Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden

advertisement
Klimaatverandering en
maaivelddaling in
veenweidegebieden
Ruimtelijke Strategie 2030 en uitvoering 2015
Provincie Zuid-Holland
September 2012
Definitief
Klimaatverandering en
maaivelddaling in
veenweidegebieden
Ruimtelijke Strategie 2030 en uitvoering 2015
dossier : BA7959-102-100
registratienummer : LW-AF20121851
versie : 2.3
classificatie : Klant vertrouwelijk
Provincie Zuid-Holland
September 2012
Definitief
DHV B.V. Niets uit dit bestek/drukwerk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. drukwerk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van DHV B.V., noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd.
Het kwaliteitssysteem van DHV B.V. is gecertificeerd volgens ISO 9001.
©
DHV B.V.
INHOUD
0
SAMENVATTING
1
1.1
1.2
1.3
INLEIDING
Vraagstelling
Aanpak
Leeswijzer
BLAD
3
9
9
10
12
DEEL A: MAAIVELDDALING & KLIMAATVERANDERING: BELEID & ONDERZOEK
13
2
2.1
2.2
HUIDIGE SITUATIE EN BELEID IN VEENWEIDEGEBIEDEN
Huidige situatie
Huidig beleid voor maaivelddaling en klimaatverandering
13
13
13
3
3.1
3.1.1
3.1.2
3.1.3
3.1.4
3.2
3.2.1
3.2.2
3.2.3
MAAIVELDDALING EN KLIMAATVERANDERING
Oorzaken, gevolgen en kosten van maaivelddaling
Oorzaken van maaivelddaling
Gevolgen van maaivelddaling
Kosten(inschatting) van maaivelddaling
Mate van maaivelddaling
Klimaatverandering
Klimaatverandering en maaivelddaling
Klimaatverandering en belangen
Klimaatverandering, wateraanvoer en beschikbaarheid
18
18
18
22
27
29
31
32
32
32
DEEL B: VISIE & STRATEGIE MAAIVELDDALING VEENWEIDEGEBIEDEN
34
4
4.1
4.2
34
34
42
VISIE EN RUIMTELIJKE STRATEGIE MAAIVELDDALING VEENWEIDEGEBIEDEN
Visie
Ruimtelijke strategie
DEEL C: UITWERKING PER DEELGEBIED
46
5
5.1
5.2
5.3
DE VENEN
Gebiedskenmerken
Belangen en ontwikkelingen
Ruimtelijke strategie 2030 en uitwerking 2015
46
46
47
49
6
6.1
6.2
6.3
GOUWE WIERICKE
Gebiedskenmerken
Belangen en ontwikkelingen
Ruimtelijke strategie 2030 en uitwerking 2015
51
51
52
54
7
7.1
7.2
7.3
KRIMPENERWAARD
Gebiedskenmerken
Belangen en ontwikkelingen
Ruimtelijke strategie 2030 en uitwerking 2015
56
56
58
60
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
-1-
DHV B.V.
8
8.1
8.2
8.3
ALBLASSERWAARD
Gebiedskenmerken
Belangen en ontwikkelingen
Ruimtelijke strategie 2030 en uitwerking 2015
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
September 2012, versie 2.3
-2-
62
62
64
66
67
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
0
SAMENVATTING
Achtergrond
De afdeling Water en Groen van de Provincie Zuid-Holland heeft in mei 2011 aan het Actieprogramma
Klimaat en Ruimte gevraagd een bijdrage te leveren aan het maken van ruimtelijke keuzes in het
veenweidegebied binnen de Provincie Zuid-Holland, met betrekking tot klimaatverandering en
maaivelddaling. Het afremmen van maaivelddaling is een doel op zich geworden. Als gevolg van politieke
keuzes, zoals geformuleerd in de Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en in de Startnotitie
‘Groenagenda 2030 en het Investeringsprogramma Groene Ruimte 2012 – 2015’, ontstond de behoefte
om de belangen die verbonden zijn met het afremmen van maaivelddaling opnieuw af te wegen. In de
Agenda Landbouw, januari 2011 is hierop geanticipeerd. De beleidsanalyse is relevant tegen de
achtergrond van actuele bezuinigingen die aanleiding geven tot een doelmatigheidsslag en meer
samenwerking. Voorliggend resultaat is een (beleids)kader met daarin de koers voor de middellange en
lange termijn en een toets van korte termijn maatregelen op hun duurzaamheid (2012 – 2015).
Belangen bij maaivelddaling
Belangen bij maaivelddaling kunnen worden opgesplitst in regionale belangen en Europese belangen. Op
regionaal niveau hangt maaivelddaling sterk samen met de bedrijfsvoering van de landbouw, vanwege de
drooglegging en de bodembewerking die nodig is bij graslandbeheer en het ploegen en het inzaaien en
oogsten van gewassen. Hierdoor vindt veenafbraak plaats. Andersom heeft de maaivelddaling voor de
landbouwsector grote gevolgen. Eén van de maatregelen uit de Agenda Landbouw (2011) is bijvoorbeeld
dat in zéér gevoelige (koop)veengebieden geen maïs verbouwd mag worden. Daarnaast vindt schade aan
infrastructuur en gebouwen van vooral vóór 1950 plaats en komt de veiligheid in het geding wanneer
veendijken bij langdurige droogte te licht van gewicht worden en kunnen afschuiven. De dijken kunnen
daardoor uitdrogen, verzakken en bezwijken. Op den duur kan bij diep wegzakkende polders de stabiliteit
van (ook niet-veen) dijken in gevaar komen. Schade aan archeologische bodemschatten kan daarnaast
ook voorkomen.
Op hoger (Europees) schaalniveau spelen belangen op het gebied van natuur, waterkwaliteit en
broeikasgassen. Door maaivelddaling komen broeikasgassen, nutriënten en sulfaat vrij waardoor de
waterkwaliteit verslechtert. Een slechte waterkwaliteit is slecht voor de biodiversiteit. Dit is bijvoorbeeld het
geval in het Natura2000 gebied De Nieuwkoopse Plassen, waar nog sprake is van levend veen. Een
slechte waterkwaliteit (oa sulfaat) versterkt de veenafbraak, maar ook de achteruitgang van
natuurwaarden. De broeikasgassen die vrijkomen bij veenafbraak dragen bij aan het broeikaseffect en zijn
daarmee van invloed op klimaatverandering.
Beleid en onderzoek
Tot nu toe heeft de provincie altijd op generieke maatregelen ingezet om maaivelddaling door veenafbraak
te voorkomen. Nu de provincie bezig is met een doelmatigheidsslag en kritisch de kosten en baten van de
maatregelen bekijkt, kan ze kiezen voor een andere benadering. Vragen die spelen bij het al dan niet
behouden van het veen is namelijk: gaat het erom het veen te behouden, gaat het om het behoud van het
veenweidelandschap, of om het beheersbaar houden van de gevolgen van veenafbraak en
maaivelddaling? De hier voorgestelde nieuwe aanpak betreft het ‘actief’ inzetten van maatregelen in
specifieke gebieden waar maaivelddaling door veenafbraak écht tot problemen leidt, ‘beperkte’ inzet voor
de gebieden waar de problemen niet urgent zijn en in elk geval niet voor 2030 optreden en ’geen’ inzet
voor gebieden waar maaivelddaling geen probleem is (zie verderop).
Waar gekozen wordt om maaivelddaling actief tegen te gaan, hebben de gevolgen voor maaivelddaling
invloed op onder andere de veiligheid van dijken en keringen en funderingsschade aan gebouwen. Zetting
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
-3-
DHV B.V.
ten gevolge van ontwatering blijkt hier een grote rol te spelen. Van nature zijn veengronden erg rijk aan
water. In sommige veenbodems beslaat het wateraandeel tot wel 90% van het totale bodemvolume.
Vooral na het verlagen van het waterpeil neemt het percentage water fors af met zetting tot gevolg. Niet
alleen op veenbodems speelt zetting een belangrijke rol. In de praktijk komt zetting ook voor op ongerijpte
kleibodems, deze slappe klei bevat eveneens een fors percentage aan water. Een praktijkvoorbeeld is
Polder Nieuwkoop. Plaatselijk treden flinke maaivelddalingen op.
Aanleggen van onderwaterdrains is een maatregel om maaivelddaling tegen te gaan die goed ingezet kan
worden in voor veenafbraak gevoelige gebieden, waar zich ook landbouw bevindt met eisen voor
draagkracht en daarmee drooglegging. Onderzoek naar onderwaterdrains heeft recentelijk aangetoond
(Vermaat et al., 2012) dat de aanleg ervan een gunstig compromis is waarmee maaivelddaling wordt
verminderd en de omstandigheden voor agrarisch bedrijfsvoering worden bevorderd. Overigens is de inzet
van onderwaterdrains niet zinvol in gebieden met kwel of met te kleine of grote drooglegging (minder dan
30 of meer dan 60 cm). Een mogelijk effect van onderwaterdrains is het optreden van veenrot door sulfaat.
In hetzelfde onderzoek door Vermaat is aangetoond dat veenrot door sulfaat van ondergeschikt belang is.
Door de aanleg van onderwaterdrains in combinatie met een hoger waterpeil (tot 40 cm beneden
maaiveld) wordt de sulfaatproductie verminderd, wat goed is voor de waterkwaliteit van het
oppervlaktewater. Aandachtspunt is de mogelijk extra zoetwatervraag (tot 15% meer) die nodig is voor het
handhaven van hoog peil om het veen nat te houden en de veenafbraak te vertragen, wat met
onderwaterdrains beter lukt dan zonder (maar ook zonder onderwaterdrains geldt een extra
zoetwatervraag). Kortom, de inzet van onderwaterdrains lijkt een effectieve maatregel.
Veenafbraak heeft naast maaivelddaling ook een ander negatief effect, namelijk het vrijkomen van diverse
broeikasgassen. Deze gassen warmen de aarde op, zorgen voor een verstoring van luchtstromingspatronen en zijn daarmee van invloed op klimaatverandering. Uit diverse studies blijkt dat het
veenweidegebied van West-Nederland een aandeel van 2 à 4% heeft in de totale broeikasemissie van
Nederland. CO2 is het bekendste broeikasgas en komt continue vrij door de drooglegging van de
veenbodem. Een (te) grote drooglegging is nodig voor de landbouwkundige ontwatering. Echter, CO2 is
niet het enige broeikasgas. Methaangas (CH4) en lachgas (N2O) zijn ook belangrijke broeikasgassen.
CH4 komt vrij onder (zeer) natte bodemcondities en is een 25 maal sterker broeikasgas dan CO2. N2O
ontstaat onder wisselende bodemcondities (droog-nat-droog en andersom) en is 310 maal sterker dan
CO2. Tot op heden is het niet mogelijk gebleken om de uitstoot van broeikasgassen tot nul te reduceren.
Wel blijkt dat bij een drooglegging van 30 cm minus maaiveld de broeikasemissie (totaal van alle
broeikasgassen) het laagst is.
Kosten van maaivelddaling
De kosten van maaivelddaling voor het waterbeheer zijn grotendeels al geïncorporeerd en zijn een vast
onderdeel van het waterbeheersysteem. De kosten hebben vooral betrekking op de kosten van het
pompen en uitmalen vanuit de lagere polders naar de relatief steeds hoger gelegen boezems of rivieren
en het op hoogte houden van de keringen en baggeren. Omdat het nat houden van veenweidegebied een
enorme claim op de aanvoer van voldoende water, leidt dit incidenteel tot hoge kosten, zoals in de zomer
van 2003 toen water vanuit het IJsselmeer via de Amstel moest worden aangevoerd. Ook is er in een
aantal gevallen sprake van indirecte kosten, zoals voor hoogwatervoorzieningen om zettingschade of
rotschade aan houten fundering in bebouwingslinten te voorkomen, of (private) kosten voor het vervangen
van houten funderingen. In de toekomst zijn bij een sterk veranderd klimaat vaker en langduriger droge en
natte perioden te verwachten. De watervraag zal hierdoor steeds meer fluctueren, met een toename van
kosten voor de benodigde technische maatregelen.
September 2012, versie 2.3
-4-
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Voor het vergelijkbare veenweidegebied Laag Holland zijn met oog op klimaatbestendigheid en
maaivelddaling scenario’s ontwikkeld en doorgerekend. Uit de analyse (MKBA Laag-Holland, 2012) blijkt
dat er lokaal grote verschillen zijn tussen de saldi van de kosten en baten. Uit de analyse voor het gebied
in zijn totaliteit blijkt dat de opbrengsten vanuit de landbouw het hoogst blijven bij meer gemeenschappelijk
landbouwgeld vanuit de EU en (in mindere mate) bij een terugtredende overheid. Dit heeft echter wel een
hogere uitstoot van broeikasgassen (door veenafbraak) tot gevolg. Bij inzet van de overheid op tegengaan
van maaivelddaling zijn de opbrengsten voor wat betreft het beperken van broeikasemissies hoger en zijn
de kosten voor het waterbeheer lager, maar zal het verlies aan inkomsten van agrariërs toenemen.
Tenslotte blijkt de subjectieve waardering van de kwaliteit van het gebied door inwoners van grote invloed
op de saldi. In deze waardering scoort behoud van het huidige veenweidelandschap hoog en scoort een
transitie naar moeraslandschap laag.
Ruimtelijke strategieën: functies in veenweidegebied verstandig en duurzaam bedienen
Bij het bepalen van maatregelen voor het vertragen van de maaivelddaling om de gevolgen ervan
beheersbaar te maken, is een prioritering aangebracht op basis van de gevolgen van maaivelddaling voor
de betrokken functies. De volgende gebieden met bijbehorende strategieën worden onderscheiden:

(Landbouw)gebieden waar maaivelddaling geen (groot) probleem is. Maatregelen in deze gebieden
worden door de landbouwsector zelf uitgevoerd, zijn bedrijfsspecifiek en lokaal. Bodembeheer en
slootbeheer zijn voorbeelden van deze maatregelen. De overheden (waterbeheerder, provincie en
gemeenten) zetten in op faciliteren van de functies (onder meer peilbeheer en ruimtelijk
instrumentarium). In deze gebieden wordt niet actief ingezet op het voorkomen van maaivelddaling.
 Strategie = ‘loslaten’ beperken maaivelddaling.

Gebieden met gecontroleerde maaivelddaling (vanwege kwetsbaarheid bodem/lokale belangen). In
deze gebieden zijn maatregelen aanvullend op de maatregelen die de landbouw zelf al neemt. De
inzet van onderwaterdrains is een voorbeeld van een dergelijke maatregel die maaivelddaling
tegengaat. De randvoorwaarden voor aanleg van onderwaterdrains zijn dankzij onderzoek goed in
beeld, en worden getoetst door (grootschalige) praktijkproefaanleg. In deze gebieden ontstaat ruimte
om aan te sluiten bij andere ontwikkelingen. Het kan ook gaan om bijvoorbeeld veen/boezemkades of
houten funderingen. Hier zijn maatregelen in de nabije toekomst niet nodig, maar worden waar
mogelijk gestimuleerd.
 Strategie = ‘ruimte geven’ aan gecontroleerde maaivelddaling. De overheden zetten in op het
faciliteren van een economisch perspectief voor de functies ook bij de condities die gecreëerd
worden bij het remmen van de maaivelddaling.

Gebieden met Europese doelstellingen. Het gaat hier om de bescherming van habitattypen
(Natura2000), waterkwaliteit (KRW) of het beperken van broeikasgassen. Maatregelen om
maaivelddaling te verminderen worden actief door de overheid genomen omdat er anders problemen
ontstaan met de (water)veiligheid.
 Strategie = ‘actief beperken’ van maaivelddaling.
Bovengenoemde strategieën kunnen vervolgens worden toegepast in de verschillende gebieden in het
veenweidegebied binnen de Provincie Zuid-Holland. Hieronder zijn ze per gebied beschreven.
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
-5-
DHV B.V.
Per gebied: koers voor de middenlange termijn (2030) en maatregelen voor de korte termijn (2015)
De ruimtelijke strategieën zijn over de deelgebieden van de provincie Zuid-Holland gelegd (zie figuur 0.1).
Hierbij is gekeken naar aanwezigheid van de diverse belangen in de deelgebieden en de problematiek die
optreedt als gevolg van maaivelddaling. Voor de korte termijn kunnen diverse maatregelen in gang worden
gezet in de richting van de ruimtelijke strategieën. Deze maatregelen zijn:

Inzet van onderwaterdrains;

Het creëren van een bufferzone om té grote peilverschillen op te vangen en/of de wegzijging naar
lager gelegen gebieden te beperken;

Aanpassen van agrarische bedrijfsvoering, mogelijk in combinatie met het verminderen van de
drooglegging;

Tegengaan van scheuren, diepploegen en de verbouw van maïs in kwetsbare gebieden.
Hieronder worden de maatregelen per regio beschreven.
Nieuwkoopse Plassen en De Venen
De Nieuwkoopse Plassen is een Natura2000 gebied met instandhoudingsdoelstellingen die gebonden zijn
aan systeemkenmerken. Hiervan is het veen er één. Tegengaan of verminderen van de maaivelddaling is
hier van belang (rood in figuur 0.1). Omdat de plassen een infiltratiegebied zijn en er sprake is van
tientallen onderbemalingen, is het lastig om voldoende water vast te houden en daarmee de Natura2000
doelstellingen te behalen.
Vanwege de Europese Natura2000-wetgeving is de strategie erop gericht rondom de Nieuwkoopse
Plassen een overgangszone te realiseren en de invloed van infiltratie en de onderbemalingen te reduceren
(overigens met een zeer beperkt rendement). In de rest van De Venen wordt in beperkte mate
maaivelddaling, al dan niet met onderwaterdrains, toegestaan. Vóór 2015 moet in de overgangszone
worden ingezet op de vermindering van de drooglegging. Maatregelen die hiertoe genomen kunnen
worden zijn terugdringen van de diverse onderbemalingen (eventueel in combinatie met
functieverandering naar natuur en peilopzet) en inzetten van onderwaterdrains.
Gouwe Wiericke
In dit gebied zijn gebieden aanwezig waarop Europese wetgeving van toepassing is zoals de Reeuwijkse
Plassen, een Natura2000 gebied en waar tevens KRW-doelen gelden.. Er is echter geen directe relatie
tussen de doelstellingen voor deze gebieden en maaivelddaling, waardoor speciale maatregelen in deze
gebieden niet nodig zijn. Het overige deel van het gebied blijft echter landbouwgebied, waarbij in de
bedrijfsvoering aandacht wordt geschonken aan maaivelddaling door het verkleinen van de drooglegging
en een aangepaste agrarische bedrijfsvoering. Verbouw van maïs wordt hier tegengegaan. Inzet van
onderwaterdrains is, met uitzondering van de Tempelpolder, een zeer geschikte maatregel om de
drooglegging te verkleinen. In de Tempelpolder zijn peilopzet en ontwikkeling van een op natuur gerichte
landbouw meer geschikt. Het zouter worden van het grondwater verdient hier ook extra aandacht.
Krimpenerwaard
De Krimpenerwaard is een veenweidegebied met lintbebouwing, gelegen op dikke veenpakketten. De
functies in het gebied zijn melkveehouderij en weidevogelgebied. Het behoud en de ontwikkeling van deze
twee staan centraal. In het gebied is een brede zone aangewezen als EHS-zone (de EHS herziening is
medio 2012 nog een lopend traject). 1600 van de geplande 2500 ha’s zijn inmiddels verworven, er is hier
in totaal al fors in de EHS geïnvesteerd. Gronden uitruilen (deels op vrijwillige basis) behoort tot een van
de mogelijkheden om een meer aaneengesloten natuurgebied te krijgen. Voor het weidevogelgebied, de
landbouw, het veenweidelandschap en de lintbebouwing (in hoogwatervoorziening) is maaivelddaling niet
relevant of geen aandachtspunt. Aan de rand van de Krimpenerwaard bevindt zich een primaire kering
(Hollandse IJssel) dichtbij het gebied waar de meeste maaivelddaling plaatsvindt.
September 2012, versie 2.3
-6-
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
De stabiliteit van de kering is een zorgpunt en verdient in de toekomst extra aandacht, Echter, het
garanderen van voldoende stabiliteit van deze kering is een taak van het Rijk. In de toekomst zijn
maatregelen te verwachten en deze zullen door het Rijk, samen met belanghebbende partijen, worden
opgepakt. Daarnaast wordt ingezet op gecontroleerde maaivelddaling, indien mogelijk met
onderwaterdrains. Het verminderen van de maaivelddaling kan worden bereikt door het verkleinen van de
drooglegging (al dan niet in combinatie met onderwaterdrains), het aanpassen van de agrarische
bedrijfvoering en het tegengaan van de verbouw van maïs.
Alblasserwaard
De Alblasserwaard is een open veenweidelandschap waar van oudsher het landgebruik is gericht op
productielandbouw. Midden in het gebied is een stukje natuur aanwezig. Er zijn twee Natura2000
gebieden, namelijk Boezems van Kinderdijk en Donkse Laagte. In beide gebieden gaat het om behoud
van moerasbroedvogels. Lokaal is sprake van enige zettingschade bij gebouwen van vóór 1950 en enkele
wegen in het gebied. In de Alblasserwaard liggen enkele ondiep gelegen zandbanen met een waardevol
bodemarchief. Hier dient rekening mee gehouden te worden, vooral buiten de hoogwatervoorziening.
In het voor maaivelddaling gevoelige centrale stukje natuur kan de inzet van onderwaterdrains door de
overheid op korte termijn worden gestimuleerd. Het vervangen van de houten fundering bij gebouwen
buiten een hoogwatervoorziening is op termijn de beste oplossing.
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
-7-
DHV B.V.
Figuur 0.1
Ruimtelijke strategie maaivelddaling
September 2012, versie 2.3
-8-
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
1
INLEIDING
Maaivelddaling vormt al enige tijd een belangrijk aandachtspunt voor beleidsontwikkelingen in het
veenweidegebied van de provincie Zuid Holland. Maaivelddaling wordt daarbij in relatie gebracht met
klimaat verandering. De afdeling Water en Groen heeft in mei 2011 aan het Actieprogramma Klimaat en
Ruimte gevraagd een bijdrage te leveren voor het maken van ruimtelijke keuzes voor het vraagstuk van
klimaatverandering en maaivelddaling in het veenweidegebied in Zuid-Holland. De vraagstelling komt voort
uit de Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Startnotitie "Groenagenda 2030 en het
Investeringsprogramma Groene Ruimte 2012-2015", namelijk de doelstelling tegengaan van
maaivelddaling in “landbouwgebieden met een opgave" en welk gewenst toekomstbeeld hoort daarbij
(Agenda landbouw, januari 2011). Maar ook uit de veranderende rol van de provincie in het landelijk
gebied. Het gaat daarbij om het opstellen van een (beleids)kader voor de middellange termijn en het
toetsen van korte termijn maatregelen op duurzaamheid (2012-2015). Vanuit dit onderzoek wordt ook
bijgedragen aan de in 2014 te nemen "Deltabeslissingen".
Het al dan niet behouden van veen, of eigenlijk langer vasthouden van veen, is een wezensvraag voor alle
veenweidegebieden. Vaak wordt dit dilemma aangeduid als: “behouden we het veen of het
veenweidelandschap?”. Anders gezegd: gaat het om behoud van het veen als bodem of om behoud van
met veen samenhangende kwaliteiten (landschap, weidevogels en botanisch) of om het tegengaan van
door maaivelddaling optredende problemen (CO2-emissie, zetting en mogelijk ook veiligheid). Op dit
moment zijn de grotere en diepere veenpakketten aangewezen voor behoud, al dan niet in combinatie met
een functieverandering richting natuur, dat hogere peilen vraagt. Aanvullend nemen door
klimaatverandering problemen met de waterkwaliteit, waterbehoefte en wateroverlast mogelijk toe.
1.1
Vraagstelling
In deze rapportage zijn er in het kader van klimaatverandering en maaivelddaling in Zuid-Holland vier
deelvragen uitgewerkt:
1.Wat loopt er allemaal?
Er wordt in verschillende gebieden en binnen verschillende onderzoeksprogramma’s gestudeerd op
klimaatverandering en maaivelddaling. Wat weten we van klimaatverandering en maaivelddaling en hoe
kunnen we dat toepassen bij het tegengaan van maaivelddaling? Een overzicht van de laatste stand van
zaken is nodig (Actieprogramma Provinciaal Waterplan 2010-2015).
2. Wat kunnen we waar doen en welke effecten heeft dat?
Hierbij wordt gevraagd dit concreet te maken voor een aantal deelgebieden. Welke maatregelen zijn
gericht op het afremmen of stoppen van maaivelddaling, gericht op welke functies en gebieden en welke
gevolgen heeft dit. Hiervoor moet de relatie tussen maaivelddaling en deze belangen concreet worden
gemaakt.
3.Welke belangen zijn gediend met het afremmen van maaivelddaling.
Breng bovengenoemde maatregelen in beeld voor 2050 en gevolgen voor kosten, risico’s en beheer.
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
-9-
DHV B.V.
4.Waar welk veen behouden en waarom vertalen naar een kaderstelling voor de langere termijn (2030) en
maatregelen voor de korte termijn (2015)
Hierbij gaat het om “waar welk veen waarom behouden” en het prioriteren van gebieds(delen) voor het
afremmen van maaivelddaling. Voor deze gebieden worden maatregelen aangegeven, die zijn beoordeelt
op hun haalbaarheid (technisch, financieel en maatschappelijk) en voorzien van (bestaande en/of nieuw te
ontwikkelen) op realisatie gerichte instrumenten. Ook wordt aangegeven welke partijen welke rol hebben
bij het afremmen van maaivelddaling. Analyse en kaderstelling zijn daarbij gericht op een viertal gebieden:
Alblasserwaard, Krimpenerwaard (ondermeer het 2450 ha begrensde gebied natuur), Gouwe Wiericke
(onder meer polder Driebruggen, polder Abessinië en natuurboerderij Oukoop) en de De Venen (met hierin
o.m. de Meijegraslanden Natura2000). Vanuit deze deelgebieden wordt een kader voor het gehele gebied
geschetst.
1.2
Aanpak
De aanpak om te komen tot deze rapportage is weergegeven in Figuur 1.1. Behalve literatuurstudie en
analyse zijn in 2012 diverse bijeenkomsten geweest met de begeleidingscommissie, een expertmeeting
(11 januari), workshop met betrokkenen uit het gebied waaronder programmamanager (15 februari),
gemeenten en waterschappen, een inspiratiesessie bij de provincie met Ronald Waterman (oa Adviseur
Rijksoverheid en voormalig Statenlid Zuid-Holland) en een grote delegatie van provinciale ambtenaren (21
maart) en een symposium (13 april).
Het weergegeven proces in Figuur 1.1 is begeleid door Advies- en Ingenieursbureau DHV en H+N+S
Landschapsarchitecten. Het project is uitgevoerd in opdracht van de Provincie Zuid-Holland. DHV heeft
het voorliggende rapport opgesteld en is door diverse partijen van informatie voorzien. H+N+S heeft een
bijdrage geleverd bij de aanpak en structuur van het project.
Naast genoemde partijen zijn het Hoogheemraadschap van Rijnland, Hoogheemraadschap De Stichtse
Rijnlanden, Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard, Deltares en Alterra eveneens betrokken
bij het proces. Deze partijen hebben allen een inhoudelijke bijdrage geleverd aan het project in de vorm
van schriftelijk commentaar of mondeling tijdens de workshop(s).
In Bijlage 1 zijn de namen van de betrokken personen opgenomen.
September 2012, versie 2.3
- 10 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Figuur 1.1
Projectopzet “Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden”
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 11 -
DHV B.V.
1.3
Leeswijzer
In dit rapport zijn 8 hoofdstukken opgenomen verdeeld over 3 delen:
Deel A: Maaivelddaling & Klimaatverandering - Beleid & Onderzoek
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en het huidige beleid op het gebied van maaivelddaling. In
hoofdstuk 3 wordt vooral ingegaan op de processen van maaivelddaling op basis van de beschikbare
literatuur en onderzoeken. Hier worden de oorzaken, gevolgen en mate van maaivelddaling weergegeven
en wat de bijdrage van klimaatverandering daarin is.
Deel B: Visie & Strategie maaivelddaling veenweidegebieden
Hoofdstuk 4 gaat in op de visie en ruimtelijke strategie hoe om te gaan met maaivelddaling op korte en
lange termijn en wat de rol van de provincie en andere partijen hierin is.
Deel C: Uitwerking per deelgebied
In Hoofdstuk 5 tot en met 8 worden voor de deelgebieden Nieuwkoop & de Venen, Gouwe Wiericke,
Krimpenerwaard en Alblasserwaard de gebiedskenmerken, ontwikkelingsrichting en gebiedsgerichte
aanpak beschreven.
In de rapportage is de literatuurlijst te vinden na hoofdstuk 8.
September 2012, versie 2.3
- 12 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
DEEL A: MAAIVELDDALING & KLIMAATVERANDERING: BELEID & ONDERZOEK
2
HUIDIGE SITUATIE EN BELEID IN VEENWEIDEGEBIEDEN
2.1
Huidige situatie
Het plangebied wordt gekenmerkt door de ligging in de Randstad als onderdeel van het Groene Hart. Het
is een open veenweidelandschap met als belangrijkste functie landbouw, met name melkveehouderij. In
het gebied zijn twee belangrijke grote natte natuurgebieden aanwezig de Nieuwkoopse Plassen en
Reeuwijkse Plassen, in deze plassen gebieden is recreatief medegebruik (waterrecreatie) een belangrijke
functie. Verder komen er verspreid door het kleinere gebieden veenweidenatuur voor, hier zijn de
weidevogels en nattere graslanden een belangrijke functie die goed te combineren is met landbouw.
Het wonen vindt plaats in de grotere steden Gouda en Bodegraven en door het gehele gebied in de
aanwezige lintdorpen. Op de bijgevoegde kaart is de huidige situatie weergegeven.
2.2
Huidig beleid voor maaivelddaling en klimaatverandering
De aandacht voor maaivelddaling en klimaatverandering in het Groene Hart is niet van alle tijden. Als we
kijken naar de ontwikkeling van het beleid voor het Groene Hart dan zien we dat in de jaren 70 de
aandacht voor het Groene Hart ontstaat vanwege de toenemende verstedelijking in de Randstad en de
wens om te voorkomen dat waardevolle open landschap en haar kenmerkende verkaveling behouden
blijft. Langzaam aan komen daar andere doelstellingen bij zoals in de jaren 90 natuurontwikkeling,
recreatie, duurzame landbouw en daarna pas eind jaren 90, 2000 het waterbeheer, maaivelddaling en
klimaat.
Als we kijken naar het huidige beleid dat op het Groene Hart neer komt dan zijn dat diverse richtlijnen
vanuit Europa, het Rijksbeleid, provinciaal beleid en regionaal beleid (gemeenten en waterschappen).
Hieronder zetten we het beleid van belang voor klimaatverandering en maaivelddaling op een rij. In de
bijgevoegde kaart zijn de belangrijkste ruimtelijke beleidslijnen op kaart gezet.
Europa
De Vogel- en habitatrichtlijn die Nederland vertaald heeft in Natura2000. Hierbij gaat het om het behoud
en ontwikkeling van soorten die van internationaal belang zijn. In sommige gevallen is klimaatverandering
en maaivelddaling van invloed op het behoud van soort vanwege de invloed die maaivelddaling en
klimaatverandering kunnen hebben op het ecosysteem.
Kaderrichtlijn water, waarmee Nederland een resultaatsverplichting heeft om vanaf 2015 te voldoen aan
de bepaalde kwaliteitsnormen, die in 2027 bereikt moeten zijn.
Het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) verandert en de Europese financiering loopt terug. De
belangrijkste pijlers zijn marktordening en plattelandsontwikkeling. In de plattelandsontwikkeling is
aandacht voor duurzame landbouw. Hoe dit er precieus uitgaat zien is nog in ontwikkeling, maar kan van
belang zijn bij de aandacht voor bijvoorbeeld tegengaan van maaivelddaling en het omgaan met
klimaatverandering door de agrariërs.
Rijk
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 13 -
DHV B.V.
Een groot deel van het beleid om maaivelddaling tegen te gaan was tot nu toe gekoppeld aan de realisatie
van de Ecologische Hoofdstructuur. Met de bezuinigingen op natuur, het vervallen van de robuuste
verbindingszones is een andere insteek nodig hoe om te gaan met maaivelddaling.
September 2012, versie 2.3
- 14 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Figuur 2.1
Huidige situatie
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 15 -
DHV B.V.
Provincie
Het belangrijkste beleid en onderzoek dat van belang is voor maaivelddaling en klimaatverandering zijn de
Provinciale Structuurvisie, de Agenda Landbouw, het Waterbeheerplan en het Onderzoek naar de
Zwaveldynamiek in West-Nederland.

