lOMoARcPSD Hoofdstuk 1 - de wereld van het OB Openbaar bestuur is veelvormig: - variëteit aan organisaties - Verscheidenheid van activiteiten - Verschillende niveaus van bestuur - Vage grenzen tussen ‘politiek’, ‘bestuur’ en ‘samenleving’ Variëteit aan organisaties - iedereen maakt deel uit van openbaar bestuur - Openbaar bestuur bestaat eigenlijk niet --> verzamelnaam voor alle organisaties Verscheidenheid van activiteiten - overal in de samenleving is het openbaar bestuur bij betrokken - Openbaar bestuur wil sommige dingen beschermen en sommige dingen verbieden -> taken lopen dus sterk uiteen - Zeer lastig een patroon te ontdekken in de schijnbaar tegenstrijdige activiteiten - Verschillende niveaus van bestuur - ruimte en territorium zijn belangrijk om samenhang te ontdekken - Verschillende niveaus: - Lokaal (gemeenten) - Regionaal (waterschappen) - Provinciaal (provincies) - Nationaal (regering en departementen) - Europees (instellingen van de EU) - Internationaal (NAVO en VN) - Nederlandse staat = Gedecentraliseerde Eenheidsstaat --> uniform bestuursstelsel maar gemeenten en provincies hebben belangrijke stem Vage grenzen - lastig af te baken --> al snel abstracte redeneringen Wat is/doet het openbaar bestuur - Openbaar bestuur = het geheel van organisaties en activiteiten die zijn gericht op de besturing van de maatschappij - Stuurt dus de maatschappij - Neemt en voert beslissingen uit - Met de beslissingen geeft het bestuur aan wat ze verlangen van de maatschappij - Beslissingen hebben bindend karakter --> naleving van besluit kan afgedwongen worden - Overheid heeft monopolie op geweld - Openbaar bestuur is pas openbaar bestuur als hun besluiten betrekking hebben op de hele maatschappij - Politieke leiding heeft gezagdragers (ambtenaren) die voor hun functioneren verantwoording schuldig zijn aan de politieke leiding - Politieke leiding/gezagsdragers opereren op een grotere schaal dan de ambtenaren lOMoARcPSD Overheid Politieke echolon Politieke echolon Ambtelijk echolon Vertegenwoordigende organen: - parlement - Provinciale staten - Gemeenteraad - Algemeen bestuur - Europees parlement Politieke gezagsdragers en bestuurscolleges: - ministers en staatssecretarissen (kabinet) - Commissaris van de koningin en gedeputeerden (college van Gedeputeerde staten) - Burgemeester en wethouders (college B&W) - Dijkgraaf en heemraden (dagelijks bestuur) - Europese commissarissen (Europse commissie) Ambtenaren en Ambtelijke diensten: - departementen - Provincies - Gemeenten - Waterschappen - Directoraten-generaal - Uitvoerende diensten en inspecties - organisaties niet alleen in OB maar ook in samenleving (vakbonden e.d.) - In de loop der tijd meer samenwerking tussen maatschappelijke organisaties en OB Kernbegrippen OB - Politiek: kiezers, volksvertegenwoordigers en gezagdragers - Ambtelijk apparaat: zie ambtelijk echolon - Overheid: politieke gezagsdragers plus ambtelijk apparaat - Semioverheid: niet rechtstreeks aan politieke gezagsdragers ondergeschikte publieke organisaties - OB: overheid plus semioverheid - Maatschappelijk middenveld: particuliere organisaties met en zonder publieke taken - Publieke sector: OB plus particuliere organisaties - Bedrijfsleven: particuliere organisaties met winstoogmerk Wanneer is een organisatie een publieke organisatie? 1. Rechtsvorm: overheidsorganisaties zijn publieke rechtspersonen, particuliere organisaties zijn stichtingen, verenigingen, NV’s of BV’s. 2. Financiering: publieke organisaties krijgen hun geld uit publieke middelen (belasting e.d.). Particuliere organisaties in principe op basis van donaties en vrijwilligheid 3. Doel: PubO’s zijn gericht op publieke belangen en PartO’s zijn gericht op de belangen van haar leden of op het maken van winst. 4. Gezag: PubO’s hebben publieke bevoegdheden en kunnen geweld gebruiken. PartO’s daarentegen moeten het doen met onderhandelingen, afspraken en contracten. 5. Verantwoording: PubO’s moeten veel verantwoording afleggen in de openbare ruimte. PartO’s alleen in ALV’s e.d. NB: in praktijk veel mengvormen: NS, Schiphol e.d. --> ‘All organizations are public’ 2 lOMoARcPSD Good Governance 1. Rechtszeker 2. Consensusgericht 3. Participatief 4. Onpartijdig en open 5. Vraaggericht 6. Effectief en efficiënt 7. Publieke verantwoording 8. Transparant NB: besturen is een kwestie van uitbalanceren van de eerder genoemde criteria Democratie • Er wordt uitgegaan van volks-soevereiniteit • Het verkiezingssysteem bevordert de responsiviteit van het openbaar bestuur --> als een partij iets fout doet, wordt deze niet herkozen • Een aantal zwakke punten in Nederlandse democratie • Kan alleen op partij gestemd worden, niet op leider • Ondoorzichtige kabinets formatie • Op nationaal niveau maar eens in de