A VUmc-compas toetsing Toets OefenCAT B1.2.3 2012 / Cursusafhankelijke toets Cursus Cursus B1.2.3 2012 Hersenen en zintuigen Cursuscoördinator prof.dr. H.J. Groenewegen / dr. R.J.P. Musters Gelegenheid Oefen CAT Toetsdatum Op Bb gezet 17 april 2012 Tijd 2 uur Plaats Aantal en type vragen MC vragen (meer-keuzevragen) Aantal versies Druk Toegestane hulpmiddelen Geen Studentinstructie geldig legitimatiebewijs klaarleggen controleer of er pagina’s ontbreken in de toets vul je studentnummer duidelijk in op het formulier met je potlood en kras NIET in het scanvakje linksboven alléén toetsbenodigdheden op tafel NIET eten en drinken en dus ook niet op tafel leggen mobiele telefoons uit en in de tas jassen en tassen ónder tafel of aan de zijkant van de zaal tijdens het eerste uur en het laatste half uur GEEN toiletbezoek vragen over de toets worden NIET beantwoord commentaren na afloop naar de JVC van je cursus fraude wordt bestraft Succes! OefenCAT B123 11-12 Hersenen en zintuigen Bachelor VUmc-compas 2010 Pagina 1 van 9 1 De lens van het oog is d.m.v. het ligamentum suspensorium Zinnii bevestigd aan: a a. het corpus ciliare b. de ora serrata c. de iris d. de sclera. 2 Bij bijziendheid (myopia) kunnen objecten in de verte niet scherp worden waargenomen, c omdat het brandpunt met een zo: a. rond mogelijke ooglens nog steeds voor het netvlies ligt b. rond mogelijke ooglens nog steeds achter het netvlies ligt c. plat mogelijke ooglens nog steeds voor het netvlies ligt d. plat mogelijke ooglens nog steeds achter het netvlies ligt. 3 Tijdens donkeradaptatie maken de fotoreceptoren in de retina: a a. meer rhodopsine-moleculen aan b. meer opsine-moleculen aan c. minder opsine-moleculen aan d. minder rhodopsine-moleculen aan. 4 c Op welke niveau’s bevindt zich de radiatio optica? a. A en B b. B en C c. C en D d. B, C en D OefenCAT B123 11-12 Hersenen en zintuigen Bachelor VUmc-compas 2010 Pagina 2 van 9 5 De volgende aandoeningen kunnen leiden tot amblyopie, behalve d a. scheelzien b. refractieverschil tussen beide ogen van meer dan 6 dioptrie c. troebeling hoornvlies, lens of glasvocht bij kinderen d. kleurenblindheid. 6 U test de gezichtsvelden van een patiënt en uw bevinding is dat deze patient aan het linker a oog het rechter gezichtsveld mist. Dit past bij een beschadiging van a. het laterale deel van het chiasma opticum b. het mediale deel van het chiasma opticum c. de linker tractus opticus d. de linker nervus opticus. 7 In het embryo ontwikkelen de cochlea en het labyrinth zich als volgt: c a. het labyrinth ontstaat uit een ectodermale placode, de cochlea uit de voordarm b. de cochlea ontstaat uit een ectodermale placode, het labyrinth uit de voordarm c. cochlea en labyrinth onstaan beide uit een ectodermale placode d. cochlea en labyrinth ontstaan beide uit de voordarm. 8 Vergelijk het trommelvlies met een schotelantenne. Het oppervlak van het trommelvlies dat d het geluid opvangt is gericht naar: a. mediaal, boven en voor b. mediaal, onder en achter c. lateraal, boven en achter d. lateraal, onder en voor. 9 Trillingen in het binnenoor worden aan het middenoor afgegeven via: b a. het ovale venster b. het ronde venster c. het helicotrema d. het atriplex. 10 Welke uitslag van de proef van Rinne past bij OME van het linker oor? c a. Rinne + links, + rechts b. Rinne + links, - rechts c. Rinne - links, + rechts d. Rinne - links, - rechts. 11 Informatie vanuit smaakpapillen op de tong bereikt de hersenen via de volgende hersenzenuwen: a. n. olfactorius, n. trigeminus en n. facialis b. n. facialis, n. glossopharyngeus en n. vagus c. n. glossopharyngeus, n. vagus en n. hypoglossus. OefenCAT B123 11-12 Hersenen en zintuigen Bachelor VUmc-compas 2010 Pagina 3 van 9 b b 12 U onderzoekt een patiënt en vindt het hierboven weergegeven patroon van uitval. U vraagt een MRI-scan aan om een beeld te krijgen van de lokalisatie en de uitbreiding van de laesie. Op deze scans is te zien dat er een halfzijdige laesie is van het ruggenmerg ter hoogte van het segment Th-10 aan de rechterzijde. Welk patroon van uitval past hierbij? a. vitale sensibiliteit en motoriek rechter been, gnostische sensibiliteit linker been b. gnostische sensibiliteit en motoriek rechter