Het centrale doel van de Provinciale Structuurvisie (PSV) is het versterken van samenhang,
herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Een relevant thema in de visie is dat het
agrarische landschap moet inspelen op maaivelddaling. In kwetsbare gebieden moet rekening worden
gehouden met veengronden die kwetsbaar zijn voor veenafbraak. Ruwvoerteelten en diepploegen
worden in deze gebieden beperkt toegestaan.

De Agenda Landbouw vormt een belangrijk onderdeel in deze rapportage en sluit aan op de PSV. De
agenda biedt de provincie een houvast bij de ontwikkeling van een duurzame, economisch rendabele
landbouw. Daarnaast bevat de agenda een strategie om tot een degelijke landbouw te komen en een
uitwerking per regio. In de Agenda Landbouw wordt onderscheid gemaakt in een drietal gebieden: (1)
Natuur, (2) Landbouw met een opgave en (3) Top landbouw (figuur 2.2). Gekoppeld aan deze
gebieden zijn acties en maatregelen gekoppeld die kaderstellend, stimulerend of betrekking hebben
op onderzoek en ontwikkeling. Hierin is uitgebreid aandacht voor maaivelddaling en hoe hiermee om
te gaan in de verschillende gebieden.

In het waterbeheerplan is opgenomen welke drooglegging hoort bij een duurzame landbouw. Dit heeft
direct gevolgen voor de maaivelddaling en wordt door het waterschap vertaald in haar
waterbeheerplan en peilbeheer.

In 2012 is door Vermaat et al. onderzoek gedaan naar de Zwaveldynamiek in West-Nederland. In dit
onderzoek is stilgestaan bij de effecten van klimaatverandering op de veenafbraak, de invloed van
sultaat(bronnen) op veenafbraak en het effect van onderwaterdrains als maatregel om veenafbraak te
remmen.
Op de beleidskaart (figuur 2.2) zijn de belangrijkste uitwerkingen van beleid weergegeven. Dat is de EHS
zoals deze nog van kracht zonder herbegrenzing, de gebieden vanuit de agenda landbouw en de
Natura2000 gebieden. De KRW doelstelling gelden voor het gehele gebied en een groot aantal
waterlichamen. Voor de leesbaarheid van de kaart zijn deze niet op kaart gezet, maar is aangegeven dat
dit een gebiedsdekkende opgave is.
September 2012, versie 2.3
- 16 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Figuur 2.2
Beleid voor maaivelddaling en klimaatverandering
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 17 -
DHV B.V.
3
MAAIVELDDALING EN KLIMAATVERANDERING
Maaivelddaling is het resultaat van veel factoren en processen die nog niet allemaal voldoende worden
begrepen. De ruimtelijke spreiding van oorzaken en effecten niet goed bekend en kan vooral op langere
termijn alleen maar globaal worden aangeduid wat betreft omvang. Klimaatverandering is van grote
invloed op maaivelddaling, vooral omdat drooglegging en daarmee oxidatie van veen zo belangrijk is.
Klimaatverandering versterkt daarbij vaak direct en indirect de gevolgen van maaivelddaling.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de oorzaken, gevolgen en de mate van maaivelddaling (2.1) en
maaivelddaling in relatie met klimaatverandering (2.2).
3.1
Oorzaken, gevolgen en kosten van maaivelddaling
3.1.1
Oorzaken van maaivelddaling
In figuur 3.1 zijn de factoren die een rol spelen bij de afbraak van veen en maaivelddaling weergegeven. In
onderstaande beschrijving wordt ingegaan op deze factoren. Verderop in deze paragraaf is een tabel
opgenomen waarin per factor de bijdrage / omvang van de maaivelddaling is geschat.
Opbouw
Organische
stof
Veenafbraak
Zetting
Maaivelddaling
Emissies
Afstroming
oppervlakkig
Kwel/inzijging
Bodemberging
Stabiliteit
keringen
Aanrijking
bodemzode
Verandering
bodemtype
Bemesting
Bodemvocht
Bagger
aangroei
Bodem
habitat
Peilbeheer
Waterinlaat
Waterkwaliteit
Maaien en
Beweiden
Waterhabitat
Luchthabitat
Bouwhabitat
Beheerhabitat
levensduur
veiligheid
zettingschade
bouwkosten
levensduur
zettingschade
stabiliteit keringen
Investering kwantiteit
Investering kwaliteit
beheerskosten
beheerintensiteit
Emissiedoelen
Broeikasgassen
Krw-doelen
Figuur 3.1
Virutele kosten
beheerintensiteit
bodemvocht
bewerkbaarheidt
vruchtbaarheid
gewaqsgroei
bodemecologie
voedselaanbodi
Veenafbraak
Veenafbraaken
enmaaivelddaling
maaivelddaling
Wateroverlast
Mogelijke oorzaken maaivelddaling
September 2012, versie 2.3
- 18 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Geohydrologie & bodem
Nederland kantelt een beetje, waarbij het westelijk deel van het land licht daalt, dit noemt men tectonische
of geologische daling. Het gaat om een paar millimeters, maar in enkele gebieden wordt als gevolg
hiervan wel overgegaan tot o.a. een correctie van metingen ten opzichte van NAP. In deze rapportage
wordt niet verder in gegaan op deze vorm van maaivelddaling ten opzichte van NAP.
Aërobe veenafbraak is waarschijnlijk de belangrijkste oorzaak voor maaivelddaling. Het is een proces dat
plaatsvindt onder zuurstofrijke omstandigheden. Hoe groter de drooglegging, hoe sneller de veenafbraak.
Veenafbraak als gevolg van oxidatie is voor een groot deel verantwoordelijk voor de maaivelddaling in
veengebieden. Er vindt ook anaërobe afbraak van veen plaats, maar dit proces gaat veel minder snel en
de bijdrage aan maaivelddaling is beperkt.
Zetting is vooral het gevolg van compactie van de bodem. Van nature zijn veengronden erg rijk aan water
(tot wel 90%). Vooral direct na een peilverlaging neemt in het ontwaterde deel van de bodem het
percentage water fors af wat resulteert in maaivelddaling. Veenafbraak en zetting zijn dus het grootste
direct na een peilaanpassing en nemen met de tijd verder af. Maaivelddaling komt ook voor op
kleibodems. Ook op deze gronden speelt zetting een rol, want ook het watergehalte van ongerijpte
kleibodems is hoog. Zo komen in enkele droogmakerijen (o.a .Polder Nieuwkoop) nog flinke
maaivelddalingen voor, vergelijkbaar met de maaivelddaling van landbouwgronden op veen.
Rivierkleigronden zetten echter vrijwel niet. Bij rivierkleigronden trad al consolidatie op tijdens hun
ontstaan.
Op veel veengronden ligt een kleidek. Dit dek kan het gevolg zijn van overstroming met slibrijk rivierwater,
maar ook het resultaat van residuaire aanrijking van de klei- en slibdeeltjes in de veenbodem. Met de jaren
treedt veraarding van de toplaag op en daarmee aanrijking met die delen van het veen die minder snel
afbreken. In levend veen is de toplaag nauwelijks veraard en ontbreekt ook een kleilaag. Veraard veen of
een moerige laag breekt veel minder snel af. Op enkele plaatsen is ook sprake van een historisch
toemaakdek. De afbraak van veen is bij veenbodems met een kleidek, een toemaakdek en met sterk
veraarde bovengrond minder groot.
Naast zetting en veenafbraak (oxidatie) is er ook nog krimp, te verdelen in irreversibele en omkeerbare
krimp. Irreversibele krimp is te vergelijken met rijping bij kleigronden. Dit veroorzaakt een belangrijk deel
van de maaivelddaling. Net als zetting is dit een eindig proces, immers als een bepaalde dichtheid is
bereikt stopt het proces. Veenafbraak gaat echter door tot al het organische materiaal is omgezet.
Daardoor neemt het relatieve aandeel van de veenafbraak in de maaivelddaling voortdurend toe en wordt
in de loop der tijd overheersend over de componenten krimp en zetting in de maaivelddaling.
Gesteld wordt dat rivierkleigronden niet zetten: echter, onder rivierkleigronden zitten in een aantal gevallen
veenlagen. Bij toename van de bovenbelasting, bijvoorbeeld door het opbrengen van grond of een
wegtalud kunnen dan nog flinke zettingen optreden. Ook als de grondwaterstand tot in de veenlaag daalt,
wat kan gebeuren bij een minder dik kleidek, treedt zuurstof toe en kan aërobe veenafbraak optreden.
Kleidek met veraarde bovenlaag. In het veenweidegebied in het Groene Hart zijn bijna alle venen zonder
kleidek koopvenen (zie bijlage 2b). Deze hebben allemaal een veraarde bovenlaag. Dit zijn de
veengronden met de grootste maaivelddaling. Veengronden met een kleidek< 40 cm zijn
weideveengronden en waardveengronden. Samen met de koopveengronden vormen deze beide bijna
100% van alle veengronden in het veenweidegebied in het Groene Hart. Veen met een kleidek dikker dan
40 cm zijn “officieel” geen veengrond en staan op de bodemkaart aangegeven als ‘klei op veen’.
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 19 -
DHV B.V.
Koopveengronden zijn gerijpte veengronden met een veraarde eerdlaag. De bovenste laag is kleiig (>
10% lutum). Het organisch stofgehalte van kleiig veen ligt ongeveer tussen de 30 en 50%. Deze veraarde
bovenlaag is minimaal 15 cm dik en maximaal 50 cm.
Weideveen- en waardveengronden hebben een kleidek met een dikte van minimaal 15 cm en maximaal
40 cm dikte. Weideveengronden hebben een (donkere) minerale eerdlaag van zeer humeuze of
humusrijke klei (of zavel) van 15 tot 40 cm dik met daaronder veen. Het organische stofgehalte van de
deklaag ligt ongeveer tussen de 7 en 20%. Waardveengrond heeft een humushoudende toplaag dunner
dan 15 cm, die vervolgens overgaat in een duidelijk (grijze) kleigrond van humusarme tot matig humeuze
klei (organisch stofgehalte kleiner dan 7%). Bij weideveengronden is het organische stofgehalte dus hoger
dan bij waardveengronden, maar het betreft wel degelijk een (dun) kleidek.
Bij kwel is de maaivelddaling minder en bij infiltratie juist groter. Bij kwel zakt de grondwaterstand in de
zomer minder diep weg en is de drooglegging in het midden van de percelen minder groot. De invloed van
kwel en infiltratie is daarom van grote invloed op de grondwaterstand in de zomermaanden en daarmee op
het proces van veenafbraak. Er kan op basis van onderzoeksgegevens daarom ook een duidelijke relatie
worden gelegd tussen de gemiddeld diepste grondwaterstand en de snelheid van veenafbraak. Probleem
is echter dat vaak niet wordt beschikt over goede informatie waar kwel en wegzijging optreden.
Verschillende grondwatermodellen en ook metingen geven sterk afwijkende patronen. Bovendien is het
moeilijk om te bepalen welk deel van de kwel en wegzijging via sloten en welk deel via de percelen “loopt”.
Alleen de kwel en wegzijging via de percelen heeft een duidelijke relatie met veenafbraak.
Agrarische bedrijfsvoering
De afvoer van organische stof door maaien en beweiden speelt een rol. Doorgaans wordt 4-7 ton/ha.jaar
droge stof op die manier afgevoerd van extensief beweide percelen en tot 14 ton/ha.jaar droge stof van
intensief beweide en bemeste percelen. Een deel van de grasgroei draagt bij aan de opbouw van de
bodemzode. Het is moeilijk te becijferen hoe belangrijk maaien en beweiden zijn voor het proces van
maaivelddaling, maar het kan in de orde van meerdere millimeters per jaar liggen.
Sloten en watergangen worden met enige regelmaat geschoond. De bagger die daarbij vrijkomt wordt op
de slootkant gezet en vaak ook over een groter deel van het perceel verspreid. Bij grotere hoeveelheden
worden daarbij vaak gehele percelen opgehoogd met slootbagger. Waar slootbagger wordt opgebracht,
wordt de maaivelddaling deels gecompenseerd of zelfs overgecompenseerd. Er worden dan in elk gebied
ook enkele percelen aangetroffen die aanzienlijk hoger liggen dan bij de vorige meting.
Op veenweidegronden vindt bemesting plaats. De gronden worden bemest met stalmest en allerlei
soorten kunstmest. In kunstmest zit stikstof in de vorm van nitraat of ammonium vaak ook met een
bijmenging van sulfaat. Al deze stoffen zijn van invloed op veenafbraak (Lamers et al., 2004). De grasgroei
loopt terug als de grond verzuurt. Vaak worden graslanden daarom bekalkt, zeker in combinatie met
sulfaatrijke kunstmest. Ook het bekalken is van invloed op de veenafbraak. De processen zijn complex en
een duidelijke relatie is moeilijk te leggen. Wel is duidelijk dat bekalking van grote invloed is via de bodem
pH. Er zijn indicaties dat de microbiële afbraak van organische stof meer dan dubbel zo hoog is bij hogere
bodem pH’s. In geval van natuurlijke veengronden is de pH laag en is de activiteit van (micro)organismen
gering. Er wordt daarom bekalkt met oog op grasgroei (in de landbouw) maar ook met oog op
weidevogels, want een te zure bodem biedt ook weinig voedsel. Er is echter geen informatie over de aard
van bemesting en bodem pH.
Bodembewerking kan de veenafbraak versnellen. Het gaat hier bijvoorbeeld om het scheuren en
opnieuw inzaaien van gras. Vooral de verbouw van maïs kan de veenafbraak versnellen. De lucht kan dan
beter toetreden in de bodemzode, waardoor het proces van oxidatie versnelt. Er zijn indicaties, o.a. uit de
September 2012, versie 2.3
- 20 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Alblasserwaard, dat op akkerbouw percelen de maaivelddaling 40 tot 50% sneller verloopt dan op
percelen met gras. Dit kan wijzen op een veel snellere afbraak van veen als gevolg van bodembewerking.
Drooglegging
In landbouwgebieden is het peilbeheer afgestemd op voldoende drooglegging voor de landbouw. Door
maaivelddaling vermindert de drooglegging met de jaren. In de meeste veenweidegebieden wordt met
peilaanpassingen de maaivelddaling gevolgd. De grootte van de gewenste drooglegging is afhankelijk van
het bedrijfsysteem, maar traditie speelt waarschijnlijk ook een rol. In Friesland gaat men uit voor
landbouwgebieden uit van een drooglegging van 90 cm en soms wel 150 cm, in de Alblasserwaard van 60
cm en in de overige veengebieden van een peil tussen de 40 en 50 cm. In Friesland is de drooglegging
groter vanwege de perceelbreedte, deze is over het algemeen veel breder dan in het Groene Hart.
Drooglegging is van zeer grote invloed op de snelheid van veenafbraak maar is ook van invloed op zetting.
Bij de peilverlagingen in de jaren ’60 en ’70 zijn zeer grote zettingen opgetreden. Na een jaar of 6 zijn de
jaarlijkse zettingen een stuk minder, omdat dan de oorspronkelijke droogleggingen weer zijn bereikt. Hoe
geringer de drooglegging hoe langzamer het proces van maaivelddaling gaat.
Anders dan voor veel andere factoren kan de drooglegging wel op kaart worden gezet, door peilen en
maaiveldligging te vergelijken. Voorspellingen voor maaivelddaling zijn dan ook vooral op drooglegging en
bodemtype gebaseerd. Dit is de beste benadering die mogelijk is op basis van de beschikbare gegevens.
Vanwege de vaak toch grote invloed van veel andere variabelen kan een op de drooglegging gebaseerde
voorspelling nooit de werkelijke maaivelddaling weergeven of goed voorspellen. Wel wordt een belangrijke
indicatie gegeven van verschillen in de mate waarin maaivelddaling kan optreden. Beleid gericht op
maaivelddaling kan zich ook moeilijk op individuele percelen richten.
Tabel 3.1
Stimuleren (++), afremmen (--) of neutraal effect (0) op maaivelddaling.
Factor
Geologische daling
Bijdrage
maaivelddaling
0
Oxidatie
++
Zetting
Maaien en beweiden
+
0
Sloot bagger opbrengen
-
Drooglegging (landbouw)
++
Kwel
-
Wegzijging
+
Kleidek
--
Bemesting
+
Toelichting
Nederland kantelt, ook in niet veengebieden vindt door
dit proces maaivelddaling plaats, daarom score ‘neutraal’
Belangrijkste factor. Veen wordt direct blootgesteld aan
zuurstof waardoor afbraak versneld plaatsvindt.
Door compactie van de bodem
Lastig te becijferen, maar aangenomen wordt dat het
organisch stofgehalte ongeveer gelijk blijft.
Door het opbrengen van sloot bagger kan
maaivelddaling worden geremd.
Indien een fors veenpakket aanwezig is met
drooglegging dat is afgestemd op landbouw (60cm) kan
een forse afbraak van het veen plaatsvinden.
Kwel zorgt voor nattere omstandigheden waardoor veen
minder snel afbreekt.
Door een lage(re) grondwaterstand of GLG dringt
zuurstof dieper door in de grond waardoor veen oxideert
Indien een fors kleidek aanwezig is kan dit een zeer
positief effect hebben op het afremmen van
maaivelddaling
Door toevoeging van nutriënten wordt veenafbraak
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 21 -
DHV B.V.
Factor
Bijdrage
maaivelddaling
Bodembewerking
3.1.2
++
Toelichting
gestimuleerd, de mate is afhankelijk van de
bodemsamenstelling en het type peilbeheer.
Het open scheuren van gronden en het inzaaien/oogsten
van gewassen stimuleert de aërobe afbraak van het
veen.
Gevolgen van maaivelddaling
Maaivelddaling leidt tot een heel scala aan effecten. Scheefstaande huizen spreken het meest tot de
verbeelding, maar er zijn ook effecten op de waterkwaliteit, op het landschap en de natuur. Maaivelddaling
leidt ook tot de emissie van broeikasgassen. De daling van het maaiveld vermindert de bodemberging en
vergroot daarmee de kans op wateroverlast. Een lager maaiveld en dito peilen kunnen leiden tot meer
kwel of minder wegzijging, met weer gevolgen voor de waterkwaliteit. In deze paragraaf is per thema
uitgewerkt wat de gevolgen van maaivelddaling zijn.
Veenweidelandschap
De maaivelddaling leidt tot grotere reliëfverschillen. De randen van veenweide polders zijn vaak gelegen
op oeverwallen, rivierklei of klei op veen. Deze delen zakken niet of veel minder, maar het midden van de
polder doet dat wel. Ook nu al komen grote reliëfverschillen voor binnen veenweidegebieden, vooral
tussen de huiskavel en het diepste, veraf gelegen deel van de kavel in de polder. Maar ook tussen in een
hoogwatervoorziening gelegen lintbebouwing en de naastgelegen weilanden neemt het reliëfverschil toe.
De vraag is of hiermee een kenmerkende eigenschap van het veenweidelandschap verloren gaat of juist
een nieuw kenmerk ontstaat.
Kenmerkend voor het veenweidelandschap is grasland, met de koeien in de wei. Maaivelddaling kan ook
leiden tot een heterogene drooglegging van de percelen binnen hetzelfde peilvak. Percelen die niet
meezakken krijgen een grotere drooglegging waardoor de verbouw van maïs mogelijk wordt. Er is dus
mogelijk sprake van een ander gewastype. In het provinciale structuurplan zijn gebieden aangewezen
waarop tot 20% maïs mag worden verbouwd. Naar verwachting zullen hiervoor de droogste percelen
worden gebruikt. Er is onderzoek gaande naar de verbouw van maïs ook bij hogere grondwaterstanden,
zodat de maaivelddaling wordt beperkt. Er wordt enkele weken vooraf aan de oogst een tijdelijke verlaging
van het peil doorgevoerd. Mogelijk maakt de drooglegging op termijn daarom minder uit, omdat de
verbouw van maïs, mits toegestaan, overal mogelijk wordt.
Op de lange termijn kan het veen verdwijnen waardoor het gebied geschikt wordt voor andere vormen van
gebruik en daarmee het typische veenweide landschap verdwijnt. Het ligt aan de overheid welke keuzes
hierin worden gemaakt en of het via de ruimtelijke ordening en regelgeving wordt toegelaten.
Bodemarchief
In veenbodems zitten vaak resten van vroegere bewoningsfasen. Bij veenafbraak en maaivelddaling gaat
ook deze informatie verloren. De hoogste archeologische verwachtingswaarde is vaak gekoppeld aan de
aanwezigheid van oeverwallen en zandbanen (bijlage 2d).
Biodiversiteit
Door maaivelddaling kan de biodiversiteit afnemen: Er zijn meerdere Rode lijstsoorten die vooral aan
levend veen zijn gebonden. Alle Rode lijstsoorten verdwijnen als er veenafbraak optreedt als gevolg van
September 2012, versie 2.3
- 22 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
ontwatering. Een veenbodem, zoals aanwezig in de landbouwgebieden is geen geschikte habitat voor
Rode lijstsoorten. Levend veen is voor bepaalde soorten een voorwaarde, maar de aanwezigheid van een
veenbodem alleen is hiervoor niet voldoende. Deze Rode lijstsoorten komen alleen in Natura2000
gebieden voor, zoals de veenmoerassen. Ook komen Rode lijstsoorten voor, waarvoor een meer impliciete
beheersdoelstelling geldt. Echter ook deze worden buiten natuurgebieden (vrijwel) niet aangetroffen.
Weidevogels komen veel voor in de veenweidegebieden. Deze zijn echter niet afhankelijk van de
aanwezigheid van veen. Weidevogels hebben behoefte aan voldoende voedsel, nattere omstandigheden
en openheid van het landschap. Deze kunnen ook op andere grondsoorten voorkomen zoals klei.
De afwisseling van meer en minder nattere omstandigheden (gradiënten) in de veenweidegebieden
kunnen zorgdragen van een hogere biodiversiteit, dit heeft niet direct met de aanwezigheid van veen te
maken of de maaivelddaling.
Schade aan gebouwen & infrastructuur
Zetting(schade) treedt vooral op ingeval van niet gefundeerde kunstwerken, huizen en infrastructuur. In de
meeste veenweidegebieden zijn deze gefundeerd op het onderliggende (zand of klei)pakket. Soms zijn
wegen drijvend, bijvoorbeeld op piepschuim, gebouwd. Schade treedt vooral op als sprake is van ongelijke
zetting. Dit kan optreden tussen peilvakken, maar vooral als gevolgen van verschillen in de ondergrond.
Gemeenten in veengebieden hebben veelal te maken met ongelijke zakking, 1 cm zakking per jaar of
meer wordt als ongewenst beschouwd omdat vaker noodzakelijke ophoog- en herstelwerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden, deze vallen vaak onder ‘normale’ onderhoudskosten. De
onderhoudsfrequentie van wegen op veengronden is hoger dan voor wegen op een ander bodemtype.
Er zijn drie vormen van schade die wel samenhangen met maaivelddaling en dan vooral de daarmee
samenhangende peilaanpassing en daling van de stijghoogte van het grondwater. Zo kan maaivelddaling
de functionele levensduur bekorten van kunstwerken die alleen binnen bepaalde peilen goed kunnen
functioneren, zoals duikers, stuwen, aquaducten.
De oudere woningen, gebouwd voor 1950, zijn vaak gefundeerd op houten palen. Vanaf 1950 wordt er
meestal gefundeerd op betonnen palen. Afhankelijk van de snelheid waarmee het grondwater daalt, als
gevolg van peilaanpassingen, komt vroeg of laat de houten fundering droog te liggen. Dit is bij een
maaivelddaling van 5 mm per jaar voor veel woningen ongeveer na 100 jaar het geval. De schade als
gevolg van houtrot laat dan vaak nog 20 jaar op zich wachten. Voor woningen op palen geldt dat ze
gemiddeld 120 jaar na bouw te maken krijgen met zettingschaden.
In veel gebieden wordt sinds 1980 het peil van watergangen naast wegen niet meer verlaagd en zijn er
ook hoogwatervoorzieningen aangelegd.
Afname veiligheid
Lokaal kunnen problemen met veendijken en keringen ontstaan wanneer maaivelddaling de stabiliteit
van de dijk of het kunstwerk aantast. Vooral langdurige droogte kan grote gevolgen hebben voor de
veiligheid doordat veendijken bijvoorbeeld kunnen uitdrogen en verzakken. Een aantal primaire keringen in
het Groene Hart zijn langs de rivieren op rivierklei gelegen en hebben geen tot weinig last met zetting.
Veenkades zijn plaatselijk een aandachtspunt.

