodsituatie. Het EESC stelt voor dat, naar het voorbeeld van Spanje, een nationale autoriteit toestemming moet verlenen alvorens nieuwe financiële instrumenten worden ingevoerd. Het toezichtsterrein van de bankautoriteit moet zo groot mogelijk zijn. Gelijke kansen voor alle financiële instellingen moet een algemene doelstelling zijn. Krachtens artikel 20, lid 3, kan de autoriteit de door financiële instellingen aan haar verstrekte vertrouwelijke informatie alleen gebruiken voor het uitvoeren van de haar bij de verordening opgedragen verplichtingen. Dat voorschrift moet worden aangevuld met een regel betreffende de wijze waarop die informatie moet worden beschermd. Voorgesteld wordt dat vier leden van de raad van bestuur van de respectieve drie autoriteiten worden afgevaardigd door de nationale toezichthouders. Het voorstel voor vijf leden (overeenkomstig dat voor het ECSR) lijkt logischer. Uitsluitend de hoofden van de nationale autoriteiten hebben stemrecht in de raad van toezichthouders. Dat herbergt het risico in zich dat de Europese toezichthouder zichzelf gaat controleren. In dat geval winnen andere zaken aan gewicht. De onafhankelijkheid van de voorzitter is cruciaal en hij/zij moet stemrecht hebben. Evenzo doorslaggevend zijn transparantie en de invloed van groepen stakeholders. Verder moeten de besluiten van de autoriteiten omwille van genoemde transparantie openbaar worden gemaakt. Starten de autoriteiten hun werk in 2011 dan zullen zij pas twee jaar later op volle toeren draaien. Dat zou eerder moeten gebeuren om alle tijdens de crisis naar boven gekomen problemen snel te behandelen. Contact: Gilbert Marchlewitz (Tel.: 00 32 2 546 93 58 – email: [email protected]) 2. FISCALITEIT EN DOUANE-UNIE De verleggingsregeling voor bepaalde fraudegevoelige goederen en diensten Algemeen rapporteur: de heer IOZIA (Werknemers – IT) Greffe CESE 3/2010 fr/en/RB/JVK/BW/MT/ed .../... -5- Referenties: COM(2009) 511 final – 2009/0139 CNS – CESE 101/2010 Belangrijkste punten: Het EESC onderschrijft het richtlijnvoorstel om een verleggingsregeling in te voeren voor bepaalde goederen en diensten; blijft erop hameren dat er een nieuw btw-systeem moet komen dat de mogelijkheid tot fraude terugdringt, evenals de administratieve lasten voor belastingplichtigen; is er met name voor te vinden dat in het oorsprongsland een uniform belastingtarief van 15% voor intracommunautaire transacties wordt ingevoerd; meent dat het voorstel voor een verleggingsregeling onderdelen bevat die de verdeeldheid binnen het BTW-stelsel nog vergroten, en is bezorgd over opties die de harmonisatie van de btw op de lange baan schuiven; acht een uitgebreid controlesysteem onontbeerlijk om de lidstaten te beschermen tegen de nadelige gevolgen die de verleggingsregeling eventueel met zich meebrengt; onderschrijft de opname van emissiecertificaten in het voorstel, maar is erop tegen dat het aantal producten waarop de verleggingsregeling eventueel wordt toegepast, beperkt blijft tot twee. Contactpersoon: Gerald Klec (tel.: 00 32 2 546 99 09 – email: [email protected]) 3. ONDERZOEK EN INNOVATIE Europees programma voor aardobservatie (GMES) Rapporteur: de heer van IERSEL (Werkgevers – NL) Referenties: COM(2009) 223 final – 2009/0070 COD – CESE 96/2010 Greffe CESE 3/2010 fr/en/RB/JVK/BW/MT/ed .../... -6Belangrijkste punten: De verordening inzake aardobservatie (AO) is een strategische stap in de richting van de ontwikkeling van een volwassen Europees ruimtebeleid. Onbeperkte, open toegang tot gegevens is essentieel. De ruimtediensten hebben betrekking op een breed spectrum aan gebieden die van rechtstreeks belang zijn voor de burger, zoals klimaatverandering, rampen, milieu en volksgezondheid – men denke aan de lucht- en waterkwaliteit (vervuiling) – land- en bosbouw, de uitputting van natuurlijke hulpbronnen, ruimtelijke ordening, openbare veiligheid en defensie. Ruimtediensten zullen een significante aanvulling vormen op grond-, lucht- en zeediensten. Het EESC verwelkomt de 150 miljoen euro die wordt uitgetrokken om de ontwikkeling van toepassingen