25 februari 2017 Onderzoeken naar ME/cvs brengen de problemen met het autonome zenuwstelsel in verband met de hersenen Dr. Barnden van het National Centre for Neuroimmunology and Emerging Diseases (NCNED) van de Griffith University in Australië heeft fascinerend beeldvormend hersenonderzoek uitgevoerd naar ME/cvs. Gedurende de afgelopen zes jaren heeft Barnden resultaten gepubliceerd van een veelzijdig beeldvormend hersenonderzoek, dat magnetic resonance imaging (MRI) resultaten op twee manieren analyseerde. ME/cvs heeft een scala aan symptomen die mogelijk vandaan komen bij het centrale zenuwstelsel (vermoeidheid, pijn, beweging, manier van lopen, stimulus problemen, etc.) en het autonome zenuwstelsel* (vermoeidheid, pijn, slaap, darmproblemen, cognitie). Barnden’s unieke bijdrage was dat hij beide aan elkaar heeft gekoppeld door het identificeren van delen in de hersenen die de problemen in het autonome zenuwstelsel zouden kunnen veroorzaken. Studie uit 2011 De Essentie - - - Toegenomen verlies van grijze stof, wat in verband wordt gebracht met de duur van de vermoeidheid, suggereerde dat verlies van grijze stof in verloop van tijd bij ME/cvs versneld zou kunnen plaatsvinden. (Tijdens het verouderen verliezen we allemaal grijze stof.) Verminderde niveaus van de witte stof in de middenhersenen, suggereerde dat dit betrokken zou kunnen zijn bij de problemen met het autonome zenuwstelsel die worden aangetroffen bij ME/cvs. Andere clusters in de hypothalamus* en de hersenstam* suggereerde dat het centrale autonome netwerk beschadigd is bij ME/cvs. De schade lijkt plaats te vinden in de signaleringspaden die het netwerk met elkaar verbinden. De lage stressoren die worden gebruikt in de studie (zittend) suggereren dat Barnden kernproblemen heeft geïdentificeerd bij ME/cvs. De intramurale studie van het NIH zou in staat moeten zijn om op basis van Barnden’s bevindingen het onderzoek sterk verder uit te breiden. Barnden liet 50 ME/cvs patiënten en gezonde controles een MRI ondergaan en liet hen gedurende twee dagen een bloeddrukmeter en hartslagmeter dragen. Daarna bepaalde hij of de bloeddruk en de hartslagafwijkingen die hij vond, verband hielden met veranderingen in het functioneren van het hersenstam gebied. Alle metingen aan het autonome zenuwstelsel werden gedaan terwijl de patiënten plat lagen of zaten – om een rustsituatie zo dicht mogelijk te benaderen. Ook voldeed niemand van de ME/cvs patiënten aan de criteria voor het postureel orthostatisch tachycardie syndroom* (POTS) – dus zij vertoonden niet de grote problemen met het autonome zenuwstelsel die deze patiënten hebben. Het gebrek aan stressoren maakte deze studie nog interessanter. Veel studies gebruiken fysieke stressoren om de systemen van patiënten in een gewijzigde toestand te dwingen, waarin het gemakkelijker is om afwijkingen te vinden. Maar deze studies verwijderden deze stressoren en personen (POTS-patiënten) die meer kans hadden om problemen met het autonome zenuwstelsel te vertonen met opzet. Er werden geen verschillen gevonden in het totale hersenvolume van de grijze of witte stof bij ME/cvs, maar grotere terugvallen in grijze stof naar verloop van tijd bij de ME/cvs groep suggereerde dat zij sneller zouden kunnen verouderen (we raken allemaal hersenschors kwijt als we ouder worden). Veranderingen in het totale hersenvolume hielden echter geen verband met de ernst van de vermoeidheid ov andere symptomen. Een regressieanalyse vond een significante afname van het witte stof volume in de middenhersenen, wat in verband werd gebracht met de duur van vermoeidheid. Hoe langer een patiënt met ME/cvs vermoeid was geweest, hoe groter het verlies van de witte stof in de middenhersenen was. Dit zou veroorzaakt kunnen worden door een laag activiteitsniveau. Maar als dat hier het geval was, zou je verwachten dat de ernst van de vermoeidheid de bevindingen zou beïnvloeden. Dit omdat een verhoogde mate van vermoeidheid zou resulteren in een verminderde activiteit en daarom, volgens de inactiviteitshypothese, het