Veenkaden worden aangetast door veenafbraak. Door klimaatverandering wordt dit flink versterkt. Het
talud van een veenkade vormt zich door afbraak naar het freatisch vlak in het talud. Door
klimaatverandering en daardoor meer droge zomers als 1976 en 2003 komt dit freatisch vlak steeds
lager en wordt niet alleen de kruin lager, maar neemt ook de breedte af. Verder zakt de teen van het
talud samen met het maaiveld van het aanliggende perceel steeds dieper. Zonder
aanvulling/versterking van de veenkade zal deze dus op den duur bezwijken.
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 23 -
DHV B.V.




Er zijn nu al duizenden kilometers veenkaden. Echter, door het voortdurend zakken van het maaiveld
ontstaan langs alle hoogwatersloten, plassen en natuurgebieden langzamerhand nieuwe veenkaden.
Dit is een autonoom en ongepland proces en betreft ook duizenden kilometers.
In 2003 zijn twee veenkaden bezweken, waarvan de bekendste die bij Wilnis is. Voorspeld wordt dat
door de klimaatverandering droogtejaren van de categorie 2003 elke 3 tot 5 jaar gaan voorkomen. De
onzekerheid wat betreft de faalkans en urgentie om veenkaden onder controle te houden en zo nodig
te versterken neemt steeds meer toe.
Om droogmakerijen zijn vaak kwetsbare ringdijken gelegen. Een afname maar ook een toename in
stijghoogte kan dan tot problemen met de stabiliteit leiden.
Naast bovengenoemde problemen bestaat er een risico dat door maaivelddaling en zetting de
evacuatie wegen lager komen te liggen en eerder onder water komen te staan bij overstroming van
het hoogwatersysteem. Tijdens evacuatie vraagt dit om een ander scenario.
Emissie broeikasgassen
Bij veenafbraak komt koolstofdioxide (CO2) vrij. Er zijn verschillende studies gedaan naar het vrijkomen
van CO2 bij verschillend peilbeheer. Een maaivelddaling van 1 mm per jaar komt ongeveer overeen met
een CO2 emissie van 2,2 ton CO2eq ·ha-1·jr-1. Er worden getallen van 2 tot 4% genoemd als aandeel van
het veenweidegebied in de totale CO2 emissie van Nederland. De bandbreedte wordt bepaald door type
veen en ontwateringsituatie. Bij hoge peilen is de veenafbraak en emissie van CO2 minder.
Bij hoge peilen komt echter wel meer methaan (CH4) vrij. Een onderzoek naar methaan fluxen op
verschillende plaatsen in een natuurgebied in de Horstermeer duidt op een relatie tussen grondwaterstand
en CH4 emissie. Hoe hoger het grondwater, hoe groter deze flux. In het midden van de percelen was de
flux kleiner omdat het grondwaterpeil hier wegzakt in de zomermaanden. Voor het gebied als geheel komt
men tot een netto sink voor CO2 (orde 0,8 ton CO2eq /jaar), maar dit komt mede doordat voor 70% van
het oppervlak sprake is van het uitzakken van de grondwaterstand. Percelen die in de zomer een zeer
hoge grondwaterstand (drooglegging minder dan 20 cm) hebben, produceren 4 tot 7 ton CO2eq aan
methaanemissie per maand (0,2 kg tot 0,5 kg/m2.jaar). Ook de emissie vanuit de slootkanten is zeer hoog.
De emissie van een natuurgebied kan daarom ook hoger zijn dan van een landbouwgebied, zelfs als ook
rekening wordt gehouden met de COeq emissie die samenhangt met de bedrijfsvoering. Een optimum wat
betreft de emissie van broeikasgassen ligt mogelijk op een gemiddelde grondwaterstand van ca 30 cm
onder maaiveld. De CH4 emissie van sloten is complex en hangt af van meerdere variabelen, zoals het
toestromen van organische stof, het baggerbeheer maar ook het optreden van kwel. Slootbagger speelt
hierin een centrale rol.
Lachgas (N2O) is een derde broeikasgas dat vrijkomt in veenweidegebieden. Lachgas vormt zich onder
wisselende aërobe en anaërobe condities. Uit een studie van Pleijter et al. (2012) blijkt dat de gemiddelde
jaarlijkse lachgasemissies van beweide veenweidepercelen 29,5 kg N-N2O/ha/jr bedraagt voor het droge
perceel (drooglegging ca 55 cm) en 11,6 kg N-N2O/ha/jr voor het natte perceel (drooglegging ca 20 cm).
Er is een sterke positieve relatie tussengrondwaterstand en lachgasemissie en vooral onder droge
omstandigheden leidt de officiële methode voor berekening van lachgasemissies tot een onderschatting
van de gemeten emissies. Op onbeweide percelen is de lachgasemissie veel lager (10-20% van de
emissie bij beweiding). Ook deze zo genaamde achtergrondemissie is afhankelijk van de ontwatering
(grondwaterstand).
Dat beweiding zo’n groot effect geeft, geeft aan dat een groot deel van de N2O emissie niet specifiek voor
veenweide is. Ook bij weidegang op minerale gronden zullen N2O emissies hoog zijn. In ieder geval kan
de N2O die gevormd wordt uit de N die bij de mineralisatie (afbraak) van veen vrijkomt, specifiek aan veen
worden toegeschreven. Deze is door Kuikman et al (2005) berekend op 4,7 kg N-N2O ha-1jr-1. Dit komt
-1 -1
overeen met 2,3 ton CO2eq ha jr .
September 2012, versie 2.3
- 24 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Waterkwaliteit
In het veenweidegebied speelt afstroming via het oppervlakte een grote rol. Het water stroomt daarbij over
het oppervlak naar de greppels en daarna naar de sloot. Indien vlak daarvoor bemest is, dan stroomt met
het water een grote hoeveelheid mest in het oppervlaktewater. Vooral bij natte grond vindt veel
waterafvoer over het oppervlak plaats. Gedraineerde grond is droger en een veel groter deel van het
‘mestwater’ gaat via de bodem naar de (onderwater)drains, waarbij een groot deel wordt gebonden cq de
mestdeeltjes worden ‘uitgezeefd’. In veenweidegebieden zijn (onderwater)drains dus eerder een voor- dan
een nadeel en leiden tot een lagere nutriëntenbelasting van het oppervlaktewater.
Bij de afbraak van veen komen stikstof en fosfaat vrij. Deze vrijkomende nutriënten komen deels ten
goede aan het gewas). Stikstof verdwijnt door denitrificatie processen grotendeels als stikstofgas naar de
lucht. Dit beperkt de uitspoeling van stikstof. Hierdoor worden in polderwateren geen erg hoge
stikstofwaarden gemeten, enkele uitzonderingen daargelaten. Er zit een soort “uitlaatklep” op het systeem.
Bij denitrificatie kan ook lachgas ontstaan, een broeikasgas (zie emissie broeikasgas).
Bij veenafbraak komt (beperkt) fosfaat vrij. Van groter belang is fosfaat aanrijking van de bodemzode als
gevolg van jarenlange bemesting. Deze historische bemesting leidt tot uitspoeling van fosfaat en erg hoge
fosfaatgehalten in het oppervlaktewater, tot wel 4 tot 6 maal de norm. Deze historische fosfaatvoorraad
leidt nog decennia tot hoge fosfaat uitspoeling, waardoor pas over langere termijn het halen van
waterkwaliteitsdoelen mogelijk is. Het remmen van de veenafbraak is hierop maar beperkt van invloed.
Een deel van het fosfaat dat afspoelt wordt omgezet in organische stof (planten, algen) en in slootbagger
opgeslagen. Dit fosfaat komt vrij en opnieuw beschikbaar als de organische stof bij hogere temperaturen in
de zomer wordt afgebroken. Fosfaat wordt ook goed gebonden aan ijzer, een binding die wordt beïnvloed
door andere stoffen waaronder sulfaat. Recente studies o.a. in de Lopikerwaard en de Krimpenerwaard
wijzen op het belang van sulfaat en ijzer waar het gaat om het vastleggen van fosfaat. De relaties zijn
complex en kunnen ertoe leiden dat de waterkwaliteit in gebieden met veel veenafbraak beter is dan in
gebieden met minder veenafbraak.
Door maaivelddaling kan kwel toenemen. Meer voedselrijke kwel en vooral meer (brakke) kwel leiden tot
een slechtere waterkwaliteit. Kleinere maaivelddalingen in diepere polders leiden tot een beperkte
toename, behalve als zich wellen kunnen vormen. In ondiepe polders kan maaivelddaling zelfs tot een
omslag van wegzijging naar kwel leiden. Er kunnen dan voor het behalen van waterkwaliteitsdoelstellingen
aanvullende maatregelen nodig zijn. Voor de meeste polders gaat het daarbij om vergroten van de
doorspoeling, wat tot extra maalkosten kan leiden. Enkele polders, waaronder de Krimpenerwaard worden
nu al continue doorgespoeld. Slechtere waterkwaliteit kan tot meer baggervorming en baggerkosten
leiden.
Waterkwantiteit
Het veenweidegebied moet nat worden gehouden om de maaivelddaling te beperken. Dit staat hoog op de
prioriteitenladder. In 2003 is zelfs water via de Amstel vanaf het IJsselmeer aangevoerd. Het slootpeil
enkele decimeters laten zakken is eigenlijk geen optie. Niet alleen is daardoor een aanzienlijk extra
maaivelddaling te verwachten, maar ook bijzonder desastreus voor de (chemische en ecologische)
waterkwaliteit. Klimaatverandering heeft een bijzonder grote invloed. Onderwaterdrains maar ook
peilverhoging (hoge peilen) en omzetten naar natuur vergen extra inlaatwater.
Uit onderzoek van Vermaat et al. (2012) blijkt dat de inzet van onderwaterdrains in veengebieden een
positief effect heeft op het afremmen van maaivelddaling en dat de agrarische bedrijfsvoering wordt
bevorderd. Onderwaterdrains vergen wel extra inlaatwater (tot wel 15%) wat in sulfaatrijke gebieden
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 25 -
DHV B.V.
mogelijk kan leiden tot anaërobe afbraak van het veen. Echter, de kans dat sulfaat in inlaatwater bijdraagt
aan mineralisatie van de veenbodem is erg klein, omdat zuurstof meestal voldoende beschikbaar is.
Uit het onderzoek blijkt dat door onderwaterdrains ook dat de sulfaatproductie verminderd, onder de
belangrijke conditie dat het peil verhoogd wordt naar 40 cm onder maaiveld. Daar komt bij dat veenrot
rondom onderwaterdrains eveneens lijkt mee te vallen. De inzet van onderwaterdrains is niet zinvol in
gebieden met kwel of met te kleine of grote drooglegging (minder dan 30 of meer dan 60 cm).
Tabel 3.3
Thema’s
Effecten van maaivelddaling op verschillende thema’s: neutraal (0) groot effect (---) .
Effect van
Toelichting
maaivelddaling
Reliëfverschillen landschap
Door verschillen in drooglegging en ondergrond zakt het
land onregelmatig en kunnen binnen een peilvak grotere
verschillen
in
maaiveldhoogte
ontstaan.
Ook
natuurgebieden
en
bebouwing
binnen
hoogwatervoorzieningen komen op termijn steeds hoger
te liggen in het landschap (geldt ook voor tuinen).
Gewastype en ander
0/Als het land ongelijkmatig zakt kan plaatselijk akkerbouw
gebruik
worden bedreven of zelfs ander gebruik plaatsvinden, dit
zorgt voor een verandering van het landschap.
Aangrenzende natuurgebieden kunnen door de
drainerende werking hierdoor ook uitdrogen.
Biodiversiteit
-Op plekken met levend veen heeft maaivelddaling een
groot negatief effect op de biodiversiteit.
Kunstwerken
Kunstwerken zoals stuwen en duikers verzakken, soms
gelijkmatig met het maaiveld en anders worden ze met
enige regelmaat op hoogte gebracht.
Houten palen
--Bebouwing
van
voor
1950
buiten
een
hoogwatervoorziening verdient aandacht. Echter, de
meeste
oude
bebouwing
ligt
binnen
een
hoogwatervoorziening
en
ook
binnen
een
hoogwatervoorziening is het vervangen van de houten
fundering op termijn nodig.
Stalen palen
0
Geen effect op de huizen, maar (omliggende) gronden,
zoals tuinen zakken, maar dat is als gevolg van
bovenbelasting.
Wegen, riolering en
Niet gefundeerde infrastructuur in gebieden met een
leidingen
heterogene bodemopbouw hebben te maken met
ongelijkmatige zakking, dit komt vooral door
bovenbelasting.
Veendijken en keringen
Mogelijke groot risico maar er zijn weinig
praktijkvoorbeelden
waarbij
de
relatie
met
maaivelddaling inzichtelijk is gemaakt.
CO2
--Oxidatie van veen zorgt voor CO2-emissie
CH4 en N2O
-Onder zeer natte condities emitteren veengronden
(slootkanten, plasdras situaties, etc) het sterkere CH4
broeikasgas. N2O treedt op bij wisselende waterpeilen.
Plasdrasse situaties om maaivelddaling tegen te gaan
kunnen per saldo tot meer broeikasgas leiden.
September 2012, versie 2.3
- 26 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Thema’s
Stikstof, fosfaat en sulfaat
Effect van
maaivelddaling
--
Kwel (brak)
-
Peilaanpassingen
-
Pompen en gemalen
-
3.1.3
Toelichting
Veenafbraak leidt tot uitspoeling en afspoeling van
nutriënten en sulfaat met gevolgen voor de
waterkwaliteit.
Op langere termijn kan door maaivelddaling brakke en
voedselrijke kwel toenemen met gevolgen voor de
waterkwaliteit. Brakke kwel speelt alleen plaatselijk.
Als gevolg van maaivelddaling moet elke 10 jaar het peil
aangepast worden om de gewenste drooglegging te
behouden. De kosten hiervan zijn verhoudingsgewijs
beperkt.
De extra kwel leidt maar tot een beperkte toename van
kosten voor bemalen. Vergroten van de opvoerhoogte
kan gelijk op met reguliere aanpassing en vervanging
van gemalen. Flinke kosten worden alleen gemaakt als
een nieuw gemaal nodig wordt.
Kosten(inschatting) van maaivelddaling
Gebouwen
In de Provincie Zuid-Holland zijn nauwelijks cijfers bekend over de kosten van funderingen van
gebouwen als gevolg van maaivelddaling. In de Provincie Fryslan is hier wel onderzoek naar gedaan.
Men verwacht de komende decennia veel meer zettingschade als gevolg van paalrot. Met een
hoogwatervoorziening kan dit proces worden vertraagd maar nooit geheel worden gestopt. Op termijn is
vervangen van de fundering altijd nodig. Uit onderzoek in Friesland blijkt dat de gemiddelde schade voor
herstel in de orde van 12.500 Euro per woning is gelegen en dat de kosten voor het vervangen van de
houten palen door betonnen palen in de orde van 37.500 Euro per woning ligt. De totale kosten zijn
daarmee orde 50.000 euro per niet gefundeerde woning voor situaties dat men feitelijk te laat is (Provincie
Friesland, 2008 & Hardeveld H.van et al, 2011).
Infrastructuur en keringen
Door (ongelijke) maaivelddaling ligt het onderhoudsinterval van wegen, kabels, leidingen, dijken, etc in
West-Nederland hoger dan in Oost-Nederland. De kosten vallen echter veelal onder ‘regulier’
onderhoud en zijn daarom veelal niet bekend. De verwachting is echter wel dat de kosten voor regulier
onderhoud in veengebieden hoger uitvallen. Dit blijkt ook bij navraag van gemeenten, waterschappen en
provincie. Deze partijen bevestigen dat er extra kosten worden gemaakt, maar dat betrouwbare gegevens
ontbreken.
Landbouw: onderwaterdrains vs. grote drooglegging
Er zijn door Hoving et al. (2009) Van den Akker et al (2010) diverse studies uitgevoerd naar de gewenste
drooglegging, de toepassing van onderwaterdrains en samenhangende kosten voor het beheer. Uit een
studie (Hoving et al (2009)) blijkt dat in Polder Zeevang de mate van zelfvoorziening van een agrariër
(ruwvoer) bij een drooglegging van 60 cm en zonder onderwaterdrains 88% bedraagt. Wanneer in
hetzelfde perceel onderwaterdrains worden aangelegd wordt de agrariër 100% zelfvoorzienend.
Door het vergroten van de drooglegging van 20 naar 60 cm worden de totale kosten met € 208,- per ha
verlaagd. Een vergroting van de drooglegging van 20 naar 80 cm leverde een vergelijkbare
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 27 -
DHV B.V.
kostenbesparing op van € 210,- per ha, echter de kosten kwamen wel anders tot stand (lagere voerkosten
en hogere loonwerkosten). Het vergroten van de drooglegging naar 60 cm in combinatie met het
toepassen van onderwaterdrains leverde een kostenreductie op van € 82,- per ha, inclusief de kosten voor
drainage. Exclusief de kosten voor draineren zou de kostenreductie € 247,- bedragen, ongeveer € 40,- per
ha meer dan bij de varianten b en g met een vergrote drooglegging.
Tabel 3.2.
Mate van zelfvoorziening voor ruwvoer en verschil in totale kosten (€.ha-1) voor vier
varianten voor de weerjaren 1992-2001 bij een 25% lagere en een 50% hogere aankoopprijs
voor ruwvoer en al of niet hogere loonwerkkosten (verhoging voor de varianten a en b met
respectievelijk 20 en 10%). De kosten van de drains zijn € 165,- per ha per jaar (Hoving et
al., 2009).
Correctie voerprijs (%)
Differentiatie loonwerkerskosten
a) Geen drains, drooglegging 20 cm
b) Geen drains, drooglegging 60 cm
c) Drains, drooglegging 60 cm
c2) Variant c inclusief kosten drains
g) Geen drains, drooglegging 80 cm
-25
nee
0
-155
-179
-14
-143
ja
0
-194
-258
-93
-221
0
nee
0
-208
-247
-82
-210
ja
0
-247
-325
-160
-288
50
nee
0
-314
-381
-216
-345
ja
0
-353
-459
-294
-423
Zelfvoorz.
76%
88%
100%
100%
100%
Waterbeheer
De (waterbeheer)kosten die samenhangen met maaivelddaling en peilaanpassing zijn meestal beperkt
uitgedrukt in euro/ha.jaar, zeker in verhouding tot de baten van agrarische productie. Er zijn een aantal
studies waarin nader wordt ingegaan op met maaivelddaling samenhangende kosten. Een studie naar
peilstrategieën in Friesland laat zien dat het verlies aan agrarische productie bij peilopzet vele malen hoger
is dan de besparingen in het waterbeheer (Rienks et al, 2002) De besparingen in het waterbeheer bij
hogere peilen zijn minder dan 10% van de extra maatschappelijke kosten vanwege verlies van inkomsten
in de landbouw. Een andere studie gaat in op verschillende peilstrategieën voor het gebied Zegveld (Bos
en Vogelzang, 2008). Ook hier zijn de waterbeheerkosten die samenhangen met maaivelddaling klein. De
grootste baten in de strategieën hangen samen met het verminderen van het aantal gemalen, waardoor
substantiële operationele kosten wegvallen. Dit is echter een resultaat van het terugbrengen van het
aantal bemalinggebieden en heeft geen relatie met maaivelddaling.
Maaivelddaling kan doorwerken op de kosten van pompen en gemalen o.a. vanwege een grotere
opvoerhoogte en omdat meer water wordt uitgemalen vanwege meer kwel of de behoefte aan meer
doorspoelen. Ook nu al wordt veel water uitgemalen, mede omdat in meerdere gebieden, waaronder de
Krimpenerwaard, permanent wordt doorgespoeld vanwege de huidige (slechte) waterkwaliteit. Naar
verwachting zal een daling van het maaiveld maar beperkt extra pompkosten met zich meebrengen. Een
MKBA voor polder Nieuwkoop gaat uit van pompkosten in de orde van 1000 Euro/1 miljoen m3. Hardeveld
et al 2011 komen tot eenzelfde schatting van kosten (0,01 Eurocent/m3). Een toename van de kwel met
1/mm per dag leidt tot ongeveer 2000 m3/ha per jaar (circa 20 Euro/ha) aan extra maalkosten, omdat de
extra kwel in de zomermaanden vooral tot minder inlaat leidt en alleen de extra kwel in de wintermaanden
hoeft te worden afgemalen.
MKBA Zegveld
In de MKBA Zegveld wordt geconstateerd dat de (jaarlijkse) kosten die samenhangen met het vervangen
van stuwen, duikers, kades erg laag zijn. Ook als peilen volledig worden aangepast, duurt het nog erg lang
voordat men een ander gemaal (grotere opvoerhoogte) nodig kan hebben. Bij de vervanging van het
September 2012, versie 2.3
- 28 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
gemaal kan men meteen de nodige aanpassingen doen. De extra kosten van peilaanpassingen blijven
daarmee beperkt. Extra kosten worden pas gemaakt als maaivelddaling aanleiding zou geven tot extra
bemalingseenheden, waarvoor een nieuw gemaal gebouwd moet worden. In dat geval is sprake van
stichtingskosten en jaarlijkse beheer- en onderhoudskosten die aanzienlijk kunnen zijn.
MKBA Laag-Holland
Voor het vergelijkbare veenweidegebied Laag Holland zijn met oog op klimaatbestendigheid en
maaivelddaling scenario’s ontwikkeld en doorgerekend. Uit de analyse (MKBA Laag-Holland, 2012) blijkt
dat er lokaal grote verschillen zijn tussen de saldi van de kosten en baten. Uit de analyse voor het gebied
in zijn totaliteit blijkt dat de opbrengsten vanuit de landbouw het hoogst blijven bij meer gemeenschappelijk
landbouwgeld vanuit de EU en (in mindere mate) bij een terugtredende overheid. Dit heeft echter wel een
hogere uitstoot van broeikasgassen (door veenafbraak) tot gevolg. Bij inzet van de overheid op tegengaan
van maaivelddaling zijn de opbrengsten voor wat betreft het beperken van broeikasemissies hoger en zijn
de kosten voor het waterbeheer lager, maar zal het verlies aan inkomsten van agrariërs toenemen.
Tenslotte blijkt de subjectieve waardering van de kwaliteit van het gebied door inwoners van grote invloed
op de saldi. In deze waardering scoort behoud van het huidige veenweidelandschap hoog en scoort een
transitie naar moeraslandschap laag.
3.1.4
Mate van maaivelddaling
In de vorige paragrafen zijn oorzaken en gevolgen van maaivelddaling besproken. De vraag blijft echter
om hoeveel maaivelddaling gaat het nu en waar? Er wordt op 2 manieren naar de mate van
maaivelddaling gekeken. Aan de ene kant wordt gerekend met een model (berekend) en aan de andere
kant wordt gemeten in het veld (praktijk). De resultaten van beide manieren laten duidelijke verschillen
zien. Hieronder worden beide manieren met elkaar vergeleken.
1.
Gemeten maaivelddaling
Binnen het projectgebied zijn voor drie gebieden gemeten maaivelddalingen bekend. Het gaat om de
deelgebieden Alblasserwaard, Krimpenerwaard en de Nieuwkoopse plassen (De Venen). Als naar de
kaarten gekeken wordt valt het volgende op (zie figuur 3.1)):

