Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Ruimtelijke Strategie 2030 en uitvoering 2015 Provincie Zuid-Holland September 2012 Definitief Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Ruimtelijke Strategie 2030 en uitvoering 2015 dossier : BA7959-102-100 registratienummer : LW-AF20121851 versie : 2.3 classificatie : Klant vertrouwelijk Provincie Zuid-Holland September 2012 Definitief DHV B.V. Niets uit dit bestek/drukwerk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. drukwerk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DHV B.V., noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitssysteem van DHV B.V. is gecertificeerd volgens ISO 9001. © DHV B.V. INHOUD 0 SAMENVATTING 1 1.1 1.2 1.3 INLEIDING Vraagstelling Aanpak Leeswijzer BLAD 3 9 9 10 12 DEEL A: MAAIVELDDALING & KLIMAATVERANDERING: BELEID & ONDERZOEK 13 2 2.1 2.2 HUIDIGE SITUATIE EN BELEID IN VEENWEIDEGEBIEDEN Huidige situatie Huidig beleid voor maaivelddaling en klimaatverandering 13 13 13 3 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 MAAIVELDDALING EN KLIMAATVERANDERING Oorzaken, gevolgen en kosten van maaivelddaling Oorzaken van maaivelddaling Gevolgen van maaivelddaling Kosten(inschatting) van maaivelddaling Mate van maaivelddaling Klimaatverandering Klimaatverandering en maaivelddaling Klimaatverandering en belangen Klimaatverandering, wateraanvoer en beschikbaarheid 18 18 18 22 27 29 31 32 32 32 DEEL B: VISIE & STRATEGIE MAAIVELDDALING VEENWEIDEGEBIEDEN 34 4 4.1 4.2 34 34 42 VISIE EN RUIMTELIJKE STRATEGIE MAAIVELDDALING VEENWEIDEGEBIEDEN Visie Ruimtelijke strategie DEEL C: UITWERKING PER DEELGEBIED 46 5 5.1 5.2 5.3 DE VENEN Gebiedskenmerken Belangen en ontwikkelingen Ruimtelijke strategie 2030 en uitwerking 2015 46 46 47 49 6 6.1 6.2 6.3 GOUWE WIERICKE Gebiedskenmerken Belangen en ontwikkelingen Ruimtelijke strategie 2030 en uitwerking 2015 51 51 52 54 7 7.1 7.2 7.3 KRIMPENERWAARD Gebiedskenmerken Belangen en ontwikkelingen Ruimtelijke strategie 2030 en uitwerking 2015 56 56 58 60 Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 -1- DHV B.V. 8 8.1 8.2 8.3 ALBLASSERWAARD Gebiedskenmerken Belangen en ontwikkelingen Ruimtelijke strategie 2030 en uitwerking 2015 GERAADPLEEGDE LITERATUUR September 2012, versie 2.3 -2- 62 62 64 66 67 Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. 0 SAMENVATTING Achtergrond De afdeling Water en Groen van de Provincie Zuid-Holland heeft in mei 2011 aan het Actieprogramma Klimaat en Ruimte gevraagd een bijdrage te leveren aan het maken van ruimtelijke keuzes in het veenweidegebied binnen de Provincie Zuid-Holland, met betrekking tot klimaatverandering en maaivelddaling. Het afremmen van maaivelddaling is een doel op zich geworden. Als gevolg van politieke keuzes, zoals geformuleerd in de Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en in de Startnotitie ‘Groenagenda 2030 en het Investeringsprogramma Groene Ruimte 2012 – 2015’, ontstond de behoefte om de belangen die verbonden zijn met het afremmen van maaivelddaling opnieuw af te wegen. In de Agenda Landbouw, januari 2011 is hierop geanticipeerd. De beleidsanalyse is relevant tegen de achtergrond van actuele bezuinigingen die aanleiding geven tot een doelmatigheidsslag en meer samenwerking. Voorliggend resultaat is een (beleids)kader met daarin de koers voor de middellange en lange termijn en een toets van korte termijn maatregelen op hun duurzaamheid (2012 – 2015). Belangen bij maaivelddaling Belangen bij maaivelddaling kunnen worden opgesplitst in regionale belangen en Europese belangen. Op regionaal niveau hangt maaivelddaling sterk samen met de bedrijfsvoering van de landbouw, vanwege de drooglegging en de bodembewerking die nodig is bij graslandbeheer en het ploegen en het inzaaien en oogsten van gewassen. Hierdoor vindt veenafbraak plaats. Andersom heeft de maaivelddaling voor de landbouwsector grote gevolgen. Eén van de maatregelen uit de Agenda Landbouw (2011) is bijvoorbeeld dat in zéér gevoelige (koop)veengebieden geen maïs verbouwd mag worden. Daarnaast vindt schade aan infrastructuur en gebouwen van vooral vóór 1950 plaats en komt de veiligheid in het geding wanneer veendijken bij langdurige droogte te licht van gewicht worden en kunnen afschuiven. De dijken kunnen daardoor uitdrogen, verzakken en bezwijken. Op den duur kan bij diep wegzakkende polders de stabiliteit van (ook niet-veen) dijken in gevaar komen. Schade aan archeologische bodemschatten kan daarnaast ook voorkomen. Op hoger (Europees) schaalniveau spelen belangen op het gebied van natuur, waterkwaliteit en broeikasgassen. Door maaivelddaling komen broeikasgassen, nutriënten en sulfaat vrij waardoor de waterkwaliteit verslechtert. Een slechte waterkwaliteit is slecht voor de biodiversiteit. Dit is bijvoorbeeld het geval in het Natura2000 gebied De Nieuwkoopse Plassen, waar nog sprake is van levend veen. Een slechte waterkwaliteit (oa sulfaat) versterkt de veenafbraak, maar ook de achteruitgang van natuurwaarden. De broeikasgassen die vrijkomen bij veenafbraak dragen bij aan het broeikaseffect en zijn daarmee van invloed op klimaatverandering. Beleid en onderzoek Tot nu toe heeft de provincie altijd op generieke maatregelen ingezet om maaivelddaling door veenafbraak te voorkomen. Nu de provincie bezig is met een doelmatigheidsslag en kritisch de kosten en baten van de maatregelen bekijkt, kan ze kiezen voor een andere benadering. Vragen die spelen bij het al dan niet behouden van het veen is namelijk: gaat het erom het veen te behouden, gaat het om het behoud van het veenweidelandschap, of om het beheersbaar houden van de gevolgen van veenafbraak en maaivelddaling? De hier voorgestelde nieuwe aanpak betreft het ‘actief’ inzetten van maatregelen in specifieke gebieden waar maaivelddaling door veenafbraak écht tot problemen leidt, ‘beperkte’ inzet voor de gebieden waar de problemen niet urgent zijn en in elk geval niet voor 2030 optreden en ’geen’ inzet voor gebieden waar maaivelddaling geen probleem is (zie verderop). Waar gekozen wordt om maaivelddaling actief tegen te gaan, hebben de gevolgen voor maaivelddaling invloed op onder andere de veiligheid van dijken en keringen en funderingsschade aan gebouwen. Zetting Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 -3- DHV B.V. ten gevolge van ontwatering blijkt hier een grote rol te spelen. Van nature zijn veengronden erg rijk aan water. In sommige veenbodems beslaat het wateraandeel tot wel 90% van het totale bodemvolume. Vooral na het verlagen van het waterpeil neemt het percentage water fors af met zetting tot gevolg. Niet alleen op veenbodems speelt zetting een belangrijke rol. In de praktijk komt zetting ook voor op ongerijpte kleibodems, deze slappe klei bevat eveneens een fors percentage aan water. Een praktijkvoorbeeld is Polder Nieuwkoop. Plaatselijk treden flinke maaivelddalingen op. Aanleggen van onderwaterdrains is een maatregel om maaivelddaling tegen te gaan die goed ingezet kan worden in voor veenafbraak gevoelige gebieden, waar zich ook landbouw bevindt met eisen voor draagkracht en daarmee drooglegging. Onderzoek naar onderwaterdrains heeft recentelijk aangetoond (Vermaat et al., 2012) dat de aanleg ervan een gunstig compromis is waarmee maaivelddaling wordt verminderd en de omstandigheden voor agrarisch bedrijfsvoering worden bevorderd. Overigens is de inzet van onderwaterdrains niet zinvol in gebieden met kwel of met te kleine of grote drooglegging (minder dan 30 of meer dan 60 cm). Een mogelijk effect van onderwaterdrains is het optreden van veenrot door sulfaat. In hetzelfde onderzoek door Vermaat is aangetoond dat veenrot door sulfaat van ondergeschikt belang is. Door de aanleg van onderwaterdrains in combinatie met een hoger waterpeil (tot 40 cm beneden maaiveld) wordt de sulfaatproductie verminderd, wat goed is voor de waterkwaliteit van het oppervlaktewater. Aandachtspunt is de mogelijk extra zoetwatervraag (tot 15% meer) die nodig is voor het handhaven van hoog peil om het veen nat te houden en de veenafbraak te vertragen, wat met onderwaterdrains beter lukt dan zonder (maar ook zonder onderwaterdrains geldt een extra zoetwatervraag). Kortom, de inzet van onderwaterdrains lijkt een effectieve maatregel. Veenafbraak heeft naast maaivelddaling ook een ander negatief effect, namelijk het vrijkomen van diverse broeikasgassen. Deze gassen warmen de aarde op, zorgen voor een verstoring van luchtstromingspatronen en zijn daarmee van invloed op klimaatverandering. Uit diverse studies blijkt dat het veenweidegebied van West-Nederland een aandeel van 2 à 4% heeft in de totale broeikasemissie van Nederland. CO2 is het bekendste broeikasgas en komt continue vrij door de drooglegging van de veenbodem. Een (te) grote drooglegging is nodig voor de landbouwkundige ontwatering. Echter, CO2 is niet het enige broeikasgas. Methaangas (CH4) en lachgas (N2O) zijn ook belangrijke broeikasgassen. CH4 komt vrij onder (zeer) natte bodemcondities en is een 25 maal sterker broeikasgas dan CO2. N2O ontstaat onder wisselende bodemcondities (droog-nat-droog en andersom) en is 310 maal sterker dan CO2. Tot op heden is het niet mogelijk gebleken om de uitstoot van broeikasgassen tot nul te reduceren. Wel blijkt dat bij een drooglegging van 30 cm minus maaiveld de broeikasemissie (totaal van alle broeikasgassen) het laagst is. Kosten van maaivelddaling De kosten van maaivelddaling voor het waterbeheer zijn grotendeels al geïncorporeerd en zijn een vast onderdeel van het waterbeheersysteem. De kosten hebben vooral betrekking op de kosten van het pompen en uitmalen vanuit de lagere polders naar de relatief steeds hoger gelegen boezems of rivieren en het op hoogte houden van de keringen en baggeren. Omdat het nat houden van veenweidegebied een enorme claim op de aanvoer van voldoende water, leidt dit incidenteel tot hoge kosten, zoals in de zomer van 2003 toen water vanuit het IJsselmeer via de Amstel moest worden aangevoerd. Ook is er in een aantal gevallen sprake van indirecte kosten, zoals voor hoogwatervoorzieningen om zettingschade of rotschade aan houten fundering in bebouwingslinten te voorkomen, of (private) kosten voor het vervangen van houten funderingen. In de toekomst zijn bij een sterk veranderd klimaat vaker en langduriger droge en natte perioden te verwachten. De watervraag zal hierdoor steeds meer fluctueren, met een toename van kosten voor de benodigde technische maatregelen. September 2012, versie 2.3 -4- Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Voor het vergelijkbare veenweidegebied Laag Holland zijn met oog op klimaatbestendigheid en maaivelddaling scenario’s ontwikkeld en doorgerekend. Uit de analyse (MKBA Laag-Holland, 2012) blijkt dat er lokaal grote verschillen zijn tussen de saldi van de kosten en baten. Uit de analyse voor het gebied in zijn totaliteit blijkt dat de opbrengsten vanuit de landbouw het hoogst blijven bij meer gemeenschappelijk landbouwgeld vanuit de EU en (in mindere mate) bij een terugtredende overheid. Dit heeft echter wel een hogere uitstoot van broeikasgassen (door veenafbraak) tot gevolg. Bij inzet van de overheid op tegengaan van maaivelddaling zijn de opbrengsten voor wat betreft het beperken van broeikasemissies hoger en zijn de kosten voor het waterbeheer lager, maar zal het verlies aan inkomsten van agrariërs toenemen. Tenslotte blijkt de subjectieve waardering van de kwaliteit van het gebied door inwoners van grote invloed op de saldi. In deze waardering scoort behoud van het huidige veenweidelandschap hoog en scoort een transitie naar moeraslandschap laag. Ruimtelijke strategieën: functies in veenweidegebied verstandig en duurzaam bedienen Bij het bepalen van maatregelen voor het vertragen van de maaivelddaling om de gevolgen ervan beheersbaar te maken, is een prioritering aangebracht op basis van de gevolgen van maaivelddaling voor de betrokken functies. De volgende gebieden met bijbehorende strategieën worden onderscheiden: (Landbouw)gebieden waar maaivelddaling geen (groot) probleem is. Maatregelen in deze gebieden worden door de landbouwsector zelf uitgevoerd, zijn bedrijfsspecifiek en lokaal. Bodembeheer en slootbeheer zijn voorbeelden van deze maatregelen. De overheden (waterbeheerder, provincie en gemeenten) zetten in op faciliteren van de functies (onder meer peilbeheer en ruimtelijk instrumentarium). In deze gebieden wordt niet actief ingezet op het voorkomen van maaivelddaling. Strategie = ‘loslaten’ beperken maaivelddaling. Gebieden met gecontroleerde maaivelddaling (vanwege kwetsbaarheid bodem/lokale belangen). In deze gebieden zijn maatregelen aanvullend op de maatregelen die de landbouw zelf al neemt. De inzet van onderwaterdrains is een voorbeeld van een dergelijke maatregel die maaivelddaling tegengaat. De randvoorwaarden voor aanleg van onderwaterdrains zijn dankzij onderzoek goed in beeld, en worden getoetst door (grootschalige) praktijkproefaanleg. In deze gebieden ontstaat ruimte om aan te sluiten bij andere ontwikkelingen. Het kan ook gaan om bijvoorbeeld veen/boezemkades of houten funderingen. Hier zijn maatregelen in de nabije toekomst niet nodig, maar worden waar mogelijk gestimuleerd. Strategie = ‘ruimte geven’ aan gecontroleerde maaivelddaling. De overheden zetten in op het faciliteren van een economisch perspectief voor de functies ook bij de condities die gecreëerd worden bij het remmen van de maaivelddaling. Gebieden met Europese doelstellingen. Het gaat hier om de bescherming van habitattypen (Natura2000), waterkwaliteit (KRW) of het beperken van broeikasgassen. Maatregelen om maaivelddaling te verminderen worden actief door de overheid genomen omdat er anders problemen ontstaan met de (water)veiligheid. Strategie = ‘actief beperken’ van maaivelddaling. Bovengenoemde strategieën kunnen vervolgens worden toegepast in de verschillende gebieden in het veenweidegebied binnen de Provincie Zuid-Holland. Hieronder zijn ze per gebied beschreven. Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 -5- DHV B.V. Per gebied: koers voor de middenlange termijn (2030) en maatregelen voor de korte termijn (2015) De ruimtelijke strategieën zijn over de deelgebieden van de provincie Zuid-Holland gelegd (zie figuur 0.1). Hierbij is gekeken naar aanwezigheid van de diverse belangen in de deelgebieden en de problematiek die optreedt als gevolg van maaivelddaling. Voor de korte termijn kunnen diverse maatregelen in gang worden gezet in de richting van de ruimtelijke strategieën. Deze maatregelen zijn: Inzet van onderwaterdrains; Het creëren van een bufferzone om té grote peilverschillen op te vangen en/of de wegzijging naar lager gelegen gebieden te beperken; Aanpassen van agrarische bedrijfsvoering, mogelijk in combinatie met het verminderen van de drooglegging; Tegengaan van scheuren, diepploegen en de verbouw van maïs in kwetsbare gebieden. Hieronder worden de maatregelen per regio beschreven. Nieuwkoopse Plassen en De Venen De Nieuwkoopse Plassen is een Natura2000 gebied met instandhoudingsdoelstellingen die gebonden zijn aan systeemkenmerken. Hiervan is het veen er één. Tegengaan of verminderen van de maaivelddaling is hier van belang (rood in figuur 0.1). Omdat de plassen een infiltratiegebied zijn en er sprake is van tientallen onderbemalingen, is het lastig om voldoende water vast te houden en daarmee de Natura2000 doelstellingen te behalen. Vanwege de Europese Natura2000-wetgeving is de strategie erop gericht rondom de Nieuwkoopse Plassen een overgangszone te realiseren en de invloed van infiltratie en de onderbemalingen te reduceren (overigens met een zeer beperkt rendement). In de rest van De Venen wordt in beperkte mate maaivelddaling, al dan niet met onderwaterdrains, toegestaan. Vóór 2015 moet in de overgangszone worden ingezet op de vermindering van de drooglegging. Maatregelen die hiertoe genomen kunnen worden zijn terugdringen van de diverse onderbemalingen (eventueel in combinatie met functieverandering naar natuur en peilopzet) en inzetten van onderwaterdrains. Gouwe Wiericke In dit gebied zijn gebieden aanwezig waarop Europese wetgeving van toepassing is zoals de Reeuwijkse Plassen, een Natura2000 gebied en waar tevens KRW-doelen gelden.. Er is echter geen directe relatie tussen de doelstellingen voor deze gebieden en maaivelddaling, waardoor speciale maatregelen in deze gebieden niet nodig zijn. Het overige deel van het gebied blijft echter landbouwgebied, waarbij in de bedrijfsvoering aandacht wordt geschonken aan maaivelddaling door het verkleinen van de drooglegging en een aangepaste agrarische bedrijfsvoering. Verbouw van maïs wordt hier tegengegaan. Inzet van onderwaterdrains is, met uitzondering van de Tempelpolder, een zeer geschikte maatregel om de drooglegging te verkleinen. In de Tempelpolder zijn peilopzet en ontwikkeling van een op natuur gerichte landbouw meer geschikt. Het zouter worden van het grondwater verdient hier ook extra aandacht. Krimpenerwaard De Krimpenerwaard is een veenweidegebied met lintbebouwing, gelegen op dikke veenpakketten. De functies in het gebied zijn melkveehouderij en weidevogelgebied. Het behoud en de ontwikkeling van deze twee staan centraal. In het gebied is een brede zone aangewezen als EHS-zone (de EHS herziening is medio 2012 nog een lopend traject). 1600 van de geplande 2500 ha’s zijn inmiddels verworven, er is hier in totaal al fors in de EHS geïnvesteerd. Gronden uitruilen (deels op vrijwillige basis) behoort tot een van de mogelijkheden om een meer aaneengesloten natuurgebied te krijgen. Voor het weidevogelgebied, de landbouw, het veenweidelandschap en de lintbebouwing (in hoogwatervoorziening) is maaivelddaling niet relevant of geen aandachtspunt. Aan de rand van de Krimpenerwaard bevindt zich een primaire kering (Hollandse IJssel) dichtbij het gebied waar de meeste maaivelddaling plaatsvindt. September 2012, versie 2.3 -6- Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. De stabiliteit van de kering is een zorgpunt en verdient in de toekomst extra aandacht, Echter, het garanderen van voldoende stabiliteit van deze kering is een taak van het Rijk. In de toekomst zijn maatregelen te verwachten en deze zullen door het Rijk, samen met belanghebbende partijen, worden opgepakt. Daarnaast wordt ingezet op gecontroleerde maaivelddaling, indien mogelijk met onderwaterdrains. Het verminderen van de maaivelddaling kan worden bereikt door het verkleinen van de drooglegging (al dan niet in combinatie met onderwaterdrains), het aanpassen van de agrarische bedrijfvoering en het tegengaan van de verbouw van maïs. Alblasserwaard De Alblasserwaard is een open veenweidelandschap waar van oudsher het landgebruik is gericht op productielandbouw. Midden in het gebied is een stukje natuur aanwezig. Er zijn twee Natura2000 gebieden, namelijk Boezems van Kinderdijk en Donkse Laagte. In beide gebieden gaat het om behoud van moerasbroedvogels. Lokaal is sprake van enige zettingschade bij gebouwen van vóór 1950 en enkele wegen in het gebied. In de Alblasserwaard liggen enkele ondiep gelegen zandbanen met een waardevol bodemarchief. Hier dient rekening mee gehouden te worden, vooral buiten de hoogwatervoorziening. In het voor maaivelddaling gevoelige centrale stukje natuur kan de inzet van onderwaterdrains door de overheid op korte termijn worden gestimuleerd. Het vervangen van de houten fundering bij gebouwen buiten een hoogwatervoorziening is op termijn de beste oplossing. Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 -7- DHV B.V. Figuur 0.1 Ruimtelijke strategie maaivelddaling September 2012, versie 2.3 -8- Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. 1 INLEIDING Maaivelddaling vormt al enige tijd een belangrijk aandachtspunt voor beleidsontwikkelingen in het veenweidegebied van de provincie Zuid Holland. Maaivelddaling wordt daarbij in relatie gebracht met klimaat verandering. De afdeling Water en Groen heeft in mei 2011 aan het Actieprogramma Klimaat en Ruimte gevraagd een bijdrage te leveren voor het maken van ruimtelijke keuzes voor het vraagstuk van klimaatverandering en maaivelddaling in het veenweidegebied in Zuid-Holland. De vraagstelling komt voort uit de Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Startnotitie "Groenagenda 2030 en het Investeringsprogramma Groene Ruimte 2012-2015", namelijk de doelstelling tegengaan van maaivelddaling in “landbouwgebieden met een opgave" en welk gewenst toekomstbeeld hoort daarbij (Agenda landbouw, januari 2011). Maar ook uit de veranderende rol van de provincie in het landelijk gebied. Het gaat daarbij om het opstellen van een (beleids)kader voor de middellange termijn en het toetsen van korte termijn maatregelen op duurzaamheid (2012-2015). Vanuit dit onderzoek wordt ook bijgedragen aan de in 2014 te nemen "Deltabeslissingen". Het al dan niet behouden van veen, of eigenlijk langer vasthouden van veen, is een wezensvraag voor alle veenweidegebieden. Vaak wordt dit dilemma aangeduid als: “behouden we het veen of het veenweidelandschap?”. Anders gezegd: gaat het om behoud van het veen als bodem of om behoud van met veen samenhangende kwaliteiten (landschap, weidevogels en botanisch) of om het tegengaan van door maaivelddaling optredende problemen (CO2-emissie, zetting en mogelijk ook veiligheid). Op dit moment zijn de grotere en diepere veenpakketten aangewezen voor behoud, al dan niet in combinatie met een functieverandering richting natuur, dat hogere peilen vraagt. Aanvullend nemen door klimaatverandering problemen met de waterkwaliteit, waterbehoefte en wateroverlast mogelijk toe. 1.1 Vraagstelling In deze rapportage zijn er in het kader van klimaatverandering en maaivelddaling in Zuid-Holland vier deelvragen uitgewerkt: 1.Wat loopt er allemaal? Er wordt in verschillende gebieden en binnen verschillende onderzoeksprogramma’s gestudeerd op klimaatverandering en maaivelddaling. Wat weten we van klimaatverandering en maaivelddaling en hoe kunnen we dat toepassen bij het tegengaan van maaivelddaling? Een overzicht van de laatste stand van zaken is nodig (Actieprogramma Provinciaal Waterplan 2010-2015). 2. Wat kunnen we waar doen en welke effecten heeft dat? Hierbij wordt gevraagd dit concreet te maken voor een aantal deelgebieden. Welke maatregelen zijn gericht op het afremmen of stoppen van maaivelddaling, gericht op welke functies en gebieden en welke gevolgen heeft dit. Hiervoor moet de relatie tussen maaivelddaling en deze belangen concreet worden gemaakt. 