te bevorderen. Een mogelijk tekort aan financiële middelen vraagt echter om verdere verduidelijking om ervoor te zorgen dat de beleidsdoelstellingen worden verwezenlijkt. De EU zou er volgens het EESC zeer goed aan doen om het publiek met een voorlichtingscampagne te doordringen van de voordelen die het van AO mag verwachten. Contact: Roxana Maliti (tel.: 00 32 2 546 87 49 – email: [email protected]) 4. ONDERWIJS Kinderopvang en voorschools onderwijs Rapporteur: mevrouw HERCZOG (Diverse werkzaamheden – HU) Referentie: Initiatiefadvies – CESE 102/2010 Belangrijkste punten: Het Comité steunt de inspanningen van de Commissie en de lidstaten om de regelingen voor degelijke, betaalbare en toegankelijke zorg voor kinderen, inclusief voorschools onderwijs en opvang, uit te breiden en te verbeteren. De lidstaten moeten individuen en gezinnen de kans geven zelf een besluit te nemen en te kiezen voor de kinderopvang van hun voorkeur, waarvan zij gebruik moeten kunnen maken zolang zij dat zelf willen. Er moet extra aandacht uitgaan naar m.n. de meest kwetsbare kinderen met bijzondere behoeften, zoals gehandicapte kinderen, migrantenkinderen, kinderen uit etnische minderheden, kansarme kinderen en kinderen die zonder hun ouders leven. Het Comité beschouwt degelijke kinderopvang als een kans om de kwaliteit van het bestaan te verbeteren en om alle leden van het gezin te helpen, werk, gezins- en privéleven beter op elkaar af te stemmen. Ook kan kinderopvang de arbeidsparticipatie van vrouwen vergroten en het gezinsinkomen doen stijgen. Het is positief dat er verschillende vormen van opvang en dienstverlening voor kinderen uit verschillende leeftijdsgroepen beschikbaar zijn. We hebben het dan niet alleen over opvang van Greffe CESE 3/2010 fr/en/RB/JVK/BW/MT/ed .../... -7- kinderen die de leerplichtige leeftijd nog niet bereikt hebben, maar ook over naschoolse opvang, vrije tijd en informele educatieve activiteiten. De kwalificaties van het personeel in de kinderopvang, het genderevenwicht en het prestige en de lonen van het personeel moeten verder verbeterd worden. Het Comité dringt ten zeerste aan op erkenning van de verantwoordelijkheid van de lidstaten en is ingenomen met de toenemende betrokkenheid van de sociale partners bij het streven naar universele en flexibele regelingen voor onderwijs en opvang voor alle kinderen. Contact: Irina Fomina (tel.: 00 32 2 546 80 91 – email: [email protected]) CONSUMENTENVOORLICHTING EN -BESCHERMING 5. Fair Trade – niet-gouvernementele programma's Rapporteur: de heer ADAMS (Diverse werkzaamheden – UK) Corapporteur: mevrouw SHARMA (Werkgevers – UK) Referenties: COM(2009) 215 final – CESE 108/2010 Belangrijkste punten: Aanbevelingen en conclusies: Het Comité is bijzonder verheugt dat de Commissie zich in haar Mededeling achter de etiketteringsprogramma's schaart, die de consument steeds meer helpen bij zijn of haar keuzes. Het vrijwillige karakter verleent deze etiketten een zekere dynamiek en zorgt ervoor dat er snel op marktveranderingen kan worden ingespeeld. Toch is het noodzakelijk dat er financiële en regelgevende ondersteuning komt ter verbetering van de transparantie, de impact en de geloofwaardigheid van dergelijke programma's en ter vergroting van de zeggenschap daarover van producenten en hun mogelijkheden om daaraan deel te nemen door middel van certificatie. Op die manier kunnen overeenkomstige methoden worden geharmoniseerd en kan er op transparante wijze worden gecommuniceerd over de onderlinge verschillen. Fair Trade is er, dankzij de brede betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, met name in geslaagd om de consument tot duurzaam koopgedrag aan te zetten. Het is een goede zaak dat de Commissie voornemens is om maatschappelijke organisaties verder te steunen bij de ontwikkeling van het consumentenbewustzijn en bij de invoering van programma's voor duurzame handel op dit terrein. Op die manier wordt er immers ruimte gecreëerd voor meer burgersolidariteit en positieve actie. Greffe CESE 3/2010 fr/en/RB/JVK/BW/MT/ed .../... -8 Gezien de recente toename