Er is geen duidelijke relatie met het bodemtype herkenbaar. Dit komt mede doordat er in de praktijk
sprake is van geleidelijke overgangen in de dikte van de kleilaag.

Zones met kwel en wegzijging zijn niet herkenbaar. Dit komt echter mede doordat we niet goed weten
waar deze zijn gelegen en welk deel van kwel en wegzijging via de percelen loopt. Onderzoek in de
Alblasserwaard wijst op een zwakke relatie van maaivelddaling met de stijghoogte in de invloedzone
van een pompstation (Berbee, 2008).

Peilvakken zijn beperkt herkenbaar. In de Krimpenerwaard en Nieuwkoopse Plassen zijn enkele
peilvakgrenzen herkenbaar, maar dit is niet geval in de Alblasserwaard. In alle gebieden is wel te zien
dat sprake is van een grote variatie aan maaivelddalingen en dat die niet direct zijn terug te voeren op
de maaiveldligging of drooglegging.

Er is een relatie met bodembewerking. De metingen in de Alblasserwaard wijzen op een invloed van
bodembewerking.

Er is sprake van veel sterk afwijkende waarden. Een groot deel van de berekende waarden in de
Alblasserwaard is als uitbijters aangeduid. Dit zijn meetwaarden die buiten de normaalverdeling, van
verwachte meetwaarden, liggen. Hierbij zijn waarden die wijzen op een maaiveldstijging (mogelijk als
gevolg van ophogen met bagger) en zeer grote dalingen. Een dergelijk beeld zien we ook in andere
gebieden. Het is onduidelijk in hoeverre dit is terug te voeren op de metingen zelf. Vooral de oude set
maaiveldhoogten, waarmee de recentere set, wordt vergeleken, is mogelijk minder betrouwbaar Bij
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 29 -
DHV B.V.

een recente kartering van nog resterende veengronden in Drenthe is ook gekeken naar de
maaivelddaling in de laatste 20 jaar. De maaivelddaling was het kleinst in natuurgebieden, gevolgd
door gras en akkerbouw. In ongeveer 25% van de gevallen was de bodem niet gedaald. Het betrof
hierbij ook landbouw en zelfs wisselbouw op veen vaak met een diepe ontwatering. Het is onduidelijk
of het om onnauwkeurige metingen. Voor Polder Bloemendaal kon in de afgelopen 20 jaar geen
maaivelddaling worden vastgesteld.
Daarnaast zijn er ook verschillende fouten in de hoogtebestanden aanwezig. De tophoogte metingen
zijn vaak niet exact op het punt aangegeven waar in het veld is gemeten. Bij de een dergelijke kaart is
uitgegaan van een ‘representatief’ punt voor de hoogte, maar dit is niet altijd het geval. Veelal is een
hoogtemeting daarnaast op 10 cm afgerond. Ook de hoogtemeting in het AHN (Algemeen
Hoogtebestand Nederland) bevat meetfouten. De meetnauwkeurigheid is + of - 5 cm en er wordt
gemiddeld. Sloten zijn eenvoudig uit het hoogtebestand te filteren, maar voor greppels en slootranden
ligt dit een stuk complexer.
De benoemde hoogtebestanden moeten met enig voorbehoud worden bekeken en zijn niet direct geschikt
om te beoordelen of berekende maaivelddalingen wel kloppen. Door Hoogland en Van den Akker (2011) is
recentelijk veel energie gestoken in het opschonen van de AHN metingen. Al met al zijn vooral
hoogteraaien, die ruimtelijk goed zijn vastgelegd, het belangrijkste en betrouwbaarste middel om
maaivelddalingen te meten. Deze metingen zijn echter schaars of niet goed gearchiveerd. Daarbij moet
ook rekening worden gehouden dat in droge perioden het maaiveld centimeters kan dalen door reversibele
krimp. In 2003 werd bv op Zegveld een maaivelddaling van 11 cm gemeten door de droogtekrimp.
2.
Berekende maaivelddaling vergeleken met de gemeten waarden
In Waarheen met het Veen (Woestenburg et al., 2009) worden op basis van twee algoritmen
voorspellingen gedaan over de verwachte maaiveld daling en ook de daling onder invloed van een ander
klimaatscenario. De berekeningen zijn gebaseerd op drie variabelen, drooglegging, bodemtype en kwel en
wegzijging. De geografische spreiding van kwel en wegzijging is echter onduidelijk en het onderscheid
naar slechts twee bodemtypen op basis van de bodemkaart is erg grof. De berekende maaiveldkaarten
zijn terug te vinden in bijlage 2e en figuur 3.2.
Uit de vergelijking tussen gemeten en berekende waarden komt het volgende beeld naar voren:

De berekende maaivelddalingen geven een duidelijke grens aan tussen de weideveen- en
koopveengronden, mede doordat beide bodemtypen in het model door een heel andere relatie tussen
maaivelddaling en drooglegging worden aangestuurd. In de praktijk is deze grens niet aanwezig,
omdat in de praktijk er ook geen sprake is van een abrupte maar juist van een geleidelijke overgang
en bodemtypen.

Er zijn meetwaarden voor maaivelddaling die veel hoger en veel lager liggen dan de berekende
waarden. Dit kan voor een deel worden teruggevoerd op de invloed van factoren die niet in de
berekening worden meegenomen.
De voorspellingen voor de langere termijn waarbij ook de invloed van klimaat wordt meegenomen zijn
indicatief. Zo wordt gewerkt met een momentane drooglegging, terwijl deze in de praktijk varieert tussen
twee momenten met een peilaanpassing en ook tussen zomerpeil en winterpeil. Ook treedt met de tijd
verdere veraarding van de toplaag op waardoor de snelheid van veenafbraak afneemt. Recente proeven
met onderwaterdrains geven een veel grotere afname van de maaivelddaling dan op basis van het
algoritme verwacht werd.
Kortom voorspellingen zijn bij gebrek aan gegevens (vooral geografisch) en empirisch inzicht in verbanden
gebaseerd op enkele belangrijke maar niet op alle relevante factoren die verantwoordelijk zijn voor
September 2012, versie 2.3
- 30 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
maaivelddaling. De metingen zijn niet altijd even betrouwbaar en kennen veel uitbijters. Gemeten en
berekende waarden wijken daardoor sterk af. Ondanks afwijkingen en mogelijk onbetrouwbare
berekeningen is wel een algemene tendens herkenbaar. In koopveengebieden is de maaivelddaling groter
dan in weide- en waardveengebieden. In koopveengebieden kan het maaiveld wel 20 à 25 mm per jaar
dalen. In andere veengebieden (waar geen koopveen ligt) daalt het maaiveld langzamer.
Figuur 3.1
3.2
Gemeten en berekende maaiveld hoogte Krimpenerwaard (boven) en Alblasserwaard (onder)
Klimaatverandering
Klimaatverandering leidt tot meerdere effecten. Het versnelt veenafbraak en maaivelddaling en daarmee
samenhangende effecten en processen. De behoefte aan inlaatwater neemt toe, waardoor de invloed van
gebiedsvreemd water in plassen en poldersloten groter wordt. Hogere temperaturen maken plassen en
poldersloten ook kwetsbaarder. De landbouw stapt mogelijk over op andere bedrijfssystemen die beter zijn
aangepast.
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 31 -
DHV B.V.
3.2.1
Klimaatverandering en maaivelddaling
Klimaatverandering is van grote invloed op veenafbraak en maaivelddaling. Microbiële afbraak van veen
gaat sneller bij hogere temperaturen. Er worden drogere zomers verwacht wat zal leiden tot diepere
grondwaterstanden. Berekeningen duiden erop dat vooral de drogere scenario’s tot een aanzienlijke
versnelling van de maaivelddaling kunnen leiden, mogelijk zelfs een verdubbeling (zie bijlage 2f en 2g).
Allerlei met maaivelddaling samenhangende effecten nemen dan ook toe, zoals de invloed van
veenafbraak op de waterkwaliteit. Een versnelling van de veenafbraak maakt dat peilaanpassingen eerder
nodig kunnen zijn. Hogere temperaturen versnellen ook de omzetting van stikstof in stikstofgas, maar in
natte percelen en sloten neemt ook de productie van methaangas sterk toe. Over de invloed op deze
laatste processen is minder bekend.
3.2.2
Klimaatverandering en belangen
Natuur wordt kwetsbaarder
Een warmer en ook droger klimaat maakt de veenweidenatuur kwetsbaarder. Veenplassen en
poldersloten zijn bij hogere temperaturen gevoeliger voor eutrofiering. De interne belasting met nutriënten
kan toenemen en zuurstofloosheid kan eerder optreden bij hogere watertemperaturen.
Levend veen kan zich mogelijk minder goed handhaven in een droger warmer klimaat, als de afbraak de
overhand krijgt over de opbouw van veen. Bovendien wordt de invloed van systeemvreemd water groter
en die van neerslag mogelijk kleiner. De karakteristieke zuurdere milieus die actieve veengroei mogelijk
maken, komen daardoor onder druk te staan.
Hogere temperaturen leiden tot meer grasgroei ook eerder in het jaar met mogelijke gevolgen voor
weidevogels.
Landbouw wordt mogelijk kwetsbaarder maar ook productiever
De gevolgen voor de landbouw hangen sterk af van het klimaatscenario en de beschikbaarheid van zoet
water (zie 2.2.3). Hogere temperaturen leiden tot een langer groeiseizoen waarmee ook de grasproductie
kan toenemen. Dit onder voorwaarde dat er geen droogte stress optreedt. In percelen zonder
onderwaterdrains zal droogte schade toenemen, omdat het grondwater eerder en ook langer wegzakt.
3.2.3
Klimaatverandering, wateraanvoer en beschikbaarheid
Beschikbaarheid van zoet water neemt af
Drogere zomers leiden ook tot lagere rivierafvoeren. De beschikbaarheid van zoet water neemt af. Bij lage
rivierafvoeren is er in principe nog wel voldoende water. De beschikbaarheid hangt dan vooral af van de
waterverdeling. Bij lagere afvoeren rukt de zoettong op en kunnen inlaten geen zoet water meer innemen.
Dit speelt op termijn o.a. voor de inlaat via Gouda. Men is dan aangewezen op andere aanvoerroutes
maar de capaciteit daarvan is beperkt. Ombouwen kost ook veel geld. De beschikbaarheid van zoet water
verschilt binnen het gebied.
De behoefte aan inlaatwater neemt toe
Alle maatregelen gericht op het vertragen van de veenafbraak leiden tot een toename van de
inlaatbehoefte. Berekeningen laten zien dat de verwachte toename beperkt is voor het huidige
grondgebruik (Droogtebestendig West-Nederland, 2011). Een toename van beregeningsinstallaties en
onderwaterdrains kan de wateraanvoer sterker doen toenemen.
September 2012, versie 2.3
- 32 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Een deel van het veenweidegebied, zoals de Alblasserwaard, kan terugvallen op inlaatpunten die ook op
termijn niet zullen verzilten. Voor die delen van het gebied die afhankelijk zijn van inlaat via Gouda kunnen
op termijn problemen ontstaan.
Wel neemt de invloed van gebiedsvreemd water toe. Afhankelijk van plaats en samenstelling kunnen
daarmee de effecten van veenafbraak verergeren. Dit is vooral een aandachtspunt voor veenplassen
zoals de Nieuwkoopse Plassen.
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 33 -
DHV B.V.
DEEL B: VISIE & STRATEGIE MAAIVELDDALING VEENWEIDEGEBIEDEN
4
VISIE EN RUIMTELIJKE STRATEGIE MAAIVELDDALING
VEENWEIDEGEBIEDEN
4.1
Visie
Veenafbraak en maaivelddaling hebben meerdere effecten op verschillende functies in het
veenweidegebied. De relatie is soms eenduidig maar vaak erg complex en bij gebrek aan informatie ook
moeilijk te duiden op de kaart. Enkele effecten treden pas op langere termijn op en vormen voor veel
functies nu nog geen aandachtspunt.
Bij het opbouwen van de visie wordt gewerkt vanuit drie invalshoeken:

Deken van Duurzame Landbouw: Een algemene en principieel belang bij het afremmen van
veenafbraak en maaivelddaling dat zoveel mogelijk aanhaakt bij de ontwikkeling van een
duurzame landbouw.

Mantel Veenweide(natuur): Een locatiegebonden en functioneel belang bij het afremmen van
vooral peilaanpassing, dat zo groot en urgent is dat gestuurd wordt op het afremmen van
maaivelddaling.

Duurzame (natuur)inrichting: Het waarborgen van duurzame waterhuishouding, natuur en
lange termijn veiligheid, waarbij de aandacht uitgaat naar de langere termijn.
1)
Deken van Duurzame Landbouw: algemeen en principieel belang en functioneel belang
landbouw.
Algemene en principiële belangen zijn:

Verminderen van broeikasemissies; deze emissies treden op ongeacht de veendikte, maar de
emissie is hoger bij snellere veenafbraak;

Reduceren van de belasting van het oppervlaktewater met fosfaat, nitraat en sulfaat; ook deze
belasting treedt op ongeacht de veendikte, maar is doorgaans hoger bij een snellere afbraak van
het veen;

Verminderen van met maaivelddaling samenhangende kosten van waterbeheer, op zich zijn deze
kosten beperkt maar verminderen helpt;

Bodemarchief en veen als geologisch fenomeen; in de ondergrond en vooral gerelateerd aan
zandbanen komen plaatselijk oude bewoningsresten voor. Als de veenlaag dunner wordt kan
schade ontstaan.

Behoud veenweidelandschap; maaivelddaling leidt tot veranderingen in het landschap. Aan de
randen gaat het om de mogelijke omslag van veen naar de onderliggende klei en toename in het
verschil in maaiveld hoogte tussen wegen, kades, hoogwatervoorzieningen en het inliggende
veen.
Veenafbraak hangt af van veel factoren en ook de effecten ervan op oppervlaktewater, het landschap en
beheerskosten zijn sterk situatiegebonden, maar bij gebrek aan informatie ook moeilijk te duiden. Er is
geen informatie en kennis om deze specifieker op kaart aan te geven. Dit algemeen belang ligt daarom als
een deken over het gebied.
September 2012, versie 2.3
- 34 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Voor zover de bodemkaart (bijlage 2b) dat toelaat kan een onderscheid worden gemaakt naar
waardveengronden, weideveengronden en koopveengronden. Deze koopveengronden hebben in potentie
een snellere veenafbraak bij een grotere drooglegging of ploegen van de bodemgrond, omdat een dikke
(>40 cm) kleilaag ontbreekt. Op grond hiervan kan een onderscheid worden gemaakt naar gebieden vanuit
algemeen belang die meer en minder gevoelig zijn voor maaivelddaling.
Overal komt veeteelt voor. Een te grote drooglegging en snelle veenafbraak is ongunstig voor de
bedrijfsvoering. Een snelle veenafbraak kan leiden tot gras met een te hoog eiwitgehalte dat voor de
koeien moeilijk verteerbaar is. Een te grote drooglegging kan leiden tot productieverlies in drogere
perioden. Als het eigen perceel sneller daalt dan de overige percelen binnen hetzelfde peilvak kan dat tot
een te kleine drooglegging leiden in nattere perioden.
Wat voor de landbouw een optimale drooglegging is hangt af van de bedrijfsvoering. De indruk bestaat dat
het goed boeren is bij een minder grote drooglegging en dat dit mogelijk zelfs voordelen biedt, vooral als
de kans op drogere perioden toe gaat nemen. De nadruk schuift daarbij op van het verminderen van
verrijschade naar verbeteren van de gewasproductie. Een betere vochtvoorziening, niet te droog in droge
perioden en niet te nat in natte tijden, is bijvoorbeeld mogelijk met de inzet van onderwaterdrains.
Voor het realiseren van de algemene belangen moet zoveel mogelijk worden meegelift met de aanwezige
landbouw om de volgende redenen:

Het is van belang dat de landbouw op langere termijn economisch rendabel blijft.

Maatregelen die de landbouwproductie beperken leiden al gauw tot grote maatschappelijke
kosten in verhouding tot de baten. Van overheidswege is er geen geld om dit bij te passen.
De vraag is of het onderscheid tussen weideveen en koopveen hierbij relevant en ook voldoende duidelijk
is. Het onderscheid tussen beide bodemtypen is niet bepalend voor de snelheid van maaivelddaling, maar
kan wel duiden op een verschil in kwetsbaarheid. De combinatie van deze kwetsbaarheid met het
peilbeheer en de bestaande peilvakken is een betere indeling. De gebieden zijn dan ook aangewezen op
basis van een combinatie van de aanwezigheid van koopveen en de ligging in een peilvak.
In de visie (figuur 4.2) wordt voor duurzame landbouw onderscheid gemaakt in twee categorieën:
Duurzame Landbouw waar maaivelddaling geen (groot) probleem is: dit omvat in principe alle
veengebieden, dus waardveen, weideveen en in mindere mate koopveen (gevoeligst voor
maaivelddaling). De nadruk ligt op de ontwikkeling van een duurzame, economisch rendabele landbouw
met een goede bedrijfsvoering bij minder drooglegging. Dit vraagt om bedrijfsspecifieke, locale
optimalisatie en aandacht voor:

peilbeheer (optimale drooglegging, inzet onderwaterdrains, afgestemde peilen),

bodembeheer (bemesting, bekalking, beweiding en akkerbouw en inzet van toemaakdekken)

slootbeheer (schonen van sloten, inzet van toemaakdekken).
Duurzame Landbouw met aandacht voor maaivelddaling: vanwege de hogere kwetsbaarheid voor
maaivelddaling heeft het remmen van de maaivelddaling hier meer aandacht vanuit het algemene belang
dan in het overige veengebieden. Bijvoorbeeld een bedrijfsvoering met inzet van onderwaterdrains en
zonder inzet van maïs als voedergewas.
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 35 -
DHV B.V.
2)
Mantel Veenweide(natuur):
peilaanpassing
specifiek
en
functiegericht
belang
voor
tegengaan
van
Er is naast een algemeen ook een landbouwkundig belang om maaivelddaling af te remmen. Toch is het
mogelijk dat er lokaal belangen zijn die het nog verder afremmen van maaivelddaling nodig maken uit
oogpunt van kosten of omdat anders belangrijke maatschappelijke doelen niet worden gehaald. Het gaat
daarbij vooral om het volgende:

Waarborgen condities voor halen Europese doelstellingen en verplichtingen: zoals Natura2000
gebieden en KRW- doelstellingen.