drie/vier jaar stemmen • Over concrete regeringsvoorstellen kan niet gestemd worden • Geen bindend referendum Democratisch gehalte: controle op macht en openheid voor publieke participatie • • Er zijn spelregels nodig voor het openbaar bestuur: niet alle wensen moeten gehonoreerd worden, geen ‘u vraagt, wij draaien’, • Betrokkenheid van burgers in voorfase van besluitvorming --> debatten e.d. Rechtmatigheid • Iedereen heeft het recht bezwaar tegen onjuiste bejegening aan te tekenen • Iedere uitgeoefende publieke bevoegdheid dient een wettige grondslag te hebben --> overheidsoptreden op wettige grondslag • Wet en recht zijn dominant in Nederland en vormen de ‘spelregels’ voor de maatschappij • Juridisering: toename van formele regels en formele vormen van conflictbeslechting • In de afgelopen paar jaar op 3 vlakken plaatsgevonden --> leidt tot risicomijdend gedrag • Rechtsbescherming tegen overheid is sterk uitgebreid • Juridische eisen aan het optreden van OB zijn hoger geworden • Rechters zijn minder terughoudend om de overheid aan te pakken Doeltreffendheid en Doelmatigheid • OB richt zich in belangrijke mate op maatschappelijke problemen, hiervoor worden oplossingen en doelstellingen geformuleerd • Het succes van het OB wordt gemeten in de mate waarin de doelstellingen behaald zijn • Het aantal problemen neemt steeds verder toe en is altijd groter dan de hoeveelheid beschikbare middelen --> OB moet doelmatig zijn met het aanwenden van middelen (efficiency) --> wordt vaak benadrukt door financiële afdelingen • Niet alleen kostenbesparing maar ook reorganisaties zijn efficiëntie verhogend 3 lOMoARcPSD Integriteit • Integriteit: de onkreukbare overheid • Geen machtsgebruik ten eigen bate • Geen belangenverstrengeling • Niet afwijken van algemeen geldende ethische normen • Niet omkoopbaar • Voorzieningen in het leven geroepen om naleving te bevorderen (meldpunten e.d.) • Maar: • Schijn van integriteitschending is vaak fataal • Ethische normen vaak dubbelzinnig en context-afhankelijk • Achteraf oordelen is makkelijker dan juiste keuze maken op moment zelf Spanningen tussen kernwaarden • Democratie vs. Rechtmatigheid • Democratie vs. Doelmatigheid • Rechtmatigheid vs. Doelmatigheid • Integriteit vs. Democratie • Integriteit vs. Rechtmatigheid Wat is beleid? Toekenning van rechten en plichten en de verdeling van schaarse middelen 4 lOMoARcPSD Geschiedenis van de Nederlandse staat • 1648-1795: • geen ambtelijk apparaat • Geen centrale overheid • Provincies waren onafhankelijk • Besluitvorming was pragmatisch van aard • Grote mate van zelfregulering • Periode rond 1814: • Macht van de provincieen ingekort • Recht werd gecodificeerd • Ontstaan centrale staatsorganen (banken e.d.) • Meeste macht bij koning • Begin van ontwikkeling infrastructuur e.d. • Ontstaan ministeries door liberale stroming • Besturen was een bijbaan • Periode rond 1870: • Industrialisatie leidde tot meer overheidsingrijpen • Oprichting nutsbedrijven • Begin arbeidsinspecties en arbeidswetten • Ontstaan onderwijs e.d • Tot gevolg dat er professionals in de verzorgingsstaat ontstonden • Overheid intervenieerde veel in economie en bood allerlei SP praktijken aan 1930-1973: • • Wereldwijde recessie --> vertrouwen in overheid was 0 • Keynesiaanse Model !!! • Regeringen gaven impuls markten --> grote werkgelegenheidsprojecten • Overheid gaf zichzelf centrale rol in economie • Overheid bood bijstands uitkeringen aan en ontwikkelde de cultuurvoorzieningen • Ultieme verzorgingsstaat • 1973-heden: ‘zorgen voor’ werd ‘zorgen dat’ • Groeiende kritiek op verzorgingsstaat • “regeren is vooruitzien” • Na economische recessie van jaren ’80 kwam Herbezinning op de mogelijkheden van overheidssturing • Overheid moest niet langer roeien maar slechts bijsturen • Overheid moest zich terugtrekken uit economie • Sterke drang naar deregulering • Ook financiële hervorming, alles moest goedkoper --> efficiënter • Ook bestuurlijke vernieuwing --> verbetering relatie burger-overheid en verbetering werktempo en bestuur werd dichterbij burgers gebracht (decentralisatie) Van Government naar Governance • Overheid als netwerkpartij in plaats van bestuurscentrum • Het bestuur werd geïnternationaliseerd (WTO, EU e.d.) • Veel kritiek omdat het democratie gehalte afgenomen zou zijn Nb1:Verzorging is Activering geworden! Nb2:Vraag of overheid terugkeert als centrum van economie komt steeds meer op. 5 lOMoARcPSD Hoofdstuk 2 - sturing en beleid in het OB De sturende overheid • Betrouwbare en betaalbare collectieve goederen zijn van groot publiek belang • Door privatisering meer concurrentie --> meer efficiency --> lagere prijzen • Overheid regelt: • Betaalbaarheid • Transparantie van de markt Vormen van sturing • Overheid bevordert afstemming