hersenvolume zou verminderen. De ernst van de vermoeidheid had echter geen invloed op het volume van de witte stof in de hersenen. Het is geen verrassing dat de middenhersenen, vanwege hun locatie in het midden van de hersenen, zich bevinden in het midden van een enorm communicatienetwerk dat continu signalen verstuurt van één deel van de hersenen naar een ander deel. We weten nu dat zelfs simpele acties vereisen dat verschillende delen van de hersenen samenwerken. Schade aan de middenhersenen kunnen bijvoorbeeld het functioneren van het “centrale autonome netwerk” beïnvloeden dat bestaat uit de hypothalamus, de hersenstam en nog andere gebieden. De studie suggereerde dat de veranderde bloeddruk-hartslag metingen in feit verband hielden met een cluster in een deel van de middenhersenen, die het reticulair activatiesysteem (RAS) reguleert. Het RAS reguleert de activiteit van de cerebrale cortex en is een kanaal waardoor signalen van het autonome zenuwstelsel van de hersenen richting het lichaam passeren. Dat suggereert dat het verlies van witte stof dat Barnden vond, zou kunnen bijdragen aan problemen met het autonome zenuwstelsel en/of – omdat het RAS de prikkeling reguleert van de cerebrale cortex – de motorische en cognitieve activiteit zou kunnen beschadigen: d.w.z. bewegen en denken. De witte stof van de hersenen bestaat uit bloedvaten, vloeistof, gliacellen* en zenuwaxonen* – alles behalve de werkelijke zenuwcellen. Verder analyses suggereerden dat een verminderd aantal gliacellen de meest waarschijnlijke oorzaak is van het aangetroffen verlies van witte stof. Dit omdat gliacellen, als zij goed functioneren beschermend zijn. Een afname van gliacellen zou het vermogen van de hersenen om pathogenen af te kunnen weren, kunnen beschadigen. Studie uit 2015 Barnden deed verder onderzoek naar de relatie van de hersenen met de problemen bij het autonome zenuwstelsel die hij aantrof bij ME/cvs in zijn studie uit 2012. In deze studie vergeleek hij opnieuw de MRI’s van de twee groepen en voerde daarna regressieanalyses uit, gebruikmakend van de MRI resultaten en de metingen aan het autonome zenuwstelsel. Blijkbaar voegde Barnden – omdat hij delen van de hersenen onderzocht die de “stabiele toestand” bloeddruk reguleren – geen stressoren toe zoals staan, lopen of bewegen die andere studies gebruikten om de hersenen of het autonome zenuwstelsel in een ontregelde toestand te krijgen. Zelfs in rust waren de hartslagen toegenomen en de bloeddruk afgenomen bij de ME/cvspatiënten. Angst en depressie waren negatief gecorreleerd met bloeddruk toen de patiënten stonden; verder werden er geen correlaties gevonden. Barnden onderzocht angst en depressie vanwege zorgen dat deze de bloeddruk en de hartslag zouden kunnen beïnvloeden. (In de originele studie vond hij bewijs van milde angst en depressie.) Het aanpassen voor angst en depressie beïnvloedde welke clusters in de hersenen verschenen in de studie, maar niet het aantal clusters dat verscheen. Eén van de potentieel slecht functionerende clusters in de hersenstam, die opdook bij de ME/cvs-patiënten, is bestemd om de hartslag te remmen. Andere clusters in de middenhersenen en hypothalamus die de hartslag verhogen, zouden kunnen bijdragen tot de verhoogde hartslag die werd aangetroffen gedurende de slaap. Een ander cluster dat in verband werd gebracht met het defaultnetwerk zou ook de slaap kunnen beïnvloeden. Verscheidene andere [clusters] die in de prefrontale gebieden werden aangetroffen, reguleren de reacties van de bloeddruk en hartslag op stress. Met name het vasomotorische centrum van de hersenstam was getroffen. Het bevindt zich in het centrum van de autonome zenuwstelsel activiteiten, waar het vasomotorische centrum communiceert met sensoren die de “stabiele toestand” bloeddruk en hartslag reguleren. Op hun beurt reguleren de hypothalamus en gebieden in de middenhersenen het vasomotorische centrum. Het feit dat elk van deze hersengebieden opdook in de studies van Barnden, suggereert dat veel van het centrale