3.Welke belangen zijn gediend met het afremmen van maaivelddaling. Breng bovengenoemde maatregelen in beeld voor 2050 en gevolgen voor kosten, risico’s en beheer. Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 -9- DHV B.V. 4.Waar welk veen behouden en waarom vertalen naar een kaderstelling voor de langere termijn (2030) en maatregelen voor de korte termijn (2015) Hierbij gaat het om “waar welk veen waarom behouden” en het prioriteren van gebieds(delen) voor het afremmen van maaivelddaling. Voor deze gebieden worden maatregelen aangegeven, die zijn beoordeelt op hun haalbaarheid (technisch, financieel en maatschappelijk) en voorzien van (bestaande en/of nieuw te ontwikkelen) op realisatie gerichte instrumenten. Ook wordt aangegeven welke partijen welke rol hebben bij het afremmen van maaivelddaling. Analyse en kaderstelling zijn daarbij gericht op een viertal gebieden: Alblasserwaard, Krimpenerwaard (ondermeer het 2450 ha begrensde gebied natuur), Gouwe Wiericke (onder meer polder Driebruggen, polder Abessinië en natuurboerderij Oukoop) en de De Venen (met hierin o.m. de Meijegraslanden Natura2000). Vanuit deze deelgebieden wordt een kader voor het gehele gebied geschetst. 1.2 Aanpak De aanpak om te komen tot deze rapportage is weergegeven in Figuur 1.1. Behalve literatuurstudie en analyse zijn in 2012 diverse bijeenkomsten geweest met de begeleidingscommissie, een expertmeeting (11 januari), workshop met betrokkenen uit het gebied waaronder programmamanager (15 februari), gemeenten en waterschappen, een inspiratiesessie bij de provincie met Ronald Waterman (oa Adviseur Rijksoverheid en voormalig Statenlid Zuid-Holland) en een grote delegatie van provinciale ambtenaren (21 maart) en een symposium (13 april). Het weergegeven proces in Figuur 1.1 is begeleid door Advies- en Ingenieursbureau DHV en H+N+S Landschapsarchitecten. Het project is uitgevoerd in opdracht van de Provincie Zuid-Holland. DHV heeft het voorliggende rapport opgesteld en is door diverse partijen van informatie voorzien. H+N+S heeft een bijdrage geleverd bij de aanpak en structuur van het project. Naast genoemde partijen zijn het Hoogheemraadschap van Rijnland, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard, Deltares en Alterra eveneens betrokken bij het proces. Deze partijen hebben allen een inhoudelijke bijdrage geleverd aan het project in de vorm van schriftelijk commentaar of mondeling tijdens de workshop(s). In Bijlage 1 zijn de namen van de betrokken personen opgenomen. September 2012, versie 2.3 - 10 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Figuur 1.1 Projectopzet “Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden” Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 11 - DHV B.V. 1.3 Leeswijzer In dit rapport zijn 8 hoofdstukken opgenomen verdeeld over 3 delen: Deel A: Maaivelddaling & Klimaatverandering - Beleid & Onderzoek Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en het huidige beleid op het gebied van maaivelddaling. In hoofdstuk 3 wordt vooral ingegaan op de processen van maaivelddaling op basis van de beschikbare literatuur en onderzoeken. Hier worden de oorzaken, gevolgen en mate van maaivelddaling weergegeven en wat de bijdrage van klimaatverandering daarin is. Deel B: Visie & Strategie maaivelddaling veenweidegebieden Hoofdstuk 4 gaat in op de visie en ruimtelijke strategie hoe om te gaan met maaivelddaling op korte en lange termijn en wat de rol van de provincie en andere partijen hierin is. Deel C: Uitwerking per deelgebied In Hoofdstuk 5 tot en met 8 worden voor de deelgebieden Nieuwkoop & de Venen, Gouwe Wiericke, Krimpenerwaard en Alblasserwaard de gebiedskenmerken, ontwikkelingsrichting en gebiedsgerichte aanpak beschreven. In de rapportage is de literatuurlijst te vinden na hoofdstuk 8. September 2012, versie 2.3 - 12 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. DEEL A: MAAIVELDDALING & KLIMAATVERANDERING: BELEID & ONDERZOEK 2 HUIDIGE SITUATIE EN BELEID IN VEENWEIDEGEBIEDEN 2.1 Huidige situatie Het plangebied wordt gekenmerkt door de ligging in de Randstad als onderdeel van het Groene Hart. Het is een open veenweidelandschap met als belangrijkste functie landbouw, met name melkveehouderij. In het gebied zijn twee belangrijke grote natte natuurgebieden aanwezig de Nieuwkoopse Plassen en Reeuwijkse Plassen, in deze plassen gebieden is recreatief medegebruik (waterrecreatie) een belangrijke functie. Verder komen er verspreid door het kleinere gebieden veenweidenatuur voor, hier zijn de weidevogels en nattere graslanden een belangrijke functie die goed te combineren is met landbouw. Het wonen vindt plaats in de grotere steden Gouda en Bodegraven en door het gehele gebied in de aanwezige lintdorpen. Op de bijgevoegde kaart is de huidige situatie weergegeven. 2.2 Huidig beleid voor maaivelddaling en klimaatverandering De aandacht voor maaivelddaling en klimaatverandering in het Groene Hart is niet van alle tijden. Als we kijken naar de ontwikkeling van het beleid voor het Groene Hart dan zien we dat in de jaren 70 de aandacht voor het Groene Hart ontstaat vanwege de toenemende verstedelijking in de Randstad en de wens om te voorkomen dat waardevolle open landschap en haar kenmerkende verkaveling behouden blijft. Langzaam aan komen daar andere doelstellingen bij zoals in de jaren 90 natuurontwikkeling, recreatie, duurzame landbouw en daarna pas eind jaren 90, 2000 het waterbeheer, maaivelddaling en klimaat. Als we kijken naar het huidige beleid dat op het Groene Hart neer komt dan zijn dat diverse richtlijnen vanuit Europa, het Rijksbeleid, provinciaal beleid en regionaal beleid (gemeenten en waterschappen). Hieronder zetten we het beleid van belang voor klimaatverandering en maaivelddaling op een rij. In de bijgevoegde kaart zijn de belangrijkste ruimtelijke beleidslijnen op kaart gezet. Europa De Vogel- en habitatrichtlijn die Nederland vertaald heeft in Natura2000. Hierbij gaat het om het behoud en ontwikkeling van soorten die van internationaal belang zijn. In sommige gevallen is klimaatverandering en maaivelddaling van invloed op het behoud van soort vanwege de invloed die maaivelddaling en klimaatverandering kunnen hebben op het ecosysteem. Kaderrichtlijn water, waarmee Nederland een resultaatsverplichting heeft om vanaf 2015 te voldoen aan de bepaalde kwaliteitsnormen, die in 2027 bereikt moeten zijn. Het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) verandert en de Europese financiering loopt terug. De belangrijkste pijlers zijn marktordening en plattelandsontwikkeling. In de plattelandsontwikkeling is aandacht voor duurzame landbouw. Hoe dit er precieus uitgaat zien is nog in ontwikkeling, maar kan van belang zijn bij de aandacht voor bijvoorbeeld tegengaan van maaivelddaling en het omgaan met klimaatverandering door de agrariërs. Rijk Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 13 - DHV B.V. Een groot deel van het beleid om maaivelddaling tegen te gaan was tot nu toe gekoppeld aan de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur. Met de bezuinigingen op natuur, het vervallen van de robuuste verbindingszones is een andere insteek nodig hoe om te gaan met maaivelddaling. September 2012, versie 2.3 - 14 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Figuur 2.1 Huidige situatie Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 15 - DHV B.V. Provincie Het belangrijkste beleid en onderzoek dat van belang is voor maaivelddaling en klimaatverandering zijn de Provinciale Structuurvisie, de Agenda Landbouw, het Waterbeheerplan en het Onderzoek naar de Zwaveldynamiek in West-Nederland. Het centrale doel van de Provinciale Structuurvisie (PSV) is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Een relevant thema in de visie is dat het agrarische landschap moet inspelen op maaivelddaling. In kwetsbare gebieden moet rekening worden gehouden met veengronden die kwetsbaar zijn voor veenafbraak. Ruwvoerteelten en diepploegen worden in deze gebieden beperkt toegestaan. De Agenda Landbouw vormt een belangrijk onderdeel in deze rapportage en sluit aan op de PSV. De agenda biedt de provincie een houvast bij de ontwikkeling van een duurzame, economisch rendabele landbouw. Daarnaast bevat de agenda een strategie om tot een degelijke landbouw te komen en een uitwerking per regio. In de Agenda Landbouw wordt onderscheid gemaakt in een drietal gebieden: (1) Natuur, (2) Landbouw met een opgave en (3) Top landbouw (figuur 2.2). Gekoppeld aan deze gebieden zijn acties en maatregelen gekoppeld die kaderstellend, stimulerend of betrekking hebben op onderzoek en ontwikkeling. Hierin is uitgebreid aandacht voor maaivelddaling en hoe hiermee om te gaan in de verschillende gebieden. In het waterbeheerplan is opgenomen welke drooglegging hoort bij een duurzame landbouw. Dit heeft direct gevolgen voor de maaivelddaling en wordt door het waterschap vertaald in haar waterbeheerplan en peilbeheer. In 2012 is door Vermaat et al. onderzoek gedaan naar de Zwaveldynamiek in West-Nederland. In dit onderzoek is stilgestaan bij de effecten van klimaatverandering op de veenafbraak, de invloed van sultaat(bronnen) op veenafbraak en het effect van onderwaterdrains als maatregel om veenafbraak te remmen. Op de beleidskaart (figuur 2.2) zijn de belangrijkste uitwerkingen van beleid weergegeven. Dat is de EHS zoals deze nog van kracht zonder herbegrenzing, de gebieden vanuit de agenda landbouw en de Natura2000 gebieden. De KRW doelstelling gelden voor het gehele gebied en een groot aantal waterlichamen. Voor de leesbaarheid van de kaart zijn deze niet op kaart gezet, maar is aangegeven dat dit een gebiedsdekkende opgave is. September 2012, versie 2.3 - 16 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Figuur 2.2 Beleid voor maaivelddaling en klimaatverandering Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 17 - DHV B.V. 3 MAAIVELDDALING EN KLIMAATVERANDERING Maaivelddaling is het resultaat van veel factoren en processen die nog niet allemaal voldoende worden begrepen. De ruimtelijke spreiding van oorzaken en effecten niet goed bekend en kan vooral op langere termijn alleen maar globaal worden aangeduid wat betreft omvang. Klimaatverandering is van grote invloed op maaivelddaling, vooral omdat drooglegging en daarmee oxidatie van veen zo belangrijk is. Klimaatverandering versterkt daarbij vaak direct en indirect de gevolgen van maaivelddaling. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de oorzaken, gevolgen en de mate van maaivelddaling (2.1) en maaivelddaling in relatie met klimaatverandering (2.2). 3.1 Oorzaken, gevolgen en kosten van maaivelddaling 3.1.1 Oorzaken van maaivelddaling In figuur 3.1 zijn de factoren die een rol spelen bij de afbraak van veen en maaivelddaling weergegeven. In onderstaande beschrijving wordt ingegaan op deze factoren. Verderop in deze paragraaf is een tabel opgenomen waarin per factor de bijdrage / omvang van de maaivelddaling is geschat. Opbouw Organische stof Veenafbraak Zetting Maaivelddaling Emissies Afstroming oppervlakkig Kwel/inzijging Bodemberging Stabiliteit keringen Aanrijking bodemzode Verandering bodemtype Bemesting Bodemvocht Bagger aangroei Bodem habitat Peilbeheer Waterinlaat Waterkwaliteit Maaien en Beweiden Waterhabitat Luchthabitat Bouwhabitat Beheerhabitat levensduur veiligheid zettingschade bouwkosten levensduur zettingschade stabiliteit keringen Investering kwantiteit Investering kwaliteit beheerskosten beheerintensiteit Emissiedoelen Broeikasgassen Krw-doelen Figuur 3.1 Virutele kosten beheerintensiteit bodemvocht bewerkbaarheidt vruchtbaarheid gewaqsgroei bodemecologie voedselaanbodi Veenafbraak Veenafbraaken enmaaivelddaling maaivelddaling Wateroverlast Mogelijke oorzaken maaivelddaling September 2012, versie 2.3 - 18 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Geohydrologie & bodem Nederland kantelt een beetje, waarbij het westelijk deel van het land licht daalt, dit noemt men tectonische of geologische daling. Het gaat om een paar millimeters, maar in enkele gebieden wordt als gevolg hiervan wel overgegaan tot o.a. een correctie van metingen ten opzichte van NAP. In deze rapportage wordt niet verder in gegaan op deze vorm van maaivelddaling ten opzichte van NAP. Aërobe veenafbraak is waarschijnlijk de belangrijkste oorzaak voor maaivelddaling. Het is een proces dat plaatsvindt onder zuurstofrijke omstandigheden. Hoe groter de drooglegging, hoe sneller de veenafbraak. Veenafbraak als gevolg van oxidatie is voor een groot deel verantwoordelijk voor de maaivelddaling in veengebieden. Er vindt ook anaërobe afbraak van veen plaats, maar dit proces gaat veel minder snel en de bijdrage aan maaivelddaling is beperkt. Zetting is vooral het gevolg van compactie van de bodem. Van nature zijn veengronden erg rijk aan water (tot wel 90%). Vooral direct na een peilverlaging neemt in het ontwaterde deel van de bodem het percentage water fors af wat resulteert in maaivelddaling. Veenafbraak en zetting zijn dus het grootste direct na een peilaanpassing en nemen met de tijd verder af. Maaivelddaling komt ook voor op kleibodems. Ook op deze gronden speelt zetting een rol, want ook het watergehalte van ongerijpte kleibodems is hoog. Zo komen in enkele droogmakerijen (o.a .Polder Nieuwkoop) nog flinke maaivelddalingen voor, vergelijkbaar met de maaivelddaling van landbouwgronden op veen. Rivierkleigronden zetten echter vrijwel niet. Bij rivierkleigronden trad al consolidatie op tijdens hun ontstaan. Op veel veengronden ligt een kleidek. Dit dek kan het gevolg zijn van overstroming met slibrijk rivierwater, maar ook het resultaat van residuaire aanrijking van de klei- en slibdeeltjes in de veenbodem. Met de jaren treedt veraarding van de toplaag op en daarmee aanrijking met die delen van het veen die minder snel afbreken. In levend veen is de toplaag nauwelijks veraard en ontbreekt ook een kleilaag. Veraard veen of een moerige laag breekt veel minder snel af. Op enkele plaatsen is ook sprake van een historisch toemaakdek. De afbraak van veen is bij veenbodems met een kleidek, een toemaakdek en met sterk veraarde bovengrond minder groot. Naast zetting en veenafbraak (oxidatie) is er ook nog krimp, te verdelen in irreversibele en omkeerbare krimp. Irreversibele krimp is te vergelijken met rijping bij kleigronden. Dit veroorzaakt een belangrijk deel van de maaivelddaling. Net als zetting is dit een eindig proces, immers als een bepaalde dichtheid is bereikt stopt het proces. Veenafbraak gaat echter door tot al het organische materiaal is omgezet. Daardoor neemt het relatieve aandeel van de veenafbraak in de maaivelddaling voortdurend toe en wordt in de loop der tijd overheersend over de componenten krimp en zetting in de maaivelddaling. Gesteld wordt dat rivierkleigronden niet zetten: echter, onder rivierkleigronden zitten in een aantal gevallen veenlagen. Bij toename van de bovenbelasting, bijvoorbeeld door het opbrengen van grond of een wegtalud kunnen dan nog flinke zettingen optreden. Ook als de grondwaterstand tot in de veenlaag daalt, wat kan gebeuren bij een minder dik kleidek, treedt zuurstof toe en kan aërobe veenafbraak optreden. Kleidek met veraarde bovenlaag. In het veenweidegebied in het Groene Hart zijn bijna alle venen zonder kleidek koopvenen (zie bijlage 2b). Deze hebben allemaal een veraarde bovenlaag. Dit zijn de veengronden met de grootste maaivelddaling. Veengronden met een kleidek< 40 cm zijn weideveengronden en waardveengronden. Samen met de koopveengronden vormen deze beide bijna 100% van alle veengronden in het veenweidegebied in het Groene Hart. Veen met een kleidek dikker dan 40 cm zijn “officieel” geen veengrond en staan op de bodemkaart aangegeven als ‘klei op veen’. Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 19 - DHV B.V. Koopveengronden zijn gerijpte veengronden met een veraarde eerdlaag. De bovenste laag is kleiig (> 10% lutum). Het organisch stofgehalte van kleiig veen ligt ongeveer tussen de 30 en 50%. Deze veraarde bovenlaag is minimaal 15 cm dik en maximaal 50 cm. Weideveen- en waardveengronden hebben een kleidek met een dikte van minimaal 15 cm en maximaal 40 cm dikte. Weideveengronden hebben een (donkere) minerale eerdlaag van zeer humeuze of humusrijke klei (of zavel) van 15 tot 40 cm dik met daaronder veen. Het organische stofgehalte van de deklaag ligt ongeveer tussen de 7 en 20%. Waardveengrond heeft een humushoudende toplaag dunner dan 15 cm, die vervolgens overgaat in een duidelijk (grijze) kleigrond van humusarme tot matig humeuze klei (organisch stofgehalte kleiner dan 7%). Bij weideveengronden is het organische stofgehalte dus hoger dan bij waardveengronden, maar het betreft wel degelijk een (dun) kleidek. Bij kwel is de maaivelddaling minder en bij infiltratie juist groter. Bij kwel zakt de grondwaterstand in de zomer minder diep weg en is de drooglegging in het midden van de percelen minder groot. De invloed van kwel en infiltratie is daarom van grote invloed op de grondwaterstand in de zomermaanden en daarmee op het proces van veenafbraak. Er kan op basis van onderzoeksgegevens daarom ook een duidelijke relatie worden gelegd tussen de gemiddeld diepste grondwaterstand en de snelheid van veenafbraak. Probleem is echter dat vaak niet wordt beschikt over goede informatie waar kwel en wegzijging optreden. Verschillende grondwatermodellen en ook metingen geven sterk afwijkende patronen. Bovendien is het moeilijk om te bepalen welk deel van de kwel en wegzijging via sloten en welk deel via de percelen “loopt”. Alleen de kwel en wegzijging via de percelen heeft een duidelijke relatie met veenafbraak. Agrarische bedrijfsvoering De afvoer van organische stof door maaien en beweiden speelt een rol. Doorgaans wordt 4-7 ton/ha.jaar droge stof op die manier afgevoerd van extensief beweide percelen en tot 14 ton/ha.jaar droge stof van intensief beweide en bemeste percelen. Een deel van de grasgroei draagt bij aan de opbouw van de bodemzode. Het is moeilijk te becijferen hoe belangrijk maaien en beweiden zijn voor het proces van maaivelddaling, maar het kan in de orde van meerdere millimeters per jaar liggen. Sloten en watergangen worden met enige regelmaat geschoond. De bagger die daarbij vrijkomt wordt op de slootkant gezet en vaak ook over een groter deel van het perceel verspreid. Bij grotere hoeveelheden worden daarbij vaak gehele percelen opgehoogd met slootbagger. Waar slootbagger wordt opgebracht, wordt de maaivelddaling deels gecompenseerd of zelfs overgecompenseerd. Er worden dan in elk gebied ook enkele percelen aangetroffen die aanzienlijk hoger liggen dan bij de vorige meting. Op veenweidegronden vindt bemesting plaats. De gronden worden bemest met stalmest en allerlei soorten kunstmest. In kunstmest zit stikstof in de vorm van nitraat of ammonium vaak ook met een bijmenging van sulfaat. Al deze stoffen zijn van invloed op veenafbraak (Lamers et al., 2004). De grasgroei loopt terug als de grond verzuurt. Vaak worden graslanden daarom bekalkt, zeker in combinatie met sulfaatrijke kunstmest. Ook het bekalken is van invloed op de veenafbraak. De processen zijn complex en een duidelijke relatie is moeilijk te leggen. Wel is duidelijk dat bekalking van grote invloed is via de bodem pH. Er zijn indicaties dat de microbiële afbraak van organische stof meer dan dubbel zo hoog is bij hogere bodem pH’s. In geval van natuurlijke veengronden is de pH laag en is de activiteit van (micro)organismen gering. Er wordt daarom bekalkt met oog op grasgroei (in de landbouw) maar ook met oog op weidevogels, want een te zure bodem biedt ook weinig voedsel. Er is echter geen informatie over de aard van bemesting en bodem pH. Bodembewerking kan de veenafbraak versnellen. Het gaat hier bijvoorbeeld om het scheuren en opnieuw inzaaien van gras. Vooral de verbouw van maïs kan de veenafbraak versnellen. De lucht kan dan beter toetreden in de bodemzode, waardoor het proces van oxidatie versnelt. Er zijn indicaties, o.a. uit de September 2012, versie 2.3 - 20 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Alblasserwaard, dat op akkerbouw percelen de maaivelddaling 40 tot 50% sneller verloopt dan op percelen met gras. Dit kan wijzen op een veel snellere afbraak van veen als gevolg van bodembewerking. Drooglegging In landbouwgebieden is het peilbeheer afgestemd op voldoende drooglegging voor de landbouw. Door maaivelddaling vermindert de drooglegging met de jaren. In de meeste veenweidegebieden wordt met peilaanpassingen de maaivelddaling gevolgd. De grootte van de gewenste drooglegging is afhankelijk van het bedrijfsysteem, maar traditie speelt waarschijnlijk ook een rol. In Friesland gaat men uit voor landbouwgebieden uit van een drooglegging van 90 cm en soms wel 150 cm, in de Alblasserwaard van 60 cm en in de overige veengebieden van een peil tussen de 40 en 50 cm. In Friesland is de drooglegging groter vanwege de perceelbreedte, deze is over het algemeen veel breder dan in het Groene Hart. Drooglegging is van zeer grote invloed op de snelheid van veenafbraak maar is ook van invloed op zetting. Bij de peilverlagingen in de jaren ’60 en ’70 zijn zeer grote zettingen opgetreden. Na een jaar of 6 zijn de jaarlijkse zettingen een stuk minder, omdat dan de oorspronkelijke droogleggingen weer zijn bereikt. Hoe geringer de drooglegging hoe langzamer het proces van maaivelddaling gaat. Anders dan voor veel andere factoren kan de drooglegging wel op kaart worden gezet, door peilen en maaiveldligging te vergelijken. Voorspellingen voor maaivelddaling zijn dan ook vooral op drooglegging en bodemtype gebaseerd. Dit is de beste benadering die mogelijk is op basis van de beschikbare gegevens. Vanwege de vaak toch grote invloed van veel andere variabelen kan een op de drooglegging gebaseerde voorspelling nooit de werkelijke maaivelddaling weergeven of goed voorspellen. Wel wordt een belangrijke indicatie gegeven van verschillen in de mate waarin maaivelddaling kan optreden. Beleid gericht op maaivelddaling kan zich ook moeilijk op individuele percelen richten. Tabel 3.1 Stimuleren (++), afremmen (--) of neutraal effect (0) op maaivelddaling. Factor Geologische daling Bijdrage maaivelddaling 0 Oxidatie ++ Zetting Maaien en beweiden + 0 Sloot bagger opbrengen - Drooglegging (landbouw) ++ Kwel - Wegzijging + Kleidek -- Bemesting + Toelichting Nederland kantelt, ook in niet veengebieden vindt door dit proces maaivelddaling plaats, daarom score ‘neutraal’ Belangrijkste factor. Veen wordt direct blootgesteld aan zuurstof waardoor afbraak versneld plaatsvindt. Door compactie van de bodem Lastig te becijferen, maar aangenomen wordt dat het organisch stofgehalte ongeveer gelijk blijft. Door het opbrengen van sloot bagger kan maaivelddaling worden geremd. Indien een fors veenpakket aanwezig is met drooglegging dat is afgestemd op landbouw (60cm) kan een forse afbraak van het veen plaatsvinden. Kwel zorgt voor nattere omstandigheden waardoor veen minder snel afbreekt. Door een lage(re) grondwaterstand of GLG dringt zuurstof dieper door in de grond waardoor veen oxideert Indien een fors kleidek aanwezig is kan dit een zeer positief effect hebben op het afremmen van maaivelddaling Door toevoeging van nutriënten wordt veenafbraak Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 21 - DHV B.V. Factor Bijdrage maaivelddaling Bodembewerking 3.1.2 ++ Toelichting gestimuleerd, de mate is afhankelijk van de bodemsamenstelling en het type peilbeheer. Het open scheuren van gronden en het inzaaien/oogsten van gewassen stimuleert de aërobe afbraak van het veen. Gevolgen van maaivelddaling Maaivelddaling leidt tot een heel scala aan effecten. Scheefstaande huizen spreken het meest tot de verbeelding, maar er zijn ook effecten op de waterkwaliteit, op het landschap en de natuur. Maaivelddaling leidt ook tot de emissie van broeikasgassen. De daling van het maaiveld vermindert de bodemberging en vergroot daarmee de kans op wateroverlast. Een lager maaiveld en dito peilen kunnen leiden tot meer kwel of minder wegzijging, met weer gevolgen voor de waterkwaliteit. In deze paragraaf is per thema uitgewerkt wat de gevolgen van maaivelddaling zijn. Veenweidelandschap De maaivelddaling leidt tot grotere reliëfverschillen. De randen van veenweide polders zijn vaak gelegen op oeverwallen, rivierklei of klei op veen. Deze delen zakken niet of veel minder, maar het midden van de polder doet dat wel. Ook nu al komen grote reliëfverschillen voor binnen veenweidegebieden, vooral tussen de huiskavel en het diepste, veraf gelegen deel van de kavel in de polder. Maar ook tussen in een hoogwatervoorziening gelegen lintbebouwing en de naastgelegen weilanden neemt het reliëfverschil toe. De vraag is of hiermee een kenmerkende eigenschap van het veenweidelandschap verloren gaat of juist een nieuw kenmerk ontstaat. Kenmerkend voor het veenweidelandschap is grasland, met de koeien in de wei. Maaivelddaling kan ook leiden tot een heterogene drooglegging van de percelen binnen hetzelfde peilvak. Percelen die niet meezakken krijgen een grotere drooglegging waardoor de verbouw van maïs mogelijk wordt. Er is dus mogelijk sprake van een ander gewastype. In het provinciale structuurplan zijn gebieden aangewezen waarop tot 20% maïs mag worden verbouwd. Naar verwachting zullen hiervoor de droogste percelen worden gebruikt. Er is onderzoek gaande naar de verbouw van maïs ook bij hogere grondwaterstanden, zodat de maaivelddaling wordt beperkt. Er wordt enkele weken vooraf aan de oogst een tijdelijke verlaging van het peil doorgevoerd. Mogelijk maakt de drooglegging op termijn daarom minder uit, omdat de verbouw van maïs, mits toegestaan, overal mogelijk wordt. Op de lange termijn kan het veen verdwijnen waardoor het gebied geschikt wordt voor andere vormen van gebruik en daarmee het typische veenweide landschap verdwijnt. Het ligt aan de overheid welke keuzes hierin worden gemaakt en of het via de ruimtelijke ordening en regelgeving wordt toegelaten. Bodemarchief In veenbodems zitten vaak resten van vroegere bewoningsfasen. Bij veenafbraak en maaivelddaling gaat ook deze informatie verloren. De hoogste archeologische verwachtingswaarde is vaak gekoppeld aan de aanwezigheid van oeverwallen en zandbanen (bijlage 2d). Biodiversiteit Door maaivelddaling kan de biodiversiteit afnemen: Er zijn meerdere Rode lijstsoorten die vooral aan levend veen zijn gebonden. Alle Rode lijstsoorten verdwijnen als er veenafbraak optreedt als gevolg van September 2012, versie 2.3 - 22 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. ontwatering. Een veenbodem, zoals aanwezig in de landbouwgebieden is geen geschikte habitat voor Rode lijstsoorten. Levend veen is voor bepaalde soorten een voorwaarde, maar de aanwezigheid van een veenbodem alleen is hiervoor niet voldoende. Deze Rode lijstsoorten komen alleen in Natura2000 gebieden voor, zoals de veenmoerassen. Ook komen Rode lijstsoorten voor, waarvoor een meer impliciete beheersdoelstelling geldt. Echter ook deze worden buiten natuurgebieden (vrijwel) niet aangetroffen. Weidevogels komen veel voor in de veenweidegebieden. Deze zijn echter niet afhankelijk van de aanwezigheid van veen. Weidevogels hebben behoefte aan voldoende voedsel, nattere omstandigheden en openheid van het landschap. Deze kunnen ook op andere grondsoorten voorkomen zoals klei. De afwisseling van meer en minder nattere omstandigheden (gradiënten) in de veenweidegebieden kunnen zorgdragen van een hogere biodiversiteit, dit heeft niet direct met de aanwezigheid van veen te maken of de maaivelddaling. Schade aan gebouwen & infrastructuur Zetting(schade) treedt vooral op ingeval van niet gefundeerde kunstwerken, huizen en infrastructuur. In de meeste veenweidegebieden zijn deze gefundeerd op het onderliggende (zand of klei)pakket. Soms zijn wegen drijvend, bijvoorbeeld op piepschuim, gebouwd. Schade treedt vooral op als sprake is van ongelijke zetting. Dit kan optreden tussen peilvakken, maar vooral als gevolgen van verschillen in de ondergrond. Gemeenten in veengebieden hebben veelal te maken met ongelijke zakking, 1 cm zakking per jaar of meer wordt als ongewenst beschouwd omdat vaker noodzakelijke ophoog- en herstelwerkzaamheden uitgevoerd moeten worden, deze vallen vaak onder ‘normale’ onderhoudskosten. De onderhoudsfrequentie van wegen op veengronden is hoger dan voor wegen op een ander bodemtype. Er zijn drie vormen van schade die wel samenhangen met maaivelddaling en dan vooral de daarmee samenhangende peilaanpassing en daling van de stijghoogte van het grondwater. Zo kan maaivelddaling de functionele levensduur bekorten van kunstwerken die alleen binnen bepaalde peilen goed kunnen functioneren, zoals duikers, stuwen, aquaducten. De oudere woningen, gebouwd voor 1950, zijn vaak gefundeerd op houten palen. Vanaf 1950 wordt er meestal gefundeerd op betonnen palen. Afhankelijk van de snelheid waarmee het grondwater daalt, als gevolg van peilaanpassingen, komt vroeg of laat de houten fundering droog te liggen. Dit is bij een maaivelddaling van 5 mm per jaar voor veel woningen ongeveer na 100 jaar het geval. De schade als gevolg van houtrot laat dan vaak nog 20 jaar op zich wachten. Voor woningen op palen geldt dat ze gemiddeld 120 jaar na bouw te maken krijgen met zettingschaden. In veel gebieden wordt sinds 1980 het peil van watergangen naast wegen niet meer verlaagd en zijn er ook hoogwatervoorzieningen aangelegd. Afname veiligheid Lokaal kunnen problemen met veendijken en keringen ontstaan wanneer maaivelddaling de stabiliteit van de dijk of het kunstwerk aantast. Vooral langdurige droogte kan grote gevolgen hebben voor de veiligheid doordat veendijken bijvoorbeeld kunnen uitdrogen en verzakken. Een aantal primaire keringen in het Groene Hart zijn langs de rivieren op rivierklei gelegen en hebben geen tot weinig last met zetting. Veenkades zijn plaatselijk een aandachtspunt. Veenkaden worden aangetast door veenafbraak. Door klimaatverandering wordt dit flink versterkt. Het talud van een veenkade vormt zich door afbraak naar het freatisch vlak in het talud. Door klimaatverandering en daardoor meer droge zomers als 1976 en 2003 komt dit freatisch vlak steeds lager en wordt niet alleen de kruin lager, maar neemt ook de breedte af. Verder zakt de teen van het talud samen met het maaiveld van het aanliggende perceel steeds dieper. Zonder aanvulling/versterking van de veenkade zal deze dus op den duur bezwijken. Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 23 - DHV B.V. Er zijn nu al duizenden kilometers veenkaden. Echter, door het voortdurend zakken van het maaiveld ontstaan langs alle hoogwatersloten, plassen en natuurgebieden langzamerhand nieuwe veenkaden. Dit is een autonoom en ongepland proces en betreft ook duizenden kilometers. In 2003 zijn twee veenkaden bezweken, waarvan de bekendste die bij Wilnis is. Voorspeld wordt dat door de klimaatverandering droogtejaren van de categorie 2003 elke 3 tot 5 jaar gaan voorkomen. De onzekerheid wat betreft de faalkans en urgentie om veenkaden onder controle te houden en zo nodig te versterken neemt steeds meer toe. Om droogmakerijen zijn vaak kwetsbare ringdijken gelegen. Een afname maar ook een toename in stijghoogte kan dan tot problemen met de stabiliteit leiden. Naast bovengenoemde problemen bestaat er een risico dat door maaivelddaling en zetting de evacuatie wegen lager komen te liggen en eerder onder water komen te staan bij overstroming van het hoogwatersysteem. Tijdens evacuatie vraagt dit om een ander scenario. Emissie broeikasgassen Bij veenafbraak komt koolstofdioxide (CO2) vrij. Er zijn verschillende studies gedaan naar het vrijkomen van CO2 bij verschillend peilbeheer. Een maaivelddaling van 1 mm per jaar komt ongeveer overeen met een CO2 emissie van 2,2 ton CO2eq ·ha-1·jr-1. Er worden getallen van 2 tot 4% genoemd als aandeel van het veenweidegebied in de totale CO2 emissie van Nederland. De bandbreedte wordt bepaald door type veen en ontwateringsituatie. Bij hoge peilen is de veenafbraak en emissie van CO2 minder. Bij hoge peilen komt echter wel meer methaan (CH4) vrij. Een onderzoek naar methaan fluxen op verschillende plaatsen in een natuurgebied in de Horstermeer duidt op een relatie tussen grondwaterstand en CH4 emissie. Hoe hoger het grondwater, hoe groter deze flux. In het midden van de percelen was de flux kleiner omdat het grondwaterpeil hier wegzakt in de zomermaanden. Voor het gebied als geheel komt men tot een netto sink voor CO2 (orde 0,8 ton CO2eq /jaar), maar dit komt mede doordat voor 70% van het oppervlak sprake is van het uitzakken van de grondwaterstand. Percelen die in de zomer een zeer hoge grondwaterstand (drooglegging minder dan 20 cm) hebben, produceren 4 tot 7 ton CO2eq aan methaanemissie per maand (0,2 kg tot 0,5 kg/m2.jaar). Ook de emissie vanuit de slootkanten is zeer hoog. De emissie van een natuurgebied kan daarom ook hoger zijn dan van een landbouwgebied, zelfs als ook rekening wordt gehouden met de COeq emissie die samenhangt met de bedrijfsvoering. Een optimum wat betreft de emissie van broeikasgassen ligt mogelijk op een gemiddelde grondwaterstand van ca 30 cm onder maaiveld. De CH4 emissie van sloten is complex en hangt af van meerdere variabelen, zoals het toestromen van organische stof, het baggerbeheer maar ook het optreden van kwel. Slootbagger speelt hierin een centrale rol. Lachgas (N2O) is een derde broeikasgas dat vrijkomt in veenweidegebieden. Lachgas vormt zich onder wisselende aërobe en anaërobe condities. Uit een studie van Pleijter et al. (2012) blijkt dat de gemiddelde jaarlijkse lachgasemissies van beweide veenweidepercelen 29,5 kg N-N2O/ha/jr bedraagt voor het droge perceel (drooglegging ca 55 cm) en 11,6 kg N-N2O/ha/jr voor het natte perceel (drooglegging ca 20 cm). Er is een sterke positieve relatie tussengrondwaterstand en lachgasemissie en vooral onder droge omstandigheden leidt de officiële methode voor berekening van lachgasemissies tot een onderschatting van de gemeten emissies. Op onbeweide percelen is de lachgasemissie veel lager (10-20% van de emissie bij beweiding). Ook deze zo genaamde achtergrondemissie is afhankelijk van de ontwatering (grondwaterstand). Dat beweiding zo’n groot effect geeft, geeft aan dat een groot deel van de N2O emissie niet specifiek voor veenweide is. Ook bij weidegang op minerale gronden zullen N2O emissies hoog zijn. In ieder geval kan de N2O die gevormd wordt uit de N die bij de mineralisatie (afbraak) van veen vrijkomt, specifiek aan veen worden toegeschreven. Deze is door Kuikman et al (2005) berekend op 4,7 kg N-N2O ha-1jr-1. Dit komt -1 -1 overeen met 2,3 ton CO2eq ha jr . September 2012, versie 2.3 - 24 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Waterkwaliteit In het veenweidegebied speelt afstroming via het oppervlakte een grote rol. Het water stroomt daarbij over het oppervlak naar de greppels en daarna naar de sloot. Indien vlak daarvoor bemest is, dan stroomt met het water een grote hoeveelheid mest in het oppervlaktewater. Vooral bij natte grond vindt veel waterafvoer over het oppervlak plaats. Gedraineerde grond is droger en een veel groter deel van het ‘mestwater’ gaat via de bodem naar de (onderwater)drains, waarbij een groot deel wordt gebonden cq de mestdeeltjes worden ‘uitgezeefd’. In veenweidegebieden zijn (onderwater)drains dus eerder een voor- dan een nadeel en leiden tot een lagere nutriëntenbelasting van het oppervlaktewater. Bij de afbraak van veen komen stikstof en fosfaat vrij. Deze vrijkomende nutriënten komen deels ten goede aan het gewas). Stikstof verdwijnt door denitrificatie processen grotendeels als stikstofgas naar de lucht. Dit beperkt de uitspoeling van stikstof. Hierdoor worden in polderwateren geen erg hoge stikstofwaarden gemeten, enkele uitzonderingen daargelaten. Er zit een soort “uitlaatklep” op het systeem. Bij denitrificatie kan ook lachgas ontstaan, een broeikasgas (zie emissie broeikasgas). Bij veenafbraak komt (beperkt) fosfaat vrij. Van groter belang is fosfaat aanrijking van de bodemzode als gevolg van jarenlange bemesting. Deze historische bemesting leidt tot uitspoeling van fosfaat en erg hoge fosfaatgehalten in het oppervlaktewater, tot wel 4 tot 6 maal de norm. Deze historische fosfaatvoorraad leidt nog decennia tot hoge fosfaat uitspoeling, waardoor pas over langere termijn het halen van waterkwaliteitsdoelen mogelijk is. Het remmen van de veenafbraak is hierop maar beperkt van invloed. Een deel van het fosfaat dat afspoelt wordt omgezet in organische stof (planten, algen) en in slootbagger opgeslagen. Dit fosfaat komt vrij en opnieuw beschikbaar als de organische stof bij hogere temperaturen in de zomer wordt afgebroken. Fosfaat wordt ook goed gebonden aan ijzer, een binding die wordt beïnvloed door andere stoffen waaronder sulfaat. Recente studies o.a. in de Lopikerwaard en de Krimpenerwaard wijzen op het belang van sulfaat en ijzer waar het gaat om het vastleggen van fosfaat. De relaties zijn complex en kunnen ertoe leiden dat de waterkwaliteit in gebieden met veel veenafbraak beter is dan in gebieden met minder veenafbraak. Door maaivelddaling kan kwel toenemen. Meer voedselrijke kwel en vooral meer (brakke) kwel leiden tot een slechtere waterkwaliteit. Kleinere maaivelddalingen in diepere polders leiden tot een beperkte toename, behalve als zich wellen kunnen vormen. In ondiepe polders kan maaivelddaling zelfs tot een omslag van wegzijging naar kwel leiden. Er kunnen dan voor het behalen van waterkwaliteitsdoelstellingen aanvullende maatregelen nodig zijn. Voor de meeste polders gaat het daarbij om vergroten van de doorspoeling, wat tot extra maalkosten kan leiden. Enkele polders, waaronder de Krimpenerwaard worden nu al continue doorgespoeld. Slechtere waterkwaliteit kan tot meer baggervorming en baggerkosten leiden. Waterkwantiteit Het veenweidegebied moet nat worden gehouden om de maaivelddaling te beperken. Dit staat hoog op de prioriteitenladder. In 2003 is zelfs water via de Amstel vanaf het IJsselmeer aangevoerd. Het slootpeil enkele decimeters laten zakken is eigenlijk geen optie. Niet alleen is daardoor een aanzienlijk extra maaivelddaling te verwachten, maar ook bijzonder desastreus voor de (chemische en ecologische) waterkwaliteit. Klimaatverandering heeft een bijzonder grote invloed. Onderwaterdrains maar ook peilverhoging (hoge peilen) en omzetten naar natuur vergen extra inlaatwater. Uit onderzoek van Vermaat et al. (2012) blijkt dat de inzet van onderwaterdrains in veengebieden een positief effect heeft op het afremmen van maaivelddaling en dat de agrarische bedrijfsvoering wordt bevorderd. Onderwaterdrains vergen wel extra inlaatwater (tot wel 15%) wat in sulfaatrijke gebieden Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 25 - DHV B.V. mogelijk kan leiden tot anaërobe afbraak van het veen. Echter, de kans dat sulfaat in inlaatwater bijdraagt aan mineralisatie van de veenbodem is erg klein, omdat zuurstof meestal voldoende beschikbaar is. Uit het onderzoek blijkt dat door onderwaterdrains ook dat de sulfaatproductie verminderd, onder de belangrijke conditie dat het peil verhoogd wordt naar 40 cm onder maaiveld. Daar komt bij dat veenrot rondom onderwaterdrains eveneens lijkt mee te vallen. De inzet van onderwaterdrains is niet zinvol in gebieden met kwel of met te kleine of grote drooglegging (minder dan 30 of meer dan 60 cm). Tabel 3.3 Thema’s Effecten van maaivelddaling op verschillende thema’s: neutraal (0) groot effect (---) . Effect van Toelichting maaivelddaling Reliëfverschillen landschap Door verschillen in drooglegging en ondergrond zakt het land onregelmatig en kunnen binnen een peilvak grotere verschillen in maaiveldhoogte ontstaan. Ook natuurgebieden en bebouwing binnen hoogwatervoorzieningen komen op termijn steeds hoger te liggen in het landschap (geldt ook voor tuinen). Gewastype en ander 0/Als het land ongelijkmatig zakt kan plaatselijk akkerbouw gebruik worden bedreven of zelfs ander gebruik plaatsvinden, dit zorgt voor een verandering van het landschap. Aangrenzende natuurgebieden kunnen door de drainerende werking hierdoor ook uitdrogen. Biodiversiteit -Op plekken met levend veen heeft maaivelddaling een groot negatief effect op de biodiversiteit. Kunstwerken Kunstwerken zoals stuwen en duikers verzakken, soms gelijkmatig met het maaiveld en anders worden ze met enige regelmaat op hoogte gebracht. Houten palen --Bebouwing van voor 1950 buiten een hoogwatervoorziening verdient aandacht. Echter, de meeste oude bebouwing ligt binnen een hoogwatervoorziening en ook binnen een hoogwatervoorziening is het vervangen van de houten fundering op termijn nodig. Stalen palen 0 Geen effect op de huizen, maar (omliggende) gronden, zoals tuinen zakken, maar dat is als gevolg van bovenbelasting. Wegen, riolering en Niet gefundeerde infrastructuur in gebieden met een leidingen heterogene bodemopbouw hebben te maken met ongelijkmatige zakking, dit komt vooral door bovenbelasting. Veendijken en keringen Mogelijke groot risico maar er zijn weinig praktijkvoorbeelden waarbij de relatie met maaivelddaling inzichtelijk is gemaakt. CO2 --Oxidatie van veen zorgt voor CO2-emissie CH4 en N2O -Onder zeer natte condities emitteren veengronden (slootkanten, plasdras situaties, etc) het sterkere CH4 broeikasgas. N2O treedt op bij wisselende waterpeilen. Plasdrasse situaties om maaivelddaling tegen te gaan kunnen per saldo tot meer broeikasgas leiden. September 2012, versie 2.3 - 26 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Thema’s Stikstof, fosfaat en sulfaat Effect van maaivelddaling -- Kwel (brak) - Peilaanpassingen - Pompen en gemalen - 3.1.3 Toelichting Veenafbraak leidt tot uitspoeling en afspoeling van nutriënten en sulfaat met gevolgen voor de waterkwaliteit. Op langere termijn kan door maaivelddaling brakke en voedselrijke kwel toenemen met gevolgen voor de waterkwaliteit. Brakke kwel speelt alleen plaatselijk. Als gevolg van maaivelddaling moet elke 10 jaar het peil aangepast worden om de gewenste drooglegging te behouden. De kosten hiervan zijn verhoudingsgewijs beperkt. De extra kwel leidt maar tot een beperkte toename van kosten voor bemalen. Vergroten van de opvoerhoogte kan gelijk op met reguliere aanpassing en vervanging van gemalen. Flinke kosten worden alleen gemaakt als een nieuw gemaal nodig wordt. Kosten(inschatting) van maaivelddaling Gebouwen In de Provincie Zuid-Holland zijn nauwelijks cijfers bekend over de kosten van funderingen van gebouwen als gevolg van maaivelddaling. In de Provincie Fryslan is hier wel onderzoek naar gedaan. Men verwacht de komende decennia veel meer zettingschade als gevolg van paalrot. Met een hoogwatervoorziening kan dit proces worden vertraagd maar nooit geheel worden gestopt. Op termijn is vervangen van de fundering altijd nodig. Uit onderzoek in Friesland blijkt dat de gemiddelde schade voor herstel in de orde van 12.500 Euro per woning is gelegen en dat de kosten voor het vervangen van de houten palen door betonnen palen in de orde van 37.500 Euro per woning ligt. De totale kosten zijn daarmee orde 50.000 euro per niet gefundeerde woning voor situaties dat men feitelijk te laat is (Provincie Friesland, 2008 & Hardeveld H.van et al, 2011). Infrastructuur en keringen Door (ongelijke) maaivelddaling ligt het onderhoudsinterval van wegen, kabels, leidingen, dijken, etc in West-Nederland hoger dan in Oost-Nederland. De kosten vallen echter veelal onder ‘regulier’ onderhoud en zijn daarom veelal niet bekend. De verwachting is echter wel dat de kosten voor regulier onderhoud in veengebieden hoger uitvallen. Dit blijkt ook bij navraag van gemeenten, waterschappen en provincie. Deze partijen bevestigen dat er extra kosten worden gemaakt, maar dat betrouwbare gegevens ontbreken. Landbouw: onderwaterdrains vs. grote drooglegging Er zijn door Hoving et al. (2009) Van den Akker et al (2010) diverse studies uitgevoerd naar de gewenste drooglegging, de toepassing van onderwaterdrains en samenhangende kosten voor het beheer. Uit een studie (Hoving et al (2009)) blijkt dat in Polder Zeevang de mate van zelfvoorziening van een agrariër (ruwvoer) bij een drooglegging van 60 cm en zonder onderwaterdrains 88% bedraagt. Wanneer in hetzelfde perceel onderwaterdrains worden aangelegd wordt de agrariër 100% zelfvoorzienend. Door het vergroten van de drooglegging van 20 naar 60 cm worden de totale kosten met € 208,- per ha verlaagd. Een vergroting van de drooglegging van 20 naar 80 cm leverde een vergelijkbare Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 27 - DHV B.V. kostenbesparing op van € 210,- per ha, echter de kosten kwamen wel anders tot stand (lagere voerkosten en hogere loonwerkosten). Het vergroten van de drooglegging naar 60 cm in combinatie met het toepassen van onderwaterdrains leverde een kostenreductie op van € 82,- per ha, inclusief de kosten voor drainage. Exclusief de kosten voor draineren zou de kostenreductie € 247,- bedragen, ongeveer € 40,- per ha meer dan bij de varianten b en g met een vergrote drooglegging. Tabel 3.2. Mate van zelfvoorziening voor ruwvoer en verschil in totale kosten (€.ha-1) voor vier varianten voor de weerjaren 1992-2001 bij een 25% lagere en een 50% hogere aankoopprijs voor ruwvoer en al of niet hogere loonwerkkosten (verhoging voor de varianten a en b met respectievelijk 20 en 10%). De kosten van de drains zijn € 165,- per ha per jaar (Hoving et al., 2009). Correctie voerprijs (%) Differentiatie loonwerkerskosten a) Geen drains, drooglegging 20 cm b) Geen drains, drooglegging 60 cm c) Drains, drooglegging 60 cm c2) Variant c inclusief kosten drains g) Geen drains, drooglegging 80 cm -25 nee 0 -155 -179 -14 -143 ja 0 -194 -258 -93 -221 0 nee 0 -208 -247 -82 -210 ja 0 -247 -325 -160 -288 50 nee 0 -314 -381 -216 -345 ja 0 -353 -459 -294 -423 Zelfvoorz. 