burgers op maatschappelijke organisaties en gericht op teweegbrengen van maatschappelijke veranderingen • 3 alternatieven voor overheidssturing: • Maatschappelijke zelfsturing: particuliere organisaties lossen zonder interventie van de overheid de problemen op dmv geld, steun, deskundigheid, netwerken e.d. • Sturing in de wisselwerking tussen overheid en middenveld: samenspel van overheid (geld) en maatschappelijke organisaties (aanhang). Particuliere organisaties kunnen nu eigen stempel drukken op beleid • Marktmechanisme: marktprikkels zoals concurrentie lossen de problemen op. Dit zorgt voor optimaal vraag/aanbod evenwicht. Overheid zorgt nu voor activering en stimulering van deelname aan marktmechanisme Redenen voor overheidssturing • Zonder overheid iedereen vrijspel hebben. Burgers zouden al gauw geconfronteerd worden met onderlinge machtsuitoefeningen van sterkte maatschappelijke groepen • Overheid reguleert het uitoefenen van geweld --> geweldsmonopolie • Dit monopolie wordt streng gereguleerd door wetgeving en regels ter voorkoming van machtsmisbruik • Consument kan de producten niet controleren --> veel toezichtinstanties ontstaan • Overheid interveniëert waar markt faalt 6 lOMoARcPSD • 5 marktimperfecties en bijpassende overheidssturing problemen: Beperking van de markt Problemen van overheidssturing Monopolies en kartels verstoren marktwerking. Overheid dient de markt hiertegen te beschermen Overheid vaak dubbelhartig over kartels en monopolies. Veel prijsafspraken e.d. Door de vingers gezien mbt luchtvaart Iedereen maakt gebruik van collectieve goederen (defensie e.d.). Overheid moet deze goederen financieren d.m.v. o.a. belasting e.d. Weinig zuiver collectieve goederen. Overheid heeft monopolies gemaakt voor collectieve goederen --> functioneren slecht. (Overheid moet nog wel betrouwbaarheid controleren) Slechte arbeids- voorwaarden en omstandigheden, lawaai, overlast van fabrieken en veel CO2 uitstoot. Overheid moet dit voorkomen/reguleren. Regulaties kosten bedrijven geld en energie. Ook kans op uitsluiting internationale markt door kosten dus prijsstijging. Uiteindelijk ook veel bureaucratisering en hoge administratie lasten Markt reguleert sociaal (on)wenselijke goederen niet (cultuur e.d.) Beleid is tijdsdynamisch en reactie burgers is soms anders dan verwacht. Beleidsfouten leiden tot regelontduiking --> minstens zo erg als oorspronkelijk probleem Markt reguleert arbeidsverdeling niet, sommige mensen werken elke dag terwijl anderen geen baan hebben. Overheid ontwikkelt progressief belastingstelsel Veel regelontduiking door rijkeren in hoge tariefschijven en zeer onduidelijke regelgeving levert soms zelf nog meer ongelijkheden Beleidsproces 1. Agendavorming: maatschappelijke problemen krijgen aandacht van publiek en/of beleidsbepalers 2. Beleidsvoorbereiding: verzamelen en analyseren van informatie en het formuleren van adviezen 3. Beleidsbepaling: besluitvorming over de inhoud van het beleid 4. Beleidsuitvoering: omzetting van beleidsvoornemens in concrete acties 5. Beleidsevaluatie: beoordelen van de totstandkoming, de inhoud en de resultaten van een beleid 6. Terugkoppeling en heroverweging: verwerken van resultaten van de evaluatie gericht op voortzetting, bijstelling of beëindiging van een gevoerd beleid Essentie van het beleid • Analytische visie: beleid als doelgericht, weloverwogen handelen • Politieke visie: beleid als strijd en conflictbeslechting Het beleidsproces • Analytische visie: beleid in opeenvolgende fasen • Politieke visie: beleid als ‘georganiseerde anarchie’ 7 lOMoARcPSD Agendavorming • Analytische visie: agendavorming als omgevings analyse --> monitoring (aan de hand van vastgestelde indicatoren). Veel gebruik makend van (ramp)scenario’s • Politieke visie: agendavorming als politieke (taal)strijd en probleemdefinitie. Zo sterk mogelijke taal gebruiken om aandacht te trekken. --> discourscoalities (gedeelde belangen en probleemdefinities) Beleidsvorming • Analytische visie: drie aspecten van analytische beleidsvorming A) het analyseren van de oorzaak van het probleem (analyse) B) Het ontwikkelen van een alternatieve oplossing voor het probleem (analyse) C) Het kiezen van een oplossing (bepaling door besluitvormers --> subjectief) --> geredeneerd in termen van oorzaak en gevolg, doelen en middelen • Politieke visie: besluitvorming als incrementeel (projecten mogen niet te groot zijn, anders is er geen besluitvorming mogelijk) proces. Kernwoorden als: - Politieke afwegingen - Psychologische factoren - Trage processen Beleidsuitvoering • Analytische visie: beleidsuitvoering als keuze van instrumenten • Politieke visie: beleidsuitvoering als krachtenspel tussen uitvoeringsorganisaties en burgers Beleidsevaluatie • Analytische