Tegengaan van aanzienlijke zettingsschade: met name bij bebouwing en kunstwerken.

Tegengaan van schade als gevolg van brakke kwel: dit speelt vooral voor de Tempelpolder.

Tegengaan van schade aan kades en keringen: vooral bij veenkades in het gebied.
Binnen het bestudeerde gebied liggen vier Natura2000 gebieden. Een deel van de Reeuwijkse Plassen is
aangewezen onder de Vogelrichtlijn. Recent zijn hier maatregelen getroffen die de plassen meer isoleren
van het omliggende gebied. Er zijn voldoende waarborgen ingebouwd. De maaivelddaling in de directe
omgeving van de plassen werkt maar beperkt door op de waterinlaatbehoefte en wordt ook al
tegengegaan door de realisatie van de EHS o.a. met de inrichting van de natuurboerderij Oukoop. Er is
geen noodzaak voor het aanwijzen van een beschermende mantel.
De Nieuwkoopse Plassen zijn in hun geheel aangewezen als Natura2000 gebied o.a. onder de
Habitatrichtlijn. Binnen het gebied komen meerdere habitats voor die afhankelijk zijn van een goede
waterkwaliteit en kwetsbaar zijn voor veenafbraak als gevolg van wegzijging. Er treedt al een aanzienlijke
wegzijging op naar de ten noorden gelegen diepe polder Nieuwkoop. Een verdere maaivelddaling en
peilaanpassing van de ten zuiden van Nieuwkoop gelegen peilvakken zal de waterinlaat maar licht doen
toenemen. Wel treedt er meer wegzijging van water aan de zuidelijke rand op waarmee ook meer
gebiedsvreemd water dit deel kan binnendringen. Beide vormen een mogelijke belemmering voor het
halen van de beheersdoelstellingen. Het vormen van een beschermende mantel waar gestuurd wordt op
het remmen van maaivelddaling en peilaanpassing is daarom gewenst.
De ontwikkeling van de EHS in Bodegraven Noord hoeft met oog op maaivelddaling niet anders te lopen.
In de Alblasserwaard liggen twee Natura2000 gebieden de boezems Kinderdijk en de Donkse Laagten die
beiden vanuit de Vogelrichtlijn zijn aangewezen. De boezems van Kinderdijk hebben geen veen in de
directe ondergrond. De Donkse Laagten wel. Hierbij kan de maaivelddaling van invloed zijn op de kwaliteit
en de hoeveelheid kwel waar de blauwgraslanden gevoelig voor zijn.
In het gebied komen meerdere waterlichamen voor die zijn aangewezen onder de KRW. De waterkwaliteit
van deze wateren is vaak onvoldoende vooral als het gaat om fosfaat en sulfaat, maar is daarbij vaak wel
afhankelijk van de belasting van het oppervlaktewater in een veel groter gebied. De wens tot het
afremmen van veenafbraak wordt hier in feite geregeld met de deken, zodat geen locatiespecifieke
maatregelen hoeven te worden aangewezen.
Zettingsschade is meestal het gevolg van bovenbelasting, waarop het peil in de omgeving maar beperkt
van invloed is. Een uitzondering vormt bebouwing op houten palen. Het gaat dan vooral om bebouwing
van voor 1950. De meeste oude lintbebouwing is al in een hoogwatervoorziening gelegen waarmee de
maaivelddaling wordt geremd. Een peildaling in de omgeving kan tot een daling van het grondwater leiden.
Uiteindelijk moet de fundering worden vervangen. Het remmen van de maaivelddaling in de omgeving is
geen afdoende oplossing, vooral als het gaat om de al oudere bebouwinglinten.
September 2012, versie 2.3
- 36 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Polder Bloemendaal ligt aan de rand van bebouwing en infrastructuur. Een maaivelddaling kan hier leiden
tot meer wegzijging en daarmee een groter risico op zettingschade voor de oude gebouwen in de directe
omgeving en mogelijk ook voor de infrastructuur. Opgemerkt kan worden dat in een recent peilbesluit al is
gekozen voor het vasthouden van bestaande peilen. Dit gebied blijft de mantel van natte veenweide
behouden.
De Tempelpolder is de enige plek in het studiegebied waar sprake is van brakke kwel. Deze brakke kwel
wordt uitgeslagen op de boezem dicht bij het inlaatpunt van de boomteelt in Boskoop. Deze boomteelt is
erg gevoelig voor chloriderijk water. Dit is ook de reden dat al meermaals is gezocht naar een oplossing
voor dit gebied. Voor de Tempelpolder is verdere peilverlaging door het Hoogheemraadschap van Rijnland
al uitgesloten vanwege het gevaar van opbarsten. Het chloridenbezwaar van de boezem vormt
ondertussen een minder groot probleem omdat de boomteelt al over een eigen aanvoer uit de Oude Rijn
beschikt. Het tegengaan van maaivelddaling in de veenweidegebieden om de Tempelpolder zal de brakke
kwel aldaar niet beïnvloeden. Ook voor de Tempelpolder wordt een beschermende mantel daarom niet
noodzakelijk geacht. De wens tot het afremmen van veenafbraak wordt hier in feite geregeld met de
deken, zodat geen locatiespecifieke maatregelen hoeven te worden aangewezen.
De primaire keringen in het gebied staan in hoofdzaak op rivierkleigronden. Er komt een beperkt aantal
veenkades voor. De stabiliteitsproblemen van veenkades hebben deels te maken met uitdroging in droge
zomers. Voorts treedt zetting op maar dat is vooral een gevolg van bovenbelasting. Veenkades komen
voor als ringkade om de Tempelpolder. Het tegengaan van maaivelddaling in de hoger gelegen
veengebieden is hierop niet van invloed op de stabiliteit van deze kades. Voorts komt plaatselijk nog een
veenkade voor in de Krimpenerwaard. Hiervoor kan een hoogwatervoorziening op termijn nuttig en
mogelijk ook noodzakelijk zijn. Maaivelddaling in de directe omgeving kan de stabiliteit van de kade
verminderen. Dit wordt in feite geregeld met de deken.
3)
Duurzame (natuur)inrichting: waterhuishouding en veiligheid op termijn
Er spelen ook algemene belangen op de langere termijn maar deze zijn wel locatiegebonden. Het gaat
hierbij om het volgende:

Waarborgen voor een duurzame waterhuishouding op termijn; dus is deze nog houdbaar en
betaalbaar bij verdergaande maaivelddaling.

Waarborgen van de lange termijn veiligheid, dus moet rekening worden gehouden met een
toename in risico waarvoor aanzienlijke ingrepen nodig kunnen zijn.
Voor wat betreft een duurzame waterhuishouding wordt getoetst aan drie aspecten:

Kosten van peilbeheer, de aandacht gaat daarbij vooral uit naar inrichtingskosten en
bemalingskosten.

Voldoende wateraanvoer; hierbij gaat het om de aanvoer vanuit het hoofdsysteem, nodig om in
drogere perioden het peil te kunnen handhaven.

Afdoende waterkwaliteit, hierbij gaat het vooral om de vraag of een toename van (brakke) kwel
belemmeringen gaat opleveren voor functies.
Uit de analyse blijkt dat de kosten van peilaanpassing beperkt zijn vooral in verhouding tot de waarde van
de landbouwkundige productie. Dit geldt ook voor de kosten van bemalen. Deze liggen in de orde van 0,01
eurocent per m3. Zelfs een aanzienlijke toename in kwel leidt maar tot een beperkte toename in
bemalingskosten. Een daling van het maaiveld en toename van kwel maakt het peilbeheer niet veel
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 37 -
DHV B.V.
duurder. Ook een zeer vergaande maaivelddaling maakt dat bestaande veengebieden meer gaan lijken op
de droogmakerijen en ook deze zijn nog goed op peil te houden.
De klimaatverandering kan leiden tot een forse toename in de wateraanvoerbehoefte. Maaivelddaling zelf
is niet tot nauwelijks van invloed op de totale aanvoerbehoefte. Door maaivelddaling kunnen kwel en
wegzijging veranderen maar het gaat dan vooral om een herverdeling van water. De wateraanvoer neemt
alleen toe als vanwege hogere (zomer)peilen ook de verdamping verder kan toenemen. Vooral het
afremmen van maaivelddaling vraagt om meer water. Dit kan op termijn een aandachtspunt vormen om
volgende redenen:

Het seizoensmatig bufferen van water is in veenweidegebieden maar beperkt mogelijk, omdat het
laten uitzakken van peilen al gauw tot (irreversibele) schade kan leiden. Het veenweidegebied
blijft daarom altijd sterk afhankelijk van water van buiten. De grootste potentie voor het bufferen
van water vormt mogelijk nog bodemberging.

Er beperkingen kunnen optreden in de aanvoer vanuit het hoofdsysteem. Het gaat daarbij vooral
om het verzilten van inlaatpunten of beperkte capaciteit van alternatieve aanvoerwegen. In
principe is er voldoende water beschikbaar ook bij lage rivierafvoer en drogere zomers. De
zoetwatervoorziening wordt bekeken als onderdeel van het deltaprogramma.
Wateraanvoer is een aandachtspunt maar geen reden om nu af te zien van maatregelen die meer water
kosten voor het afremmen van maaivelddaling, om de volgende redenen:

Een toename in verdamping wordt vooral verwacht van de inzet van onderwaterdrains. Door een
combinatie met flexibele peilen kunnen deze ook worden gebruikt om vooraf aan een droge
periode zorg te dragen voor meer beschikbaar bodemvocht. Veenweide wordt daarbij minder
kwetsbaar voor een drogere zomer.

De drains hebben een beperkte levensduur, in de orde van 30 tot 50 jaar afhankelijk van de
diepte waarop ze worden gelegd en de resterende maaivelddaling. Binnen 10 tot 15 jaar is er
waarschijnlijk duidelijkheid over het waterverdelingsvraagstuk en kan op termijn besloten worden
om onderwaterdrains te handhaven of juist uit te bannen.
Op de langere termijn is vooral kwel en wegzijging een aandachtspunt voor de waterkwaliteit. Zoals al
aangegeven komt in het gehele gebied geen brak grondwater voor, met uitzondering van de Tempelpolder
en de meest westelijke hoek van de Alblasserwaard. Dit betekent dat ook bij verregaande maaivelddaling
er geen sprake zal zijn van meer brakke kwel of een toename van het chloridengehalte in het water. Er is
ook geen gevaar van opbarsten zoals in de diepe droogmakerijen. De diepe droogmakerijen hebben steil
oplopende randen. Vooral langs de randen is het gevaar van opbarsten groot vanwege de grote
stijghoogte van het grondwater. De meeste veenweidegebieden hebben rivierklei aan de rand gevolgd
door weideveen. Er zullen ook op termijn nooit steile overgangen ontstaan. Een uitzondering hierop vormt
de noordrand van de Krimpenerwaard waar het veen tot aan de rand loopt. Deze is ook uit oogpunt van de
veiligheid al een kritisch punt (zie onder).
Het water wat opkwelt is wel van slechte kwaliteit, want rijk in voedingsstoffen en ook in sulfaat. Hier ligt
een mogelijk aandachtpunt voor de langere termijn. Er is echter geen sprake van een niet beheersbare
situatie.
September 2012, versie 2.3
- 38 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Tabel 4.1
Houdbaarheid en betaalbaarheid waterhuishouding op lange termijn
Omvang
Betaalbaar peilbeheer
Voldoende Wateraanvoer
Afdoende Waterkwaliteit
Regionaal Groene
N.r.
Is een punt van aandacht, Maaivelddaling leidt beperkt
Hart
maar
maaivelddaling
is tot extra belasting van
hierop niet van invloed. rijkswateren of boezemwater
Deze keuze worden in het met voedingsstoffen.
kader van de Deltabeslissing
zoetwatervoorziening
genomen.
Deelgebieden
Ook verregaande maai- De functies en natuurdoelen Natuurfuncties vragen een
- De Venen,
velddaling leidt niet tot bepalen de watervraag. In goede waterkwaliteit. Een
problemen. Wel vormen tijden van droogte neemt verdere toename van water- Gouwe Wiericke
inlaat is hierop beperkt van
bemalingeenheden een deze vraag toe.
- Krimpenerwaard
invloed.
aandachtspunt
- Alblasserwaard
Lokaal
Tot midden in het perceel Aanwezigheid van fosfaten
zijn problemen met de in de landbouwgrond kan
wateraanvoer met name in lokaal tot problemen leiden.
tijden
van
droogte
te
verwachten
Het waarborgen van de veiligheid is een aandachtspunt. Bij veiligheid kan naar verschillende aspecten
worden gekeken:

De integriteit van primaire keringen, dus moet rekening worden gehouden met omvangrijke extra
aanpassingen vanwege maaivelddaling op termijn.

De stabiliteit van veendijken en kades, idem maar dan voor wat betreft de veendijken en kades.

Overstromingsschade, bij doorbraak van een primaire kering of kade.

De vluchtwegen, leidt maaivelddaling mogelijk tot meer risico’s
De primaire keringen in het gebied zijn in hoofdzaak op rivierklei gelegen. Peilaanpassing in de omgeving
is hierop niet tot nauwelijks van invloed. Met andere woorden met oog op de keringen is het tegengaan
van maaivelddaling in grotere aanliggende gebieden niet nodig. Een aandachtspunt vormt de noordelijke
zijde van de Krimpenerwaard. Hier loopt het koopveen en weideveen door tot op de rand van het gebied
en hier is ook een primaire kering gelegen.
Mogelijke stabiliteitsproblemen spelen alleen zeer plaatselijk in het gebied. Er is op dit moment geen
overzicht van de mogelijke aandachtspunten. Het oplossen van een eventueel knelpunt vraagt om het
vasthouden van peilen in een beperkte zone.
Het wegzakken van het maaiveld is van invloed op de inundatie ingeval van een doorbaak in een kering.
Het water stroomt dan naar de nieuwe diepste delen. Een diepere ligging van het maaiveld kan de
volgende effecten hebben:

Het patroon c.q. de waterverdeling kan zich gaan wijzigingen, waardoor ook tijdens inundatie
andere stroombanen ontstaan. Vanwege de grotere peilverschillen kan daarbij plaatselijk ook
sprake zijn van grotere stroomsnelheden. Gebouwen en infrastructuur die hiermee kruizen zijn
dan extra kwetsbaar. Dit speelt vooral op plaatsen waar het maaiveld direct achter de dijk dieper
wegzakt. Ook hier is weer de noordrand van de Krimpenerwaard een aandachtspunt.

Het water stroomt eerst naar de diepere delen. Hier kan op termijn meer water worden geborgen
vanwege een diepere ligging. Dit betekent dat andere, hogere delen van de polder minder gauw
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 39 -
DHV B.V.


zullen inunderen. De meeste bebouwing en wegen staat aan de rand en hoog en loopt dan
minder snel onder.
In theorie kan ook meer water naar binnen stromen dan nu het geval is, ingeval de bres niet
wordt gedicht. Dit betekent dat het vervolgens ook langer kan duren voordat de volgelopen polder
weer is leeggepompt en een situatie van voor de inundatie kan worden bereikt. De meeste
gemalen zijn ingesteld op een pompcapaciteit van 15 tot 20 mm/etmaal. Een maaivelddaling van
1 meter leidt ertoe dat het gebied 50 dagen langer onder water kan staan.
De meeste wegen zakken minder snel weg dan het maaiveld en lopen daarom ook minder snel
onder. Afhankelijk van de wijze waarop de polder volloopt, kunnen echte kritische vluchtwegen
eerder onderlopen dan nu. Een aandachtspunt zijn daarbij de “meezakkende” wegen die niet
voldoende zijn gefundeerd. Het is onduidelijk of dit plaatselijk tot een knelpunt kan leiden.
Het algemene beeld is dat de veiligheid of de schade bij inundatie niet zal toenemen bij maaivelddaling
behoudens locale knelpunten, zoals de noordrand van de Krimpenerwaard.
Stabiele rand Krimpenerwaard
De stabiliteit van de kering aan de noordrand van de Krimpenerwaard is een zorgpunt en verdient in de
toekomst extra aandacht. De visie voor dit deel van de Krimpenerwaard is een stabiele rand met natte
natuur en een mantal van veenweidenatuur, dat langzaam overgaat in agrarisch natuurbeheer (figuur 4.2).
Het garanderen van voldoende stabiliteit (en veiligheid) van deze kering is een taak van het Rijk.
Deze visie is in lijn met de duurzaamheidsgedachte van people, planet, profit. Schematisch is dat in
onderstaande tekening weergegeven.
Figuur 4.1
Duurzaamheid en afremmen maaivelddaling (bron: Jasper Fiselier)
September 2012, versie 2.3
- 40 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Figuur 4.2
Visie
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 41 -
DHV B.V.
4.2
Ruimtelijke strategie
Op basis van voorgaande visie wordt de volgende ruimtelijke strategie voorgesteld hoe om te gaan met
het tegen gaan van maaivelddaling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in drie type gebieden te weten:

(landbouw) Gebieden waar maaivelddaling geen (groot) probleem is

Gebieden met gecontroleerde maaivelddaling (vanwege kwetsbaarheid bodem / lokale belangen)

Gebieden met Europese doelstellingen
Op de bijgevoegde Strategiekaart (figuur 4.3) zijn deze gebieden weergegeven. Hieronder wordt kort
toegelicht wat deze gebieden inhouden en wat dit betekent voor het beleid.
1)
(landbouw) Gebieden waar maaivelddaling geen (groot) probleem is
In deze gebieden ligt de nadruk op de ontwikkeling van een duurzame, economisch rendabele landbouw
met een goede bedrijfsvoering bij minder drooglegging door de landbouw zelf (figuur 4.3: gele kleur). Er
wordt niet actief ingezet op het voorkomen van maaivelddaling.  Strategie = ‘loslaten’.
In (grote) delen van het veenweidegebied kan voor een generieke en trendmatige aanpak gekozen
worden om deze functies toekomstbestendig te ontwikkelen. Maatregelen in deze gebieden worden door
de landbouwsector zelf uitgevoerd, zijn bedrijfsspecifiek en lokaal. Gedacht kan worden aan:

peilbeheer (optimale drooglegging, verbeterde waterkwaliteit, inzet onderwaterdrains, afgestemde
peilen),

bodembeheer (bemesting, bekalking, beweiding en akkerbouw en inzet van toemaakdekken)

slootbeheer (schonen van sloten, inzet van toemaakdekken).
Van visie naar strategie: In de Strategiekaart zijn een tweetal thema-aanduidingen uit de Visiekaart onder
‘Maaivelddaling geen (groot) probleem’ samengevoegd. In figuur 4.2 gaat het om de ‘transparante’ en
‘lichtbruine’ kleur. Er is in de Strategiekaart (figuur 4.3: gele kleur) geen onderscheid gemaakt tussen
duurzame landbouw op klei, zand of (minder kwetsbaar) veen. Het behoud van het veen in deze gebieden
is niet van elementair belang voor de landbouw, het landschap of de veiligheid.
2)
Gebieden met gecontroleerde maaivelddaling (vanwege kwetsbaarheid bodem/lokale belangen)
Deze gebieden vragen om een gecontroleerde maaivelddaling vanwege de kwetsbaarheid van de bodem
of omdat lokale belangen hier om vragen. In deze gebieden worden door de overheid maatregelen
genomen aanvullend op de maatregelen die de landbouw zelf al neemt. De inzet van onderwaterdrains is
een voorbeeld van een dergelijke maatregel die maaivelddaling tegengaat. De randvoorwaarden voor
aanleg van onderwaterdrains zijn dankzij onderzoek (Hoving et al. 2009 & Vermaat et al 2012) goed in
beeld, en worden getoetst door (grootschalige) praktijkproefaanleg. In deze gebieden ontstaat ruimte om
aan te sluiten bij andere ontwikkelingen. Het kan ook gaan om bijvoorbeeld veen/boezemkades of houten
funderingen. Hier zijn maatregelen in de nabije toekomst niet nodig, maar worden waar mogelijk
gestimuleerd.
In gebieden met gecontroleerde maaivelddaling zetten overheden in op het faciliteren van een economisch
perspectief voor de functies ook bij de condities die gecreëerd worden bij het remmen van de
maaivelddaling.  Strategie = ‘ruimte geven’ aan gecontroleerde maaivelddaling.
Voor een viertal gebieden is gecontroleerde maaivelddaling van belang. (1) vanwege de kwetsbaarheid
van de bodem en/of (2) omdat lokale belangen hier om vragen:
September 2012, versie 2.3
- 42 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.