been, vitale sensibiliteit linker been c. vitale en gnostische sensibiliteit rechter been, motoriek linker been d. gnostische sensibiliteit rechter been, vitale sensibiliteit en motoriek linker been. 13 a De sinus rectus is gelegen in de aanhechting van a. de falx cerebri aan het tentorium cerebelli b. het tentorium cerebelli aan het schedelbot c. 14 de falx cerebri aan het schedelbot. Een van de eerste tekenen van een transtentoriële inklemming is een wijde, lichtstijve pupil. b Dit wordt veroorzaakt door een verstoring van de a. parasympathische vezels in de nervus opticus b. parasympathische vezels in de nervus oculomotorius c. sympathische vezels in de nervus oculomotorius d. sympathische vezels in de nervus opticus. OefenCAT B123 11-12 Hersenen en zintuigen Bachelor VUmc-compas 2010 Pagina 4 van 9 15 De vitale sensibele banen die vanuit het ruggenmerg opstijgen naar de thalamus, kruisen d de mediaanlijn ter hoogte van a. het mesencephalon b. de pons c. de overgang ruggenmerg – hersenstam d. het binnentreden in het ruggenmerg. 16 d Welke functies behoren bij de nervus glossopharyngeus? Dit is de innervatie van de a. aangezichtspieren en de sensibiliteit van de keelholte b. stembandspieren en de sensibiliteit van de keelholte c. pharynxspieren en de smaak van het voorste deel van de tong d. pharynxspieren en de smaak van het achterste deel van de tong. 17 De cirkel van Willis bevindt zich aan de basis van de hersenen en vormt anastomosen c tussen de beide arteriae carotes en de arteria basilaris. Welke arterieën moeten achtereenvolgens worden gepasseerd om van de arteria basilaris in de arteria carotis interna links te komen? a. arteria cerebri anterior en arteria communicans anterior b. arteria cerebelli superior en arteria cerebri posterior c. arteria cerebri posterior en arteria communicans posterior d. arteria communicans posterior en arteria cerebri posterior. 18 Welke sensibele modaliteiten worden gerekend tot de gnostische sensibiliteit? c a. pijn en temperatuurzin b. fijne tastzin en temperatuurzin c. propriocepsis en fijne tastzin d. propriocepsis en grove tastzin. 19 a Welk baansysteem verloopt via de capsula interna? a. tractus corticospinalis b. lemniscus medialis c. tractus spinothalamicus d. fasciculus longitudinalis medialis. 20 c Sensibele vezels komen het ruggenmerg binnen via de a. voorstreng b. achterstreng 21 c. achterwortel d. voorwortel. b De meeste vezels die het cerebellum verlaten projecteren naar a. de pons b. de thalamus c. het myelencephalon d. het ruggenmerg. OefenCAT B123 11-12 Hersenen en zintuigen Bachelor VUmc-compas 2010 Pagina 5 van 9 22 De flocculus en de nodulus (lobus flocculonodularis) van het cerebellum hebben een functie b bij a. de cognitie b. de oogbewegingen c. 23 de spraak. Hoekversnelling (o.a. bij rotatie) wordt geregistreerd in de: c a. ossiculus b. sacculus en utriculus c. 24 halfcirkelvormige kanalen. Als een gezonde proefpersoon met de ogen gesloten op een draaiende stoel zit en het c hoofd naar links vertraagd wordt, ontstaat a. een gladde oogbeweging b. een horizontale nystagmus naar links c. een horizontale nystagmus naar rechts d. een rotatoire nystagmus. 25 Tot een van de symptomen van BPPD behoort: c a. gehoorsvermindering b. misselijkheid c. draaiduizeligheid d. zweverigheid. 26 Spierspoeltjes bestaan uit: d a. intrafusale en elastische vezels b. intra- en extrafusale vezels c. alleen extrafusale vezels d. alleen intrafusale vezels. 27 Bij waarneming van de lichaamspositie hebben proprioceptoren in de nek b a. geen invloed b. een ondergeschikte rol c. de primaire rol d. alleen een rol onder pathologische omstandigheden. 