autonome zenuwstelsel netwerk in de hersenen zou kunnen zijn aangetast bij ME/cvs. Toen de groep van Barnden simpelweg de MRI’s vergeleek van de patiënten en de gezonde controles zonder het functioneren van het autonome zenuwstelsel te onderzoeken, vonden zij echter helemaal geen significante verschillen. Dit suggereerde dat de signalering tussen deze autonome zenuwstelsel nuclei het probleem is, niet de autonome zenuwstelsel nuclei zelf. Iets lijkt de juiste stroom van autonome signalen tussen deze verschillende delen van de hersenen te verstoren. Deze bevinding loopt niet uit de pas bij bevindingen uit het verleden. Terwijl veranderingen in het hersenvolume gevonden zijn bij ME/cvs zouden signalerings- en connectiviteitskwesties een groter probleem kunnen zijn. De onderzoeksresultaten van Barnden uit 2011 en 2016 waren gelukkig consistent met elkaar. Beiden wijzen naar de middenhersenen en/of de hersenstam bij de problemen met het autonome zenuwstelsel bij ME/cvs. De studies van Barnden zijn opmerkelijk vanwege het gebrek aan gebruik van stressoren. Inspanning of andere stressoren worden vaak gebruikt om bevindingen bij ME/cvs te verbeteren. Het feit dat geen enkele stressor nodig was om de bevindingen van Barnden duidelijk te maken was significant. Barnden’s vermogen om problemen in de hersenen te verbinden met problemen in het autonome zenuwstelsel, die naar voren kwamen toen de ME/cvs-patiënten niets anders deden dan rechtop zitten, suggereerde dat de studie kernproblemen had geïdentificeerd bij ME/cvs. Dit alles kwam naar voren terwijl er alleen gebruik gemaakt werd van beperkte metingen van het autonome zenuwstelsel (bloeddruk en hartslag). Men vraagt zich af wat er naar voren zou zijbn gekomen als Barnden in staat was geweest om uitgebreidere testen aan het autonome zenuwstelsel uit te voeren. Hopelijk is er een uitgebreidere studie onderweg in Australië. In ieder geval lijkt die onderweg te zijn in de VS in de grotere intramurale studie van het NIH (80 personen), waarvan Nath rapporteerde dat deze gebruik zou maken van top experts aan het autonome zenuwstelsel en dat er meervoudig beeldvormend hersenonderzoek zou plaatsvinden. Omdat Barnden al resultaten wist te verkrijgen met zijn testopzet voor het autonome zenuwstelsel, zal het NIH met zijn meer verfijnde testprocedures en grotere studieomvang hopelijk in staat zijn om veel meer te vinden. De intramurale studie van het NIH gaat langzaam, net zoals alles dit bij het NIH lijkt te doen. Nath rapporteerde in de telebriefing van 1 februari [2017] dat tot dusverre zes gezonde controles zijn gescreend – waarvan er twee moesten worden verwijderd nadat afwijkingen in het beeldvormend hersenonderzoek naar voren kwamen. Aan ME/cvs-patiënten was er gelukkig blijkbaar geen tekort. Nath rapporteerde dat zij velen van hen hebben gescreend en dat zij, één tegelijk, in maart [2017] gaan starten met de studie die een week zal duren. Het zal meer tijd in beslag gaan nemen dan wij wensen, maar het is een krachtige studie die ons veel zou kunnen vertellen. Auteur: Cort Johnson Bron: https://www.healthrising.org/blog/2017/02/03/chronic-fatigue-syndrome-linkautonomic-nervous-system-problems-to-brain/ Vertaling ME/cvs Vereniging Verklarende woordenlijst Autonoom zenuwstelsel: regelt processen die onbewust plaatsvinden (o.a. spijsvertering, ademhaling, circulatie) Gliacellen: verzamelnaam van de cellen die in het zenuwstelsel voorkomen en de neuronen verzorgen Hersenstam: verbind de verschillende hersendelen met elkaar en bestuurt o.a. temperatuur, hartslag, ademhaling en bloeddruk Hypothalamus: belangrijk centrum in de hersenen die het autonome zenuwstelsel en het endocriene systeem controleert en de lichaamstemperatuur regelt POTS: postural (orthostatic) tachycardia syndrome; een verstoorde regulatie van het autonome zenuwstelsel, waarbij de verandering van liggen naar staan een enorme verhoging van de hartslag (tachycardie) veroorzaakt Zenuwaxon: uitloper van een neuron, zenuwcel, die elektrische impulsen geleid