76% 88% 100% 100% 100% Waterbeheer De (waterbeheer)kosten die samenhangen met maaivelddaling en peilaanpassing zijn meestal beperkt uitgedrukt in euro/ha.jaar, zeker in verhouding tot de baten van agrarische productie. Er zijn een aantal studies waarin nader wordt ingegaan op met maaivelddaling samenhangende kosten. Een studie naar peilstrategieën in Friesland laat zien dat het verlies aan agrarische productie bij peilopzet vele malen hoger is dan de besparingen in het waterbeheer (Rienks et al, 2002) De besparingen in het waterbeheer bij hogere peilen zijn minder dan 10% van de extra maatschappelijke kosten vanwege verlies van inkomsten in de landbouw. Een andere studie gaat in op verschillende peilstrategieën voor het gebied Zegveld (Bos en Vogelzang, 2008). Ook hier zijn de waterbeheerkosten die samenhangen met maaivelddaling klein. De grootste baten in de strategieën hangen samen met het verminderen van het aantal gemalen, waardoor substantiële operationele kosten wegvallen. Dit is echter een resultaat van het terugbrengen van het aantal bemalinggebieden en heeft geen relatie met maaivelddaling. Maaivelddaling kan doorwerken op de kosten van pompen en gemalen o.a. vanwege een grotere opvoerhoogte en omdat meer water wordt uitgemalen vanwege meer kwel of de behoefte aan meer doorspoelen. Ook nu al wordt veel water uitgemalen, mede omdat in meerdere gebieden, waaronder de Krimpenerwaard, permanent wordt doorgespoeld vanwege de huidige (slechte) waterkwaliteit. Naar verwachting zal een daling van het maaiveld maar beperkt extra pompkosten met zich meebrengen. Een MKBA voor polder Nieuwkoop gaat uit van pompkosten in de orde van 1000 Euro/1 miljoen m3. Hardeveld et al 2011 komen tot eenzelfde schatting van kosten (0,01 Eurocent/m3). Een toename van de kwel met 1/mm per dag leidt tot ongeveer 2000 m3/ha per jaar (circa 20 Euro/ha) aan extra maalkosten, omdat de extra kwel in de zomermaanden vooral tot minder inlaat leidt en alleen de extra kwel in de wintermaanden hoeft te worden afgemalen. MKBA Zegveld In de MKBA Zegveld wordt geconstateerd dat de (jaarlijkse) kosten die samenhangen met het vervangen van stuwen, duikers, kades erg laag zijn. Ook als peilen volledig worden aangepast, duurt het nog erg lang voordat men een ander gemaal (grotere opvoerhoogte) nodig kan hebben. Bij de vervanging van het September 2012, versie 2.3 - 28 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. gemaal kan men meteen de nodige aanpassingen doen. De extra kosten van peilaanpassingen blijven daarmee beperkt. Extra kosten worden pas gemaakt als maaivelddaling aanleiding zou geven tot extra bemalingseenheden, waarvoor een nieuw gemaal gebouwd moet worden. In dat geval is sprake van stichtingskosten en jaarlijkse beheer- en onderhoudskosten die aanzienlijk kunnen zijn. MKBA Laag-Holland Voor het vergelijkbare veenweidegebied Laag Holland zijn met oog op klimaatbestendigheid en maaivelddaling scenario’s ontwikkeld en doorgerekend. Uit de analyse (MKBA Laag-Holland, 2012) blijkt dat er lokaal grote verschillen zijn tussen de saldi van de kosten en baten. Uit de analyse voor het gebied in zijn totaliteit blijkt dat de opbrengsten vanuit de landbouw het hoogst blijven bij meer gemeenschappelijk landbouwgeld vanuit de EU en (in mindere mate) bij een terugtredende overheid. Dit heeft echter wel een hogere uitstoot van broeikasgassen (door veenafbraak) tot gevolg. Bij inzet van de overheid op tegengaan van maaivelddaling zijn de opbrengsten voor wat betreft het beperken van broeikasemissies hoger en zijn de kosten voor het waterbeheer lager, maar zal het verlies aan inkomsten van agrariërs toenemen. Tenslotte blijkt de subjectieve waardering van de kwaliteit van het gebied door inwoners van grote invloed op de saldi. In deze waardering scoort behoud van het huidige veenweidelandschap hoog en scoort een transitie naar moeraslandschap laag. 3.1.4 Mate van maaivelddaling In de vorige paragrafen zijn oorzaken en gevolgen van maaivelddaling besproken. De vraag blijft echter om hoeveel maaivelddaling gaat het nu en waar? Er wordt op 2 manieren naar de mate van maaivelddaling gekeken. Aan de ene kant wordt gerekend met een model (berekend) en aan de andere kant wordt gemeten in het veld (praktijk). De resultaten van beide manieren laten duidelijke verschillen zien. Hieronder worden beide manieren met elkaar vergeleken. 1. Gemeten maaivelddaling Binnen het projectgebied zijn voor drie gebieden gemeten maaivelddalingen bekend. Het gaat om de deelgebieden Alblasserwaard, Krimpenerwaard en de Nieuwkoopse plassen (De Venen). Als naar de kaarten gekeken wordt valt het volgende op (zie figuur 3.1)): Er is geen duidelijke relatie met het bodemtype herkenbaar. Dit komt mede doordat er in de praktijk sprake is van geleidelijke overgangen in de dikte van de kleilaag. Zones met kwel en wegzijging zijn niet herkenbaar. Dit komt echter mede doordat we niet goed weten waar deze zijn gelegen en welk deel van kwel en wegzijging via de percelen loopt. Onderzoek in de Alblasserwaard wijst op een zwakke relatie van maaivelddaling met de stijghoogte in de invloedzone van een pompstation (Berbee, 2008). Peilvakken zijn beperkt herkenbaar. In de Krimpenerwaard en Nieuwkoopse Plassen zijn enkele peilvakgrenzen herkenbaar, maar dit is niet geval in de Alblasserwaard. In alle gebieden is wel te zien dat sprake is van een grote variatie aan maaivelddalingen en dat die niet direct zijn terug te voeren op de maaiveldligging of drooglegging. Er is een relatie met bodembewerking. De metingen in de Alblasserwaard wijzen op een invloed van bodembewerking. Er is sprake van veel sterk afwijkende waarden. Een groot deel van de berekende waarden in de Alblasserwaard is als uitbijters aangeduid. Dit zijn meetwaarden die buiten de normaalverdeling, van verwachte meetwaarden, liggen. Hierbij zijn waarden die wijzen op een maaiveldstijging (mogelijk als gevolg van ophogen met bagger) en zeer grote dalingen. Een dergelijk beeld zien we ook in andere gebieden. Het is onduidelijk in hoeverre dit is terug te voeren op de metingen zelf. Vooral de oude set maaiveldhoogten, waarmee de recentere set, wordt vergeleken, is mogelijk minder betrouwbaar Bij Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 29 - DHV B.V. een recente kartering van nog resterende veengronden in Drenthe is ook gekeken naar de maaivelddaling in de laatste 20 jaar. De maaivelddaling was het kleinst in natuurgebieden, gevolgd door gras en akkerbouw. In ongeveer 25% van de gevallen was de bodem niet gedaald. Het betrof hierbij ook landbouw en zelfs wisselbouw op veen vaak met een diepe ontwatering. Het is onduidelijk of het om onnauwkeurige metingen. Voor Polder Bloemendaal kon in de afgelopen 20 jaar geen maaivelddaling worden vastgesteld. Daarnaast zijn er ook verschillende fouten in de hoogtebestanden aanwezig. De tophoogte metingen zijn vaak niet exact op het punt aangegeven waar in het veld is gemeten. Bij de een dergelijke kaart is uitgegaan van een ‘representatief’ punt voor de hoogte, maar dit is niet altijd het geval. Veelal is een hoogtemeting daarnaast op 10 cm afgerond. Ook de hoogtemeting in het AHN (Algemeen Hoogtebestand Nederland) bevat meetfouten. De meetnauwkeurigheid is + of - 5 cm en er wordt gemiddeld. Sloten zijn eenvoudig uit het hoogtebestand te filteren, maar voor greppels en slootranden ligt dit een stuk complexer. De benoemde hoogtebestanden moeten met enig voorbehoud worden bekeken en zijn niet direct geschikt om te beoordelen of berekende maaivelddalingen wel kloppen. Door Hoogland en Van den Akker (2011) is recentelijk veel energie gestoken in het opschonen van de AHN metingen. Al met al zijn vooral hoogteraaien, die ruimtelijk goed zijn vastgelegd, het belangrijkste en betrouwbaarste middel om maaivelddalingen te meten. Deze metingen zijn echter schaars of niet goed gearchiveerd. Daarbij moet ook rekening worden gehouden dat in droge perioden het maaiveld centimeters kan dalen door reversibele krimp. In 2003 werd bv op Zegveld een maaivelddaling van 11 cm gemeten door de droogtekrimp. 2. Berekende maaivelddaling vergeleken met de gemeten waarden In Waarheen met het Veen (Woestenburg et al., 2009) worden op basis van twee algoritmen voorspellingen gedaan over de verwachte maaiveld daling en ook de daling onder invloed van een ander klimaatscenario. De berekeningen zijn gebaseerd op drie variabelen, drooglegging, bodemtype en kwel en wegzijging. De geografische spreiding van kwel en wegzijging is echter onduidelijk en het onderscheid naar slechts twee bodemtypen op basis van de bodemkaart is erg grof. De berekende maaiveldkaarten zijn terug te vinden in bijlage 2e en figuur 3.2. Uit de vergelijking tussen gemeten en berekende waarden komt het volgende beeld naar voren: De berekende maaivelddalingen geven een duidelijke grens aan tussen de weideveen- en koopveengronden, mede doordat beide bodemtypen in het model door een heel andere relatie tussen maaivelddaling en drooglegging worden aangestuurd. In de praktijk is deze grens niet aanwezig, omdat in de praktijk er ook geen sprake is van een abrupte maar juist van een geleidelijke overgang en bodemtypen. Er zijn meetwaarden voor maaivelddaling die veel hoger en veel lager liggen dan de berekende waarden. Dit kan voor een deel worden teruggevoerd op de invloed van factoren die niet in de berekening worden meegenomen. De voorspellingen voor de langere termijn waarbij ook de invloed van klimaat wordt meegenomen zijn indicatief. Zo wordt gewerkt met een momentane drooglegging, terwijl deze in de praktijk varieert tussen twee momenten met een peilaanpassing en ook tussen zomerpeil en winterpeil. Ook treedt met de tijd verdere veraarding van de toplaag op waardoor de snelheid van veenafbraak afneemt. Recente proeven met onderwaterdrains geven een veel grotere afname van de maaivelddaling dan op basis van het algoritme verwacht werd. Kortom voorspellingen zijn bij gebrek aan gegevens (vooral geografisch) en empirisch inzicht in verbanden gebaseerd op enkele belangrijke maar niet op alle relevante factoren die verantwoordelijk zijn voor September 2012, versie 2.3 - 30 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. maaivelddaling. De metingen zijn niet altijd even betrouwbaar en kennen veel uitbijters. Gemeten en berekende waarden wijken daardoor sterk af. Ondanks afwijkingen en mogelijk onbetrouwbare berekeningen is wel een algemene tendens herkenbaar. In koopveengebieden is de maaivelddaling groter dan in weide- en waardveengebieden. In koopveengebieden kan het maaiveld wel 20 à 25 mm per jaar dalen. In andere veengebieden (waar geen koopveen ligt) daalt het maaiveld langzamer. Figuur 3.1 3.2 Gemeten en berekende maaiveld hoogte Krimpenerwaard (boven) en Alblasserwaard (onder) Klimaatverandering Klimaatverandering leidt tot meerdere effecten. Het versnelt veenafbraak en maaivelddaling en daarmee samenhangende effecten en processen. De behoefte aan inlaatwater neemt toe, waardoor de invloed van gebiedsvreemd water in plassen en poldersloten groter wordt. Hogere temperaturen maken plassen en poldersloten ook kwetsbaarder. De landbouw stapt mogelijk over op andere bedrijfssystemen die beter zijn aangepast. Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 31 - DHV B.V. 3.2.1 Klimaatverandering en maaivelddaling Klimaatverandering is van grote invloed op veenafbraak en maaivelddaling. Microbiële afbraak van veen gaat sneller bij hogere temperaturen. Er worden drogere zomers verwacht wat zal leiden tot diepere grondwaterstanden. Berekeningen duiden erop dat vooral de drogere scenario’s tot een aanzienlijke versnelling van de maaivelddaling kunnen leiden, mogelijk zelfs een verdubbeling (zie bijlage 2f en 2g). Allerlei met maaivelddaling samenhangende effecten nemen dan ook toe, zoals de invloed van veenafbraak op de waterkwaliteit. Een versnelling van de veenafbraak maakt dat peilaanpassingen eerder nodig kunnen zijn. Hogere temperaturen versnellen ook de omzetting van stikstof in stikstofgas, maar in natte percelen en sloten neemt ook de productie van methaangas sterk toe. Over de invloed op deze laatste processen is minder bekend. 3.2.2 Klimaatverandering en belangen Natuur wordt kwetsbaarder Een warmer en ook droger klimaat maakt de veenweidenatuur kwetsbaarder. Veenplassen en poldersloten zijn bij hogere temperaturen gevoeliger voor eutrofiering. De interne belasting met nutriënten kan toenemen en zuurstofloosheid kan eerder optreden bij hogere watertemperaturen. Levend veen kan zich mogelijk minder goed handhaven in een droger warmer klimaat, als de afbraak de overhand krijgt over de opbouw van veen. Bovendien wordt de invloed van systeemvreemd water groter en die van neerslag mogelijk kleiner. De karakteristieke zuurdere milieus die actieve veengroei mogelijk maken, komen daardoor onder druk te staan. Hogere temperaturen leiden tot meer grasgroei ook eerder in het jaar met mogelijke gevolgen voor weidevogels. Landbouw wordt mogelijk kwetsbaarder maar ook productiever De gevolgen voor de landbouw hangen sterk af van het klimaatscenario en de beschikbaarheid van zoet water (zie 2.2.3). Hogere temperaturen leiden tot een langer groeiseizoen waarmee ook de grasproductie kan toenemen. Dit onder voorwaarde dat er geen droogte stress optreedt. In percelen zonder onderwaterdrains zal droogte schade toenemen, omdat het grondwater eerder en ook langer wegzakt. 3.2.3 Klimaatverandering, wateraanvoer en beschikbaarheid Beschikbaarheid van zoet water neemt af Drogere zomers leiden ook tot lagere rivierafvoeren. De beschikbaarheid van zoet water neemt af. Bij lage rivierafvoeren is er in principe nog wel voldoende water. De beschikbaarheid hangt dan vooral af van de waterverdeling. Bij lagere afvoeren rukt de zoettong op en kunnen inlaten geen zoet water meer innemen. Dit speelt op termijn o.a. voor de inlaat via Gouda. Men is dan aangewezen op andere aanvoerroutes maar de capaciteit daarvan is beperkt. Ombouwen kost ook veel geld. De beschikbaarheid van zoet water verschilt binnen het gebied. De behoefte aan inlaatwater neemt toe Alle maatregelen gericht op het vertragen van de veenafbraak leiden tot een toename van de inlaatbehoefte. Berekeningen laten zien dat de verwachte toename beperkt is voor het huidige grondgebruik (Droogtebestendig West-Nederland, 2011). Een toename van beregeningsinstallaties en onderwaterdrains kan de wateraanvoer sterker doen toenemen. September 2012, versie 2.3 - 32 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Een deel van het veenweidegebied, zoals de Alblasserwaard, kan terugvallen op inlaatpunten die ook op termijn niet zullen verzilten. Voor die delen van het gebied die afhankelijk zijn van inlaat via Gouda kunnen op termijn problemen ontstaan. Wel neemt de invloed van gebiedsvreemd water toe. Afhankelijk van plaats en samenstelling kunnen daarmee de effecten van veenafbraak verergeren. Dit is vooral een aandachtspunt voor veenplassen zoals de Nieuwkoopse Plassen. Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 33 - DHV B.V. DEEL B: VISIE & STRATEGIE MAAIVELDDALING VEENWEIDEGEBIEDEN 4 VISIE EN RUIMTELIJKE STRATEGIE MAAIVELDDALING VEENWEIDEGEBIEDEN 4.1 Visie Veenafbraak en maaivelddaling hebben meerdere effecten op verschillende functies in het veenweidegebied. De relatie is soms eenduidig maar vaak erg complex en bij gebrek aan informatie ook moeilijk te duiden op de kaart. Enkele effecten treden pas op langere termijn op en vormen voor veel functies nu nog geen aandachtspunt. Bij het opbouwen van de visie wordt gewerkt vanuit drie invalshoeken: Deken van Duurzame Landbouw: Een algemene en principieel belang bij het afremmen van veenafbraak en maaivelddaling dat zoveel mogelijk aanhaakt bij de ontwikkeling van een duurzame landbouw. Mantel Veenweide(natuur): Een locatiegebonden en functioneel belang bij het afremmen van vooral peilaanpassing, dat zo groot en urgent is dat gestuurd wordt op het afremmen van maaivelddaling. Duurzame (natuur)inrichting: Het waarborgen van duurzame waterhuishouding, natuur en lange termijn veiligheid, waarbij de aandacht uitgaat naar de langere termijn. 1) Deken van Duurzame Landbouw: algemeen en principieel belang en functioneel belang landbouw. Algemene en principiële belangen zijn: Verminderen van broeikasemissies; deze emissies treden op ongeacht de veendikte, maar de emissie is hoger bij snellere veenafbraak; Reduceren van de belasting van het oppervlaktewater met fosfaat, nitraat en sulfaat; ook deze belasting treedt op ongeacht de veendikte, maar is doorgaans hoger bij een snellere afbraak van het veen; Verminderen van met maaivelddaling samenhangende kosten van waterbeheer, op zich zijn deze kosten beperkt maar verminderen helpt; Bodemarchief en veen als geologisch fenomeen; in de ondergrond en vooral gerelateerd aan zandbanen komen plaatselijk oude bewoningsresten voor. Als de veenlaag dunner wordt kan schade ontstaan. Behoud veenweidelandschap; maaivelddaling leidt tot veranderingen in het landschap. Aan de randen gaat het om de mogelijke omslag van veen naar de onderliggende klei en toename in het verschil in maaiveld hoogte tussen wegen, kades, hoogwatervoorzieningen en het inliggende veen. Veenafbraak hangt af van veel factoren en ook de effecten ervan op oppervlaktewater, het landschap en beheerskosten zijn sterk situatiegebonden, maar bij gebrek aan informatie ook moeilijk te duiden. Er is geen informatie en kennis om deze specifieker op kaart aan te geven. Dit algemeen belang ligt daarom als een deken over het gebied. September 2012, versie 2.3 - 34 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Voor zover de bodemkaart (bijlage 2b) dat toelaat kan een onderscheid worden gemaakt naar waardveengronden, weideveengronden en koopveengronden. Deze koopveengronden hebben in potentie een snellere veenafbraak bij een grotere drooglegging of ploegen van de bodemgrond, omdat een dikke (>40 cm) kleilaag ontbreekt. Op grond hiervan kan een onderscheid worden gemaakt naar gebieden vanuit algemeen belang die meer en minder gevoelig zijn voor maaivelddaling. Overal komt veeteelt voor. Een te grote drooglegging en snelle veenafbraak is ongunstig voor de bedrijfsvoering. Een snelle veenafbraak kan leiden tot gras met een te hoog eiwitgehalte dat voor de koeien moeilijk verteerbaar is. Een te grote drooglegging kan leiden tot productieverlies in drogere perioden. Als het eigen perceel sneller daalt dan de overige percelen binnen hetzelfde peilvak kan dat tot een te kleine drooglegging leiden in nattere perioden. Wat voor de landbouw een optimale drooglegging is hangt af van de bedrijfsvoering. De indruk bestaat dat het goed boeren is bij een minder grote drooglegging en dat dit mogelijk zelfs voordelen biedt, vooral als de kans op drogere perioden toe gaat nemen. De nadruk schuift daarbij op van het verminderen van verrijschade naar verbeteren van de gewasproductie. Een betere vochtvoorziening, niet te droog in droge perioden en niet te nat in natte tijden, is bijvoorbeeld mogelijk met de inzet van onderwaterdrains. Voor het realiseren van de algemene belangen moet zoveel mogelijk worden meegelift met de aanwezige landbouw om de volgende redenen: Het is van belang dat de landbouw op langere termijn economisch rendabel blijft. Maatregelen die de landbouwproductie beperken leiden al gauw tot grote maatschappelijke kosten in verhouding tot de baten. Van overheidswege is er geen geld om dit bij te passen. De vraag is of het onderscheid tussen weideveen en koopveen hierbij relevant en ook voldoende duidelijk is. Het onderscheid tussen beide bodemtypen is niet bepalend voor de snelheid van maaivelddaling, maar kan wel duiden op een verschil in kwetsbaarheid. De combinatie van deze kwetsbaarheid met het peilbeheer en de bestaande peilvakken is een betere indeling. De gebieden zijn dan ook aangewezen op basis van een combinatie van de aanwezigheid van koopveen en de ligging in een peilvak. In de visie (figuur 4.2) wordt voor duurzame landbouw onderscheid gemaakt in twee categorieën: Duurzame Landbouw waar maaivelddaling geen (groot) probleem is: dit omvat in principe alle veengebieden, dus waardveen, weideveen en in mindere mate koopveen (gevoeligst voor maaivelddaling). De nadruk ligt op de ontwikkeling van een duurzame, economisch rendabele landbouw met een goede bedrijfsvoering bij minder drooglegging. Dit vraagt om bedrijfsspecifieke, locale optimalisatie en aandacht voor: peilbeheer (optimale drooglegging, inzet onderwaterdrains, afgestemde peilen), bodembeheer (bemesting, bekalking, beweiding en akkerbouw en inzet van toemaakdekken) slootbeheer (schonen van sloten, inzet van toemaakdekken). Duurzame Landbouw met aandacht voor maaivelddaling: vanwege de hogere kwetsbaarheid voor maaivelddaling heeft het remmen van de maaivelddaling hier meer aandacht vanuit het algemene belang dan in het overige veengebieden. Bijvoorbeeld een bedrijfsvoering met inzet van onderwaterdrains en zonder inzet van maïs als voedergewas. Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 35 - DHV B.V. 2) Mantel Veenweide(natuur): peilaanpassing specifiek en functiegericht belang voor tegengaan van Er is naast een algemeen ook een landbouwkundig belang om maaivelddaling af te remmen. Toch is het mogelijk dat er lokaal belangen zijn die het nog verder afremmen van maaivelddaling nodig maken uit oogpunt van kosten of omdat anders belangrijke maatschappelijke doelen niet worden gehaald. Het gaat daarbij vooral om het volgende: Waarborgen condities voor halen Europese doelstellingen en verplichtingen: zoals Natura2000 gebieden en KRW- doelstellingen. Tegengaan van aanzienlijke zettingsschade: met name bij bebouwing en kunstwerken. Tegengaan van schade als gevolg van brakke kwel: dit speelt vooral voor de Tempelpolder. Tegengaan van schade aan kades en keringen: vooral bij veenkades in het gebied. Binnen het bestudeerde gebied liggen vier Natura2000 gebieden. Een deel van de Reeuwijkse Plassen is aangewezen onder de Vogelrichtlijn. Recent zijn hier maatregelen getroffen die de plassen meer isoleren van het omliggende gebied. Er zijn voldoende waarborgen ingebouwd. De maaivelddaling in de directe omgeving van de plassen werkt maar beperkt door op de waterinlaatbehoefte en wordt ook al tegengegaan door de realisatie van de EHS o.a. met de inrichting van de natuurboerderij Oukoop. Er is geen noodzaak voor het aanwijzen van een beschermende mantel. De Nieuwkoopse Plassen zijn in hun geheel aangewezen als Natura2000 gebied o.a. onder de Habitatrichtlijn. Binnen het gebied komen meerdere habitats voor die afhankelijk zijn van een goede waterkwaliteit en kwetsbaar zijn voor veenafbraak als gevolg van wegzijging. Er treedt al een aanzienlijke wegzijging op naar de ten noorden gelegen diepe polder Nieuwkoop. Een verdere maaivelddaling en peilaanpassing van de ten zuiden van Nieuwkoop gelegen peilvakken zal de waterinlaat maar licht doen toenemen. Wel treedt er meer wegzijging van water aan de zuidelijke rand op waarmee ook meer gebiedsvreemd water dit deel kan binnendringen. Beide vormen een mogelijke belemmering voor het halen van de beheersdoelstellingen. Het vormen van een beschermende mantel waar gestuurd wordt op het remmen van maaivelddaling en peilaanpassing is daarom gewenst. De ontwikkeling van de EHS in Bodegraven Noord hoeft met oog op maaivelddaling niet anders te lopen. In de Alblasserwaard liggen twee Natura2000 gebieden de boezems Kinderdijk en de Donkse Laagten die beiden vanuit de Vogelrichtlijn zijn aangewezen. De boezems van Kinderdijk hebben geen veen in de directe ondergrond. De Donkse Laagten wel. Hierbij kan de maaivelddaling van invloed zijn op de kwaliteit en de hoeveelheid kwel waar de blauwgraslanden gevoelig voor zijn. In het gebied komen meerdere waterlichamen voor die zijn aangewezen onder de KRW. De waterkwaliteit van deze wateren is vaak onvoldoende vooral als het gaat om fosfaat en sulfaat, maar is daarbij vaak wel afhankelijk van de belasting van het oppervlaktewater in een veel groter gebied. De wens tot het afremmen van veenafbraak wordt hier in feite geregeld met de deken, zodat geen locatiespecifieke maatregelen hoeven te worden aangewezen. Zettingsschade is meestal het gevolg van bovenbelasting, waarop het peil in de omgeving maar beperkt van invloed is. Een uitzondering vormt bebouwing op houten palen. Het gaat dan vooral om bebouwing van voor 1950. De meeste oude lintbebouwing is al in een hoogwatervoorziening gelegen waarmee de maaivelddaling wordt geremd. Een peildaling in de omgeving kan tot een daling van het grondwater leiden. Uiteindelijk moet de fundering worden vervangen. Het remmen van de maaivelddaling in de omgeving is geen afdoende oplossing, vooral als het gaat om de al oudere bebouwinglinten. September 2012, versie 2.3 - 36 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Polder Bloemendaal ligt aan de rand van bebouwing en infrastructuur. Een maaivelddaling kan hier leiden tot meer wegzijging en daarmee een groter risico op zettingschade voor de oude gebouwen in de directe omgeving en mogelijk ook voor de infrastructuur. Opgemerkt kan worden dat in een recent peilbesluit al is gekozen voor het vasthouden van bestaande peilen. Dit gebied blijft de mantel van natte veenweide behouden. De Tempelpolder is de enige plek in het studiegebied waar sprake is van brakke kwel. Deze brakke kwel wordt uitgeslagen op de boezem dicht bij het inlaatpunt van de boomteelt in Boskoop. Deze boomteelt is erg gevoelig voor chloriderijk water. Dit is ook de reden dat al meermaals is gezocht naar een oplossing voor dit gebied. Voor de Tempelpolder is verdere peilverlaging door het Hoogheemraadschap van Rijnland al uitgesloten vanwege het gevaar van opbarsten. Het chloridenbezwaar van de boezem vormt ondertussen een minder groot probleem omdat de boomteelt al over een eigen aanvoer uit de Oude Rijn beschikt. Het tegengaan van maaivelddaling in de veenweidegebieden om de Tempelpolder zal de brakke kwel aldaar niet beïnvloeden. Ook voor de Tempelpolder wordt een beschermende mantel daarom niet noodzakelijk geacht. De wens tot het afremmen van veenafbraak wordt hier in feite geregeld met de deken, zodat geen locatiespecifieke maatregelen hoeven te worden aangewezen. De primaire keringen in het gebied staan in hoofdzaak op rivierkleigronden. Er komt een beperkt aantal veenkades voor. De stabiliteitsproblemen van veenkades hebben deels te maken met uitdroging in droge zomers. Voorts treedt zetting op maar dat is vooral een gevolg van bovenbelasting. Veenkades komen voor als ringkade om de Tempelpolder. Het tegengaan van maaivelddaling in de hoger gelegen veengebieden is hierop niet van invloed op de stabiliteit van deze kades. Voorts komt plaatselijk nog een veenkade voor in de Krimpenerwaard. Hiervoor kan een hoogwatervoorziening op termijn nuttig en mogelijk ook noodzakelijk zijn. Maaivelddaling in de directe omgeving kan de stabiliteit van de kade verminderen. Dit wordt in feite geregeld met de deken. 3) Duurzame (natuur)inrichting: waterhuishouding en veiligheid op termijn Er spelen ook algemene belangen op de langere termijn maar deze zijn wel locatiegebonden. Het gaat hierbij om het volgende: Waarborgen voor een duurzame waterhuishouding op termijn; dus is deze nog houdbaar en betaalbaar bij verdergaande maaivelddaling. Waarborgen van de lange termijn veiligheid, dus moet rekening worden gehouden met een toename in risico waarvoor aanzienlijke ingrepen nodig kunnen zijn. Voor wat betreft een duurzame waterhuishouding wordt getoetst aan drie aspecten: Kosten van peilbeheer, de aandacht gaat daarbij vooral uit naar inrichtingskosten en bemalingskosten. Voldoende wateraanvoer; hierbij gaat het om de aanvoer vanuit het hoofdsysteem, nodig om in drogere perioden het peil te kunnen handhaven. Afdoende waterkwaliteit, hierbij gaat het vooral om de vraag of een toename van (brakke) kwel belemmeringen gaat opleveren voor functies. Uit de analyse blijkt dat de kosten van peilaanpassing beperkt zijn vooral in verhouding tot de waarde van de landbouwkundige productie. Dit geldt ook voor de kosten van bemalen. Deze liggen in de orde van 0,01 eurocent per m3. Zelfs een aanzienlijke toename in kwel leidt maar tot een beperkte toename in bemalingskosten. Een daling van het maaiveld en toename van kwel maakt het peilbeheer niet veel Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 37 - DHV B.V. duurder. Ook een zeer vergaande maaivelddaling maakt dat bestaande veengebieden meer gaan lijken op de droogmakerijen en ook deze zijn nog goed op peil te houden. De klimaatverandering kan leiden tot een forse toename in de wateraanvoerbehoefte. Maaivelddaling zelf is niet tot nauwelijks van invloed op de totale aanvoerbehoefte. Door maaivelddaling kunnen kwel en wegzijging veranderen maar het gaat dan vooral om een herverdeling van water. De wateraanvoer neemt alleen toe als vanwege hogere (zomer)peilen ook de verdamping verder kan toenemen. Vooral het afremmen van maaivelddaling vraagt om meer water. Dit kan op termijn een aandachtspunt vormen om volgende redenen: Het seizoensmatig bufferen van water is in veenweidegebieden maar beperkt mogelijk, omdat het laten uitzakken van peilen al gauw tot (irreversibele) schade kan leiden. Het veenweidegebied blijft daarom altijd sterk afhankelijk van water van buiten. De grootste potentie voor het bufferen van water vormt mogelijk nog bodemberging. Er beperkingen kunnen optreden in de aanvoer vanuit het hoofdsysteem. Het gaat daarbij vooral om het verzilten van inlaatpunten of beperkte capaciteit van alternatieve aanvoerwegen. In principe is er voldoende water beschikbaar ook bij lage rivierafvoer en drogere zomers. De zoetwatervoorziening wordt bekeken als onderdeel van het deltaprogramma. Wateraanvoer is een aandachtspunt maar geen reden om nu af te zien van maatregelen die meer water kosten voor het afremmen van maaivelddaling, om de volgende redenen: Een toename in verdamping wordt vooral verwacht van de inzet van onderwaterdrains. Door een combinatie met flexibele peilen kunnen deze ook worden gebruikt om vooraf aan een droge periode zorg te dragen voor meer beschikbaar bodemvocht. Veenweide wordt daarbij minder kwetsbaar voor een drogere zomer. De drains hebben een beperkte levensduur, in de orde van 30 tot 50 jaar afhankelijk van de diepte waarop ze worden gelegd en de resterende maaivelddaling. Binnen 10 tot 15 jaar is er waarschijnlijk duidelijkheid over het waterverdelingsvraagstuk en kan op termijn besloten worden om onderwaterdrains te handhaven of juist uit te bannen. Op de langere termijn is vooral kwel en wegzijging een aandachtspunt voor de waterkwaliteit. Zoals al aangegeven komt in het gehele gebied geen brak grondwater voor, met uitzondering van de Tempelpolder en de meest westelijke hoek van de Alblasserwaard. Dit betekent dat ook bij verregaande maaivelddaling er geen sprake zal zijn van meer brakke kwel of een toename van het chloridengehalte in het water. Er is ook geen gevaar van opbarsten zoals in de diepe droogmakerijen. De diepe droogmakerijen hebben steil oplopende randen. Vooral langs de randen is het gevaar van opbarsten groot vanwege de grote stijghoogte van het grondwater. De meeste veenweidegebieden hebben rivierklei aan de rand gevolgd door weideveen. Er zullen ook op termijn nooit steile overgangen ontstaan. Een uitzondering hierop vormt de noordrand van de Krimpenerwaard waar het veen tot aan de rand loopt. Deze is ook uit oogpunt van de veiligheid al een kritisch punt (zie onder). Het water wat opkwelt is wel van slechte kwaliteit, want rijk in voedingsstoffen en ook in sulfaat. Hier ligt een mogelijk aandachtpunt voor de langere termijn. Er is echter geen sprake van een niet beheersbare situatie. September 2012, versie 2.3 - 38 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Tabel 4.1 Houdbaarheid en betaalbaarheid waterhuishouding op lange termijn Omvang Betaalbaar peilbeheer Voldoende Wateraanvoer Afdoende Waterkwaliteit Regionaal Groene N.r. Is een punt van aandacht, Maaivelddaling leidt beperkt Hart maar maaivelddaling is tot extra belasting van hierop niet van invloed. rijkswateren of boezemwater Deze keuze worden in het met voedingsstoffen. kader van de Deltabeslissing zoetwatervoorziening genomen. Deelgebieden Ook verregaande maai- De functies en natuurdoelen Natuurfuncties vragen een - De Venen, velddaling leidt niet tot bepalen de watervraag. In goede waterkwaliteit. Een problemen. Wel vormen tijden van droogte neemt verdere toename van water- Gouwe Wiericke inlaat is hierop beperkt van bemalingeenheden een deze vraag toe. - Krimpenerwaard invloed. aandachtspunt - Alblasserwaard Lokaal Tot midden in het perceel Aanwezigheid van fosfaten zijn problemen met de in de landbouwgrond kan wateraanvoer met name in lokaal tot problemen leiden. tijden van droogte te verwachten Het waarborgen van de veiligheid is een aandachtspunt. Bij veiligheid kan naar verschillende aspecten worden gekeken: De integriteit van primaire keringen, dus moet rekening worden gehouden met omvangrijke extra aanpassingen vanwege maaivelddaling op termijn. De stabiliteit van veendijken en kades, idem maar dan voor wat betreft de veendijken en kades. Overstromingsschade, bij doorbraak van een primaire kering of kade. De vluchtwegen, leidt maaivelddaling mogelijk tot meer risico’s De primaire keringen in het gebied zijn in hoofdzaak op rivierklei gelegen. Peilaanpassing in de omgeving is hierop niet tot nauwelijks van invloed. Met andere woorden met oog op de keringen is het tegengaan van maaivelddaling in grotere aanliggende gebieden niet nodig. Een aandachtspunt vormt de noordelijke zijde van de Krimpenerwaard. Hier loopt het koopveen en weideveen door tot op de rand van het gebied en hier is ook een primaire kering gelegen. Mogelijke stabiliteitsproblemen spelen alleen zeer plaatselijk in het gebied. Er is op dit moment geen overzicht van de mogelijke aandachtspunten. Het oplossen van een eventueel knelpunt vraagt om het vasthouden van peilen in een beperkte zone. Het wegzakken van het maaiveld is van invloed op de inundatie ingeval van een doorbaak in een kering. Het water stroomt dan naar de nieuwe diepste delen. Een diepere ligging van het maaiveld kan de volgende effecten hebben: Het patroon c.q. de waterverdeling kan zich gaan wijzigingen, waardoor ook tijdens inundatie andere stroombanen ontstaan. Vanwege de grotere peilverschillen kan daarbij plaatselijk ook sprake zijn van grotere stroomsnelheden. Gebouwen en infrastructuur die hiermee kruizen zijn dan extra kwetsbaar. Dit speelt vooral op plaatsen waar het maaiveld direct achter de dijk dieper wegzakt. Ook hier is weer de noordrand van de Krimpenerwaard een aandachtspunt. Het water stroomt eerst naar de diepere delen. Hier kan op termijn meer water worden geborgen vanwege een diepere ligging. Dit betekent dat andere, hogere delen van de polder minder gauw Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 39 - DHV B.V. zullen inunderen. De meeste bebouwing en wegen staat aan de rand en hoog en loopt dan minder snel onder. In theorie kan ook meer water naar binnen stromen dan nu het geval is, ingeval de bres niet wordt gedicht. Dit betekent dat het vervolgens ook langer kan duren voordat de volgelopen polder weer is leeggepompt en een situatie van voor de inundatie kan worden bereikt. De meeste gemalen zijn ingesteld op een pompcapaciteit van 15 tot 20 mm/etmaal. Een maaivelddaling van 1 meter leidt ertoe dat het gebied 50 dagen langer onder water kan staan. De meeste wegen zakken minder snel weg dan het maaiveld en lopen daarom ook minder snel onder. Afhankelijk van de wijze waarop de polder volloopt, kunnen echte kritische vluchtwegen eerder onderlopen dan nu. Een aandachtspunt zijn daarbij de “meezakkende” wegen die niet voldoende zijn gefundeerd. Het is onduidelijk of dit plaatselijk tot een knelpunt kan leiden. Het algemene beeld is dat de veiligheid of de schade bij inundatie niet zal toenemen bij maaivelddaling behoudens locale knelpunten, zoals de noordrand van de Krimpenerwaard. Stabiele rand Krimpenerwaard De stabiliteit van de kering aan de noordrand van de Krimpenerwaard is een zorgpunt en verdient in de toekomst extra aandacht. De visie voor dit deel van de Krimpenerwaard is een stabiele rand met natte natuur en een mantal van veenweidenatuur, dat langzaam overgaat in agrarisch natuurbeheer (figuur 4.2). Het garanderen van voldoende stabiliteit (en veiligheid) van deze kering is een taak van het Rijk. Deze visie is in lijn met de duurzaamheidsgedachte van people, planet, profit. Schematisch is dat in onderstaande tekening weergegeven. Figuur 4.1 Duurzaamheid en afremmen maaivelddaling (bron: Jasper Fiselier) September 2012, versie 2.3 - 40 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Figuur 4.2 Visie Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 41 - DHV B.V. 4.2 Ruimtelijke strategie Op basis van voorgaande visie wordt de volgende ruimtelijke strategie voorgesteld hoe om te gaan met het tegen gaan van maaivelddaling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in drie type gebieden te weten: (landbouw) Gebieden waar maaivelddaling geen (groot) probleem is Gebieden met gecontroleerde maaivelddaling (vanwege kwetsbaarheid bodem / lokale belangen) Gebieden met Europese doelstellingen Op de bijgevoegde Strategiekaart (figuur 4.3) zijn deze gebieden weergegeven. Hieronder wordt kort toegelicht wat deze gebieden inhouden en wat dit betekent voor het beleid. 1) (landbouw) Gebieden waar maaivelddaling geen (groot) probleem is In deze gebieden ligt de nadruk op de ontwikkeling van een duurzame, economisch rendabele landbouw met een goede bedrijfsvoering bij minder drooglegging door de landbouw zelf (figuur 4.3: gele kleur). Er wordt niet actief ingezet op het voorkomen van maaivelddaling. Strategie = ‘loslaten’. In (grote) delen van het veenweidegebied kan voor een generieke en trendmatige aanpak gekozen worden om deze functies toekomstbestendig te ontwikkelen. Maatregelen in deze gebieden worden door de landbouwsector zelf uitgevoerd, zijn bedrijfsspecifiek en lokaal. Gedacht kan worden aan: peilbeheer (optimale drooglegging, verbeterde waterkwaliteit, inzet onderwaterdrains, afgestemde peilen), bodembeheer (bemesting, bekalking, beweiding en akkerbouw en inzet van toemaakdekken) slootbeheer (schonen van sloten, inzet van toemaakdekken). Van visie naar strategie: In de Strategiekaart zijn een tweetal thema-aanduidingen uit de Visiekaart onder ‘Maaivelddaling geen (groot) probleem’ samengevoegd. In figuur 4.2 gaat het om de ‘transparante’ en ‘lichtbruine’ kleur. Er is in de Strategiekaart (figuur 4.3: gele kleur) geen onderscheid gemaakt tussen duurzame landbouw op klei, zand of (minder kwetsbaar) veen. Het behoud van het veen in deze gebieden is niet van elementair belang voor de landbouw, het landschap of de veiligheid. 2) Gebieden met gecontroleerde maaivelddaling (vanwege kwetsbaarheid bodem/lokale belangen) Deze gebieden vragen om een gecontroleerde maaivelddaling vanwege de kwetsbaarheid van de bodem of omdat lokale belangen hier om vragen. In deze gebieden worden door de overheid maatregelen genomen aanvullend op de maatregelen die de landbouw zelf al neemt. De inzet van onderwaterdrains is een voorbeeld van een dergelijke maatregel die maaivelddaling tegengaat. De randvoorwaarden voor aanleg van onderwaterdrains zijn dankzij onderzoek (Hoving et al. 2009 & Vermaat et al 2012) goed in beeld, en worden getoetst door (grootschalige) praktijkproefaanleg. In deze gebieden ontstaat ruimte om aan te sluiten bij andere ontwikkelingen. Het kan ook gaan om bijvoorbeeld veen/boezemkades of houten funderingen. Hier zijn maatregelen in de nabije toekomst niet nodig, maar worden waar mogelijk gestimuleerd. In gebieden met gecontroleerde maaivelddaling zetten overheden in op het faciliteren van een economisch perspectief voor de functies ook bij de condities die gecreëerd worden bij het remmen van de maaivelddaling. Strategie = ‘ruimte geven’ aan gecontroleerde maaivelddaling. Voor een viertal gebieden is gecontroleerde maaivelddaling van belang. (1) vanwege de kwetsbaarheid van de bodem en/of (2) omdat lokale belangen hier om vragen: September 2012, versie 2.3 - 42 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. natuurontwikkeling Krimpenerwaard stabiele rand Krimpenerwaard voortbestaan lintbebouwing stabiele veenkades Natuur Krimpenerwaard In de Krimpenerwaard is natuurontwikkeling gepland en deels gerealiseerd (Ecologische Hoofdstructuur). Gronden uitruilen (deels op vrijwillige basis) behoort tot een van de mogelijkheden om een meer aaneengesloten natuurgebied te krijgen. In de Krimpenerwaard is op dit moment reeds een dubbel watersysteem aanwezig. Inzet om het aangewezen natuurgebied te realiseren in het gebied wat op dit moment het natst is, waarvoor een eigen watersysteem is ontwikkeld, is belangrijk. In omliggende (landbouw)gebieden wordt waar mogelijk de inzet van onderwaterdrains gestimuleerd. Stabiele rand Krimpenerwaard Aan de rand van de Krimpenerwaard bevindt zich een primaire kering (Hollandse IJssel) dichtbij het gebied waar de meeste maaivelddaling plaatsvindt. De stabiliteit van de kering is een zorgpunt en verdient in de toekomst extra aandacht, Echter, het garanderen van voldoende stabiliteit van deze kering is een taak van het Rijk. In de toekomst zijn maatregelen te verwachten en zullen door het Rijk, samen met belanghebbende partijen, worden opgepakt. Voortbestaan lintbebouwing Voor het voortbestaan van de lintbebouwing gaat het meestal om lokale oplossingen. In veel gevallen is al een hoogwatervoorziening aanwezig. De vraag is of hoogwatervoorzieningen in de toekomst te behouden zijn. Er lopen op dit moment experimenten met de inzet van onderwaterdrains binnen hoogwatervoorzieningen teneinde een daling van de stijghoogte van het grondwater te compenseren. In hoogwatervoorzieningen kan de inzet van onderwaterdrains met subsidie gestimuleerd worden. Vrijwel alle lintbebouwing en bestaande hoogwatervoorzieningen zijn gelegen in de zone ‘Gebieden met gecontroleerde maaivelddaling’. De daarin voorgestelde maatregelen leiden al tot het remmen van de maaivelddaling voor wat maximaal voor een economische rendabele landbouw haalbaar is. Verdere maatregelen omtrent bestaande hoogwatervoorzieningen worden niet noodzakelijk geacht. Uiteindelijk gaat het vooral om het vervangen van de houten fundering indien aanwezig. Er wordt gepleit voor een subsidieregeling voor kritische en kwetsbare lintbebouwing in het buitengebied. Het gaat daarbij vooral om lintbebouwing aan de noordrand van de Nieuwkoopse Plassen en om oudere lintbebouwing die op dit moment nog buiten een hoogwatervoorziening is gelegen. Stabiele veenkades Maaivelddalingen en dito peilaanpassingen kunnen tot stabiliteitsproblemen leiden ingeval van veenkades. Hiervoor kan ook worden voorzien in extra maatregelen, zoals een hoogwatervoorziening. Binnen het studie gebied gaat het daarbij vooreerst alleen om een kade in de Krimpenerwaard. Er is geen volledig overzicht van mogelijk kwetsbare veenkades. Voor de ringkades om de Tempelpolder is het onduidelijk of extra maatregelen nodig zijn. Van visie naar strategie: In de Strategiekaart (figuur 4.3) is de thema-aanduiding: ‘Gebieden met gecontroleerde maaivelddaling’ een samenvoeging van een drietal thema-aanduidingen uit de Visiekaart (figuur 4.2). Het gaat om: (1) gebieden waar ‘Aandacht voor Maaivelddaling’ noodzakelijk is, (2) een ‘Mantel van Veenweide(natuur)’ nodig is of (3) sprake is van een gewenste ‘Duurzame (natuur)inrichting’. Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 43 - DHV B.V. 3) Gebieden met Europese doelstellingen Het gaat hier om de bescherming van habitattypen (Natura2000), waterkwaliteit (KRW) of het beperken van broeikasgassen. Maatregelen om maaivelddaling te verminderen worden actief door de overheid genomen omdat er anders problemen ontstaan met de (water)veiligheid. Strategie = ‘actief beperken’ van maaivelddaling. Beperken maaivelddaling Nieuwkoopse Plassen & Meijegraslanden Het gebied in en rondom de Nieuwkoopse Plassen heeft prioriteit bij het tegen gaan maaivelddaling. Hier voor wordt rondom de Nieuwkoopse plassen overgangszone gerealiseerd. Deze overgangszone is vooral bedoeld om maaivelddaling en peilaanpassing ten zuiden van de Nieuwkoopse Plassen tegen te gaan. De noodzaak van het remmen van maaivelddaling is zo groot dat sturen in plaats van aanhaken hierbij aan de orde is. Dit betekent dat maatregelen worden genomen die per saldo negatieve effecten kunnen hebben op de landbouw. De afronding van ontwikkelingen omtrent de Meijegraslanden is daarbij van groot belang. Effectief inzetten van het subsidie-instrument voor onderwaterdrains gekoppeld met zo mogelijk een directe peilstijging of het vasthouden van het peil ligt hier voor de hand. Buiten plangebied Een deel van het gebied sluit aan op de Provincie Utrecht. Vanwege de externe invloed en grensoverschrijdende beleidsontwikkelingen is het van belang om ook buiten het plangebied te kijken. Het gezamenlijk optrekken tussen provincie Zuid-Holland en Utrecht en de waterschappen verdient extra aandacht. Van visie naar strategie: In de Strategiekaart zijn twee thema-aanduidingen uit de Visiekaart (figuur 4.2) samengevoegd, namelijk: (1) ‘Veenweidenatuur: beperkte drooglegging’ en (2) ‘Natte natuur / veenplassen’. Voor beide thema’s geldt dat het gaat om gebieden met Europese doelstellingen. De gebieden in figuur 4.3 zijn daarom ‘rood’ gekleurd. September 2012, versie 2.3 - 44 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Figuur 4.3 Ruimtelijke strategie Maaivelddaling Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 45 - DHV B.V. DEEL C: UITWERKING PER DEELGEBIED 5 DE VENEN 5.1 Gebiedskenmerken Ligging en gebruik De Venen bestaat uit de Nieuwkoopse plassen, de Meijegraslanden, de Meije en Bodegraven Noord. De Meijegraslanden zijn in gebruik als landbouw of natuur en liggen tussen de Meije en de Nieuwkoopse Plassen. Samen met de Nieuwkoopse plassen is het gebied aangewezen als Natura2000-gebied met doelstellingen voor het behoud en ontwikkeling van karakteristieke habitats en voor watervogels. De Meije is een riviertje ten zuiden van de Meijegraslanden en vormt een fysieke scheiding tussen Bodegraven Noord en de rest van het gebied. Bodegraven Noord is vooral in gebruik als landbouwgebied. In het kader van de Ecologische Hoofdstructuur zijn lokaal gronden verworven en voor een groot deel ingericht als natuurgebied (bijlage 3a). Bodemopbouw en ondergrond De bodemopbouw is sterk verschillend in het gebied (bijlage 2b). De Nieuwkoopse Plassen en de aanliggende Meijegraslanden zijn op vooral op koopveen gelegen. Koopveen ligt ook in het centrum van Bodegraven Noord. Langs de Meije komt een smalle zone voor met veengronden met een kleilaag. Langs de zuidrand ligt een brede zone met rivierklei ten noorden van de Oude Rijn. De recente bodemkaart van de provincie Utrecht laat net aan de rand in het Utrechtse deel een zone met oude toemaakdekken zien. Het is mogelijk dat die ook in het gebied van Bodegraven Noord aanwezig zijn. Kwel, wegzijging en waterkwaliteit De Nieuwkoopse Plassen liggen hoger dan de omgeving. Er zijgt dan ook veel water weg, ongeveer 1,7 miljoen m3 per jaar vooral in richting van de veel diepere Polder Nieuwkoop Aan de zuidoostzijde van de Nieuwkoopse plassen komen peilvakken voor die dieper liggen met kwel (bijlage 2.c). De kwel is in het gebied Bodegraven Noord beperkt. Onduidelijk is of de hoogwatervoorziening langs een deel van de Meije als een (hydrologische) buffer werkt. De intensiteit van de kwel neemt af op grotere afstand van de Nieuwkoopse Plassen. De waterkwaliteit van de Nieuwkoopse plassen (KRW-waterlichaam) is gemiddeld goed (KRW-factsheet Rijnland), wel worden hoge stikstofconcentraties in het oppervlaktewater gemeten. Maaiveldligging, peilvakken en drooglegging Een deel van de Meijegraslanden heeft hetzelfde peil als de Nieuwkoopse Plassen. Er is een groot aantal onderbemalingen wat wijst op een verhoudingsgewijs laag maaiveld en mogelijk ook op grote verschillen in maaiveld binnen peilvakken. De drooglegging is zeer beperkt in het peilvak van de Nieuwkoopse Plassen, waarbinnen ook de Meijegraslanden zijn gelegen (bijlage 2.c). Er komen in de Meijegraslanden veel onderbemalingen voor, waarin de drooglegging enkele decimeters groter is. Het gebied van Bodegraven Noord is opgedeeld in enkele grotere peilvakken die vanuit de randen van het gebied tot aan het midden van de polder lopen. Als gevolg hiervan is de drooglegging aan de rand meer dan 1,5 meter en in het midden orde 0,5 meter. Mogelijk dat de boeren in het gebied plaatselijk al schotten in watergangen hebben geplaatst om te sterke verdroging van de hogere percelen te voorkomen. September 2012, versie 2.3 - 46 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Maaivelddaling Voor de Nieuwkoopse plassen en de Meijegraslanden zijn (alleen) metingen voor maaivelddaling bekend. Vanwege het grote aantal onbekende onderbemalingen zijn geen berekeningen uitgevoerd. De maaivelddaling in Nieuwkoopse plassen is minimaal vanwege de kleine drooglegging (zie figuur 5.1). In de Meijegraslanden is de gemiddelde maaivelddaling 2 à 4 mm/jaar en in de sterk ontwaterde gebieden zelfs 7 mm/jaar. Figuur 5.1 Gemeten maaiveld hoogteverschil Rijnland In Bodegraven Noord is de “berekende” maaiveldddaling het grootst aan de noordoostzijde van het “voorziene” EHS gebied, berekende waarden variëren tussen de 5 à 10 mm/jaar (Bijlage 2e). Meetgegevens van Bodegraven Noord zijn niet bekend. 5.2 Belangen en ontwikkelingen Belangen De Venen bestaat uit het Natura2000 gebied Nieuwkoopse plassen (noorden) en het landbouwgebied Bodegraven Noord (zuiden). Het Natura2000 gebied heeft met name belang bij een vermindering van de stikstofdepositie en een verbeterde waterkwaliteit. Dat vraagt om een aangesloten gebied zonder onderbemalingen in de Meijegraslanden. De doelstellingen van Natura2000 zijn het ontwikkelen en behouden van een systeem voor laagveenverlanding. Naast veenplassen met bijzondere watervegetaties, zijn er grote oppervlakten overgangsveen en moerasheide. De Nieuwkoopse plassen zijn het meest westelijk gelegen verlandingsgebied waarin nog lokaal goed ontwikkelde vegetaties van basenrijk overgangsveen te vinden zijn. Het is ook een belangrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen (roerdomp, purperreiger, snor, rietzanger) en meerdere moeras- en watervogels (zwartkopmeeuw, zwarte stern). Voor de zwartkopmeeuw betreft het de grootste broedkolonie buiten de Delta. Maaivelddaling en klimaatverandering is van invloed op de beheersdoelstellingen. De wegzijging naar de dieper gelegen polders leidt tot wegzijging. Als gevolg daarvan hebben veel percelen een holle vorm. Voor het peilbeheer moet veel water worden ingelaten. Het inlaatwater wordt gezuiverd en door middel van ijzerzouten ontdaan van fosfaat. Hiermee zijn kosten gemoeid. Het ingelaten water is echter ook rijk aan sulfaat en systeemvreemde stoffen die niet worden weg gefilterd, maar wel van invloed zijn op Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 47 - DHV B.V. waterkwaliteit en veenafbraak. Maaivelddaling en peilaanpassing in de omgeving zal de wegzijging en waterinlaat iets doen toenemen en kan vooral leiden tot meer wegzijging in de percelen aan de zuidrand van het gebied. Hier zijn meerdere watergangen gelegen waarin verlandingsvegetaties worden ontwikkeld. Een grotere wegzijging betekent ook een grotere invloed van systeemvreemd water wat de gewenste vegetatieontwikkeling kan belemmeren. In Bodegraven Noord is ruimte aangegeven voor ontwikkeling veenweidennatuur als onderdeel van de EHS, de Kadelanden. Een groot deel van dit deel van de EHS is in eigendom van Natuurmonumenten en ingericht voor veenweidenatuur, zoals bloemrijke hooilanden en weidevogels. Door de drassige situatie is het een belangrijk foerageer- en broedgebied voor veel soorten vogels. In de winter foerageren er smienten, wulpen, goudplevieren en kleine zwanen. Bodegraven Noord is een landbouwgebied met grote melkveehouderijbedrijven. De landbouwgronden hebben een drooglegging van 60 cm-mv gericht op grasproductie maar er wordt ook aan weidevogelbeheer gedaan. Aan de noordkant van de Nieuwkoopse Plassen ligt een bebouwingslint van voor 1950. De fundering bestaat waarschijnlijk uit houten palen en is gevoelig voor verlaging van het waterpeil. Vervangen paalkoppen is hier al eens overwogen. Bij gelijk peil verandert hier niet veel, want de zuidzijde van de Noordplaspolder zakt amper nog. Langs het riviertje de Meije is een oud bebouwingslint gelegen dat al grotendeels voor 1950 bestond. Het grootste deel hiervan is in een eigen peilvak gelegen. De bebouwing aan de zuidzijde langs de Oude Rijn stamt voor een groot deel van voor 1950. De bebouwing is op rivierkleigronden gelegen en er treedt amper zakking op. Figuur 5.2 belangen De Venen Ontwikkeling lange termijn In de Venen staat het behoud en de ontwikkeling van het Natura2000 gebied de Nieuwkoopse Plassen centraal. Tegengaan of verminderen van de maaivelddaling en vooral van peilen in de directe omgeving van het Natura2000 gebied is van belang. Voor de Natura2000 doelstellingen is het belangrijk dat, naast September 2012, versie 2.3 - 48 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. het terugdringen van de stikstof, gewerkt wordt aan de beschikbaarheid van voldoende water van goede kwaliteit en het beperken van de inlaat van gebiedsvreemd water. De verwachting is dat op langere termijn door de maaivelddaling langs de rand van de Nieuwkoopse Plassen de wegzijging zal toenemen. Deze wegzijging kan aanzienlijk zijn op de zeer lange termijn als het veen grotendeels uit de omgeving is verdwenen. Naar verwachting blijft de invloed van de Polder Nieuwkoop dominant. Inzet is om rond de Nieuwkoopse plassen een mandtel te ontwikkel waarin de invloed van maaivelddaling op de Nieuwkoopse Plassen actief wordt tegengegaan. Bebouwingslinten Op dit moment is de bebouwing niet gevoelig voor peilverlagingen en maaivelddaling. Op termijn is vervanging van de fundering in dit gebied waarschijnlijk wel nodig, mogelijk ook voor de lintbebouwing langs de Meije. De bebouwingslinten aan de Nieuwkoopse Plassen zijn een aandachtspunt. Inzet is om hier de houten fundering te vervangen door betonnen palen. In het landbouwgebied leidt maaivelddaling niet direct tot grotere problemen voor de landbouw. Wel kan maaivelddaling leiden tot het vrijkomen van meer broeikasgassen en invloed hebben op de waterkwaliteit. Op langere termijn worden geen problemen met kwel of wellen verwacht. Wel kan klimaatverandering leiden tot meer droogteschade in de zomermaanden. De in het midden van Bodegraven Noord als EHS en weidevogelgebied aangewezen gronden vragen op termijn om aandacht. Mogelijk dat deze gronden op termijn hoger dan de omgeving komen te liggen, afhankelijk van het verschil in de daling van het maaiveld in beide type gebieden. Het aanvoeren van water naar het weidevogelgebied is waarschijnlijk eenvoudig te realiseren. Voor weidevogelbeheer is maaivelddaling geen probleem. 5.3 Ruimtelijke strategie 2030 en uitwerking 2015 Ruimtelijke Strategie 2030 De Ruimtelijke Strategie voor Nieuwkoop en de Venen is als volgt (zie figuur 4.3): Gebieden met Europese doelstellingen: Het Natura2000 gebied is (mede) bepalend voor het willen beperken van de maaivelddaling en peilaanpassing in de directe omgeving van de Nieuwkoopse Plassen. De hoogste prioriteit ligt daarbij op de ontwikkeling van een overgangsgebied rondom deze plassen in de Meijegraslanden en vervolgens op de naast het gebied gelegen veenweidegebieden. Uitwerking 2015 Natura2000 gebied Nieuwkoopse Plassen Klimaatverandering en maaivelddaling zet de beheerdoelstellingen van het Natura2000 gebied onder druk en ook de KRW doelstellingen. De inlaatbehoefte neemt toe in drogere zomers en op termijn ook door meer wegzijging naar de omgeving. Het tegengaan van maaivelddaling en peilaanpassing in vooral de tegen de Nieuwkoopse Plassen aangelegen peilvakken zal de wegzijging en invloed van systeemvreemd water verminderen. Om wegzijging (en daarmee maaivelddaling) te voorkomen wordt in een zone ten zuiden van de Nieuwkoopse plassen ingezet op extra vermindering van de drooglegging (-30 cm) in combinatie met onderwaterdrains. De landbouw blijft in dit gebied mogelijk maar is wel een landbouw die rekening heeft te houden met behoud en ontwikkeling van Natura2000. Weidevogelgebieden EHS Bodegraven Noord De binnen de EHS aangewezen, deels verworven en ook deels ingerichte gronden binnen Bodegraven Noord zijn vooral gericht op weidevogels. Het tegengaan van maaivelddaling heeft hier geen hogere prioriteit dan in de omliggende gebieden. Er is vanuit oogpunt van maaivelddaling ook geen reden om de Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 49 - DHV B.V. EHS hier anders te begrenzen, vooral als het op een andere manier mogelijk is om maaivelddaling verder te verminderen. Aandachtsgebied voor landbouw Dit gebied blijft een landbouw gebied met een opgave zoals aangegeven in de Agenda Landbouw. Op grond van het voorgaande wordt de opgave gedifferentieerd in relatie tot het Natura2000 gebied. Van de landbouw vraagt dit een verandering in hun bedrijfsvoering. Dit betekent dat tegelijkertijd in overleg met de agrariërs deze gedragverandering ontwikkeld moet worden. Het tegengaan van verbouw van mais in de Venen blijft van kracht. Het kan echter ook wenselijk zijn om dit gebied te vergroten gezien de doelstellingen voor weidevogelbeheer in de Kadelanden en het open houden van het landschap. Maatregelen: Dit betekent dat op korte termijn wordt ingezet op de volgende maatregelen: 1. Flexibel peilbeheer Nieuwkoopse Plassen: dit blijft de belangrijkste maatregel voor het beperken van de waterinlaat, het beperken van de invloed van systeemwater, het terugdringen van de kosten die samenhangen met het zuiveren en het vitaliseren van habitats die baat hebben bij meer natuurlijke peilen. Een aandachtspunt daarbij is de oude nog op houten palen gefundeerde bebouwing die binnen het zelfde peilvak is gelegen. Een subsidieregeling voor het vervangen van deze houten fundering, maakt een flexibel peil beter mogelijk en bespreekbaar. 2. Het terugdringen van de onderbemaling in de Meijegraslanden, het omzetten van landbouw naar natuur en het verhogen van het peil. Dit vermindert locale wegzijging en verbetert de beheersmogelijkheden voor aanliggende gronden. Met hogere peilen kan deze rand ook beter functioneren als een hydrologische buffer, waardoor ook de invloed van verder zuidelijk gelegen polders minder wordt. Dit vraagt complete verwerving op termijn omdat een functieverandering voor de onderbemalingen onvermijdelijk zal zijn. 3. Vertragen van de maaivelddaling en daarmee samenhangende peilaanpassingen in de direct aanliggende peilvakken. Dit is een gebied bij uitstek geschikt voor de inzet van onderwaterdrains. Blijkt sprake van een minder groot belang dan kan worden overwogen om peilen te verhogen dan wel peilaanpassing uit te stellen. Onderzoek wordt aanbevolen om de relatie scherper te krijgen en te bepalen in hoeverre de eventuele kostenvoordelen vanwege afname voor de behoefte van gebiedsvreemd inlaatwater kunnen worden ingezet voor het bereiken van het doel. 4. Vertragen van de maaivelddaling en daarmee samenhangende peilaanpassingen in de gehele wegzijgzone. Tegelijkertijd in het kader van het nieuw te nemen peilbesluit onderzoeken wat de grootte en hoeveelheid van de wegzijging vanuit Nieuwkoopse plassen naar de Meijepolder, Hoogenbroek, Lagebroek, Achttienhoven en De Hoop op lange termijn door maaivelddaling is. Op basis van de resultaten die hier uitkomen, wordt in een zone rondom Nieuwkoopse plassen de wegzijging verminderd door het instellen hoger peil in combinatie met onderwaterdrains. Hierbij kan ook een mogelijke invloed op de stijghoogte in de hoogwatervoorziening van de lintbebouwing langs de Meije worden meegenomen. September 2012, versie 2.3 - 50 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. 6 GOUWE WIERICKE 6.1 Gebiedskenmerken Ligging en gebruik Gouwe Wiericke bestaat uit de gebieden Driebruggen, Reeuwijkse plassen, Tempelpolder, Polder Steekt, Reeuwijkse Polder en Polder Bloemendaal. Het is een complex gebied dat bestaat uit hoog gelegen veengronden, een laag gelegen droogmakerij (de Tempelpolder) een ring van veenweidegebieden en het natuurgebied de Reeuwijkse plassen dat ook weer te midden van veenweidepolders is gelegen. In het gebied is veel bebouwing (nabij Gouda) en infrastructuur aanwezig (A12 en N11). Grote delen van de Gouwe Wiericke vormen een uitloopgebied voor Waddinxveen, Gouda en Bodegraven. Driebruggen is na de ruilverkaveling nog steeds grotendeels in gebruik als landbouwgebied. Bodemopbouw en ondergrond Het gebied was van oorsprong geheel in veen gelegen. De Tempelpolder is een droogmakerij waar nog veenresten voorkomen. Een recente actualisatie van de bodemkaart laat zien dat het veen hier snel verdwijnt. Onder het veen is klei gelegen. Om de Reeuwijkse Plassen liggen kleinschalige veenweidegebieden met lokaal koopveen. De ondergrond van Driebruggen is gevarieerd en bestaat deels uit weideveen, koopveen en waardveen. Kwel, wegzijging en waterkwaliteit De kwel en wegzijging worden in dit gebied mede bepaald door de dieper gelegen Tempelpolder. In deze polder treedt veel kwel op: >1 mm/dag. De Reeuwijkse plassen is aan lichte kwel onderhevig. Aan de randen van de plas is de kwel nul. Ten noordwesten van de plassen (Waddinxveen) is sprake van lichte wegzijging en richting Driebruggen is sprake van matige kwel: circa 0,5 mm/dag. In de Tempelpolder is sprake van kwel met een hoog chloridengehalte. Het plassengebied is een KRW-waterlichaam. Enkele plassen hebben regelmatig te maken met blauwalgen vanwege hoge nutriëntenconcentraties veroorzaakt door jarenlange belasting met nutriënten vanuit aanliggende landbouwgebieden. Ook de Wiericke’s is een KRW-waterlichaam en heeft een onvoldoende waterkwalteit. Vettenbroek beschikt over een zeer goede waterkwaliteit. Maaiveldligging, peilvakken en drooglegging De gemiddelde maaiveldhoogte van de Tempelpolder is 5,5 m -NAP en ligt 2 à 3 meter lager dan het omliggende gebied waarvan het maaiveld langzaam op naar het oosten van 2,5 m -NAP naar 1,0 m –NAP (bijlage 2.a). De drooglegging in de omgeving van Tempelpolder varieert van 40 à 50 cm-mv. Polder Bloemendaal heeft een drooglegging van 37 cm-mv. In Boskoop liggen een aantal kleinere peilvakken met een forse drooglegging die oploopt tot meer dan 80 cm-mv. De Reeuwijkse plassen zijn in meerdere peilvakken gelegen, waarin beperkt ook landbouwgronden aanwezig zijn. Deze peilvakken schelen minder dan 10 cm van elkaar. In Driebruggen neemt de drooglegging toe van 50 cm-mv in het westen tot meer dan 70 à 80 cm-mv in het oosten ( bijlage 2.c). Door verschil in maaiveldhoogte treden lokaal grote verschillen op in drooglegging. Maaivelddaling In de Tempelpolder is de dikte van het veenpakket de laatste decennia afgenomen en ligt daarom een stuk lager dan de omgeving. Lokaal is sprake van zoute kwel en opbarstingsgevaar. Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 51 - DHV B.V. De meest dalingsgevoelige gebieden (op basis van berekeningen) zijn Polder Bloemendaal, gebieden ten zuidoosten van Reeuwijk en het oosten van Driebruggen. Lokaal kan het maaiveld in deze gebieden met 10 mm/jaar dalen. Het gaat hier vooral om de gebieden met kwetsbaar (koop)veen (bijlage 2.e ). 