van het aantal initiatieven op het gebied van duurzame consumptie is het de hoogste tijd dat de Commissie serieus gaat onderzoeken of deze onderliggende normen en processen gevolgen kunnen hebben voor haar stellingname binnen de WTO, met name wat betreft het internationale handelsbeleid t.a.v. ontwikkelingslanden, waarin steeds meer aandacht wordt besteed aan sociale vraagstukken en het milieu. Contact: Tuula Turunen (Tel.: 00 32 2 546 93 68 – e-mail: [email protected]) Geharmoniseerde methode voor de indeling van klachten Rapporteur: de heer MULEWICZ (Werkgevers – PL) Referenties: COM(2009) 346 final – CESE 97/2010 Belangrijkste punten: Het EESC is ingenomen met het voorstel van de Commissie, maar zou daarbij het volgende willen opmerken: – – – – – Het voorgestelde systeem moet in het begin en zeker voor de komende jaren een vrijwillig karakter hebben. De kosten voor rapporterende organisaties dienen zo laag mogelijk te worden gehouden. Het systeem zou kostenefficiënt moeten zijn. Het voorstel van de Commissie om organisaties van derden gebruik te laten maken van instrumenten voor de verwerking van gegevens verdient alle steun. Op sectorniveau zou de Commissie ernaar kunnen streven dat alle klachtenafhandelingsinstanties haar geharmoniseerde methode binnen hun respectieve sector overnemen. Contact: Luis Lobo (Tel.: 00 32 2 546 97 17 – e-mail: [email protected]) 6. ENERGIE EN VERVOER Veiligstelling van de aardgasvoorziening Algemeen rapporteur: de heer SANTILLÁN CABEZA (Werknemers – ES) Referenties: COM(2009) 363 final – 2009/0108 COD – CESE 106/2010 Greffe CESE 3/2010 fr/en/RB/JVK/BW/MT/ed .../... -9Belangrijkste punten: De conclusies van het ontwerpadvies luiden als volgt: Het EESC hecht zijn goedkeuring aan het voorstel voor een verordening. Het gekozen rechtsinstrument om Richtlijn 2004/67/EG betreffende maatregelen tot veiligstelling van de aardgasvoorziening te vervangen is goed, omdat dit een snellere en uniformere toepassing mogelijk maakt. De geplande alternatieve gaspijpleidingen zullen duurzame oplossingen brengen op middellange en lange termijn. Voordat de in de ontwerpverordening voorgestelde maatregelen volledig van kracht zijn, moeten echter preventieve maatregelen worden genomen om een herhaling van de crisis van januari 2009 te voorkomen. Aangezien de Commissie in haar voorstel de toewijzing van bevoegdheden niet expliciet genoeg formuleert, stelt het EESC voor een duidelijke scheidslijn aan te brengen tussen de bevoegdheden van overheidsinstanties en die van particuliere ondernemingen en organisaties. De kosten van de voorgestelde maatregelen, die soms behoorlijk kunnen oplopen, zouden via de tarieven kunnen worden doorberekend aan de consumenten. Daarom moet er rekening worden gehouden met de maatschappelijke en financiële situatie van de consument. Het EESC zou graag zien dat er in noodsituaties speciale bescherming komt voor huishoudelijke en kleinverbruikers van gas. Er moeten sancties worden vastgesteld voor lidstaten die niet voldoen aan de verplichtingen met betrekking tot de veiligstelling van de gasvoorziening. Alle dienstverleners dienen zonder uitzondering en al naargelang hun capaciteit een gelijk niveau van verantwoordelijkheid bij de voorziening te hebben. De doeltreffendheid van de voorgestelde verordening en van de overige goedgekeurde maatregelen hangt in grote mate af van de solidariteit tussen de EU-lidstaten en van hun bereidheid om samen te werken. Ook is het van belang om de bevoegdheden van de Commissie met betrekking tot de coördinatie van maatregelen in noodsituaties te versterken, teneinde te voorkomen dat er unilaterale beslissingen worden genomen die de positie van de EU ten opzichte van derde landen zouden verzwakken. Contact: Aleksandra Klenke (Tel.: 00 32 2 546 98 99 – e-mail: [email protected]) Toewijzing van "slots" op luchthavens (gecodificeerde versie) Advies Categorie C Referenties: COM(2009) 634 final – 2009/0176 COD – CESE 107/2010 Contact: Georgios Karageorgos (Tel.: 00 32 2 546 87 54 – e-mail: [email protected]) Greffe CESE 3/2010 fr/en/RB/JVK/BW/MT/ed .../... - 10 - 7. REGIONALE ONTWIKKELING Strategie van de Europese Unie voor het Oostzeegebied Rapporteur: de heer SMYTH (Diverse werkzaamheden – UK) Referenties: COM(2009) 248 final – CESE 99/2010 Belangrijkste punten: Het EESC staat achter de doelstellingen van de Oostzeestrategie en heeft waardering voor het uitgebreide raadplegingsproces dat is voorafgegaan aan de definitieve opstelling ervan. De Oostzeestrategie betekent een nieuwe aanpak van de EU bij het omgaan met economische, sociale en territoriale samenhang. De in de Strategie geformuleerde doelstellingen ter oplossing van een hele serie ingewikkelde structurele problemen in het Oostzeegebied zijn op zich prijzenswaardig. Toch zullen er eerst nog een aantal uitdagingen het hoofd moeten worden geboden voordat ze effect kan sorteren. Deze uitdagingen hebben te maken met de toegevoegde waarde die de Strategie kan bieden, de opzet van de governance ervan, de samenhang binnen de EU en haar externe doeltreffendheid. Bij de voorziene governance kunnen de nodige vraagtekens worden geplaatst. Voor de uitvoering van de Strategie zijn 21 Directoraten-Generaal en 8 lidstaten plus Rusland verantwoordelijk. Als een en ander wordt gerelateerd aan de 4 pijlers, de 15 prioritaire acties en de talloze horizontale acties van de Strategie, dan ontstaat het beeld van een dermate complexe interne governance-structuur dat de Strategie er onwerkbaar door kan worden. Het EESC is dan ook van mening dat extra inspanningen nodig zijn ter vereenvoudiging van het voor de Strategie voorziene governance- en administratieve kader. In het advies pleit het EESC nogmaals, nadat het dit al eerder gedaan heeft in REX/262 en ECO/251, voor de oprichting van een ad hoc-waarnemingspost of studiegroep voor het Oostzeegebied binnen het Comité, zodat alle leden effectief kunnen worden betrokken bij de verdere ontwikkeling en bijsturing van de Strategie. Het EESC is tevens van mening dat de Strategie niet zomaar een losstaand document is. Ze moet veeleer worden gezien als een proces, als een werk in uitvoering dat over langere tijd zijn beslag krijgt en zich ontwikkelt naar gelang de omstandigheden. Hierdoor heeft het maatschappelijk middenveld de mogelijkheid om er voortdurend toe bij te dragen. Contact: Marco Thyssen (Tel.: 00 32 2 546 84 11 – email: [email protected]) Duurzame ontwikkeling van kustgebieden Rapporteur: De heer BUFFETAUT (Werkgevers – FR) Referentie: Initiatiefadvies – CESE 104/2010 Greffe CESE 3/2010 fr/en/RB/JVK/BW/MT/ed .../... - 11 Belangrijkste punten: Kustgebieden oefenen een grote aantrekkingskracht uit vanwege de verschillende functies die ze kunnen vervullen. Zo worden ze veelal gekenmerkt door een sterke concentratie van bedrijven, infrastructuur en toeristische voorzieningen, maar ook door een rijke biodiversiteit en een geheel eigen identiteit, waardoor er jaarlijks massa's toeristen op af komen. Deze verschillende functies kunnen echter met elkaar in botsing komen. Met betrekking tot de bescherming van het milieu in kustgebieden formuleert het Comité de volgende aanbevelingen: - - - vorming van een netwerk van beheerders van beschermde kustgebieden en invoering van een Europees keurmerk voor dergelijke gebieden; constante aandacht voor het probleem van de kunstmatige bebouwing van kustgebieden en vorming van een Europees netwerk van waarnemingspunten voor het bestuderen van de impact van landwinningsprojecten; oprichting van een wetenschappelijk en technisch comité voor kustgebieden, met als taak het maken van prognoses wat betreft de stijging van de zeespiegel en – met het oog op de situatie in poolgebieden –het smelten van het poolijs, alsmede het aandragen van oplossingen voor de gevolgen ervan; opzetten van voorlichtings- en bewustmakingscampagnes over het mariene milieu. Het Comité spreekt nogmaals zijn steun uit voor de totstandbrenging van een trans-Europees vervoersnetwerk en wijst erop hoe belangrijk "zeesnelwegen", de spoorverbinding Rail Baltica en de spoorverbinding van de intermodale corridor Ionische Zee/Adriatische Zee zijn voor