28 Cervicale duizeligheid ontstaat door afwijkende informatie uit b a. alleen het evenwichtsorgaan b. alleen de proprioceptoren in de nek c. de proprioceptoren in de nek en de evenwichtsorganen d. de proprioceptoren in de nek en de visus. OefenCAT B123 11-12 Hersenen en zintuigen Bachelor VUmc-compas 2010 Pagina 6 van 9 29 U verricht neurologisch onderzoek bij een spastische patiënt, naar verwachting is/zijn de b a. reflexen aan de benen verlaagd b. reflexen aan de benen verhoogd c. spiertonus van de benen heel laag d. sensibiliteit van de benen gestoord 30 De EEGoscillaties tijdens de REM slaap zijn: b a. klein en langzaam b. klein en snel c. groot en langzaam d. groot en snel. 31 Ons geheugen voor feiten en gebeurtenissen (declaratief geheugen) wordt bevorderd door c de slaap. Welke slaapfase draagt het sterkst in positieve zin bij aan het declaratieve geheugen? a. oppervlakkige slaap b. REM slaap c. diepe slaap b 32 Bovenstaande tekening geeft een doorsnede van de grote hersenen weer. Welke structuren worden aangeduid door de pijlen 1 en 2? a. 1 - nucleus caudatus; 2 - mesencephalon b. 1 – nucleus caudatus; 2 - thalamus c. 1 – putamen; 2 – thalamus d. 1 – thalamus; 2 - mesencephalon. 33 Neurodegeneratieve aandoeningen zoals de ziekte van Parkinson en de ziekte van Alzheimer worden gekenmerkt door: a. geactiveerde oligodendrocyten b. demyelinisatie c. abnormale eiwitophopingen. OefenCAT B123 11-12 Hersenen en zintuigen Bachelor VUmc-compas 2010 Pagina 7 van 9 c 34 Stamcellen in de hersenen zijn het meest te vinden in: b a. de cortex b. de subventriculaire zone c. het ruggenmerg d. de pons. 35 Door welke structuur/structuren wordt de liquor cerebrospinalis uitgescheiden in het d veneuze bloed? a. foramen van Magendi b. plexus choroideus c. aqueductus cerebri d. villi arachnoidales. 36 De basale ganglia hebben een functie bij de organisatie en planning van motoriek en c gedrag. Deze functie komt tot stand via projecties van de basale ganglia naar de thalamus en vervolgens naar a. het cerebellum b. de primaire motorische cortex c. de prefrontale en premotorische cortex d. het ruggenmerg. 37 b De hippocampus heeft een functie bij geheugenprocessen. Voor het uitoefenen van deze geheugenfunctie is de hippocampus afhankelijk van directe verbindingen met de a. amygdala b. parahippocampale cortex c. 38 basale ganglia Dhr. Glas heeft last van uitstralende pijn van de nek en schouder rechts naar de ulnaire zijde van de rechter onderarm en hand. Ook blijkt hij aan dezelfde zijde een Horner syndroom te hebben. Zijn behandelend arts overweegt een laesie van het onderste deel van de plexus brachialis. Welke vraag kan zijn arts het beste aan de patiënt stellen om meer te weten te komen over de mogelijke oorzaak van zijn probleem? a. Rookt u? b. Hoeveel alcohol gebruikt u? c. Gebruikt u intraveneus drugs? d. Gebruikt u slaapmiddelen? OefenCAT B123 11-12 Hersenen en zintuigen Bachelor VUmc-compas 2010 Pagina 8 van 9 a 40 Dhr. Zilverentand loopt al jaren bij de huisarts wegens spanningshoofdpijn en bezoekt sinds b een jaar ook de maag-darm-lever-arts wegens maagklachten. Sinds een paar maanden heeft hij toenemend het gevoel op kussentjes te lopen en struikelt hij vaker. Bij neurologisch onderzoek is de gnostische sensibiliteit aan de benen verminderd. De tonus aan de benen is iets verhoogd. De reflexen aan armen en benen zijn opvallend hoog en beiderzijds verloopt de voetzoolreflex volgens Babinski. Het overige onderzoek is normaal. Het meest waarschijnlijk is er sprake van: a. syringomyelie b. gecombineerde strengziekte c. polyneuropathie d. frontaal meningeoom. 41 Dhr. Nouwen heeft thuis een acute hemiparese rechts en afasie gekregen. Een half uur a later is hij op de spoedeisende hulp. Met een CT-hersenen wordt een intracraniële bloeding uitgesloten. De beste behandeling voor de heer Nouwen is nu: a. intraveneuze trombolyse b. oraal of intraveneus aspirine c. zuurstof 100% 12 liter/minuut d. bloeddrukverhoging > 10 mm/Hg. 43 Een niet-grammaticale telegramstijl van spreken (zonder lidwoorden en bijvoeglijke c naamwoorden) duidt het meest waarschijnlijk op een a. globale (gemengde) afasie b. amnestische (anomische) afasie c. motorische (expressieve) afasie d. receptieve (sensorische) afasie. 45 De final common pathway van een delier is: a a. anticholinerge activiteit b. cytokinen in de hersenen c. verminderd oxydatief metabolisme van de hersenen d. het optreden van somatische ziekten, middelen intoxicatie en middelen onttrekking. 48 Bij het psychiatrisch onderzoek pleit tegen een delier: a a. een ongestoorde aandachtsfunctie b. het ontbreken van hallucinaties c. de afwezigheid van motorische onrust d. een ongestoorde oriëntatie in tijd. OefenCAT B123 11-12 Hersenen en zintuigen Bachelor VUmc-compas 2010 Pagina 9 van 9