natuurontwikkeling Krimpenerwaard
stabiele rand Krimpenerwaard
voortbestaan lintbebouwing
stabiele veenkades
Natuur Krimpenerwaard
In de Krimpenerwaard is natuurontwikkeling gepland en deels gerealiseerd (Ecologische Hoofdstructuur).
Gronden uitruilen (deels op vrijwillige basis) behoort tot een van de mogelijkheden om een meer
aaneengesloten natuurgebied te krijgen. In de Krimpenerwaard is op dit moment reeds een dubbel
watersysteem aanwezig. Inzet om het aangewezen natuurgebied te realiseren in het gebied wat op dit
moment het natst is, waarvoor een eigen watersysteem is ontwikkeld, is belangrijk. In omliggende
(landbouw)gebieden wordt waar mogelijk de inzet van onderwaterdrains gestimuleerd.
Stabiele rand Krimpenerwaard
Aan de rand van de Krimpenerwaard bevindt zich een primaire kering (Hollandse IJssel) dichtbij het
gebied waar de meeste maaivelddaling plaatsvindt. De stabiliteit van de kering is een zorgpunt en verdient
in de toekomst extra aandacht, Echter, het garanderen van voldoende stabiliteit van deze kering is een
taak van het Rijk. In de toekomst zijn maatregelen te verwachten en zullen door het Rijk, samen met
belanghebbende partijen, worden opgepakt.
Voortbestaan lintbebouwing
Voor het voortbestaan van de lintbebouwing gaat het meestal om lokale oplossingen. In veel gevallen is al
een hoogwatervoorziening aanwezig. De vraag is of hoogwatervoorzieningen in de toekomst te behouden
zijn. Er lopen op dit moment experimenten met de inzet van onderwaterdrains binnen
hoogwatervoorzieningen teneinde een daling van de stijghoogte van het grondwater te compenseren. In
hoogwatervoorzieningen kan de inzet van onderwaterdrains met subsidie gestimuleerd worden. Vrijwel alle
lintbebouwing en bestaande hoogwatervoorzieningen zijn gelegen in de zone ‘Gebieden met
gecontroleerde maaivelddaling’. De daarin voorgestelde maatregelen leiden al tot het remmen van de
maaivelddaling voor wat maximaal voor een economische rendabele landbouw haalbaar is. Verdere
maatregelen omtrent bestaande hoogwatervoorzieningen worden niet noodzakelijk geacht.
Uiteindelijk gaat het vooral om het vervangen van de houten fundering indien aanwezig. Er wordt gepleit
voor een subsidieregeling voor kritische en kwetsbare lintbebouwing in het buitengebied. Het gaat daarbij
vooral om lintbebouwing aan de noordrand van de Nieuwkoopse Plassen en om oudere lintbebouwing die
op dit moment nog buiten een hoogwatervoorziening is gelegen.
Stabiele veenkades
Maaivelddalingen en dito peilaanpassingen kunnen tot stabiliteitsproblemen leiden ingeval van veenkades.
Hiervoor kan ook worden voorzien in extra maatregelen, zoals een hoogwatervoorziening. Binnen het
studie gebied gaat het daarbij vooreerst alleen om een kade in de Krimpenerwaard. Er is geen volledig
overzicht van mogelijk kwetsbare veenkades. Voor de ringkades om de Tempelpolder is het onduidelijk of
extra maatregelen nodig zijn.
Van visie naar strategie: In de Strategiekaart (figuur 4.3) is de thema-aanduiding: ‘Gebieden met
gecontroleerde maaivelddaling’ een samenvoeging van een drietal thema-aanduidingen uit de Visiekaart
(figuur 4.2). Het gaat om: (1) gebieden waar ‘Aandacht voor Maaivelddaling’ noodzakelijk is, (2) een
‘Mantel van Veenweide(natuur)’ nodig is of (3) sprake is van een gewenste ‘Duurzame (natuur)inrichting’.
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 43 -
DHV B.V.
3)
Gebieden met Europese doelstellingen
Het gaat hier om de bescherming van habitattypen (Natura2000), waterkwaliteit (KRW) of het beperken
van broeikasgassen. Maatregelen om maaivelddaling te verminderen worden actief door de overheid
genomen omdat er anders problemen ontstaan met de (water)veiligheid.
 Strategie = ‘actief beperken’ van maaivelddaling.
Beperken maaivelddaling Nieuwkoopse Plassen & Meijegraslanden
Het gebied in en rondom de Nieuwkoopse Plassen heeft prioriteit bij het tegen gaan maaivelddaling. Hier
voor wordt rondom de Nieuwkoopse plassen overgangszone gerealiseerd. Deze overgangszone is vooral
bedoeld om maaivelddaling en peilaanpassing ten zuiden van de Nieuwkoopse Plassen tegen te gaan. De
noodzaak van het remmen van maaivelddaling is zo groot dat sturen in plaats van aanhaken hierbij aan de
orde is. Dit betekent dat maatregelen worden genomen die per saldo negatieve effecten kunnen hebben
op de landbouw. De afronding van ontwikkelingen omtrent de Meijegraslanden is daarbij van groot belang.
Effectief inzetten van het subsidie-instrument voor onderwaterdrains gekoppeld met zo mogelijk een
directe peilstijging of het vasthouden van het peil ligt hier voor de hand.
Buiten plangebied
Een deel van het gebied sluit aan op de Provincie Utrecht. Vanwege de externe invloed en
grensoverschrijdende beleidsontwikkelingen is het van belang om ook buiten het plangebied te kijken. Het
gezamenlijk optrekken tussen provincie Zuid-Holland en Utrecht en de waterschappen verdient extra
aandacht.
Van visie naar strategie: In de Strategiekaart zijn twee thema-aanduidingen uit de Visiekaart (figuur 4.2)
samengevoegd, namelijk: (1) ‘Veenweidenatuur: beperkte drooglegging’ en (2) ‘Natte natuur /
veenplassen’. Voor beide thema’s geldt dat het gaat om gebieden met Europese doelstellingen. De
gebieden in figuur 4.3 zijn daarom ‘rood’ gekleurd.
September 2012, versie 2.3
- 44 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Figuur 4.3
Ruimtelijke strategie Maaivelddaling
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 45 -
DHV B.V.
DEEL C: UITWERKING PER DEELGEBIED
5
DE VENEN
5.1
Gebiedskenmerken
Ligging en gebruik
De Venen bestaat uit de Nieuwkoopse plassen, de Meijegraslanden, de Meije en Bodegraven Noord.
De Meijegraslanden zijn in gebruik als landbouw of natuur en liggen tussen de Meije en de Nieuwkoopse
Plassen. Samen met de Nieuwkoopse plassen is het gebied aangewezen als Natura2000-gebied met
doelstellingen voor het behoud en ontwikkeling van karakteristieke habitats en voor watervogels. De Meije
is een riviertje ten zuiden van de Meijegraslanden en vormt een fysieke scheiding tussen Bodegraven
Noord en de rest van het gebied. Bodegraven Noord is vooral in gebruik als landbouwgebied. In het kader
van de Ecologische Hoofdstructuur zijn lokaal gronden verworven en voor een groot deel ingericht als
natuurgebied (bijlage 3a).
Bodemopbouw en ondergrond
De bodemopbouw is sterk verschillend in het gebied (bijlage 2b). De Nieuwkoopse Plassen en de
aanliggende Meijegraslanden zijn op vooral op koopveen gelegen. Koopveen ligt ook in het centrum van
Bodegraven Noord. Langs de Meije komt een smalle zone voor met veengronden met een kleilaag. Langs
de zuidrand ligt een brede zone met rivierklei ten noorden van de Oude Rijn. De recente bodemkaart van
de provincie Utrecht laat net aan de rand in het Utrechtse deel een zone met oude toemaakdekken zien.
Het is mogelijk dat die ook in het gebied van Bodegraven Noord aanwezig zijn.
Kwel, wegzijging en waterkwaliteit
De Nieuwkoopse Plassen liggen hoger dan de omgeving. Er zijgt dan ook veel water weg, ongeveer 1,7
miljoen m3 per jaar vooral in richting van de veel diepere Polder Nieuwkoop Aan de zuidoostzijde van de
Nieuwkoopse plassen komen peilvakken voor die dieper liggen met kwel (bijlage 2.c). De kwel is in het
gebied Bodegraven Noord beperkt. Onduidelijk is of de hoogwatervoorziening langs een deel van de Meije
als een (hydrologische) buffer werkt. De intensiteit van de kwel neemt af op grotere afstand van de
Nieuwkoopse Plassen.
De waterkwaliteit van de Nieuwkoopse plassen (KRW-waterlichaam) is gemiddeld goed (KRW-factsheet
Rijnland), wel worden hoge stikstofconcentraties in het oppervlaktewater gemeten.
Maaiveldligging, peilvakken en drooglegging
Een deel van de Meijegraslanden heeft hetzelfde peil als de Nieuwkoopse Plassen. Er is een groot aantal
onderbemalingen wat wijst op een verhoudingsgewijs laag maaiveld en mogelijk ook op grote verschillen
in maaiveld binnen peilvakken.
De drooglegging is zeer beperkt in het peilvak van de Nieuwkoopse Plassen, waarbinnen ook de
Meijegraslanden zijn gelegen (bijlage 2.c). Er komen in de Meijegraslanden veel onderbemalingen voor,
waarin de drooglegging enkele decimeters groter is. Het gebied van Bodegraven Noord is opgedeeld in
enkele grotere peilvakken die vanuit de randen van het gebied tot aan het midden van de polder lopen. Als
gevolg hiervan is de drooglegging aan de rand meer dan 1,5 meter en in het midden orde 0,5 meter.
Mogelijk dat de boeren in het gebied plaatselijk al schotten in watergangen hebben geplaatst om te sterke
verdroging van de hogere percelen te voorkomen.
September 2012, versie 2.3
- 46 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Maaivelddaling
Voor de Nieuwkoopse plassen en de Meijegraslanden zijn (alleen) metingen voor maaivelddaling bekend.
Vanwege het grote aantal onbekende onderbemalingen zijn geen berekeningen uitgevoerd. De
maaivelddaling in Nieuwkoopse plassen is minimaal vanwege de kleine drooglegging (zie figuur 5.1). In de
Meijegraslanden is de gemiddelde maaivelddaling 2 à 4 mm/jaar en in de sterk ontwaterde gebieden zelfs
7 mm/jaar.
Figuur 5.1
Gemeten maaiveld hoogteverschil Rijnland
In Bodegraven Noord is de “berekende” maaiveldddaling het grootst aan de noordoostzijde van het
“voorziene” EHS gebied, berekende waarden variëren tussen de 5 à 10 mm/jaar (Bijlage 2e).
Meetgegevens van Bodegraven Noord zijn niet bekend.
5.2
Belangen en ontwikkelingen
Belangen
De Venen bestaat uit het Natura2000 gebied Nieuwkoopse plassen (noorden) en het landbouwgebied
Bodegraven Noord (zuiden). Het Natura2000 gebied heeft met name belang bij een vermindering van de
stikstofdepositie en een verbeterde waterkwaliteit. Dat vraagt om een aangesloten gebied zonder
onderbemalingen in de Meijegraslanden. De doelstellingen van Natura2000 zijn het ontwikkelen en
behouden van een systeem voor laagveenverlanding. Naast veenplassen met bijzondere watervegetaties,
zijn er grote oppervlakten overgangsveen en moerasheide. De Nieuwkoopse plassen zijn het meest
westelijk gelegen verlandingsgebied waarin nog lokaal goed ontwikkelde vegetaties van basenrijk
overgangsveen te vinden zijn. Het is ook een belangrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen
(roerdomp, purperreiger, snor, rietzanger) en meerdere moeras- en watervogels (zwartkopmeeuw, zwarte
stern). Voor de zwartkopmeeuw betreft het de grootste broedkolonie buiten de Delta.
Maaivelddaling en klimaatverandering is van invloed op de beheersdoelstellingen. De wegzijging naar de
dieper gelegen polders leidt tot wegzijging. Als gevolg daarvan hebben veel percelen een holle vorm. Voor
het peilbeheer moet veel water worden ingelaten. Het inlaatwater wordt gezuiverd en door middel van
ijzerzouten ontdaan van fosfaat. Hiermee zijn kosten gemoeid. Het ingelaten water is echter ook rijk aan
sulfaat en systeemvreemde stoffen die niet worden weg gefilterd, maar wel van invloed zijn op
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 47 -
DHV B.V.
waterkwaliteit en veenafbraak. Maaivelddaling en peilaanpassing in de omgeving zal de wegzijging en
waterinlaat iets doen toenemen en kan vooral leiden tot meer wegzijging in de percelen aan de zuidrand
van het gebied. Hier zijn meerdere watergangen gelegen waarin verlandingsvegetaties worden ontwikkeld.
Een grotere wegzijging betekent ook een grotere invloed van systeemvreemd water wat de gewenste
vegetatieontwikkeling kan belemmeren.
In Bodegraven Noord is ruimte aangegeven voor ontwikkeling veenweidennatuur als onderdeel van de
EHS, de Kadelanden. Een groot deel van dit deel van de EHS is in eigendom van Natuurmonumenten en
ingericht voor veenweidenatuur, zoals bloemrijke hooilanden en weidevogels. Door de drassige situatie is
het een belangrijk foerageer- en broedgebied voor veel soorten vogels. In de winter foerageren er
smienten, wulpen, goudplevieren en kleine zwanen.
Bodegraven Noord is een landbouwgebied met grote melkveehouderijbedrijven. De landbouwgronden
hebben een drooglegging van 60 cm-mv gericht op grasproductie maar er wordt ook aan
weidevogelbeheer gedaan.
Aan de noordkant van de Nieuwkoopse Plassen ligt een bebouwingslint van voor 1950. De fundering
bestaat waarschijnlijk uit houten palen en is gevoelig voor verlaging van het waterpeil. Vervangen
paalkoppen is hier al eens overwogen. Bij gelijk peil verandert hier niet veel, want de zuidzijde van de
Noordplaspolder zakt amper nog.
Langs het riviertje de Meije is een oud bebouwingslint gelegen dat al grotendeels voor 1950 bestond. Het
grootste deel hiervan is in een eigen peilvak gelegen. De bebouwing aan de zuidzijde langs de Oude Rijn
stamt voor een groot deel van voor 1950. De bebouwing is op rivierkleigronden gelegen en er treedt
amper zakking op.
Figuur 5.2 belangen De Venen
Ontwikkeling lange termijn
In de Venen staat het behoud en de ontwikkeling van het Natura2000 gebied de Nieuwkoopse Plassen
centraal. Tegengaan of verminderen van de maaivelddaling en vooral van peilen in de directe omgeving
van het Natura2000 gebied is van belang. Voor de Natura2000 doelstellingen is het belangrijk dat, naast
September 2012, versie 2.3
- 48 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
het terugdringen van de stikstof, gewerkt wordt aan de beschikbaarheid van voldoende water van goede
kwaliteit en het beperken van de inlaat van gebiedsvreemd water. De verwachting is dat op langere termijn
door de maaivelddaling langs de rand van de Nieuwkoopse Plassen de wegzijging zal toenemen. Deze
wegzijging kan aanzienlijk zijn op de zeer lange termijn als het veen grotendeels uit de omgeving is
verdwenen. Naar verwachting blijft de invloed van de Polder Nieuwkoop dominant. Inzet is om rond de
Nieuwkoopse plassen een mandtel te ontwikkel waarin de invloed van maaivelddaling op de Nieuwkoopse
Plassen actief wordt tegengegaan.
Bebouwingslinten Op dit moment is de bebouwing niet gevoelig voor peilverlagingen en maaivelddaling.
Op termijn is vervanging van de fundering in dit gebied waarschijnlijk wel nodig, mogelijk ook voor de
lintbebouwing langs de Meije. De bebouwingslinten aan de Nieuwkoopse Plassen zijn een aandachtspunt.
Inzet is om hier de houten fundering te vervangen door betonnen palen.
In het landbouwgebied leidt maaivelddaling niet direct tot grotere problemen voor de landbouw. Wel kan
maaivelddaling leiden tot het vrijkomen van meer broeikasgassen en invloed hebben op de waterkwaliteit.
Op langere termijn worden geen problemen met kwel of wellen verwacht. Wel kan klimaatverandering
leiden tot meer droogteschade in de zomermaanden.
De in het midden van Bodegraven Noord als EHS en weidevogelgebied aangewezen gronden vragen op
termijn om aandacht. Mogelijk dat deze gronden op termijn hoger dan de omgeving komen te liggen,
afhankelijk van het verschil in de daling van het maaiveld in beide type gebieden. Het aanvoeren van
water naar het weidevogelgebied is waarschijnlijk eenvoudig te realiseren. Voor weidevogelbeheer is
maaivelddaling geen probleem.
5.3
Ruimtelijke strategie 2030 en uitwerking 2015
Ruimtelijke Strategie 2030
De Ruimtelijke Strategie voor Nieuwkoop en de Venen is als volgt (zie figuur 4.3):

Gebieden met Europese doelstellingen: Het Natura2000 gebied is (mede) bepalend voor het willen
beperken van de maaivelddaling en peilaanpassing in de directe omgeving van de Nieuwkoopse
Plassen. De hoogste prioriteit ligt daarbij op de ontwikkeling van een overgangsgebied rondom deze
plassen in de Meijegraslanden en vervolgens op de naast het gebied gelegen veenweidegebieden.
Uitwerking 2015
Natura2000 gebied Nieuwkoopse Plassen
Klimaatverandering en maaivelddaling zet de beheerdoelstellingen van het Natura2000 gebied onder druk
en ook de KRW doelstellingen. De inlaatbehoefte neemt toe in drogere zomers en op termijn ook door
meer wegzijging naar de omgeving. Het tegengaan van maaivelddaling en peilaanpassing in vooral de
tegen de Nieuwkoopse Plassen aangelegen peilvakken zal de wegzijging en invloed van systeemvreemd
water verminderen. Om wegzijging (en daarmee maaivelddaling) te voorkomen wordt in een zone ten
zuiden van de Nieuwkoopse plassen ingezet op extra vermindering van de drooglegging (-30 cm) in
combinatie met onderwaterdrains. De landbouw blijft in dit gebied mogelijk maar is wel een landbouw die
rekening heeft te houden met behoud en ontwikkeling van Natura2000.
Weidevogelgebieden EHS Bodegraven Noord
De binnen de EHS aangewezen, deels verworven en ook deels ingerichte gronden binnen Bodegraven
Noord zijn vooral gericht op weidevogels. Het tegengaan van maaivelddaling heeft hier geen hogere
prioriteit dan in de omliggende gebieden. Er is vanuit oogpunt van maaivelddaling ook geen reden om de
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 49 -
DHV B.V.
EHS hier anders te begrenzen, vooral als het op een andere manier mogelijk is om maaivelddaling verder
te verminderen.
Aandachtsgebied voor landbouw
Dit gebied blijft een landbouw gebied met een opgave zoals aangegeven in de Agenda Landbouw. Op
grond van het voorgaande wordt de opgave gedifferentieerd in relatie tot het Natura2000 gebied.
Van de landbouw vraagt dit een verandering in hun bedrijfsvoering. Dit betekent dat tegelijkertijd in overleg
met de agrariërs deze gedragverandering ontwikkeld moet worden.
Het tegengaan van verbouw van mais in de Venen blijft van kracht. Het kan echter ook wenselijk zijn om
dit gebied te vergroten gezien de doelstellingen voor weidevogelbeheer in de Kadelanden en het open
houden van het landschap.
Maatregelen:
Dit betekent dat op korte termijn wordt ingezet op de volgende maatregelen:
1. Flexibel peilbeheer Nieuwkoopse Plassen: dit blijft de belangrijkste maatregel voor het beperken van
de waterinlaat, het beperken van de invloed van systeemwater, het terugdringen van de kosten die
samenhangen met het zuiveren en het vitaliseren van habitats die baat hebben bij meer natuurlijke
peilen. Een aandachtspunt daarbij is de oude nog op houten palen gefundeerde bebouwing die
binnen het zelfde peilvak is gelegen. Een subsidieregeling voor het vervangen van deze houten
fundering, maakt een flexibel peil beter mogelijk en bespreekbaar.
2. Het terugdringen van de onderbemaling in de Meijegraslanden, het omzetten van landbouw naar
natuur en het verhogen van het peil. Dit vermindert locale wegzijging en verbetert de
beheersmogelijkheden voor aanliggende gronden. Met hogere peilen kan deze rand ook beter
functioneren als een hydrologische buffer, waardoor ook de invloed van verder zuidelijk gelegen
polders minder wordt. Dit vraagt complete verwerving op termijn omdat een functieverandering voor
de onderbemalingen onvermijdelijk zal zijn.
3. Vertragen van de maaivelddaling en daarmee samenhangende peilaanpassingen in de direct
aanliggende peilvakken. Dit is een gebied bij uitstek geschikt voor de inzet van onderwaterdrains.
Blijkt sprake van een minder groot belang dan kan worden overwogen om peilen te verhogen dan wel
peilaanpassing uit te stellen. Onderzoek wordt aanbevolen om de relatie scherper te krijgen en te
bepalen in hoeverre de eventuele kostenvoordelen vanwege afname voor de behoefte van
gebiedsvreemd inlaatwater kunnen worden ingezet voor het bereiken van het doel.
4. Vertragen van de maaivelddaling en daarmee samenhangende peilaanpassingen in de gehele
wegzijgzone. Tegelijkertijd in het kader van het nieuw te nemen peilbesluit onderzoeken wat de
grootte en hoeveelheid van de wegzijging vanuit Nieuwkoopse plassen naar de Meijepolder,
Hoogenbroek, Lagebroek, Achttienhoven en De Hoop op lange termijn door maaivelddaling is. Op
basis van de resultaten die hier uitkomen, wordt in een zone rondom Nieuwkoopse plassen de
wegzijging verminderd door het instellen hoger peil in combinatie met onderwaterdrains. Hierbij kan
ook een mogelijke invloed op de stijghoogte in de hoogwatervoorziening van de lintbebouwing langs
de Meije worden meegenomen.
September 2012, versie 2.3
- 50 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
6
GOUWE WIERICKE
6.1
Gebiedskenmerken
Ligging en gebruik
Gouwe Wiericke bestaat uit de gebieden Driebruggen, Reeuwijkse plassen, Tempelpolder, Polder Steekt,
Reeuwijkse Polder en Polder Bloemendaal. Het is een complex gebied dat bestaat uit hoog gelegen
veengronden, een laag gelegen droogmakerij (de Tempelpolder) een ring van veenweidegebieden en het
natuurgebied de Reeuwijkse plassen dat ook weer te midden van veenweidepolders is gelegen. In het
gebied is veel bebouwing (nabij Gouda) en infrastructuur aanwezig (A12 en N11).
Grote delen van de Gouwe Wiericke vormen een uitloopgebied voor Waddinxveen, Gouda en
Bodegraven. Driebruggen is na de ruilverkaveling nog steeds grotendeels in gebruik als landbouwgebied.
Bodemopbouw en ondergrond
Het gebied was van oorsprong geheel in veen gelegen. De Tempelpolder is een droogmakerij waar nog
veenresten voorkomen. Een recente actualisatie van de bodemkaart laat zien dat het veen hier snel
verdwijnt. Onder het veen is klei gelegen. Om de Reeuwijkse Plassen liggen kleinschalige
veenweidegebieden met lokaal koopveen. De ondergrond van Driebruggen is gevarieerd en bestaat deels
uit weideveen, koopveen en waardveen.
Kwel, wegzijging en waterkwaliteit
De kwel en wegzijging worden in dit gebied mede bepaald door de dieper gelegen Tempelpolder. In deze
polder treedt veel kwel op: >1 mm/dag. De Reeuwijkse plassen is aan lichte kwel onderhevig. Aan de
randen van de plas is de kwel nul. Ten noordwesten van de plassen (Waddinxveen) is sprake van lichte
wegzijging en richting Driebruggen is sprake van matige kwel: circa 0,5 mm/dag. In de Tempelpolder is
sprake van kwel met een hoog chloridengehalte.
Het plassengebied is een KRW-waterlichaam. Enkele plassen hebben regelmatig te maken met
blauwalgen vanwege hoge nutriëntenconcentraties veroorzaakt door jarenlange belasting met nutriënten
vanuit aanliggende landbouwgebieden. Ook de Wiericke’s is een KRW-waterlichaam en heeft een
onvoldoende waterkwalteit. Vettenbroek beschikt over een zeer goede waterkwaliteit.
Maaiveldligging, peilvakken en drooglegging
De gemiddelde maaiveldhoogte van de Tempelpolder is 5,5 m -NAP en ligt 2 à 3 meter lager dan het
omliggende gebied waarvan het maaiveld langzaam op naar het oosten van 2,5 m -NAP naar 1,0 m –NAP
(bijlage 2.a).
De drooglegging in de omgeving van Tempelpolder varieert van 40 à 50 cm-mv. Polder Bloemendaal heeft
een drooglegging van 37 cm-mv. In Boskoop liggen een aantal kleinere peilvakken met een forse
drooglegging die oploopt tot meer dan 80 cm-mv. De Reeuwijkse plassen zijn in meerdere peilvakken
gelegen, waarin beperkt ook landbouwgronden aanwezig zijn. Deze peilvakken schelen minder dan 10 cm
van elkaar. In Driebruggen neemt de drooglegging toe van 50 cm-mv in het westen tot meer dan 70 à 80
cm-mv in het oosten ( bijlage 2.c). Door verschil in maaiveldhoogte treden lokaal grote verschillen op in
drooglegging.
Maaivelddaling
In de Tempelpolder is de dikte van het veenpakket de laatste decennia afgenomen en ligt daarom een
stuk lager dan de omgeving. Lokaal is sprake van zoute kwel en opbarstingsgevaar.
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 51 -
DHV B.V.
De meest dalingsgevoelige gebieden (op basis van berekeningen) zijn Polder Bloemendaal, gebieden ten
zuidoosten van Reeuwijk en het oosten van Driebruggen. Lokaal kan het maaiveld in deze gebieden met
10 mm/jaar dalen. Het gaat hier vooral om de gebieden met kwetsbaar (koop)veen (bijlage 2.e ).
6.2
Belangen en ontwikkelingen
Belangen
Een deel van de Reeuwijkse Plassen is een Natura2000 gebied dat is aangewezen als broed-, rui- en
overwinteringgebied voor de kleine zwaan, smient, krakeend en slobeend. De oevers en plas
Broekvelden/ Vettenbroek zijn voorgesteld als Natura2000-gebied. De daarmee samenhangende
beheersdoelen zijn niet afhankelijk van maaivelddaling. Er is alleen een indirect belang via de
waterkwaliteit. De laatste jaren is al gewerkt aan een betere isolatie van de plassen. Een deel van het
omliggende gebied is ook aangewezen als EHS en al voor een groot deel gerealiseerd. De verwachting is
dat dit op korte termijn wordt afgerond.
In de Polder Bloemendaal is een groot deel van het gebied EHS en ingericht voor veenweidenatuur.
Weidevogels, libellen, krabbescheer en bloemrijke graslanden. Dat is de soort natuur die in de
natuurgebieden van Gouwe Wiericke west worden behouden en hersteld.
De landbouw is de belangrijkste functie in het gebied en zal ook in de toekomst een belangrijke rol
vervullen. Het gaat om melkveehouderijbedrijven die weidevogelbeheer doen als onderdeel van de
bedrijfsvoering.
Driebruggen is vooral een landbouwgebied. Er zijn relatief grote melkveehouderijbedrijven gevestigd met
een goede verkaveling. Ook op lange termijn zal landbouw de belangrijkste functie in dit gebied zijn. Nog
niet zo lang geleden is een landinrichting afgerond. Als onderdeel hiervan zijn enkele
hoogwatervoorzieningen aangelegd en is de drooglegging al verminderd.
In Gouwe Wiericke West is de invloed van de stad (Gouda, Boskoop en Bodegraven) groter wat invloed
zal hebben op de ontwikkeling van de landbouw hier.
Recreatie
Recreatief medegebruik is in dit gebied een belangrijke functie die op de langere termijn belangrijker
wordt. Behoud van het veenweidelandschap is daarvoor belangrijk en een toegankelijk buitengebied.
In dit gebied is veel bebouwing en infrastructuur aanwezig. De steden en infrastructuur (A12, N11,
spoor) hebben vooral last van de locale en ongelijke zetting vanwege een slecht geconsolideerde
ondergrond. De zettingen worden niet beïnvloed door maaivelddalingen en peildalingen in de omgeving.
In Driebruggen liggen een aantal bebouwingslinten(Driebruggen, Waarder) die in de laatste landinrichting
in hoogwatervoorzieningen zijn gelegd. Enkele liggen op de oeverwallen van de Hollandsche IJssel zoals
Herkendorp.
September 2012, versie 2.3
- 52 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Figuur 6.2 belangen Gouwe Wiericke
Ontwikkelingen lange termijn
Gouwe Wiericke West (Tempelpolder, Polder Steekt, Reeuwijkse Polder en Bloemdaler Polder)
Onder een groot deel van het gebied ligt ongerijpte zeeklei. De relaties tussen verschillende o.a. de
Tempelpolder en de naastgelegen hoger gelegen polders via het grondwater is beperkt en zal naar
verwachting niet toenemen. Maaivelddaling en peilaanpassing werken daarom maar beperkt door in
veranderingen in kwel en wegzijging in de naastgelegen peilvakken. De ontwikkeling in deze polders is
daarom vooral gericht op het doorzetten van het huidige beleid en het streven naar een zo klein mogelijke
drooglegging op termijn voor de landbouw.
In Polder Bloemendaal is de inzet om de huidige situatie te behouden en hier natte veenweidenatuur te
realiseren.
In het hele gebied (Gouwe Wiericke) is gezien de ligging ruimte en aandacht voor ontwikkeling in relatie
met de stad zoals recreatie, stadslandbouw wat een bijdrage kan leveren aan de financiering van een zo
klein mogelijke drooglegging van de landbouw.
Reeuwijkse Plassen
Vanuit maaivelddaling wordt in dit gebied vooral ingezet op een zo klein mogelijke drooglegging voor de
landbouw. Bij de ontwikkeling van polder Abessinië wordt ingezet op vermindering van de drooglegging in
combinatie met onderwaterdrains. Maar kan ook aandacht worden besteed aan de nabijheid van de EHS
en de stad door aandacht voor natuur en recreatie. Ook kan gedacht worden aan een ontwikkeling
vergelijkbaar met boerderij Oukoop. De EHS wordt in gebied verder afgerond ook naar het noorden toe.
Driebruggen
Landbouw blijft de belangrijkste functie. Maaivelddaling lift hier mee met ontwikkelingen in de landbouw.
Om de maaivelddaling te vertragen wordt met het basisrecept landbouw ingezet op een vermindering van
de drooglegging met gebruik van onderwaterdrains. Hiermee wordt de maaivelddaling vertraagd maar kan
een duurzame landbouw nog plaatsvinden.
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 53 -
DHV B.V.
De bebouwingslinten zijn in dit gebied niet gevoelig voor maaivelddaling door de ligging in aparte
peilvakken. Op termijn zal de fundering indien deze van voor 1950 is toch vervangen moeten worden.
6.3
Ruimtelijke strategie 2030 en uitwerking 2015
Ruimtelijke strategie 2030
De Ruimtelijke Strategie voor de Gouwe Wiericke is als volgt (zie figuur 4.3):

(landbouw) Gebieden waar maaivelddaling geen (groot) probleem is. Dit zijn gebieden die niet
direct belang hebben bij het vertragen van de maaivelddaling. De gebieden liften mee met
maaivelddaling, onder andere door functieveranderingen en het optimaliseren van de bedrijfsvoering.
o Voor het Natura2000 gebied binnen de Reeuwijkse Plassen is er geen directe relatie met
maaivelddaling en veenafbraak, mede doordat het gebied is losgekoppeld van landbouwgronden.
Er worden geen verdere maatregelen nodig geacht die verband houden met maaivelddaling.
o Er blijken geen directe relaties aanwezig tussen maaivelddaling en zettingschade in het stedelijke
gebied. De zettingschade van gebouwen en infrastructuur hangen vooral samen met
bovenbelasting. Ook dit belang vraagt niet om extra aandacht voor maaivelddaling in de
naastgelegen gebieden.
o De lintbebouwingen in de Gouwe Wiericke zijn veelal goed gefundeerd en liggen grotendeels al
binnen een hoogwatervoorziening. Op termijn kan vervanging van houten palen (vooral buiten
hoogwatervoorziening) nodig zijn, daarnaast dient rekening worden gehouden met het opnieuw
inrichten van een (duurzamere) hoogwatervoorziening. Deze maatregelen staan los van de wens
om maaivelddaling verder te remmen.