6.2 Belangen en ontwikkelingen Belangen Een deel van de Reeuwijkse Plassen is een Natura2000 gebied dat is aangewezen als broed-, rui- en overwinteringgebied voor de kleine zwaan, smient, krakeend en slobeend. De oevers en plas Broekvelden/ Vettenbroek zijn voorgesteld als Natura2000-gebied. De daarmee samenhangende beheersdoelen zijn niet afhankelijk van maaivelddaling. Er is alleen een indirect belang via de waterkwaliteit. De laatste jaren is al gewerkt aan een betere isolatie van de plassen. Een deel van het omliggende gebied is ook aangewezen als EHS en al voor een groot deel gerealiseerd. De verwachting is dat dit op korte termijn wordt afgerond. In de Polder Bloemendaal is een groot deel van het gebied EHS en ingericht voor veenweidenatuur. Weidevogels, libellen, krabbescheer en bloemrijke graslanden. Dat is de soort natuur die in de natuurgebieden van Gouwe Wiericke west worden behouden en hersteld. De landbouw is de belangrijkste functie in het gebied en zal ook in de toekomst een belangrijke rol vervullen. Het gaat om melkveehouderijbedrijven die weidevogelbeheer doen als onderdeel van de bedrijfsvoering. Driebruggen is vooral een landbouwgebied. Er zijn relatief grote melkveehouderijbedrijven gevestigd met een goede verkaveling. Ook op lange termijn zal landbouw de belangrijkste functie in dit gebied zijn. Nog niet zo lang geleden is een landinrichting afgerond. Als onderdeel hiervan zijn enkele hoogwatervoorzieningen aangelegd en is de drooglegging al verminderd. In Gouwe Wiericke West is de invloed van de stad (Gouda, Boskoop en Bodegraven) groter wat invloed zal hebben op de ontwikkeling van de landbouw hier. Recreatie Recreatief medegebruik is in dit gebied een belangrijke functie die op de langere termijn belangrijker wordt. Behoud van het veenweidelandschap is daarvoor belangrijk en een toegankelijk buitengebied. In dit gebied is veel bebouwing en infrastructuur aanwezig. De steden en infrastructuur (A12, N11, spoor) hebben vooral last van de locale en ongelijke zetting vanwege een slecht geconsolideerde ondergrond. De zettingen worden niet beïnvloed door maaivelddalingen en peildalingen in de omgeving. In Driebruggen liggen een aantal bebouwingslinten(Driebruggen, Waarder) die in de laatste landinrichting in hoogwatervoorzieningen zijn gelegd. Enkele liggen op de oeverwallen van de Hollandsche IJssel zoals Herkendorp. September 2012, versie 2.3 - 52 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Figuur 6.2 belangen Gouwe Wiericke Ontwikkelingen lange termijn Gouwe Wiericke West (Tempelpolder, Polder Steekt, Reeuwijkse Polder en Bloemdaler Polder) Onder een groot deel van het gebied ligt ongerijpte zeeklei. De relaties tussen verschillende o.a. de Tempelpolder en de naastgelegen hoger gelegen polders via het grondwater is beperkt en zal naar verwachting niet toenemen. Maaivelddaling en peilaanpassing werken daarom maar beperkt door in veranderingen in kwel en wegzijging in de naastgelegen peilvakken. De ontwikkeling in deze polders is daarom vooral gericht op het doorzetten van het huidige beleid en het streven naar een zo klein mogelijke drooglegging op termijn voor de landbouw. In Polder Bloemendaal is de inzet om de huidige situatie te behouden en hier natte veenweidenatuur te realiseren. In het hele gebied (Gouwe Wiericke) is gezien de ligging ruimte en aandacht voor ontwikkeling in relatie met de stad zoals recreatie, stadslandbouw wat een bijdrage kan leveren aan de financiering van een zo klein mogelijke drooglegging van de landbouw. Reeuwijkse Plassen Vanuit maaivelddaling wordt in dit gebied vooral ingezet op een zo klein mogelijke drooglegging voor de landbouw. Bij de ontwikkeling van polder Abessinië wordt ingezet op vermindering van de drooglegging in combinatie met onderwaterdrains. Maar kan ook aandacht worden besteed aan de nabijheid van de EHS en de stad door aandacht voor natuur en recreatie. Ook kan gedacht worden aan een ontwikkeling vergelijkbaar met boerderij Oukoop. De EHS wordt in gebied verder afgerond ook naar het noorden toe. Driebruggen Landbouw blijft de belangrijkste functie. Maaivelddaling lift hier mee met ontwikkelingen in de landbouw. Om de maaivelddaling te vertragen wordt met het basisrecept landbouw ingezet op een vermindering van de drooglegging met gebruik van onderwaterdrains. Hiermee wordt de maaivelddaling vertraagd maar kan een duurzame landbouw nog plaatsvinden. Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 53 - DHV B.V. De bebouwingslinten zijn in dit gebied niet gevoelig voor maaivelddaling door de ligging in aparte peilvakken. Op termijn zal de fundering indien deze van voor 1950 is toch vervangen moeten worden. 6.3 Ruimtelijke strategie 2030 en uitwerking 2015 Ruimtelijke strategie 2030 De Ruimtelijke Strategie voor de Gouwe Wiericke is als volgt (zie figuur 4.3): (landbouw) Gebieden waar maaivelddaling geen (groot) probleem is. Dit zijn gebieden die niet direct belang hebben bij het vertragen van de maaivelddaling. De gebieden liften mee met maaivelddaling, onder andere door functieveranderingen en het optimaliseren van de bedrijfsvoering. o Voor het Natura2000 gebied binnen de Reeuwijkse Plassen is er geen directe relatie met maaivelddaling en veenafbraak, mede doordat het gebied is losgekoppeld van landbouwgronden. Er worden geen verdere maatregelen nodig geacht die verband houden met maaivelddaling. o Er blijken geen directe relaties aanwezig tussen maaivelddaling en zettingschade in het stedelijke gebied. De zettingschade van gebouwen en infrastructuur hangen vooral samen met bovenbelasting. Ook dit belang vraagt niet om extra aandacht voor maaivelddaling in de naastgelegen gebieden. o De lintbebouwingen in de Gouwe Wiericke zijn veelal goed gefundeerd en liggen grotendeels al binnen een hoogwatervoorziening. Op termijn kan vervanging van houten palen (vooral buiten hoogwatervoorziening) nodig zijn, daarnaast dient rekening worden gehouden met het opnieuw inrichten van een (duurzamere) hoogwatervoorziening. Deze maatregelen staan los van de wens om maaivelddaling verder te remmen. Gebieden met gecontroleerde maaivelddaling (vanwege kwetsbaarheid bodem of lokale belangen). In verschillende gebieden (oa Polder Bloemendaal, Tempelpolder en Abessinië) wordt ingezet op een duurzame landbouw met accent op gecontroleerde maaivelddaling. o In de Tempelpolder en omgeving zijn diverse ontwikkelingen gaande richting duurzame landbouw. Hiermee kan op termijn maaivelddaling verder worden gecontroleerd en een toename van de brakke kwel worden verminderd. De chloridengevoelige boomteelt is Boskoop is voor een groot deel aan omgeschakeld naar een andere waterbron en wordt op termijn ook steeds minder afhankelijk van de boezem. In deze polder haakt het tegengaan van maaivelddaling aan op ontwikkelingen in de duurzame landbouw. Uitwerking 2015 Duurzame landbouw met accent op gecontroleerde maaivelddaling De Gouwe Wiericke blijft een landbouwgebied. Het accent verschuift van het maximaal remmen maaivelddaling naar gecontroleerde maaivelddaling. Extra aandacht wordt besteed aan het verkleinen van de drooglegging, stimuleren inzet van onderwaterdrains en een optimalisatie van de agrarische bedrijfsvoering. In de gebieden met ‘gecontroleerde maaivelddaling’ wordt de verbouw van maïs zo veel mogelijk tegengegaan. Maatregelen 1) Belangrijkste maatregel is dat in het gehele gebied wordt ingezet op een kleinere drooglegging door de landbouw, mede door de inzet van onderwaterdrains. Hiermee wordt de maaivelddaling vertraagd maar kan een duurzame landbouw nog plaatsvinden. Afhankelijk van de huidige drooglegging wordt daarbij anders ingezet. De snelheid waarmee dit gebeurt, hangt af van de functies. In Polder Bloemendaal en Abessinië kan daarbij een sneller traject worden ingezet passend bij de EHS doelstellingen c.q. de ombouw naar een natuurboerderij. September 2012, versie 2.3 - 54 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. 2) Voor de Tempelpolder is inzet van onderwaterdrains minder geschikt. Hier kan nog gekeken worden naar de mogelijkheden voor peilopzet in combinatie met de ontwikkeling van een meer op natuur gerichte landbouw. Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 55 - DHV B.V. 7 KRIMPENERWAARD 7.1 Gebiedskenmerken Ligging en gebruik De Krimpenerwaard is een open veenweidelandschap gelegen op dikke veenpakketten. De voornaamste functies in het gebied zijn melkveehouderij en weidevogelgebied. In de Krimpenerwaard is (lint)bebouwing en infrastructuur aanwezig, deels gefundeerd (veelal staal) en minder goed gefundeerd. Bodemopbouw en ondergrond Aan de randen ligt plaatselijk rivierklei gevolgd door een smalle zone met weideveengronden met een kleidek. Het grootste centrale deel van de polder wordt ingenomen door koopveengronden (bijlage 2b). Plaatselijk zijn deze veenpakketten nog tot 6-7 meter dik en ze nemen naar de randen in dikte af. In de ondergrond komen zandbanen voor. Meestal zijn deze meer dan 5 meter onder maaiveld gelegen, maar plaatselijk liggen ze dichten bij het oppervlak (zie figuur 7.1). Plaatselijk liggen deze binnen 4 meter van het oppervlak. Figuur 7.1 ligging van zandbanen (bron: Grontmij, 2006). Kwel, wegzijging en waterkwaliteit Het grootste deel van de Krimpenerwaard kent weinig kwel of wegzijging. Deze zone wordt als intermediaire zone aangeduid. Wegzijging komt mogelijk voor aan de noordzijde omdat hier water inzijgt richting de veel dieper gelegen Noordplaspolder. Andere kwel en wegzijgingskaarten laten vooral hier meer kwel zien, als gevolg van de gemiddeld lagere ligging van de peilvakken in dit deel van de polder. September 2012, versie 2.3 - 56 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Ook grondwaterwinning leidt plaatselijk tot wegzijging. Lichte kwel dan wel wegzijging kan ook het gevolg zijn van verschillen in peilen tussen verschillende peilvakken. De diepst gelegen peilvakken vertonen kwel. Het patroon van kwel en wegzijging verschilt afhankelijk van de bron, soms zijn dat gemeten waarden, maar vaak de berekende waarden van een grondwater model. In de Krimpenerwaard ligt een 6-tal KRW-waterlichamen. De waterkwaliteit is beschreven in een aantal KRW-factsheets (bron: krw-factsheets). Over het algemeen is de fysisch chemische toestand matig of zelfs ontoereikend. De aanwezige flora-, (macro)fauna- en vissoorten scoren onvoldoende, meestel ontoereikend en soms slecht. De waterkwaliteit is een aandachtspunt, vooral het gehalte aan fosfaat is veel hoger dan de norm en vormt een probleem bij het behalen van waterkwaliteitsdoelstellingen. De hoge fosfaatgehaltes hangen waarschijnlijk in hoofdzaak samen met historische bemesting en daarmee aanrijking van de wortelzone. Maaiveldligging, peilvakken en drooglegging De maaiveldhoogte binnen de Krimpenerwaard varieert enkele decimeters tussen de verschillende peilvakken, ondanks de vele eeuwen die de maaivelddaling al gaande is (bijlage 2a). Dit komt mogelijk doordat aan de randen bredere zones met rivierklei ontbreken. Het gehele gebied heeft daarom te kampen met maaivelddaling. Ook binnen de peilvakken zijn de verschillen in maaiveldhoogte orde enkele decimeters. Plaatselijk komen veel hogere percelen voor, waarschijnlijk het resultaat van ophoging met bagger. De drooglegging is orde grootte 40 à 50 cm (bijlage 2c). In enkele peilvakken is dat gemiddeld iets minder, zoals de peilvakken in de noordelijke rand. Ook de verschillen in drooglegging zijn beperkt. Figuur 7.2. Maaivelddaling (uit Waterkansenkaart Krimpenerwaard, bron: Grontmij, 2006). Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 57 - DHV B.V. Maaivelddaling Ten behoeve van het gebiedproces Krimpenerwaard is gekeken naar de actuele maaivelddaling over de laatste 20 jaar. In figuur 6.2 is de gemeten maaivelddaling weergegeven. Daarnaast is door Alterra ook voor de Krimpenerwaard een analyse uitgevoerd om de berekende maaivelddaling vast te stellen (Bijlage 2e) De berekende maaivelddaling laat een ander beeld zien dan de gemeten maaivelddaling. Er loopt een duidelijke grens tussen de koopveengronden en de weideveengronden. Op de kaart met gemeten waarden is dit onderscheid in bodemtypen niet zichtbaar. Over het gehele gebied komen grotere en kleinere maaivelddalingen voor dan berekend. Het patroon is grillig en fijnschalig. Vooral in de rand zijn de gemeten maaivelddalingsnelheden veel groter dan berekend. Enkele diepgelegen peilvakken in de noordelijke rand in het noordwesten van de Krimpenerwaard springen in beide kaarten naar voren. Er is een recent peilbesluit voor de Krimpenerwaard, ook hierin worden maaivelddalingen genoemd die sneller gaan aan de rand dan op de kaart met de berekende maaivelddaling. Vooralsnog wordt in het peilbesluit overal de maaivelddaling gevolgd, ook in die gebieden waarvoor een functiewijziging is voorgesteld. 7.2 Belangen en ontwikkelingen Belangen In de Krimpenerwaard staat het behoud en ontwikkeling van de landbouw en ontwikkeling van natuur centraal. Door het gebied loopt een brede zone die is aangewezen als EHS voor de ontwikkeling van natuur. De natuur doelstelling in dit gebied is die van plas, dras (dotter) en weidevogel (grutto). In het verleden is ook sprake geweest van een nattere variant (Otter) in combinatie met de ontwikkeling van de Groene Ruggengraat. De otter en dotter varianten zijn gebaat bij geen/ beperkte maaivelddaling. Van de geplande 2500 hectare in de Krimpenerwaard is binnen de EHS begrenzing ongeveer 1600 hectare verworven en buiten het geplande gebied ongeveer 800 hectare (bijlage 3a). De EHS is gelegen in de diepste delen van de polder waar ook de grootste maaivelddaling optreedt. Op dit moment is er bijna 120 miljoen euro geïnvesteerd in de aanleg van nieuwe natuur, 80 miljoen voor het verwerven van de gronden en 36 miljoen voor de (waterhuishoudkundige) inrichting van het systeem. Volgens de verschillende maaivelddalingskaarten liggen de aangekochte en ingerichte gronden in de meest dalingsgevoelige gebieden. Een groot deel van de Krimpenerwaard is aangewezen als weidevogelgebied, maaivelddaling is hiervoor geen probleem en ook de veenafbraak niet. De Krimpenerwaard is op dit moment vooral in gebruik als landbouw gebied, melkveehouderij. Ook voor de landbouw is maaivelddaling niet direct een aandachtspunt. De Krimpenerwaard is een open veenweidelandschap. Er wordt vanwege maaivelddaling op de middellange en lange termijn geen verandering in het landschapsbeeld verwacht vanwege de maaivelddaling behalve aan de randen waar dunnere veenpakketten zijn gelegen. Er is lokaal sprake van zettingschade bij gebouwen en lintbebouwing en enkele wegen in het gebied. Deze hebben echter geen relatie met maaivelddaling en peilaanpassingen. September 2012, versie 2.3 - 58 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Figuur 7.3 belangen Krimpenerwaard Ontwikkelingen Gezien de investeringen die zijn gedaan in de ontwikkeling van de EHS en de aanleg van een gescheiden watersysteem van natuur en landbouw blijft de ambitie om de EHS te realiseren overeind staan. Hiervoor zijn twee stappen denkbaar. In eerste instantie wordt ingezet op volledige realisatie van de EHS door ruiling van gronden. Indien dit niet haalbaar is, wordt in gezet op de beperktere realisatie van de EHS en aandacht voor remmen maaivelddaling buiten de EHS. Stabiliteit van de primaire kering De primaire keringen aan de noordelijke zijde van de Krimpenerwaard ligt dicht tegen het koopveen en weideveen aan. Dit is ook het gebied dat nu al laag ligt en het meest gevoelig is voor maaivelddaling en waar in de toekomst lokale maatregelen te verwachten zijn. Dit gebied ligt nu nog in de EHS. Het is wenselijk deze nog verder richting de rand aan te wijzen. In de stabiele rand wordt de inzet van onderwaterdrains met subsidie gestimuleerd. Voor Krimpenerwaard vormt ‘gecontroleerde’ maaivelddaling aanleiding om de EHS juist dicht tegen de bestaande bebouwing langs de Oude Rijn te plaatsen. Voor het overige deel van de voormalige groene ruggengraat vormt maaivelddaling geen reden voor een heroverweging. Realisatie volledige EHS door ruiling Omdat de EHS is gepland in de diepste delen van de polder waar ook verhoudingsgewijs veel maaivelddaling optreedt, gaat de voorkeur uit naar volledige realisatie van deze EHS. Dit is gunstig voor het inzetten op de meer natte natuurdoelstellingen en het bereiken van plas-dras situaties, natte (schraal)graslanden en optimale weidevogelgebieden. Het omvormen tot een vochtig en nat veenweidegebied zal de maaivelddaling remmen. Na 50 jaar kan het verschil orde 25 tot 50 centimeter bedragen. Dit hoeft overigens geen probleem te zijn. Men kan de natste delen zoveel mogelijk aan de rand van de EHS plannen, waardoor ze ook als hydrologische bufferzone werken. Dit betekent dat de verworven 800 hectare buiten de EHS worden uitgeruild met de gronden binnen de begrenzing zodat een aaneengesloten natuurgebied ontstaat. Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 59 - DHV B.V. De landbouw buiten de EHS zal zich ontwikkelen tot een goede, toekomstgerichte agrarische structuur in de blijvende landbouwgebieden. In de landbouwgebieden van de Krimpenerwaard wordt ingezet op de ontwikkeling van een duurzame landbouw met accent op maaivelddaling. In alle landbouwgebieden wordt op de lange termijn gestreefd naar een kleinere drooglegging (40 cm-mv) in combinatie met onderwaterdrains. Het tempo waarmee dit kan worden gerealiseerd hangt daarbij af van het nemen van vrijwillige maatregelen in de landbouw. Een aandachtspunt is het verbouwen van maïs omdat de bewerking van het land kan leiden tot een versnelde maaivelddaling als gevolg van een grotere drooglegging, open scheuren grond en bemesting. Problemen met zettingsgevoelige objecten in lintbebouwing zijn zeer plaatselijk en worden op de meeste plaatsen al tegengegaan met een hoogwatervoorziening. Binnen een hoogwatervoorziening kan nog steeds sprake zijn van maaivelddaling, vooral als sprake is van wegzijging. Dit wordt o.a. verwacht aan de randen van de Krimpenerwaard vanwege de aantrekkende werking van de Zuidplaspolder. Op termijn krijgen de meeste hoogwatervoorzieningen te maken met wegzijging. Op termijn zullen de houten palen altijd vervangen moeten worden door betonnen koppen ( zie hoofdstuk 3). Een verbetering van de waterkwaliteit is alleen mogelijk in combinatie met een optimalisatie van bemesting en bodembeheer. In natuurgebieden is verbetering van de waterkwaliteit mogelijk in landbouwgebieden wordt dit een stuk lastiger door bemesting en bewerking van de bodem. 7.3 Ruimtelijke strategie 2030 en uitwerking 2015 Ruimtelijke Strategie 2030 De ruimtelijke strategie voor de Krimpenerwaard bestaat uit: Gebieden met gecontroleerde maaivelddaling, vanwege kwetsbare bodem of lokale belangen: o In het gebied direct tegen de waterkering (Hollandse IJssel) wordt maaivelddaling gecontroleerd vanwege de primaire waterkering die hier direct achter ligt. Dit deel van de Krimpenerwaard is het gevoeligst voor maaivelddaling en is daarnaast aangewezen als EHS (natuurontwikkeling). o De rest van de EHS wordt eveneens aangewezen als gebied met inzet op gecontroleerde maaivelddaling. Hier lift het beperken van de maaivelddaling mee met de voorziene functieverandering (landbouw natuur). Er is geen aanleiding om de begrenzing van de EHS te wijzigen. Mogelijk kan worden overwogen om bij de inrichting van de EHS de minst droogtegevoelige functies aan de buitenzijde te plaatsen in plaats van andersom. o Lokaal komt er bebouwing voor die van voor 1950 is of nog niet binnen een hoogwatervoorziening is gelegen. Waarschijnlijk is het vervangen van de houten fundering hiervoor op termijn de beste oplossing. Eventueel kan hiervoor een subsidieregeling worden overwogen. (landbouw) Gebieden waar maaivelddaling geen (groot) probleem is: Hier staat de ontwikkeling van een duurzame landbouw centraal. De gebieden liften mee met maaivelddaling, onder andere door functieveranderingen en het optimaliseren van de bedrijfsvoering. Het initiatief ligt niet bij de overheid. Uitwerking 2015 Duurzame landbouw met accent op maaivelddaling De gehele Krimpenerwaard is een gebied met aandacht voor het verkleinen van de drooglegging en een aangepaste agrarische bedrijfsvoering om de maaivelddaling te vertragen. Het tegengaan van verbouw van mais in de gehele Krimpenerwaard blijft van kracht. September 2012, versie 2.3 - 60 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Gedacht wordt aan de volgende maatregelen en acties: Het uitruilen van gronden zodat een zo volledige EHS ontstaat binnen de oorspronkelijke begrenzing. Voor de landbouwgronden wordt ingezet op duurzame landbouw plus. Dit houdt in dat de inzet van onderwaterdrains wordt gestimuleerd. Wel dient nader onderzoek uit te wijzen waar sprake is van kwel en wegzijging in de percelen zelf en bij hoeveel kwel inzet van onderwaterdrains nog toelaatbaar is. Het onderzoek van oa Vermaat et al. (2012) laat een positief resultaat zien. De inzet van onderwaterdrains om maaivelddaling te controleren lijkt een succesvolle maatregel. Gekoppeld aan het de inzet van onderwaterdrains wordt aanbevolen om onderzoek te doen naar de huidige variatie in bedrijfsvoering bij hogere peilen, zoals die al op meerdere plaatsen in het gebied voorkomen. Het gaat om het bestuderen van praktijksituaties. Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 61 - DHV B.V. 8 ALBLASSERWAARD 8.1 Gebiedskenmerken Ligging en gebruik De Alblasserwaard wordt aan de noord- en zuidzijde begrensd door de Lek en Merwede. Landschappelijk zijn er grote overeenkomsten met de Krimpenerwaard, een open veenweidelandschap met (lint)bebouwing. Het landgebruik is meer dan in de Krimpenerwaard gericht op productielandbouw. De Alblasserwaard is in de jaren 80/90 in de landinrichting geweest, waarbij de nadruk op landbouw is gelegd. Centraal in de Alblasserwaard is een stukje natuur aanwezig. Figuur 8.1. Ligging van zandbanen op verschillende diepte. Rood is ondiep, gevolgd door blauw en groen (bron: Berendsen & Stouthamer, 2001) Bodemopbouw en ondergrond De Alblasserwaard ligt grotendeels op veen. Centraal in het gebied ligt een groter gebied met koopveen vergelijkbaar met de Krimpenerwaard met daarom heen een zone met weideveengronden (bijlage 2b). Aan de randen langs de rivieren en bij Papendrecht liggen rivierkleigronden en zeekleigronden. In de ondergrond liggen zandbanen, vergelijkbaar met de situatie in de Krimpenerwaard. Ook hier liggen de meeste zandbanen meer dan 4 meter onder het oppervlak (zie figuur 8.1). Het grootste deel van de bebouwing ligt op de stabielere ondergrond. Lokaal liggen wegen en bebouwing in zettingsgevoelige gebieden, het merendeel is gefundeerd (op staal). Kwel, wegzijging en waterkwaliteit September 2012, versie 2.3 - 62 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. In de Alblasserwaard is sprake van beperkte kwel. Lokaal en met name in het oosten van het gebied wordt de stijghoogte bepaald door drinkwaterwinning, hier is geen sprake van kwel maar van lichte wegzijging. Ten westen van Nieuw-Lekkerland is ook sprake van wegzijging, dit deel van het gebied ligt ook duidelijk hoger dan de rest van de Alblasserwaard. De waterkwaliteit in de Alblasserwaard is voor wat betreft waterplanten en nutriënten onvoldoende. De (KRW) oppervlaktewateren hebben vooral te maken met te hoge fosfaatconcentraties vanwege de eeuwenoude landbouw die er plaatsvindt. De waterkwaliteit in de Alblasserwaard is vergelijkbaar met de Krimpenerwaard vanwege het landbouwkundige gebruik. Een verbetering van de waterkwaliteit is alleen mogelijk in combinatie met een optimalisatie van bemesting en bodembeheer. Maaiveldligging, peilvakken en drooglegging Maaiveldhoogtes in de Alblasserwaard variëren van 0,5 à 1 m beneden NAP in het oosten tot 1,5 à 2 m beneden NAP in het westen. Lokaal ligt het maaiveld door de aanwezige lintbebouwingen en oeverwallen wat hoger. Op de kaart in bijlage 2c is te zien dat peilvakken onderling maar weinig van elkaar schelen in hoogteligging. De grootste drooglegging komt voor in de peilvakken aan de rand, die ook deels op rivierklei zijn gelegen. Ook zijn enkele oude rivierlopen duidelijk herkenbaar in het landschap, duidelijker dan in de Krimpenerwaard. Veel van deze oude lopen zijn ook oude ontginnings- en bebouwinglinten. De gemiddelde drooglegging in het midden van het gebied is 50 tot 60 cm. Binnen de peilvakken is sprake van beperkte verschillen in drooglegging. De gemiddelde drooglegging (streefwaarde) ligt in de orde van 60 cm. De drooglegging is daarmee gemiddeld ongeveer 10 cm meer dan in de Krimpenerwaard. De meeste hoogwatervoorzieningen zijn in de laatste decennia aangelegd of uitgebreid. Het peilverschil met de omliggende peilvakken is daarom op de meeste plaatsen beperkt, ongeveer 10 cm of meer. Maar er komen ook peilverschillen van meer dan 1 meter voor. Verder kunnen de praktijk peilen tot 10 cm hoger zijn dan de peilen uit het peilbesluit. Ook dit is weer van invloed op de (voorspelling van de) maaivelddaling. Figuur 8.2. Gemiddelde verandering in water peilen, vooral door peilaanpassing in de periode 19962007 (Bron: Berbee 2008). Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 63 - DHV B.V. Maaivelddaling Voor de Alblasserwaard is recent onderzoek verricht naar de opgetreden maaivelddaling. Daartoe zijn duizenden metingen verricht. Deze zijn vergeleken met oudere meetwaarden. De gemeten maaivelddaling laat een grote variatie over de polder en binnen de peilvakken zien. De peilaanpassingen die de laatste jaren zijn gedaan zijn veel groter dan de berekende maaivelddaling per jaar. Dit kan deels samenhangen met recente peilaanpassingen, waardoor er sprake is van een vrij grote drooglegging. De peilaanpassingen en gemeten maaivelddalingen komen niet overeen met de berekende waarden. Net als in de Krimpenerwaard is het onderscheid tussen koopveen en weideveen niet duidelijk herkenbaar. 8.2 Belangen en ontwikkelingen Belangen Landbouw is en blijft in de Alblasserwaard de belangrijkste functie ook op de lange termijn. De Alblasserwaard is een open veenweidelandschap. Ook voor dit gebied geldt dat er op de meeste plaatsen op de middellange en lange termijn geen verandering in het landschapsbeeld wordt verwacht vanwege maaivelddaling. Mogelijk dat plaatselijk rekening moet worden gehouden met dunnere veenpakketten en ondiep gelegen zandbanen, deze komen mogelijk ook nog centraal in het gebied met koopveen voor. In de Alblasserwaard komen nog percelen voor met hoge dichtheden aan broedvogels. De meeste weidevogels zijn sterk achteruitgegaan. Er zijn nog in de orde van 500 broedparen grutto’s, dit aantal is vergelijkbaar met de Krimpenerwaard. Vooral het aantal broedende ganzen is de laatste tijd toegenomen en vormt in de toekomst een mogelijk nog groter probleem. Voor de weidevogelgebieden is de maaivelddaling geen probleem en ook de veenafbraak niet. Het verbouwen van maïs en andere veranderingen in het landschap (aanplant, nieuwbouw, etc) echter wel. In de Alblasserwaard liggen 2 belangrijke bestaande natuurgebieden die de status Natura2000 hebben, Boezems van Kinderdijk en Donkse Laagte. De Boezems van Kinderdijk is een moerasgebied met daarin de bekende molens. Het gaat in dit gebied vooral om het behoud van de moerasbroedvogels zoals de purperreiger, snor, blauwborst en de bruine kiekendief. De Donkse Laagten is een Vogelrichtlijngebied in de Alblasserwaard, dat bestaat uit vochtige en natte graslanden. Het gebied is van betekenis als foerageergebied en slaapplaats voor de Kolgans, die zowel in het gebied zelf als in de omgeving naar voedsel zoekt. Als weidevogelgebied heeft het gebied vooral een regionale betekenis. In botanisch opzicht zijn de aanwezige Dotterbloemhooilanden en het Blauwgrasland van betekenis. Het bodemarchief is een onderwerp waarmee plaatselijk rekening dient te worden gehouden. Er zijn in de Alblasserwaard enkele ondiep gelegen zandbanen. Enkele daarvan zijn nu al zichtbaar in het landschap. Mogelijk dat de directe omgeving van de oude lintbebouwingen nog de meeste aandacht verdient. Daar waar oude lintbebouwing binnen een hoogwatervoorziening is gelegen, wordt het bodemarchief al extra beschermd. Lokaal is sprake van zettingschade bij gebouwen (vooral vóór 1950) en enkele wegen in het gebied. De lintbebouwing ligt grotendeels in een hoogwatervoorziening, maar hierbinnen kan nog steeds sprake zijn van maaivelddaling, vooral als sprake is van wegzijging. September 2012, versie 2.3 - 64 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Maaivelddaling leidt niet op dit moment niet tot grote problemen waar het gaat om waterbeheer. Ook op de korte en middellange termijn worden geen problemen verwacht. Er is geen sprake van een waterbergingsopgave. Een geringere drooglegging op termijn kan in combinatie met nieuwe KNMI scenario’s mogelijk leiden tot een waterbergingsopgave. Figuur 8.3 belangen Alblasserwaard Ontwikkelingen De landbouw in de Alblasserwaard kan zich blijven ontwikkelen tot een goede, toekomstgerichte en duurzame landbouw. Er zijn plaatsen met een veel te grote of juist te kleine drooglegging, maar de meeste daarvan zijn gekoppeld aan zandbanen en oeverwallen. Het is moeilijk om voor deze gebieden een hoger peil in te stellen. In enkele peilvakken waar de drooglegging erg groot is, kennen al een wat hoger praktijkpeil. Voor de landbouw in de Alblasserwaard wordt vooral vastgehouden aan het ‘basisrecept landbouw’. Een aandachtspunt is het verbouwen van maïs omdat de bewerking van het land kan leiden tot een versnelde maaivelddaling als gevolg van een grotere drooglegging, open scheuren grond en bemesting. Wat betreft de natuur zijn er wensen om in het gebied in Polder Nieuwlekkerland (laag gelegen gebied) te ontwikkelen tot een bufferzone natuur als verbinding tussen de Boezems van Kinderdijk en Donkse Laagten. Dit kan een combinatie zijn van plas-dras natuur, landbouw (boerderij Oukoop), recreatie. Door in te zetten op voldoende natte omstandigheden kan de maaivelddaling hier extra vertraagd worden. In dit gebied zijn echter geen specifieke belangen waarom dit zou moeten. Problemen met zettingsgevoelige objecten in lintbebouwing zijn zeer plaatselijk en worden op de meeste plaatsen al tegengegaan met een hoogwatervoorziening. Binnen een hoogwatervoorziening kan nog steeds sprake zijn van maaivelddaling, vooral als sprake is van wegzijging. Op termijn zullen alle houten palen worden vervangen door betonnen koppen. Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 65 - DHV B.V. 8.3 Ruimtelijke strategie 2030 en uitwerking 2015 Ruimtelijke Strategie 2030 De Ruimtelijke Strategie voor de Alblasserwaard is als volgt (zie figuur 4.3): (landbouw) Gebieden waar maaivelddaling geen (groot) probleem is. o In diverse landbouwgronden is maaivelddaling geen groot probleem. Dit betekent dat door de overheid niet (actief) wordt ingezet op het beperken van de maaivelddaling. Particuliere initiatieven (agrariërs) kunnen op zoek gaan mogelijkheden om de drooglegging op termijn te beperken in combinatie met de ontwikkeling van een duurzame rendabele landbouw. o Er komt beperkt lintbebouwing voor die van voor 1950 is of nog niet binnen een hoogwatervoorziening is gelegen. Waarschijnlijk is het vervangen van de houten fundering hiervoor op termijn de beste oplossing. Eventueel kan hiervoor een subsidieregeling worden overwogen. Gebieden met gecontroleerde maaivelddaling, vanwege kwetsbare bodem of lokale belangen: o In het middengedeelte van de Alblasserwaard ligt het meest kwetsbare veen (gevoelig voor maaivelddaling). In dit gebied wordt waar mogelijk de inzet van onderwaterdrains gestimuleerd. o Centraal in de polder is natuur aanwezig. Dit zijn twee Natura2000 gebieden, namelijk Boezems van Kinderdijk en Donkse Laagte. In beide gebieden gaat het om behoud van moerasbroedvogels. Gecontroleerde maaivelddaling wordt toegestaan naar gelang de natuur hier geen hinder van ondervindt. Uitwerking 2015 Gedacht wordt aan de volgende maatregelen en acties: In de Alblasserwaard wordt ruimte gegeven aan de landbouw. Aanbevolen wordt om nader onderzoek te doen naar de huidige variatie in bedrijfsvoering bij hogere peilen, zoals die al op meerdere plaatsen in de Alblasserwaard voorkomen. Het gaat om het bestuderen van praktijksituaties. In het voor maaivelddaling gevoelige centrale stuk van de Alblasserwaard wordt de inzet van onderwaterdrains door de overheid gestimuleerd. Wel dient nader onderzoek uit te wijzen waar sprake is van kwel en wegzijging in de percelen zelf en bij hoeveel kwel inzet van onderwaterdrains nog toelaatbaar is. Recent onderzoek van Vermaat et al. (2012) laat zien dat onderwaterdrains in een aantal praktijksituaties goed toepasbaar is. Het ploegen en scheuren van de bodem en de verbouw van maïs wordt in kwetsbare veengebieden tegengegaan. September 2012, versie 2.3 - 66 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. GERAADPLEEGDE LITERATUUR Hieronder is aangegeven welke literatuur is geraadpleegd. Hoofdstuk 1 Geen literatuur geraadpleegd Hoofdstuk 2 Akker, J.J.H. van den, J. Beuving, R.F.A. Hendriks & R.J. Wolleswinkel, 2007a. Artikel 5510: Maaivelddaling, afbraak en CO2 emissie van Nederlandse veenweidegebieden. Leidraad Bodembescherming, afl. 83, Sdu, Den Haag, 32 p Akker, J.J.H. van den, R.F.A. Hendriks & J.R. Mulder, 2007b. Invloed van infiltratiewater via onderwaterdrains op de afbraak van veengrond; Helpdeskvraag HD2057 Onderwaterdrains van Drunen 1106. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1597 43 blz. Akker, J.J.H. van den, P.C. Jansen en E.P. Querner, 2011. De huidige en toekomstige watervraag van veengronden in het Groene Hart; Verkenning naar het effect van onderwaterdrains. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 2142. 80 blz. Berbee B. (2008). Rapportage betreffende analyse maaivelddaling1996 – 2007 Alblasserwaard. Fugro. Bos E en T. Vogelzang (2008): MKBA Peilverandering Polder Zegveld. LEI-rapport 20202. Bos, R. van den, J. van Huissteden en O. van de Plassche (2003) A model-based assessment of CO2 and CH4 fluxen in coastal peatlands (Western Netherlands) for different climate and management scenarios; in: R. van den Bos: Human influences on carbon fluxes in coastal peatlands, process analysis, uantification and prediction: Thesis, Vrije Universiteit, pag 91-110. Braakhekke W., Carlein Maka, Alphons van Winden (2009): Waterkwaliteitsverbetering Reeuwijkse Plassen. Mogelijke oplossingen en krachtenveldanalyse. Bureau Stroming in opdracht van Adessium. Schrier-Uijl, A.P., P.S. Kroon, P.A. Leffelaar, J.C. van Huissteden, F. Berendse & E.M. Veenendaal, 2010a. Methane emissions in two drained peat agro-ecosystems with high and low Agricultural intensity. Plant Soil. Doi 10.1007/s11104-009-0180-1. Dolman, A.J., P. Kabat, E.C. van Ierland, R.W.A. Hutjes (editors),(2000) Klimaatverandering en de functies van het landelijk gebied. LNV Agenda Klimaat. Alterra-rapport 082. Gerven, L.P.A. van, B. van der Grift, R.F.A. Hendriks, H.M. Mulder en T.P. van Tol – Leenders, 2011. Nutriëntenhuishouding in de bodem en het oppervlaktewater van de Krimpenerwaard. Bronnen, routes en sturingsmogelijkheden. Alterra-rapport 2220, Wageningen; 140 pp. Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 67 - DHV B.V. Gerven, L.P.A. van, R.F.A. Hendriks, J. Harmsen, V. Beumer en P.W. Bogaart, 2011. Nalevering van fosfor naar het oppervlaktewater vanuit de waterbodem; Metingen in een veengebied in de Krimpenerwaard. Alterra-rapport 2217; 54 pp Grontmij, 2012. Kosten & baten van scenario’s voor Laag Holland. In samenwerking met APPM en RIGO. Uitgevoerd in opdracht van Stuurgroep Laag-Holland. 50 pagina’s. Hardeveld H. van, M. van der Schans, E.van der Werf, H. de Jong, J. de Putter, J. Hoekstra, 2011. Doorontwikkeling GGOR HDSR. Rapport Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Hendriks, D.M.D., A.J. Dolman, M.K. Van der Molen, en J. van Huissteden (2008)A compact and stable eddy covariance set-up for methane measurements using off-axis integrated cavity output spectroscopy, Atmospherical Chemistry and Physics 8, pag 431-443. Hoogland, T., Van den Akker, J.J.H., Brus, D.J., 2011. Modeling the subsidence of peat soils in the Dutch coastal area, Geoderma171-172 (2012) 92–97 Hope, D., S.M. Palmer, M.F. Billett e.a. (2004) Variations in dissolved CO2 and CH4 in a first-order stream and catchment: an investigation of soil-stream linkages; in: Hydrological Processes 18 (17), pag 32553275. Hoving, I.E., K. v. Houwelingen en Z. v.d. Vegte, 2008: Watergerelateerde maatregelen melkveehouderij ter vermindering van de broeikasgasuitstoot op zand- en veengrond Rapport 129. Hoving, I.E., G. André, J.J.H. van den Akker & M. Pleijter, 2008. Hydrologische en landbouwkundige effecten van gebruik van ‘onderwaterdrains’ op veengrond. Rapport 102 Animal Sciences Group, Wageningen UR, 68 blz. Hoving, I.E., heden. Dynamisch hoog peil tegen verzakking op veengronden, heden. Wageningen Universiteit. Onderzoeksnummer: OND1342724, looptijd 2010-2012. Huiststeden, J. van , R. van den Bos (2003)Modeling the effect of water table management on CO2 and CH4 fluxes from drained peatsoils. In: R.M. van den Bos Human influences on carbon fluxes in coastal peatlands; process analysis, quantification and prediction. Thesis, Vrije Universiteit, p.67-90. Jacobs, C.M.J., E.J. Moors & F.J.E. van der Bolt, 2004 Invloed van waterbeheer op gekoppelde broeikasgasemissies in het veenweidegebied bij ROC Zegveld. Alterra-rapport 840. Jansen, P.C., E.P. Querner & C. Kwakernaak, 2007. Effecten van waterpeil-strategieën in veenweidegebieden. Een scenariostudie rond Zegveld. Alterra, Wageningen. Alterra-Rapport 1516. Jansen, P.C., E.P. Querner & J.J.H. van den Akker, 2009. Onderwaterdrains in het veenweidegebied en de gevolgen voor de inlaatbehoefte, de afvoer van oppervlaktewater en voor de maaivelddaling. Alterra Wageningen UR, Alterra-rapport 1872. 53 blz Jansen, P.C. & E.P. Querner, 2010. Behoud van het veenweidegebied door aangepast peilbeheer. Landschap. Jansen, P.C., R.F.A. Hendriks & C. Kwakernaak, 2010. Behoud van veenbodems door ander September 2012, versie 2.3 - 68 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. peilbeheer; Maatregelen voor een robuuste inrichting van het westelijk veenweidegebied. Wageningen, Alterra, rapport 2009,103 blz.; Kekem A.J. (2004): Stikstofleverend vermogen van veengronden. Alterra rapport 965. Kemmers R.H. & G.F. Koopmans, 2010. Het effect van toepassing van onderwaterdrains op interne eutrofiering en veenafbraak; literatuuronderzoek. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1980, 68 blz. Klein Goldewijk, K., J.G.J. Olivier, J.A.H.W. Peters, P.W.H.G. Coenen en H.H.J. Vreuls (2005) Greenhouse Gas Emissions in the Netherlands 1990-2003. National Inventory Report 2005. RIVM-report 773201009/2005. Klimaatwinst in Veenweidegebieden. Beheersopties voor het veenweidegebied integraalbekeken. IVM rapport R-02/05. Kuikman, P.J., J.J.H. van den Akker & F. de Vries, 2005. Emissie van N2O en CO2 uit organische landbouwbodems. Alterra Wageningen UR, Wageningen, Alterra-rapport 1035-2, 66 blz. Lamers, L.P.M., P.J.J. van den Munckhof, M. Klinge & J.T.A. Verhoeven, 2004. Verdroogd, vermest, verstard en versnipperd; hoe moet dat nu met onze laagveenwateren? Een onderzoeksplan voor systeemherstel. Overlevingsplan Bos & Natuur, pp: 109-168. Langeveld, C.A., R. Segers, B.O.M. Dirks e.a. (1997) Emissions of CO2, CH4 a N2O from pasture on drained peat soils in the Netherlands; in: European Journal of Agronomy 7 (1-3), pag 35-42. Mulder, E.F.J. de, M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong, 2003. De ondergrond van Nederland. - Wolters-Noordhoff, Groningen. Pleijter, M., C.L. van Beek en P.J. Kuikman, 2012. Emissie van lachgas uit grasland op veengrond; Monitoring lachgasfluxen op melkveeproefbedrijf Zegveld in de periode 2005 – 2009. Alterra-rapport 2116; 82 pp. Pol-van Dasselaar A. van den, J.J.H. van den Akker, A. Bannink, C.L. van Beek, H.J.C. van Dooren, M.H.A. de Haan, I.E. Hoving, P.J. Kuikman, F. Lenssinck, N. Verdoes (2011): Kansen voor een toolbox voor het veenweidegebied Rapport 471. Pol-Van Dasselaar, A. van den, M.L. van Beusichem, O. Oenema e.a. (1999) CH4 emissions from wet grasslands on peat soil in a nature preserve; in: Biogeochemistry 44(2) pag 205-220. ProvincieFryslan (2008):Funderingsproblematiek Fries veenweidegebied. Provincie Zuid-Holland, 2011. Agenda landbouw. Vastgesteld door Provinciale Staten op 26 januari 2011. Rienks, W.A. A.L. Gerritsen en W.J.H. Meulenkamp, 2002. Veenweidegebied in Fryslân – de effecten van vier peilstrategieën. Alterra-rapport 989 en Alterra-rapport 989 bijlagen. Smedink F. en J Langhout (2006). Riet voor Stro, Natuurstrooisel in de potstal. Louis Bolk Instituut. Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 69 - DHV B.V. Smolders, A.J.P., L.P.M. Lamers, E.C.H.E.T. Lucassen & J.G.M. Roelofs, 2003. Waterpeilregulatie: een bron van aanhoudende zorg. H2O: 24, pp 17-19 Tolkamp W. C. van den Berg, G.Nabuurs en A.Olsthoorn (2006): Kwantificering van beschikbare biomassa voor bioenergie uit Staatsbosbeheerterreinen. Alterra rapport 1380. Veenendaal, E., O. Kolle, P. Leffelaar e.a. (2007) Land use dependent CO2 exchange and Carbon balance in two grassland sites on eutrophic drained peat soils; in: Biogeosciences. Vermaat, J., J. Harmsen, F. Hellmann, H. van der Geest, J. de Klein, S. Kosten, F. Smolders en J. Verhoeven, 2012. Zwaveldynamiek in het West-Nederlandse laagveengebied. Met het oog op klimaatsverandering. Uitgevoerd in opdracht van de Provincie Zuid-Holland. 83 pagina’s. Vries F.de, R.Hendriks, R.Kemmers en R.Wolleswinkel. (2008): Het veen verdwijnt uit Drenthe. Alterra rapport 1660. Woestenburg, M (red), 2009. Waarheen met het Veen. Kennis over keuzes in het westelijk veenweidegebied. Uitgave Landwerk, Wageningen. ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Voorloper Groene Hart (2008) www.toekomstgroenehart.nl/Mediatheek/Nieuwsarchief/Overige+downloads/62478.aspx Stowa rapport (1994).Verwijdering van fosfaat uit oppervlaktewater. Evaluatie van in Nederland gebruikte systemen. Hoogheemraadschap van Rijnland (2005): Maatschappelijke Kosten en Baten van peilopzet in de Polder Noordplas. Het Gedeelde Land van de Randstad: historische ontwikkelingen. Document PAS-analyse. Herstrategien voor de Nieuwkoopse Plassen en de Haeck. Oriënterende notitie Beheerplan wegen. Gemeente Nieuwkoop (2007). Afdeling beheer openbare ruimte. Hoofdstuk 3 Provincie Zuid-Holland (2011): Agenda landbouw Provincie Zuid-Holland (2010) Structuurvisie Hoofdstuk 4 Geen literatuur Hoofdstuk 5-8 Zie literatuur hoofdstuk 2 September 2012, versie 2.3 - 70 - Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden September 2012, versie 2.3 - 71 - DHV B.V. COLOFON Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden LW-AF20121851 Opdrachtgever Project Dossier Omvang rapport Auteur Bijdrage : : : : : : Interne controle Projectleider Projectmanager Datum Naam/Paraaf : : : : : September 2012, versie 2.3 - 72 - Provincie Zuid-Holland Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden BA7959-102-100-102-100 72 pagina's Bart-Jan Vreman, Jasper, Fiselier & Lyda Dik Liezelotte Nagtegaal, Peter Westerink, Esther Kleinveld (allen DHV) Lodewijk van Nieuwenhuijze (H+N+S), Jan van den Akker (Alterra) Esther Kleinveld Lyda Dik Arjen van der Linde September 2012 Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden Klant vertrouwelijk DHV B.V. Environment and Sustainability Laan 1914 nr. 35 3818 EX Amersfoort Postbus 1132 3800 BC Amersfoort T (088) 348 20 00 F (088 348 28 01 E [email protected] www.rhdhv.nl DHV B.V. Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden LW-AF20121851 Klant vertrouwelijk bijlage 0 -1- DHV B.V. BIJLAGE 1 Betrokken partijen Cees Verdouw Jantien Oostijen Rob Ligtenberg Linde Hofstra Ton Drost Jan Oostdam Epke van de Werf Harm Jansen Dirk van der Eijk Joop Kooijman Erik de Haan Ron Mes Jan Strijker Sieb de Jong Ben Fisser Dolf Kern Ben Fisser Erik Janssen Gu Oude Essink Ger de Lange Jan van den Akker Lyda Dik Jasper Fiselier Bart-Jan Vreman Liezelotte Nagtegaal Lodewijk van Nieuwenhuijze bijlage 1 -2- Provincie Zuid-Holland Provincie Zuid-Holland Provincie Zuid-Holland Provincie Zuid-Holland Waterschap Rivierenland Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden Dienst Landelijk Gebied Provincie Zuid-Holland Provincie Zuid-Holland Provincie Zuid-Holland Provincie Zuid-Holland Provincie Zuid-Holland Provincie Zuid-Holland Provincie Zuid-Holland Hoogheemraadschap van Rijnland Provincie Zuid-Holland Programmabureau Groene Hart Deltares Deltares Alterra DHV DHV DHV DHV HNS Landschapsarchitecten Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden LW-AF20121851 Klant vertrouwelijk DHV B.V. BIJLAGE 2 Systeemkaarten Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden LW-AF20121851 Klant vertrouwelijk bijlage 2 -1- DHV B.V. Bijlage 2a Hoogtekaart Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden LW-AF20121851 Klant vertrouwelijk bijlage 2 -1- DHV B.V. Bijlage 2b bijlage 2 -2- Bodemkaart Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden LW-AF20121851 Klant vertrouwelijk DHV B.V. Bijlage 2c Peilvakken & drooglegging Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden LW-AF20121851 Klant vertrouwelijk bijlage 2 -3- DHV B.V. bijlage 2 -4- Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden LW-AF20121851 Klant vertrouwelijk DHV B.V. Bijlage 2d Cultuurhistorie Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden LW-AF20121851 Klant vertrouwelijk bijlage 2 -5- DHV B.V. Bijlage 2e bijlage 2 -6- Maaivelddaling huidig (berekend) Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden LW-AF20121851 Klant vertrouwelijk DHV B.V. Bijlage 2f Totale maaivelddaling G2100 Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden LW-AF20121851 Klant vertrouwelijk bijlage 2 -7- DHV B.V. Bijlage 2g bijlage 2 -8- Totale maaivelddaling W+2100 Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden LW-AF20121851 Klant vertrouwelijk DHV B.V. BIJLAGE 3 Beleidskaarten provincie Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden LW-AF20121851 Klant vertrouwelijk bijlage 3 -1- DHV B.V. Bijlage 3a Ligging EHS en Natura2000 Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden LW-AF20121851 Klant vertrouwelijk bijlage 3 -1- DHV B.V. Bijlage 3b bijlage 3 -2- Agenda landbouw Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden LW-AF20121851 Klant vertrouwelijk DHV B.V. Bijlage 3c Geschiktheid onderwaterdrains Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden LW-AF20121851 Klant vertrouwelijk bijlage 3 -3-