visie: beleidsevaluatie als leermoment • Politieke visie: beleidsevaluatie als politiek gemotiveerd ‘impressiemanagement’. Evaluaties zijn vaak onderwerp van hevige politieke strijd. Beleidsmakers willen het beleid houden, critici willen het zien verdwijnen 8 lOMoARcPSD H3 - Beleid en omgeving OB opereert als netwerk van instituties, organisaties en gezagsdragers dat blootstaat aan allerlei omgevingsinvloeden Coproductie en concurrentie • Overheid laveert tussen verschillende partijen, belangen en waarden en moet rekening houden met technische, economische, politieke, etnische, emotionele en juridische kwesties • Altijd vage grenzen tussen overheid en particuliere sector • Sprake van ‘coproductie’ tijdens beleidsvorming: • Verschillende overheden en maatschappelijke organisaties werken actief samen en komen zelfs soms overeenkomsten • Tijdens beleidsvorming ook ‘concurrentie’: • Elke overheid en organisatie strijdt voor eigen belangen/doelen • Beleidsvorming steeds meer gezien als ‘omgevingsmanagement’: • Weten wat buiten aan de hand is • Eigen plaats in krachtenveld kennen • Resoluut anticiperen • Omgaan met onzekerheid • Soepel aanpassen aan veranderde omstandigheden • Politieke en psychologische deel van onderhandelen in de vingers hebben De omgeving: factoren en actoren • Omgeving: verschil tussen binnen en buiten het OB • Alle actoren(partijen) en factoren(omstandigheden) die in wisselwerking met OB staan Verschillende typen context-factoren: • • Ecologische context: ruimtelijke situatie • Sociaal-culturele context: demografische en maatschappelijke trends • Economische context: internationale en binnenlandse marktverhoudingen • Technologische context: innovatie van productieprocessen (tweeslachtigheid van technologie --> kansen en bedreigingen) • Juridische context: regels en richtlijnen • Politieke context: krachtenvelden rondom beleidskwesties (draagkracht van beleid) • Context: tijd en plaats --> alles is dynamisch in tijd (temporele) en plaats (situationele) • Temporele dimensie: bestaande beleid is in de loop der tijd gestold --> kan niet zomaar gewijzigd worden (‘pad-afhankelijk’) • Situationele dimensie: bevolkingssamenstelling is veranderlijk --> beleid moet wel ‘op maat zijn’ voor bevolking, anders geen draagvlak 9 lOMoARcPSD Partijen in beleidsproces - Burgers: toeschouwers, klanten, kiezers e.d. Burgers wel betrokken bij zaken die invloed hebben op directe omgeving maar geen betrokkenheid bij het beleidsproces --> velen participeren zeer weinig, weinigen participeren zeer veel - Pressiegroepen: georganiseerde belangenbehartiging. Externe groepen die onderdelen van het overheidsbeleid willen beïnvloeden. ‘Tunnel-visie’ op een beleidsaspect --> ‘single-issue partijen’ (onderscheid met politieke partijen). Veel beïnvloed manieren: • Informeren/ adviseren • Aandacht van media trekken dmv demonstraties van leden • Uitlokken van proefprocessen • Informele relaties met politici en ambtenaren cultiveren • Trachten voormannen op hoge positie van OB geplaatst te krijgen Pro’s en Contra’s van pressiegroepen: • Opgevat als versterking van democratisch gehalte • Bieden de mogelijkheid tot participatie en invloedsuitoefening in beleidsproces • Plaatsen daarentegen eigen belangen boven alles • Ondoorzichtige en soms ongeoorloofde lobbytechnieken • Vaak gedomineerd door oligarchie van professionals en actieve leden --> bedrijfsleven is bijzondere pressiegroep (hoeven niet in actie te komen want hebben ‘Captains of Industry’ status - Politieke partijen: bundels ideeën en personen. Permanent georganiseerde burgers obv concreet programma en maatschappijvisie. 3 scheidslijnen • Confesionele/seculiere partijen • Linkse/rechtse partijen • Sociaal-liberale/nationalistisch-populistische partijen - Massamedia: bondgenoot en kwelgeest. Burgers ervaren slechts ‘mediated relatie’ van OB: schaarse rechtstreekse waarnemingen en persoonlijke ervaringen leggen het af tegen de stroom van beelden en opinies die dagelijks langskomen. --> media als ‘democratische waakhond’ - Externe adviseurs, commissies, organen, commercieel bureaus. (raad van state, wetenschappelijke raad, gezondheidsraad e.d.). Functies van adviseurs: • Aanjagen van bestaande organisaties • Brengen van harde boodschap aan beleidsveld • Doorbreken van interne patstellingen en conflicten bij organisaties 10 lOMoARcPSD Beleidsarena als snijpunt van partijen en factoren • Arena’s: plaatsen waar beleid wordt ‘gemaakt’ en ‘geconstrueerd’: • Adviesorganen • Parlementaire commissies • Projectgroepen • Hoorzittingen • Congressen • Persconferenties • Recepties Verschillende functies van arena’s: • • Adviesorganen: agendering van problemen 3 • voorbeeld arena’s • Ambtelijke voorportalen: besluitvoorbereidend. voorstellen