Les 8.2 Opdrachten bij het centraal zenuwstelsel Lesdoelstellingen: Je kunt de bouw en functie van het centraal zenuwstelsel binnen de schedel uitleggen. Je kunt verklaren, vanuit de bouw van het gehele centrale zenuwstelsel, hoe de motoriek en sensoriek tot stand komt. Voorbereiding: Bestudeer uit het boek van Ludo Grégoire van het hoofdstuk zenuwstelsel de paragrafen over de hersenstam, kleine hersenen, tussenhersenen en grote hersenen (tot aan ‘geheugen’ dus blz. 289 - 305) en de paragraaf over de vascularisatie (319). Bestudeer uit het boek van Burgerhout van het hoofdstuk ‘structuur en functies’ de paragrafen over hersenstam, cerebellum, diencephalon en telencephalon (113 – 117). Bestudeer uit het boek van Burgerhout van het hoofdstuk ‘sensomotoriek’ de paragrafen over sensorische banen (140) en motorische banen (145). Bestudeer uit het boek van Burgerhout van het hoofdstuk ‘Circulatie’ de paragraaf over de hersencirculatie (236). Maak onderstaande opdrachten en noteer vragen en onduidelijkheden. Taak 8.2: 2 SBU begeleid Omschrijving: De docent anatomie/ fysiologie zal vragen en onduidelijkheden betreffende het onderwerp ‘centraal zenuwstelsel’ bespreken. Opdrachten: 1. Bestudeer de bouw van hersenstam, cerebellum, diencephalon en cerebrum, zodat je de structuren en delen daarvan op een plaatje kunt benoemen. 2. Geef zo mogelijk bij elke structuur aan welke functies daar gelokaliseerd zijn. 3. Benoem de twee groepen van afdalende motorische baansystemen en beschrijf daarbij de route en functie van beide systemen. 4. Leg uit wat motorische somatotopie is. 5. Benoem de twee ascenderende sensorische baansystemen en beschrijf daarbij de route en de functie van beide baansystemen. 6. Leg uit wat sensibele somatotopie is. 7. Benoem de locaties op de hersenschors waar de auditieve en optische prikkels terecht komen. 8. Geef aan hoe groot het zuurstofverbruik en de doorstroming van de hersenen is. 9. Beschrijf de bloedvaten die de hersenen van bloed voorzien en bestudeer de ligging, zodat je ze op een plaatje kunt benoemen. 10. Beschrijf de veneuze afvoer van het bloed uit de hersenen. 11. Leg uit wat de bloed/hersenbarrière is en bedenk de consequenties hiervan voor medicatie. 12. Leg uit op welke manier de hersenvaten zich kunnen aanpassen aan veranderingen in de kooldioxidespanning en aan schommelingen in de bloeddruk. Bedenk op welke manier dit gebruikt kan worden in de neurochirurgie.