de duurzame ontwikkeling van kustgebieden. Het merkt op dat de toename van het vervoer over zee en per spoor een goede zaak is, maar gepaard moet gaan met maatregelen om de daardoor veroorzaakte vervuiling in de hand te houden. Het pleit voor het invoeren van een Europees samenwerkingsprogramma voor onderzoek naar de aanpassing van kustgebieden aan de stijgende zeespiegel, het opzetten van een netwerk voor de uitwisseling van informatie tussen onderzoekscentra en het oprichten van een Europees wetenschappelijk en technisch comité dat als taak heeft: het maken van prognoses en het aandragen van concrete oplossingen voor problemen die ontstaan door de stijgende zeespiegel. Tot slot pleit het Comité nog voor het opstarten van bewustmakingscampagnes om te wijzen op het belang van het mariene milieu en duidelijk te maken wat daarbij voor de huidige en komende generaties op het spel staat. Contact: Robert Kaukewitsch (Tel.: 00 32 2 546 23 66 – email: [email protected]) 8. LANDBOUWBELEID Kwaliteitsbeleid ten aanzien van landbouwproducten Rapporteur: de heer KAPUVÁRI (Werknemers – HU) Greffe CESE 3/2010 fr/en/RB/JVK/BW/MT/ed .../... - 12 Referenties: COM(2009) 234 final – CESE 105/2010 Belangrijkste punten: Gezien het grote en nog steeds groeiende aantal certificeringsregelingen moet niet alleen worden gestreefd naar harmonisering en vereenvoudiging van de bestaande regelingen, maar ook naar vermindering van het aantal regelingen. Het EESC pleit voor een regeling die op communautair niveau voorrang geniet. Het kwaliteitsbeleid zou effectiever kunnen worden ingezet om nieuwe inkomstenbronnen te genereren en om boeren nieuwe instrumenten aan te reiken waarmee ze hun concurrentiepositie kunnen verbeteren. Tegelijkertijd biedt dit terrein behoorlijk veel ruimte voor verbetering van de interne samenwerking binnen de agrifoodsector. Het EESC is het eens met het standpunt dat alle producten die in de EU onder normale omstandigheden worden vervaardigd, aan de basisvoorschriften voldoen. Daarom is het niet nodig om dit apart te vermelden. Er zijn speciale controlesystemen in het leven geroepen, die goed functioneren. Het EESC is voorstander van een verplichte vermelding van de oorsprong van het levensmiddel, alsmede van de producten die een eerste bewerking hebben ondergaan en – van geval tot geval te bekijken - producten die een tweede bewerking hebben ondergaan. Verder is het van mening dat de voornaamste ingrediënten vermeld moeten worden. Het EESC pleit voor het behoud van de drie stelsels voor registratie van geografische aanduidingen (voor wijnen, gedistilleerde dranken, en landbouwproducten en levensmiddelen) en zou het vooral een goede zaak vinden als bedrijven die producten met een geografische aanduiding mogen vervaardigen, ook controles zouden kunnen uitvoeren. De Commissie zou "traditionele specialiteiten" duidelijker moeten definiëren. Door één Europees logo voor biologische producten in te voeren kan worden voorkomen dat biologische boeren voor de verschillende regelingen uiteenlopende procedures moeten volgen, waarvan de kosten uiteindelijk in de prijzen worden doorberekend. Op die manier kan de consument ook sneller wegwijs worden gemaakt in de biologische producten. Hoe meer de Europese consument bewust voor producten uit de EU kiest, hoe beter de toekomst van de Europese landbouw- en agrifoodsectoren kan worden ingeschat. In dat verband acht het EESC het bijzonder belangrijk om na te gaan wat de consument onder goede "Europese kwaliteit" verstaat. Het vindt dat "Europese kwaliteit" in ruimere zin moet worden opgevat en voor milieuvriendelijke en duurzame productiemethoden, dierenwelzijn en het behoud van plattelandsgebieden zou moeten staan. Het EESC gelooft dat "Europese kwaliteit" vooral een verdienste is van het Europese landbouwmodel, en acht het een goede zaak dat men dit model in stand probeert te houden. Het pleit dan ook voor een passende hervorming van het GLB. Contact: Anna Bobo Remijn (Tel.: 00 32 2 546 82 75 – email: [email protected]) _____________ Greffe CESE 3/2010 fr/en/RB/JVK/BW/MT/ed