worden voorbereid en komen onderlinge tegenstellingen aan de orde • Parlementaire arena’s: besluitvormend. belangrijke wetgevende en controlerende functie • EU arena’s: zowel voorbereidend als besluitend Invloed van omgeving op beleid • Easton: eisen versus steun aan bestuur. OB maakt van inputs output. De outcomes worden door iedereen beoordeeld. • Krachtenveldanalyse: kijken welke groepen invloed hebben op het project en hoeveel invloed ze hebben. Bedreigingen en kansen van omgeving • Bedreigingen: wanneer beleid slecht is wordt dit opgeblazen en bijt iedereen zich er in vast --> slecht imago van beleidsvoerder • Kansen: kiezers kunnen politieke machthebbers massaal laten vallen of kiezen --> biedt kansen voor vernieuwingen e.d. Beïnvloeding van omgeving • Omgevingsmanagement: inzichtelijk en hanteerbaar maken van omgeving • Beheersing van omgeving op vier manieren: • Classificatie van burgers en trends (omgeving). Maken hiermee een versimpelde weergave van de werkelijkheid • Informeren over omgeving. Verdiscontering van een omgeving via: • Adviesorganen (coöptatie van omgeving dmv pressiegroepen) • Inspraakprocedures (in ruimtelijke ordening) • Effectrapportages (gevolgen van projecten in kaart brengen) • Communicatie met omgeving: voorlichting en verantwoording. Veel strijd om sympathie van invloedrijke media (mediamanagement). Een proactief communicatiebeleid is nodig • Partnerschap met omgeving: samenwerken met omgevingspartijen om netwerken te creëren voor gedeelde macht en wederzijdse afhankelijkheid 11 lOMoARcPSD Hoofdstuk 4 - strijd om beleid Strijd om beleid • Vanuit empirisch oogpunt: wie bepaalt en wie profiteert er feitelijk van het beleid - wordt de onvermijdelijke strijd om beleid eerlijk gevoerd of is er sprake van machtsmisbruik en manipulatie? - Welke deskundigheden en belangen klinken wel en niet door in de cruciale beslissing? • Vanuit normatief oogpunt: het gaat om de legitimiteit van het beleid. Burgers mogen verwachten dat het beleid democratisch tot stand is gekomen. • Vanuit prescriptief oogpunt: hoe wordt de machtsfactor in het beleidsproces in goede banen geleid. - welke procedures bevorderen een evenwichtige inbreng van alle partijen? - Hoe moet er worden omgegaan met meningsverschillen en conflicten over beleid? - Hoe kan men machtsconcentraties en misbruik tegengaan? Invloed op beleid: een verkenning • Wie bepaalt wat het beleid is en hoe wordt de uitvoering? • Invloed: de pogingen die partijen in beleidsprocessen in werk stellen om andere partijen iets te doen of te laten. kenmerkend voor relaties tussen partijen • Macht: bijzondere vorm van invloed. Partij A gebruikt ernstige negatieve sancties tegenover partij B of A dreigt ermee. 12 lOMoARcPSD Inzicht gevende vragen mbt poltieke spel rond beleid 13 lOMoARcPSD Invloedsmiddelen • Beleidsvorming: politieke waarden en belangenafwegingen onvermijdelijk invloedsmiddelen. • Methoden/middelen: • Reputatiemethode: onderzoeker vraagt respondenten in een beleidssector wie naar hun mening veel invloed heeft. Nadeel = imago’s worden gemeten ipv machtsverhoudeingen • Netwerkmethode: nagegaan wordt welke personen en groepen relevante posities in een beleidssector bekleden. Nadeel = leidt gemakkelijk tot implausibele conclusies • Intensieve procesmethode: onderzoeker reconstrueert de loop van gebeurtenissen uit besluitvormingsproces. Nadeel = kost veel tijd • Machtsbalansmethode: concurrentie tusen partijen om machtsbronnen staat centraal. Onderzoeker analyseert lange termijn verhoudingen tussen partijen op bepaald beleidsveld. Nadeel = kost veel tijd Dwang en geweld • Zeer antidemocratisch maar soms wel degelijk gebruikt Gezagsposities • Formeel gezag: ontleend aan ingenomen positie binnen beleidsproces • Informeel (moreel): ontleend aan persoonlijke waarden, integriteit e.d. Informatie en deskundigheid • Kennis is macht • Er is kennis nodig om complexe situaties te doorgronden Organisaties en financiën • Geld is macht • Geld biedt veel mogelijkheden tot het uitoefenen van politieke en bestuurlijke invloed • Maar ook: wie niet rijk is moet slim zijn --> single issue groepen (Greenpeace e.d.). Zij kunnen rekenen op belangeloze medewerking van deskundigen Maatschappelijke steun • De macht van het getal. Wie kan rekenen op grote steun wordt vanzelf serieus genomen Relaties en netwerken • Je bent wie je kent • Beleid komt in besloten circuits tot stand. Persoonlijke contacten zijn dus erg belangrijk 14 lOMoARcPSD Lobbytechnieken 15 lOMoARcPSD Publiciteit • Aandacht is macht • Mobiliseren van publieke opinie dmv media is een krachtig wapen Politiek-Bestuurlijk spelinzicht - wie moet je kennen? - Hoe breng je dingen? - Wanneer kun je ze het best brengen? • Strategie, timing en omgangsvormen zijn essentieel • Ook informele regels zijn van belang, omgangsvormen e.d. - hoe hard en direct wordt het spel gespeeld? - Hoe persoonlijk of zakelijk zijn de argumenten? Geconcentreerde of verdeelde macht? • Elitisten vs. Pluralisten: een kleine elite domineert vs. Een verbrokkelde macht • Elitisten: kleine groep machthebbers domineert. Formele positie van minder belang dan feitelijk invloed • Pluralisten: macht varieert van geval tot geval Verdeelde macht • Nederlandse bestuurstraditie: verdeelde macht • Trias politica houden elkaar in evenwicht ter voorkoming van machtsconcentraties • Bij beleidsvorming zijn altijd meerdere ambtelijke apparaten betrokken --> verkokering Macht in beleidsvorming • Barrièremodel: beleidsproces is een soort hindernis race. • Barrière 1: mensen accepteren en praten de status-quo waaronder ze leben altijd goed. ‘Framing’ methode vaak gebruikt --> vaak herhalen van krachtige metaforen (moskee = haatpaleis enz) • Barrière 2: ervoor zorgen dat je een gigantisch draagvlak voor het probleem hebt. Er zijn altijd meer problemen die de agenda willen halen --> wees het grootste probleem • Barrière 3: als het probleem eenmaal op de agenda staat moet de inhoud beïnvloed worden om de gewenste uitkomst te krijgen --> vaak ‘non-decisies’ • Barrière 4: ervoor zorgen dat het beleid daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Plannen worden acties en maatregelen worden effecten. Er zijn controle systemen nodig. • Realisatiemacht (het vermogen beleid tot stand te brengen) • Barrières moeten overwonnen worden • Geen rust totdat de politieke beslissing gedaan is • Moet worden toegezien dat elke stap gemaakt wordt Hindermacht (het vermogen beleid tegen te houden) • • Barrières moeten opgeworpen worden • Strijden tegen elke stap van de realisatie macht • Veto spelers: • Sommige partijen hebben meer hindermacht dan anderen • ‘Rent seekers’ dwingen gunstige aanpassingen af in beleid door belasting betaler op te laten draaien voor in stand houden van bepaalde regelingen Kansen en beleidsvorming • Kingdon systeem: beleid als product van drie stromen • Problemen stroom: maatschappelijke ontwikkelingen die op agenda moeten komen. Drie voorname pleitbezorgers 16 lOMoARcPSD • Deskundigen • Ambtenaren • Belangengroepen • Partijen stroom: de spelers die de agenda behandelen en direct betrokken zijn bij beleidsbepaling en onderhandelingen met andere spelers • Oplossingen stroom: beleidsopties • Beleidsramen: beleid wordt gevormd als drie stromen samenkomen --> ‘ windows of oppertunity’. Ontstaan onder andere door: • Rampen oid • Politiek wissel Benutten van kansen is het belangrijkst --> TIMING Macht in de beleidsuitvoering • Strijd om beleid houdt nooit op • Beleidsuitvoerders hebben bepaalde ‘beleidsvrijheid’. Hierdoor treden ‘agency losses’ op • Er is altijd een ruis in de communicatie tussen principaal (beleidsmakers) en agent (beleidsuitvoerders) • Beleidsuitvoerders willen niet met de billen bloot in de media --> ze moeten een balans vinden tussen de normatieve eis van loyaliteit en transparantie tegenover hun politieke principalen Interbestuurlijke verhoudingen • Veel spanningen tussen bestuurslagen over taken, middelen en autonomie • Decentralisatie van uitvoeringstaken kent op papier veel voordelen (maatwerk e.d.) maar brengt veel conflicten met zich mee (over taken, middelen en autonomie) • Beleidsuitvoering faalt dus als bestuurlijke samenwerking uitblijft Macht en beleidsevaluatie • Strijd om dominante beeld van beleidsresultaten • Evaluaties hebben veel consequenties --> reputatie-effecten e.d. • Bestuurders die als sterke en degelijke bestuurders bekent staan genieten van minder barrières en sterkere positieve effecten als evaluatie positief is • Daarom zijn twee soorten evaluaties nodig: • Programmatische: feitelijke kosten en baten van een programma bekeken • Politieke: politiek maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak van het beleid wordt gemeten Hoofdstuk 5 - organisatie en management in OB Beleid krijgt vorm door organisaties (instrumenten waarmee het OB ambities realiseert). Wat is een organisatie en hoe onstaat deze? Een samenwerkingsverband tussen een (groep) mensen om een bepaald doel te bereiken. Zij zijn het gevolg van het ordenend handelen door mensen. Organisatie als instrument Er is samenwerking tussen organisaties nodig om voornemens en ambities te realiseren 17 lOMoARcPSD Opbouw van organisaties Organisaties beheersen in belangrijke mate het doen en laten van de mensen • Machtsverhouding tussen individuen en organisaties is zelden gelijkwaardig. Organisaties zijn financieel, technisch en administratief sterker. Organisaties zijn niet afhankelijk van mensen, andersom wel. • Zonder organisaties is de samenleving niet te