Gebieden met gecontroleerde maaivelddaling (vanwege kwetsbaarheid bodem of lokale
belangen). In verschillende gebieden (oa Polder Bloemendaal, Tempelpolder en Abessinië) wordt
ingezet op een duurzame landbouw met accent op gecontroleerde maaivelddaling.
o In de Tempelpolder en omgeving zijn diverse ontwikkelingen gaande richting duurzame
landbouw. Hiermee kan op termijn maaivelddaling verder worden gecontroleerd en een toename
van de brakke kwel worden verminderd. De chloridengevoelige boomteelt is Boskoop is voor een
groot deel aan omgeschakeld naar een andere waterbron en wordt op termijn ook steeds minder
afhankelijk van de boezem. In deze polder haakt het tegengaan van maaivelddaling aan op
ontwikkelingen in de duurzame landbouw.
Uitwerking 2015
Duurzame landbouw met accent op gecontroleerde maaivelddaling
De Gouwe Wiericke blijft een landbouwgebied. Het accent verschuift van het maximaal remmen
maaivelddaling naar gecontroleerde maaivelddaling. Extra aandacht wordt besteed aan het verkleinen van
de drooglegging, stimuleren inzet van onderwaterdrains en een optimalisatie van de agrarische
bedrijfsvoering. In de gebieden met ‘gecontroleerde maaivelddaling’ wordt de verbouw van maïs zo veel
mogelijk tegengegaan.
Maatregelen
1) Belangrijkste maatregel is dat in het gehele gebied wordt ingezet op een kleinere drooglegging door
de landbouw, mede door de inzet van onderwaterdrains. Hiermee wordt de maaivelddaling vertraagd
maar kan een duurzame landbouw nog plaatsvinden. Afhankelijk van de huidige drooglegging wordt
daarbij anders ingezet. De snelheid waarmee dit gebeurt, hangt af van de functies. In Polder
Bloemendaal en Abessinië kan daarbij een sneller traject worden ingezet passend bij de EHS
doelstellingen c.q. de ombouw naar een natuurboerderij.
September 2012, versie 2.3
- 54 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
2)
Voor de Tempelpolder is inzet van onderwaterdrains minder geschikt. Hier kan nog gekeken worden
naar de mogelijkheden voor peilopzet in combinatie met de ontwikkeling van een meer op natuur
gerichte landbouw.
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 55 -
DHV B.V.
7
KRIMPENERWAARD
7.1
Gebiedskenmerken
Ligging en gebruik
De Krimpenerwaard is een open veenweidelandschap gelegen op dikke veenpakketten. De voornaamste
functies in het gebied zijn melkveehouderij en weidevogelgebied. In de Krimpenerwaard is (lint)bebouwing
en infrastructuur aanwezig, deels gefundeerd (veelal staal) en minder goed gefundeerd.
Bodemopbouw en ondergrond
Aan de randen ligt plaatselijk rivierklei gevolgd door een smalle zone met weideveengronden met een
kleidek. Het grootste centrale deel van de polder wordt ingenomen door koopveengronden (bijlage 2b).
Plaatselijk zijn deze veenpakketten nog tot 6-7 meter dik en ze nemen naar de randen in dikte af. In de
ondergrond komen zandbanen voor. Meestal zijn deze meer dan 5 meter onder maaiveld gelegen, maar
plaatselijk liggen ze dichten bij het oppervlak (zie figuur 7.1). Plaatselijk liggen deze binnen 4 meter van
het oppervlak.
Figuur 7.1 ligging van zandbanen (bron: Grontmij, 2006).
Kwel, wegzijging en waterkwaliteit
Het grootste deel van de Krimpenerwaard kent weinig kwel of wegzijging. Deze zone wordt als
intermediaire zone aangeduid. Wegzijging komt mogelijk voor aan de noordzijde omdat hier water inzijgt
richting de veel dieper gelegen Noordplaspolder. Andere kwel en wegzijgingskaarten laten vooral hier
meer kwel zien, als gevolg van de gemiddeld lagere ligging van de peilvakken in dit deel van de polder.
September 2012, versie 2.3
- 56 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Ook grondwaterwinning leidt plaatselijk tot wegzijging. Lichte kwel dan wel wegzijging kan ook het gevolg
zijn van verschillen in peilen tussen verschillende peilvakken. De diepst gelegen peilvakken vertonen kwel.
Het patroon van kwel en wegzijging verschilt afhankelijk van de bron, soms zijn dat gemeten waarden,
maar vaak de berekende waarden van een grondwater model.
In de Krimpenerwaard ligt een 6-tal KRW-waterlichamen. De waterkwaliteit is beschreven in een aantal
KRW-factsheets (bron: krw-factsheets). Over het algemeen is de fysisch chemische toestand matig of
zelfs ontoereikend. De aanwezige flora-, (macro)fauna- en vissoorten scoren onvoldoende, meestel
ontoereikend en soms slecht. De waterkwaliteit is een aandachtspunt, vooral het gehalte aan fosfaat is
veel hoger dan de norm en vormt een probleem bij het behalen van waterkwaliteitsdoelstellingen. De hoge
fosfaatgehaltes hangen waarschijnlijk in hoofdzaak samen met historische bemesting en daarmee
aanrijking van de wortelzone.
Maaiveldligging, peilvakken en drooglegging
De maaiveldhoogte binnen de Krimpenerwaard varieert enkele decimeters tussen de verschillende
peilvakken, ondanks de vele eeuwen die de maaivelddaling al gaande is (bijlage 2a). Dit komt mogelijk
doordat aan de randen bredere zones met rivierklei ontbreken. Het gehele gebied heeft daarom te kampen
met maaivelddaling. Ook binnen de peilvakken zijn de verschillen in maaiveldhoogte orde enkele
decimeters. Plaatselijk komen veel hogere percelen voor, waarschijnlijk het resultaat van ophoging met
bagger.
De drooglegging is orde grootte 40 à 50 cm (bijlage 2c). In enkele peilvakken is dat gemiddeld iets minder,
zoals de peilvakken in de noordelijke rand. Ook de verschillen in drooglegging zijn beperkt.
Figuur 7.2. Maaivelddaling (uit Waterkansenkaart Krimpenerwaard, bron: Grontmij, 2006).
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 57 -
DHV B.V.
Maaivelddaling
Ten behoeve van het gebiedproces Krimpenerwaard is gekeken naar de actuele maaivelddaling over de
laatste 20 jaar. In figuur 6.2 is de gemeten maaivelddaling weergegeven. Daarnaast is door Alterra ook
voor de Krimpenerwaard een analyse uitgevoerd om de berekende maaivelddaling vast te stellen (Bijlage
2e)
De berekende maaivelddaling laat een ander beeld zien dan de gemeten maaivelddaling. Er loopt een
duidelijke grens tussen de koopveengronden en de weideveengronden. Op de kaart met gemeten
waarden is dit onderscheid in bodemtypen niet zichtbaar. Over het gehele gebied komen grotere en
kleinere maaivelddalingen voor dan berekend. Het patroon is grillig en fijnschalig. Vooral in de rand zijn de
gemeten maaivelddalingsnelheden veel groter dan berekend. Enkele diepgelegen peilvakken in de
noordelijke rand in het noordwesten van de Krimpenerwaard springen in beide kaarten naar voren.
Er is een recent peilbesluit voor de Krimpenerwaard, ook hierin worden maaivelddalingen genoemd die
sneller gaan aan de rand dan op de kaart met de berekende maaivelddaling. Vooralsnog wordt in het
peilbesluit overal de maaivelddaling gevolgd, ook in die gebieden waarvoor een functiewijziging is
voorgesteld.
7.2
Belangen en ontwikkelingen
Belangen
In de Krimpenerwaard staat het behoud en ontwikkeling van de landbouw en ontwikkeling van natuur
centraal.
Door het gebied loopt een brede zone die is aangewezen als EHS voor de ontwikkeling van natuur. De
natuur doelstelling in dit gebied is die van plas, dras (dotter) en weidevogel (grutto). In het verleden is ook
sprake geweest van een nattere variant (Otter) in combinatie met de ontwikkeling van de Groene
Ruggengraat. De otter en dotter varianten zijn gebaat bij geen/ beperkte maaivelddaling.
Van de geplande 2500 hectare in de Krimpenerwaard is binnen de EHS begrenzing ongeveer 1600
hectare verworven en buiten het geplande gebied ongeveer 800 hectare (bijlage 3a). De EHS is gelegen
in de diepste delen van de polder waar ook de grootste maaivelddaling optreedt. Op dit moment is er bijna
120 miljoen euro geïnvesteerd in de aanleg van nieuwe natuur, 80 miljoen voor het verwerven van de
gronden en 36 miljoen voor de (waterhuishoudkundige) inrichting van het systeem. Volgens de
verschillende maaivelddalingskaarten liggen de aangekochte en ingerichte gronden in de meest
dalingsgevoelige gebieden.
Een groot deel van de Krimpenerwaard is aangewezen als weidevogelgebied, maaivelddaling is hiervoor
geen probleem en ook de veenafbraak niet.
De Krimpenerwaard is op dit moment vooral in gebruik als landbouw gebied, melkveehouderij. Ook voor
de landbouw is maaivelddaling niet direct een aandachtspunt.
De Krimpenerwaard is een open veenweidelandschap. Er wordt vanwege maaivelddaling op de
middellange en lange termijn geen verandering in het landschapsbeeld verwacht vanwege de
maaivelddaling behalve aan de randen waar dunnere veenpakketten zijn gelegen.
Er is lokaal sprake van zettingschade bij gebouwen en lintbebouwing en enkele wegen in het gebied.
Deze hebben echter geen relatie met maaivelddaling en peilaanpassingen.
September 2012, versie 2.3
- 58 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Figuur 7.3 belangen Krimpenerwaard
Ontwikkelingen
Gezien de investeringen die zijn gedaan in de ontwikkeling van de EHS en de aanleg van een gescheiden
watersysteem van natuur en landbouw blijft de ambitie om de EHS te realiseren overeind staan. Hiervoor
zijn twee stappen denkbaar. In eerste instantie wordt ingezet op volledige realisatie van de EHS door
ruiling van gronden. Indien dit niet haalbaar is, wordt in gezet op de beperktere realisatie van de EHS en
aandacht voor remmen maaivelddaling buiten de EHS.
Stabiliteit van de primaire kering
De primaire keringen aan de noordelijke zijde van de Krimpenerwaard ligt dicht tegen het koopveen en
weideveen aan. Dit is ook het gebied dat nu al laag ligt en het meest gevoelig is voor maaivelddaling en
waar in de toekomst lokale maatregelen te verwachten zijn. Dit gebied ligt nu nog in de EHS. Het is
wenselijk deze nog verder richting de rand aan te wijzen. In de stabiele rand wordt de inzet van
onderwaterdrains met subsidie gestimuleerd. Voor Krimpenerwaard vormt ‘gecontroleerde’ maaivelddaling
aanleiding om de EHS juist dicht tegen de bestaande bebouwing langs de Oude Rijn te plaatsen. Voor het
overige deel van de voormalige groene ruggengraat vormt maaivelddaling geen reden voor een
heroverweging.
Realisatie volledige EHS door ruiling
Omdat de EHS is gepland in de diepste delen van de polder waar ook verhoudingsgewijs veel
maaivelddaling optreedt, gaat de voorkeur uit naar volledige realisatie van deze EHS. Dit is gunstig voor
het inzetten op de meer natte natuurdoelstellingen en het bereiken van plas-dras situaties, natte
(schraal)graslanden en optimale weidevogelgebieden. Het omvormen tot een vochtig en nat
veenweidegebied zal de maaivelddaling remmen. Na 50 jaar kan het verschil orde 25 tot 50 centimeter
bedragen. Dit hoeft overigens geen probleem te zijn. Men kan de natste delen zoveel mogelijk aan de rand
van de EHS plannen, waardoor ze ook als hydrologische bufferzone werken.
Dit betekent dat de verworven 800 hectare buiten de EHS worden uitgeruild met de gronden binnen de
begrenzing zodat een aaneengesloten natuurgebied ontstaat.
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 59 -
DHV B.V.
De landbouw buiten de EHS zal zich ontwikkelen tot een goede, toekomstgerichte agrarische structuur in
de blijvende landbouwgebieden. In de landbouwgebieden van de Krimpenerwaard wordt ingezet op de
ontwikkeling van een duurzame landbouw met accent op maaivelddaling. In alle landbouwgebieden wordt
op de lange termijn gestreefd naar een kleinere drooglegging (40 cm-mv) in combinatie met
onderwaterdrains. Het tempo waarmee dit kan worden gerealiseerd hangt daarbij af van het nemen van
vrijwillige maatregelen in de landbouw.
Een aandachtspunt is het verbouwen van maïs omdat de bewerking van het land kan leiden tot een
versnelde maaivelddaling als gevolg van een grotere drooglegging, open scheuren grond en bemesting.
Problemen met zettingsgevoelige objecten in lintbebouwing zijn zeer plaatselijk en worden op de meeste
plaatsen al tegengegaan met een hoogwatervoorziening. Binnen een hoogwatervoorziening kan nog
steeds sprake zijn van maaivelddaling, vooral als sprake is van wegzijging. Dit wordt o.a. verwacht aan de
randen van de Krimpenerwaard vanwege de aantrekkende werking van de Zuidplaspolder. Op termijn
krijgen de meeste hoogwatervoorzieningen te maken met wegzijging. Op termijn zullen de houten palen
altijd vervangen moeten worden door betonnen koppen ( zie hoofdstuk 3).
Een verbetering van de waterkwaliteit is alleen mogelijk in combinatie met een optimalisatie van
bemesting en bodembeheer. In natuurgebieden is verbetering van de waterkwaliteit mogelijk in
landbouwgebieden wordt dit een stuk lastiger door bemesting en bewerking van de bodem.
7.3
Ruimtelijke strategie 2030 en uitwerking 2015
Ruimtelijke Strategie 2030
De ruimtelijke strategie voor de Krimpenerwaard bestaat uit:

Gebieden met gecontroleerde maaivelddaling, vanwege kwetsbare bodem of lokale belangen:
o In het gebied direct tegen de waterkering (Hollandse IJssel) wordt maaivelddaling gecontroleerd
vanwege de primaire waterkering die hier direct achter ligt. Dit deel van de Krimpenerwaard is het
gevoeligst voor maaivelddaling en is daarnaast aangewezen als EHS (natuurontwikkeling).
o De rest van de EHS wordt eveneens aangewezen als gebied met inzet op gecontroleerde
maaivelddaling. Hier lift het beperken van de maaivelddaling mee met de voorziene
functieverandering (landbouw  natuur). Er is geen aanleiding om de begrenzing van de EHS te
wijzigen. Mogelijk kan worden overwogen om bij de inrichting van de EHS de minst
droogtegevoelige functies aan de buitenzijde te plaatsen in plaats van andersom.
o Lokaal komt er bebouwing voor die van voor 1950 is of nog niet binnen een
hoogwatervoorziening is gelegen. Waarschijnlijk is het vervangen van de houten fundering
hiervoor op termijn de beste oplossing. Eventueel kan hiervoor een subsidieregeling worden
overwogen.

(landbouw) Gebieden waar maaivelddaling geen (groot) probleem is: Hier staat de ontwikkeling
van een duurzame landbouw centraal. De gebieden liften mee met maaivelddaling, onder andere door
functieveranderingen en het optimaliseren van de bedrijfsvoering. Het initiatief ligt niet bij de overheid.
Uitwerking 2015
Duurzame landbouw met accent op maaivelddaling
De gehele Krimpenerwaard is een gebied met aandacht voor het verkleinen van de drooglegging en een
aangepaste agrarische bedrijfsvoering om de maaivelddaling te vertragen.
Het tegengaan van verbouw van mais in de gehele Krimpenerwaard blijft van kracht.
September 2012, versie 2.3
- 60 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Gedacht wordt aan de volgende maatregelen en acties:

Het uitruilen van gronden zodat een zo volledige EHS ontstaat binnen de oorspronkelijke
begrenzing.

Voor de landbouwgronden wordt ingezet op duurzame landbouw plus. Dit houdt in dat de inzet
van onderwaterdrains wordt gestimuleerd. Wel dient nader onderzoek uit te wijzen waar sprake is
van kwel en wegzijging in de percelen zelf en bij hoeveel kwel inzet van onderwaterdrains nog
toelaatbaar is. Het onderzoek van oa Vermaat et al. (2012) laat een positief resultaat zien. De
inzet van onderwaterdrains om maaivelddaling te controleren lijkt een succesvolle maatregel.