sturen Organisatiestructuur Geeft randvoorwaarden waarbinnen organisaties functioneren • Organisatie van het bestuur: staatkundige opbouw van het OB monarchie --> eenheidsstaat Organisatie in het bestuur: afzonderlijke onderdelen met bepaalde taken en functies • • Binnen organisatie is structuur nodig --> organisatiestructuur: • Taakverdeling: opsplitsen van werk in deelwerkzaamheden. Toewijzen van taken aan individuele leden en taken verdelen tussen eenheden van organisatie, dit alles op basis van: • Volgens welke principes (doel beginsel) • Volgens werkprocessen waarvoor ze verantwoordelijk zijn (proces beginsel) • Naar doelgroep (clientèle beginsel) • Naar geografisch gebied (geografisch beginsel) Altijd voor en nadelen aan indeling van organisaties (zie tabel hieronder) • • Coördinatie: benodigde afstemming die na taakverdeling nodig is • Verticaal: richtlijnen, toezicht, leiding e.d. • Horizontaal: afstemming zonder hiërarchisch bovengeschikte • Platte organisatie: geen hiërarchische niveaus • Gelaagde organisatie: veel hiërarchische niveaus (span of control) Organisatiecultuur: denken en doen Gevestigde manier van denken binnen organisaties (gelaagd begrip) • Gaat om alles binnen organisatie kwa hoe mensen zich gedragen, waarden en normen, emoties, ideeën en opvattingen (software van de geest) • Cultuur werkt door in structuur: mensen binnen organisatie letten op elkaar (op het matje roepen e.d.) • Cultuur binnen organisatie is collectieve identiteit van die organisatie 18 lOMoARcPSD Organisaties: formeel en informeel • Formele structuur wordt weergegeven in een ‘organogram’ (vanaf het begin vastgelegd) • Informele structuur komt voort uit personeelstekorten e.d. --> minder gestructureerd • Formele cultuur ontwikkelt zich door de jaren heen, aantal dingen van dag 0 aanwezig: • Gewenst gedrag • Ideeën over roots van organisatie • Werkklimaat • Belangrijke normen en waarden • Altijd verschil tussen interne en externe cultuur, bedrijf kan flexibel ogen terwijl daar intern om gelachen wordt Organisatievormen binnen OB • Bureaucratische vorm: • Organisatievorm waarvan structuur hierarchisch is, vergaande specialisatie takken heeft en rekruteert op basis van deskundigheid. • Cultuur: mensen laten zich sterk leiden door regels e.d. • Voordelen: • Neutraal, eerlijk en onbevooroordeeld • Zorgvuldig en consistent werk • Problemen met bureaucratie --> bureaucratisme: (ontaarding van bureaucratie) • Scherp doorgevoerde taakverdeling --> formalisme • Strakke hiërarchische lijnen --> paperasserie • Leidt zelfs tot ‘beroepsdeformatie’ • Door sterke discipline en nauwgezetheid gerichte bureaucratie ontstaat risicovermijdend gedrag --> ‘goal displacement’ • Bureaucratisme kan als tactiek worden gebruikt: • Ambtenaren stellen hun eigen posities veilig en dekken zich in tegen kritiek • Om bureaucratisme en haar ongewenste effecten op te lossen verzinnen leiders nog meer regels en voorschriften --> dit leidt tot vicieuze cirkel van bureaucratisme • Nu normerende en sanctionerende wetten ter voorkoming van ongewenste situaties • Proffesionele vorm: • Zeer positief imago • Complex werk wordt door specialisten gedaan • Langdurige scholing en intensieve training tot specialistische werknemer • Het werk is te ingewikkeld om te gecontroleerd te worden door managers --> in hoge mate verzelfstandiging • Net zoals bij bureaucratische vorm: specialisatie takken en hiërarchische structuur • Problemen met professionele organisatie: • Spanningen, bij professionelen macht door kennis en bij bureaucraten macht door status • Onderlinge status verschillen bij professionals door staat van dienst • Client gerichtheid: door vrijheid van professionals worden behoeften van klanten soms genegeerd • Pogingen tot vernieuwingen stuiten vaak op verzet, alles is gebaseerd op jarenlange training --> bijzonder om dat te veranderen 19 lOMoARcPSD • Projectmatige vorm: • Levert structuur op maat bij begrensde tijd en scherp omschreven taak • Vitaal zijn de projectgroepen en projectteams onder leiding van een stuurgroep • Kenmerken: • Structuur wordt ad hoc vastgelegd en is flexibel • Weinig formalisatie of hiërarchie • Rekrutering op basis van wat diegene voor dit specifieke project kan bijdragen • Deskundigheid en motivatie is van groot belang • Grote nadruk op informele communicatielijnen Problemen met projectorganisatie: • • Veranderlijkheid van de organisatie leidt tot onzekerheid over wie de baas is • Medewerkers voelen zich hierdoor soms permanente buitenstaander • Veel onzekerheid over toekomst, vooral na een project --> is er dan nog werk voor me? • Veel conflicten tussen staande organisatie die specialist levert voor project. Ze willen hun beste mensen niet te lang kwijt • Conflicten door jaloezie van