Gekoppeld aan het de inzet van onderwaterdrains wordt aanbevolen om onderzoek te doen naar
de huidige variatie in bedrijfsvoering bij hogere peilen, zoals die al op meerdere plaatsen in het
gebied voorkomen. Het gaat om het bestuderen van praktijksituaties.
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 61 -
DHV B.V.
8
ALBLASSERWAARD
8.1
Gebiedskenmerken
Ligging en gebruik
De Alblasserwaard wordt aan de noord- en zuidzijde begrensd door de Lek en Merwede. Landschappelijk
zijn er grote overeenkomsten met de Krimpenerwaard, een open veenweidelandschap met
(lint)bebouwing. Het landgebruik is meer dan in de Krimpenerwaard gericht op productielandbouw. De
Alblasserwaard is in de jaren 80/90 in de landinrichting geweest, waarbij de nadruk op landbouw is gelegd.
Centraal in de Alblasserwaard is een stukje natuur aanwezig.
Figuur 8.1. Ligging van zandbanen op verschillende diepte. Rood is ondiep, gevolgd door blauw en
groen (bron: Berendsen & Stouthamer, 2001)
Bodemopbouw en ondergrond
De Alblasserwaard ligt grotendeels op veen. Centraal in het gebied ligt een groter gebied met koopveen
vergelijkbaar met de Krimpenerwaard met daarom heen een zone met weideveengronden (bijlage 2b).
Aan de randen langs de rivieren en bij Papendrecht liggen rivierkleigronden en zeekleigronden. In de
ondergrond liggen zandbanen, vergelijkbaar met de situatie in de Krimpenerwaard. Ook hier liggen de
meeste zandbanen meer dan 4 meter onder het oppervlak (zie figuur 8.1). Het grootste deel van de
bebouwing ligt op de stabielere ondergrond. Lokaal liggen wegen en bebouwing in zettingsgevoelige
gebieden, het merendeel is gefundeerd (op staal).
Kwel, wegzijging en waterkwaliteit
September 2012, versie 2.3
- 62 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
In de Alblasserwaard is sprake van beperkte kwel. Lokaal en met name in het oosten van het gebied wordt
de stijghoogte bepaald door drinkwaterwinning, hier is geen sprake van kwel maar van lichte wegzijging.
Ten westen van Nieuw-Lekkerland is ook sprake van wegzijging, dit deel van het gebied ligt ook duidelijk
hoger dan de rest van de Alblasserwaard.
De waterkwaliteit in de Alblasserwaard is voor wat betreft waterplanten en nutriënten onvoldoende. De
(KRW) oppervlaktewateren hebben vooral te maken met te hoge fosfaatconcentraties vanwege de
eeuwenoude landbouw die er plaatsvindt. De waterkwaliteit in de Alblasserwaard is vergelijkbaar met de
Krimpenerwaard vanwege het landbouwkundige gebruik. Een verbetering van de waterkwaliteit is alleen
mogelijk in combinatie met een optimalisatie van bemesting en bodembeheer.
Maaiveldligging, peilvakken en drooglegging
Maaiveldhoogtes in de Alblasserwaard variëren van 0,5 à 1 m beneden NAP in het oosten tot 1,5 à 2 m
beneden NAP in het westen. Lokaal ligt het maaiveld door de aanwezige lintbebouwingen en oeverwallen
wat hoger.
Op de kaart in bijlage 2c is te zien dat peilvakken onderling maar weinig van elkaar schelen in
hoogteligging. De grootste drooglegging komt voor in de peilvakken aan de rand, die ook deels op
rivierklei zijn gelegen. Ook zijn enkele oude rivierlopen duidelijk herkenbaar in het landschap, duidelijker
dan in de Krimpenerwaard. Veel van deze oude lopen zijn ook oude ontginnings- en bebouwinglinten. De
gemiddelde drooglegging in het midden van het gebied is 50 tot 60 cm. Binnen de peilvakken is sprake
van beperkte verschillen in drooglegging. De gemiddelde drooglegging (streefwaarde) ligt in de orde van
60 cm. De drooglegging is daarmee gemiddeld ongeveer 10 cm meer dan in de Krimpenerwaard.
De meeste hoogwatervoorzieningen zijn in de laatste decennia aangelegd of uitgebreid. Het peilverschil
met de omliggende peilvakken is daarom op de meeste plaatsen beperkt, ongeveer 10 cm of meer. Maar
er komen ook peilverschillen van meer dan 1 meter voor.
Verder kunnen de praktijk peilen tot 10 cm hoger zijn dan de peilen uit het peilbesluit. Ook dit is weer van
invloed op de (voorspelling van de) maaivelddaling.
Figuur 8.2. Gemiddelde verandering in water peilen, vooral door peilaanpassing in de periode 19962007 (Bron: Berbee 2008).
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 63 -
DHV B.V.
Maaivelddaling
Voor de Alblasserwaard is recent onderzoek verricht naar de opgetreden maaivelddaling. Daartoe zijn
duizenden metingen verricht. Deze zijn vergeleken met oudere meetwaarden. De gemeten maaivelddaling
laat een grote variatie over de polder en binnen de peilvakken zien.
De peilaanpassingen die de laatste jaren zijn gedaan zijn veel groter dan de berekende maaivelddaling
per jaar. Dit kan deels samenhangen met recente peilaanpassingen, waardoor er sprake is van een vrij
grote drooglegging. De peilaanpassingen en gemeten maaivelddalingen komen niet overeen met de
berekende waarden. Net als in de Krimpenerwaard is het onderscheid tussen koopveen en weideveen niet
duidelijk herkenbaar.
8.2
Belangen en ontwikkelingen
Belangen
Landbouw is en blijft in de Alblasserwaard de belangrijkste functie ook op de lange termijn.
De Alblasserwaard is een open veenweidelandschap. Ook voor dit gebied geldt dat er op de meeste
plaatsen op de middellange en lange termijn geen verandering in het landschapsbeeld wordt verwacht
vanwege maaivelddaling. Mogelijk dat plaatselijk rekening moet worden gehouden met dunnere
veenpakketten en ondiep gelegen zandbanen, deze komen mogelijk ook nog centraal in het gebied met
koopveen voor.
In de Alblasserwaard komen nog percelen voor met hoge dichtheden aan broedvogels. De meeste
weidevogels zijn sterk achteruitgegaan. Er zijn nog in de orde van 500 broedparen grutto’s, dit aantal is
vergelijkbaar met de Krimpenerwaard. Vooral het aantal broedende ganzen is de laatste tijd toegenomen
en vormt in de toekomst een mogelijk nog groter probleem. Voor de weidevogelgebieden is de
maaivelddaling geen probleem en ook de veenafbraak niet. Het verbouwen van maïs en andere
veranderingen in het landschap (aanplant, nieuwbouw, etc) echter wel.
In de Alblasserwaard liggen 2 belangrijke bestaande natuurgebieden die de status Natura2000 hebben,
Boezems van Kinderdijk en Donkse Laagte. De Boezems van Kinderdijk is een moerasgebied met daarin
de bekende molens. Het gaat in dit gebied vooral om het behoud van de moerasbroedvogels zoals de
purperreiger, snor, blauwborst en de bruine kiekendief. De Donkse Laagten is een Vogelrichtlijngebied in
de Alblasserwaard, dat bestaat uit vochtige en natte graslanden. Het gebied is van betekenis als
foerageergebied en slaapplaats voor de Kolgans, die zowel in het gebied zelf als in de omgeving naar
voedsel zoekt. Als weidevogelgebied heeft het gebied vooral een regionale betekenis. In botanisch opzicht
zijn de aanwezige Dotterbloemhooilanden en het Blauwgrasland van betekenis.
Het bodemarchief is een onderwerp waarmee plaatselijk rekening dient te worden gehouden. Er zijn in de
Alblasserwaard enkele ondiep gelegen zandbanen. Enkele daarvan zijn nu al zichtbaar in het landschap.
Mogelijk dat de directe omgeving van de oude lintbebouwingen nog de meeste aandacht verdient. Daar
waar oude lintbebouwing binnen een hoogwatervoorziening is gelegen, wordt het bodemarchief al extra
beschermd.
Lokaal is sprake van zettingschade bij gebouwen (vooral vóór 1950) en enkele wegen in het gebied. De
lintbebouwing ligt grotendeels in een hoogwatervoorziening, maar hierbinnen kan nog steeds sprake zijn
van maaivelddaling, vooral als sprake is van wegzijging.
September 2012, versie 2.3
- 64 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Maaivelddaling leidt niet op dit moment niet tot grote problemen waar het gaat om waterbeheer. Ook op
de korte en middellange termijn worden geen problemen verwacht. Er is geen sprake van een
waterbergingsopgave. Een geringere drooglegging op termijn kan in combinatie met nieuwe KNMI
scenario’s mogelijk leiden tot een waterbergingsopgave.
Figuur 8.3 belangen Alblasserwaard
Ontwikkelingen
De landbouw in de Alblasserwaard kan zich blijven ontwikkelen tot een goede, toekomstgerichte en
duurzame landbouw. Er zijn plaatsen met een veel te grote of juist te kleine drooglegging, maar de meeste
daarvan zijn gekoppeld aan zandbanen en oeverwallen. Het is moeilijk om voor deze gebieden een hoger
peil in te stellen. In enkele peilvakken waar de drooglegging erg groot is, kennen al een wat hoger
praktijkpeil. Voor de landbouw in de Alblasserwaard wordt vooral vastgehouden aan het ‘basisrecept
landbouw’.
Een aandachtspunt is het verbouwen van maïs omdat de bewerking van het land kan leiden tot een
versnelde maaivelddaling als gevolg van een grotere drooglegging, open scheuren grond en bemesting.
Wat betreft de natuur zijn er wensen om in het gebied in Polder Nieuwlekkerland (laag gelegen gebied) te
ontwikkelen tot een bufferzone natuur als verbinding tussen de Boezems van Kinderdijk en Donkse
Laagten. Dit kan een combinatie zijn van plas-dras natuur, landbouw (boerderij Oukoop), recreatie. Door in
te zetten op voldoende natte omstandigheden kan de maaivelddaling hier extra vertraagd worden. In dit
gebied zijn echter geen specifieke belangen waarom dit zou moeten.
Problemen met zettingsgevoelige objecten in lintbebouwing zijn zeer plaatselijk en worden op de meeste
plaatsen al tegengegaan met een hoogwatervoorziening. Binnen een hoogwatervoorziening kan nog
steeds sprake zijn van maaivelddaling, vooral als sprake is van wegzijging. Op termijn zullen alle houten
palen worden vervangen door betonnen koppen.
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 65 -
DHV B.V.
8.3
Ruimtelijke strategie 2030 en uitwerking 2015
Ruimtelijke Strategie 2030
De Ruimtelijke Strategie voor de Alblasserwaard is als volgt (zie figuur 4.3):

(landbouw) Gebieden waar maaivelddaling geen (groot) probleem is.
o In diverse landbouwgronden is maaivelddaling geen groot probleem. Dit betekent dat door de
overheid niet (actief) wordt ingezet op het beperken van de maaivelddaling. Particuliere
initiatieven (agrariërs) kunnen op zoek gaan mogelijkheden om de drooglegging op termijn te
beperken in combinatie met de ontwikkeling van een duurzame rendabele landbouw.
o Er komt beperkt lintbebouwing voor die van voor 1950 is of nog niet binnen een
hoogwatervoorziening is gelegen. Waarschijnlijk is het vervangen van de houten fundering
hiervoor op termijn de beste oplossing. Eventueel kan hiervoor een subsidieregeling worden
overwogen.

Gebieden met gecontroleerde maaivelddaling, vanwege kwetsbare bodem of lokale belangen:
o In het middengedeelte van de Alblasserwaard ligt het meest kwetsbare veen (gevoelig voor
maaivelddaling). In dit gebied wordt waar mogelijk de inzet van onderwaterdrains gestimuleerd.
o Centraal in de polder is natuur aanwezig. Dit zijn twee Natura2000 gebieden, namelijk Boezems
van Kinderdijk en Donkse Laagte. In beide gebieden gaat het om behoud van
moerasbroedvogels. Gecontroleerde maaivelddaling wordt toegestaan naar gelang de natuur hier
geen hinder van ondervindt.
Uitwerking 2015
Gedacht wordt aan de volgende maatregelen en acties:

In de Alblasserwaard wordt ruimte gegeven aan de landbouw.

Aanbevolen wordt om nader onderzoek te doen naar de huidige variatie in bedrijfsvoering bij hogere
peilen, zoals die al op meerdere plaatsen in de Alblasserwaard voorkomen. Het gaat om het
bestuderen van praktijksituaties.

In het voor maaivelddaling gevoelige centrale stuk van de Alblasserwaard wordt de inzet van
onderwaterdrains door de overheid gestimuleerd. Wel dient nader onderzoek uit te wijzen waar sprake
is van kwel en wegzijging in de percelen zelf en bij hoeveel kwel inzet van onderwaterdrains nog
toelaatbaar is. Recent onderzoek van Vermaat et al. (2012) laat zien dat onderwaterdrains in een
aantal praktijksituaties goed toepasbaar is.

Het ploegen en scheuren van de bodem en de verbouw van maïs wordt in kwetsbare veengebieden
tegengegaan.
September 2012, versie 2.3
- 66 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
Hieronder is aangegeven welke literatuur is geraadpleegd.
Hoofdstuk 1
Geen literatuur geraadpleegd
Hoofdstuk 2
Akker, J.J.H. van den, J. Beuving, R.F.A. Hendriks & R.J. Wolleswinkel, 2007a. Artikel 5510:
Maaivelddaling, afbraak en CO2 emissie van Nederlandse veenweidegebieden. Leidraad
Bodembescherming, afl. 83, Sdu, Den Haag, 32 p
Akker, J.J.H. van den, R.F.A. Hendriks & J.R. Mulder, 2007b. Invloed van infiltratiewater via
onderwaterdrains op de afbraak van veengrond; Helpdeskvraag HD2057 Onderwaterdrains van Drunen
1106. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1597 43 blz.
Akker, J.J.H. van den, P.C. Jansen en E.P. Querner, 2011. De huidige en toekomstige watervraag van
veengronden in het Groene Hart; Verkenning naar het effect van onderwaterdrains. Wageningen, Alterra,
Alterra-rapport 2142. 80 blz.
Berbee B. (2008). Rapportage betreffende analyse maaivelddaling1996 – 2007 Alblasserwaard. Fugro.
Bos E en T. Vogelzang (2008): MKBA Peilverandering Polder Zegveld. LEI-rapport 20202.
Bos, R. van den, J. van Huissteden en O. van de Plassche (2003) A model-based assessment of CO2 and
CH4 fluxen in coastal peatlands (Western Netherlands) for different climate and management scenarios;
in: R. van den Bos: Human influences on carbon fluxes in coastal peatlands, process analysis,
uantification and prediction: Thesis, Vrije Universiteit, pag 91-110.
Braakhekke W., Carlein Maka, Alphons van Winden (2009): Waterkwaliteitsverbetering Reeuwijkse
Plassen. Mogelijke oplossingen en krachtenveldanalyse. Bureau Stroming in opdracht van Adessium.
Schrier-Uijl, A.P., P.S. Kroon, P.A. Leffelaar, J.C. van Huissteden, F. Berendse & E.M. Veenendaal,
2010a. Methane emissions in two drained peat agro-ecosystems with high and low Agricultural intensity.
Plant Soil. Doi 10.1007/s11104-009-0180-1.
Dolman, A.J., P. Kabat, E.C. van Ierland, R.W.A. Hutjes (editors),(2000) Klimaatverandering en de functies
van het landelijk gebied. LNV Agenda Klimaat. Alterra-rapport 082.
Gerven, L.P.A. van, B. van der Grift, R.F.A. Hendriks, H.M. Mulder en T.P. van Tol – Leenders, 2011.
Nutriëntenhuishouding in de bodem en het oppervlaktewater van de Krimpenerwaard. Bronnen, routes en
sturingsmogelijkheden. Alterra-rapport 2220, Wageningen; 140 pp.
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 67 -
DHV B.V.
Gerven, L.P.A. van, R.F.A. Hendriks, J. Harmsen, V. Beumer en P.W. Bogaart, 2011. Nalevering van
fosfor naar het oppervlaktewater vanuit de waterbodem; Metingen in een veengebied in de
Krimpenerwaard. Alterra-rapport 2217; 54 pp
Grontmij, 2012. Kosten & baten van scenario’s voor Laag Holland. In samenwerking met APPM en RIGO.
Uitgevoerd in opdracht van Stuurgroep Laag-Holland. 50 pagina’s.
Hardeveld H. van, M. van der Schans, E.van der Werf, H. de Jong, J. de Putter, J. Hoekstra, 2011.
Doorontwikkeling GGOR HDSR. Rapport Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
Hendriks, D.M.D., A.J. Dolman, M.K. Van der Molen, en J. van Huissteden (2008)A compact and stable
eddy covariance set-up for methane measurements using off-axis integrated cavity output spectroscopy,
Atmospherical Chemistry and Physics 8, pag 431-443.
Hoogland, T., Van den Akker, J.J.H., Brus, D.J., 2011. Modeling the subsidence of peat soils in the Dutch
coastal area, Geoderma171-172 (2012) 92–97
Hope, D., S.M. Palmer, M.F. Billett e.a. (2004) Variations in dissolved CO2 and CH4 in a first-order stream
and catchment: an investigation of soil-stream linkages; in: Hydrological Processes 18 (17), pag 32553275.
Hoving, I.E., K. v. Houwelingen en Z. v.d. Vegte, 2008: Watergerelateerde maatregelen melkveehouderij
ter vermindering van de broeikasgasuitstoot op zand- en veengrond Rapport 129.
Hoving, I.E., G. André, J.J.H. van den Akker & M. Pleijter, 2008. Hydrologische en landbouwkundige
effecten van gebruik van ‘onderwaterdrains’ op veengrond. Rapport 102 Animal Sciences Group,
Wageningen UR, 68 blz.
Hoving, I.E., heden. Dynamisch hoog peil tegen verzakking op veengronden, heden. Wageningen
Universiteit. Onderzoeksnummer: OND1342724, looptijd 2010-2012.
Huiststeden, J. van , R. van den Bos (2003)Modeling the effect of water table management on CO2 and
CH4 fluxes from drained peatsoils. In: R.M. van den Bos Human influences on carbon fluxes in coastal
peatlands; process analysis, quantification and prediction. Thesis, Vrije Universiteit, p.67-90.
Jacobs, C.M.J., E.J. Moors & F.J.E. van der Bolt, 2004 Invloed van waterbeheer op gekoppelde
broeikasgasemissies in het veenweidegebied bij ROC Zegveld. Alterra-rapport 840.
Jansen, P.C., E.P. Querner & C. Kwakernaak, 2007. Effecten van waterpeil-strategieën in
veenweidegebieden. Een scenariostudie rond Zegveld. Alterra, Wageningen. Alterra-Rapport 1516.
Jansen, P.C., E.P. Querner & J.J.H. van den Akker, 2009. Onderwaterdrains in het veenweidegebied en
de gevolgen voor de inlaatbehoefte, de afvoer van oppervlaktewater en voor de maaivelddaling. Alterra
Wageningen UR, Alterra-rapport 1872. 53 blz
Jansen, P.C. & E.P. Querner, 2010. Behoud van het veenweidegebied door aangepast
peilbeheer. Landschap.
Jansen, P.C., R.F.A. Hendriks & C. Kwakernaak, 2010. Behoud van veenbodems door ander
September 2012, versie 2.3
- 68 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
peilbeheer; Maatregelen voor een robuuste inrichting van het westelijk veenweidegebied.
Wageningen, Alterra, rapport 2009,103 blz.;
Kekem A.J. (2004): Stikstofleverend vermogen van veengronden. Alterra rapport 965.
Kemmers R.H. & G.F. Koopmans, 2010. Het effect van toepassing van onderwaterdrains op interne
eutrofiering en veenafbraak; literatuuronderzoek. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1980, 68 blz.
Klein Goldewijk, K., J.G.J. Olivier, J.A.H.W. Peters, P.W.H.G. Coenen en H.H.J. Vreuls (2005)
Greenhouse Gas Emissions in the Netherlands 1990-2003. National Inventory Report 2005. RIVM-report
773201009/2005.
Klimaatwinst in Veenweidegebieden. Beheersopties voor het veenweidegebied integraalbekeken. IVM
rapport R-02/05.
Kuikman, P.J., J.J.H. van den Akker & F. de Vries, 2005. Emissie van N2O en CO2 uit organische
landbouwbodems. Alterra Wageningen UR, Wageningen, Alterra-rapport 1035-2, 66 blz.
Lamers, L.P.M., P.J.J. van den Munckhof, M. Klinge & J.T.A. Verhoeven, 2004. Verdroogd, vermest,
verstard en versnipperd; hoe moet dat nu met onze laagveenwateren? Een onderzoeksplan voor
systeemherstel. Overlevingsplan Bos & Natuur, pp: 109-168.
Langeveld, C.A., R. Segers, B.O.M. Dirks e.a. (1997) Emissions of CO2, CH4 a N2O from pasture on
drained peat soils in the Netherlands; in: European Journal of Agronomy 7 (1-3), pag 35-42.
Mulder, E.F.J. de, M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhoff en T.E. Wong, 2003. De ondergrond van
Nederland. - Wolters-Noordhoff, Groningen.
Pleijter, M., C.L. van Beek en P.J. Kuikman, 2012. Emissie van lachgas uit grasland op veengrond;
Monitoring lachgasfluxen op melkveeproefbedrijf Zegveld in de periode 2005 – 2009. Alterra-rapport 2116;
82 pp.
Pol-van Dasselaar A. van den, J.J.H. van den Akker, A. Bannink, C.L. van Beek, H.J.C. van Dooren,
M.H.A. de Haan, I.E. Hoving, P.J. Kuikman, F. Lenssinck, N. Verdoes (2011): Kansen voor een toolbox
voor het veenweidegebied Rapport 471.
Pol-Van Dasselaar, A. van den, M.L. van Beusichem, O. Oenema e.a. (1999) CH4 emissions from wet
grasslands on peat soil in a nature preserve; in: Biogeochemistry 44(2) pag 205-220.
ProvincieFryslan (2008):Funderingsproblematiek Fries veenweidegebied.
Provincie Zuid-Holland, 2011. Agenda landbouw. Vastgesteld door Provinciale Staten op 26 januari 2011.
Rienks, W.A. A.L. Gerritsen en W.J.H. Meulenkamp, 2002. Veenweidegebied in Fryslân – de effecten van
vier peilstrategieën. Alterra-rapport 989 en Alterra-rapport 989 bijlagen.
Smedink F. en J Langhout (2006). Riet voor Stro, Natuurstrooisel in de potstal. Louis Bolk Instituut.
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 69 -
DHV B.V.
Smolders, A.J.P., L.P.M. Lamers, E.C.H.E.T. Lucassen & J.G.M. Roelofs, 2003. Waterpeilregulatie: een
bron van aanhoudende zorg. H2O: 24, pp 17-19
Tolkamp W. C. van den Berg, G.Nabuurs en A.Olsthoorn (2006): Kwantificering van beschikbare biomassa
voor bioenergie uit Staatsbosbeheerterreinen. Alterra rapport 1380.
Veenendaal, E., O. Kolle, P. Leffelaar e.a. (2007) Land use dependent CO2 exchange and
Carbon balance in two grassland sites on eutrophic drained peat soils; in: Biogeosciences.
Vermaat, J., J. Harmsen, F. Hellmann, H. van der Geest, J. de Klein, S. Kosten, F. Smolders en J.
Verhoeven, 2012. Zwaveldynamiek in het West-Nederlandse laagveengebied. Met het oog op
klimaatsverandering. Uitgevoerd in opdracht van de Provincie Zuid-Holland. 83 pagina’s.
Vries F.de, R.Hendriks, R.Kemmers en R.Wolleswinkel. (2008): Het veen verdwijnt uit Drenthe. Alterra
rapport 1660.
Woestenburg, M (red), 2009. Waarheen met het Veen. Kennis over keuzes in het westelijk
veenweidegebied. Uitgave Landwerk, Wageningen.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Voorloper Groene Hart (2008)
www.toekomstgroenehart.nl/Mediatheek/Nieuwsarchief/Overige+downloads/62478.aspx
Stowa rapport (1994).Verwijdering van fosfaat uit oppervlaktewater. Evaluatie van in Nederland gebruikte
systemen.
Hoogheemraadschap van Rijnland (2005): Maatschappelijke Kosten en Baten van peilopzet in de Polder
Noordplas.
Het Gedeelde Land van de Randstad: historische ontwikkelingen.
Document PAS-analyse. Herstrategien voor de Nieuwkoopse Plassen en de Haeck.
Oriënterende notitie Beheerplan wegen. Gemeente Nieuwkoop (2007). Afdeling beheer openbare ruimte.
Hoofdstuk 3
Provincie Zuid-Holland (2011): Agenda landbouw
Provincie Zuid-Holland (2010) Structuurvisie
Hoofdstuk 4
Geen literatuur
Hoofdstuk 5-8
Zie literatuur hoofdstuk 2
September 2012, versie 2.3
- 70 -
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
September 2012, versie 2.3
- 71 -
DHV B.V.
COLOFON
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
LW-AF20121851
Opdrachtgever
Project
Dossier
Omvang rapport
Auteur
Bijdrage
:
:
:
:
:
:
Interne controle
Projectleider
Projectmanager
Datum
Naam/Paraaf
:
:
:
:
:
September 2012, versie 2.3
- 72 -
Provincie Zuid-Holland
Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
BA7959-102-100-102-100
72 pagina's
Bart-Jan Vreman, Jasper, Fiselier & Lyda Dik
Liezelotte Nagtegaal, Peter Westerink, Esther Kleinveld (allen DHV)
Lodewijk van Nieuwenhuijze (H+N+S), Jan van den Akker (Alterra)
Esther Kleinveld
Lyda Dik
Arjen van der Linde
September 2012
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Environment and Sustainability
Laan 1914 nr. 35
3818 EX Amersfoort
Postbus 1132
3800 BC Amersfoort
T (088) 348 20 00
F (088 348 28 01
E [email protected]
www.rhdhv.nl
DHV B.V.
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
LW-AF20121851
Klant vertrouwelijk
bijlage 0
-1-
DHV B.V.
BIJLAGE 1
Betrokken partijen
Cees Verdouw
Jantien Oostijen
Rob Ligtenberg
Linde Hofstra
Ton Drost
Jan Oostdam
Epke van de Werf
Harm Jansen
Dirk van der Eijk
Joop Kooijman
Erik de Haan
Ron Mes
Jan Strijker
Sieb de Jong
Ben Fisser
Dolf Kern
Ben Fisser
Erik Janssen
Gu Oude Essink
Ger de Lange
Jan van den Akker
Lyda Dik
Jasper Fiselier
Bart-Jan Vreman
Liezelotte Nagtegaal
Lodewijk van Nieuwenhuijze
bijlage 1
-2-
Provincie Zuid-Holland
Provincie Zuid-Holland
Provincie Zuid-Holland
Provincie Zuid-Holland
Waterschap Rivierenland
Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Dienst Landelijk Gebied
Provincie Zuid-Holland
Provincie Zuid-Holland
Provincie Zuid-Holland
Provincie Zuid-Holland
Provincie Zuid-Holland
Provincie Zuid-Holland
Provincie Zuid-Holland
Hoogheemraadschap van Rijnland
Provincie Zuid-Holland
Programmabureau Groene Hart
Deltares
Deltares
Alterra
DHV
DHV
DHV
DHV
HNS Landschapsarchitecten
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
LW-AF20121851
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
BIJLAGE 2
Systeemkaarten
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
LW-AF20121851
Klant vertrouwelijk
bijlage 2
-1-
DHV B.V.
Bijlage 2a
Hoogtekaart
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
LW-AF20121851
Klant vertrouwelijk
bijlage 2
-1-
DHV B.V.
Bijlage 2b
bijlage 2
-2-
Bodemkaart
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
LW-AF20121851
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Bijlage 2c
Peilvakken & drooglegging
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
LW-AF20121851
Klant vertrouwelijk
bijlage 2
-3-
DHV B.V.
bijlage 2
-4-
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
LW-AF20121851
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Bijlage 2d
Cultuurhistorie
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
LW-AF20121851
Klant vertrouwelijk
bijlage 2
-5-
DHV B.V.
Bijlage 2e
bijlage 2
-6-
Maaivelddaling huidig (berekend)
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
LW-AF20121851
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Bijlage 2f
Totale maaivelddaling G2100
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
LW-AF20121851
Klant vertrouwelijk
bijlage 2
-7-
DHV B.V.
Bijlage 2g
bijlage 2
-8-
Totale maaivelddaling W+2100
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
LW-AF20121851
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
BIJLAGE 3
Beleidskaarten provincie
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
LW-AF20121851
Klant vertrouwelijk
bijlage 3
-1-
DHV B.V.
Bijlage 3a
Ligging EHS en Natura2000
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
LW-AF20121851
Klant vertrouwelijk
bijlage 3
-1-
DHV B.V.
Bijlage 3b
bijlage 3
-2-
Agenda landbouw
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
LW-AF20121851
Klant vertrouwelijk
DHV B.V.
Bijlage 3c
Geschiktheid onderwaterdrains
Provincie Zuid-Holland /Klimaatverandering en maaivelddaling in veenweidegebieden
LW-AF20121851
Klant vertrouwelijk
bijlage 3
-3-
Download