collegae op gevraagde specialist • Als projecten langer duren wordt projectorganisatie een bureaucratische Management in organisatie Twee invalshoeken met betrekking tot management benaderingen • Management als technische beheersing: • Verwetenschappelijking van de management tak • Ideale organisatie zou ontstaan door vaste regelmatigheden, beginselen en procedures • Geboorte van begrippenpaar Functioneel Gezag (werkvoorbereiding) & Hiërarchisch Gezag (direcht toezicht) • Kritiek op de denkbeelden van Scientific Managementbeweging • Aanpak is overmatig rationalistisch (ten koste van humaniteit) • Nadruk op formulering van universele regelmatigheden via stelselmatige waarnemingen terwijl het wetenschappelijke fundament niet solide is • Negeert belangen van omgeving bij vorming van organisatie en management. Er is ‘one-best-way’ organisatie Science of administration ontstond uit behoefte aan richtlijnen om complexe • organisaties te leiden • Volgens ‘Fayol’ bestaat management een procesbeheersing van vijf functies: • Plannen • Organiseren, taken verdelen • Leidinggeven • Coördineren • Controleren • POSDCORB - anagram • Planning • Organizing • Staffing • Directing • Coordinating • Reporting • Budgeting Ingenieurswetenschappen: productiviteitsmeting, prestatiebeloning e.d. • 20 lOMoARcPSD • Management als sociale beheersing: • Revisionisme: aandacht voor interpersoonlijke relaties --> Human Relationsbeweging, er moest naast winst ook gezorgd worden voor personeel • Management moet zorg dragen voor lagere niveaus van organisatie en voor goede onderlinge verhoudingen in de organisatie ‘A happy worker is a productive worker’ • Revisionisten herontdekten: • Formele aspecten van organisatie en erkenden belang van communicatie e.d. • De mens wil door zijn baan een bepaalde ontwikkeling doormaken (ontplooiing van capaciteiten) • Gaan uit van positieve werknemers motivatie • Theorie X en theorie Y • Participatief management: meer zelfstandigheid en deelname aan management van werknemers • Linking principe: er zijn verbindingsschakels nodig tussen niveaus • Gedragswetenschappen zijn tot stand gekomen door het revisionisme en het HR • Perspectieven op management 21 lOMoARcPSD Hoofdstuk 6 - publieke organisaties Organisaties als afgeleide van hun omgeving • Organisaties hebben een omgeving waarmee zij voortdurend in wisselwerking staan, ze ontwikkelen zich onder invloed van de omgeving - hoe ziet de omgeving van organisaties in het OB er uit? - Hoe gaan organisaties in het OB om met veranderingen in hun omgeving? Omgeving van organisaties • Organiseren is situatie afhankelijk • Eisen van omgeving aan organisatie staan centraal in twee bestuurskundige benaderingen: • Systeembenadering • Contingentiebenadering Systeembenadering: • • Benadrukt dat publieke organisaties altijd in wisselwerking staan met omgeving • Organisaties onttrekken bepaalde zaken aan hun omgeving (input) --> menskracht, budget, behuizing e.d. • Organisaties leveren ook bepaalde zaken na omgeving (output) --> belasting, subsidies e.d. • Transformatie proces van input naar output • Reactie op deze transformaties leveren effect van de organisatie (outcome) en leveren de resultaten (feedback) • Contigentiebenadering: • Gaat een stap verder dan systeembenadering • Effectiviteit van organisatie is afhankelijk van congruentie van tusen organisatie en omgeving • Deze benadering stelt dat er niet één juiste organisatievorm is • Wordt geconcentreerd op omgevings dimensies • dynamische (onvoorspelbare) omgevings dimensie. Wordt vaak gesproken van turbulentie (onstuimig karakter van ontwikkelingen) Hoe dynamischer de omgeving des te flexibeler de organisatie is (empirisch) en moet zijn (prescriptief) • Complexiteit (mate van begrijpelijkheid). Hoe complexer de omgeving des te gedecentraliseerderrr de structuur van de organisatie • Heterogeniteit (mate van eenvormigheid). Hoe minder eenvormig des te sterker zal de organisatie geneigd zijn zich op te splitsen in gespecialiseerde eenheden die op specifieke deelomgevingen georiënteerd zijn. Heterogene omgeving kan op zich stabiel en eenvoudig zijn • Vijandigheid (houding ten opzichte van de omgeving). Extreme vijandigheid leidt tot tijdelijke centralisatie --> snel en daadkrachtig optreden. Complexiteit legt grenzen aan mogelijkheid tot centralisatie Omgeving publieke en private organisaties • Publieke organisaties moeten toleranter kwa publieke inmenging en transparanter zijn dan private organisaties • Publieke organisaties hebben meestal één bovengeschikt orgaan die opdrachtgeeft 22 lOMoARcPSD Hybride organisaties • Veel mengvormen tussen overheidsinstelling en onderneming • Dienstonderdelen van een ministerie met commerciële activiteiten, zelfstandige bestuursorganen, overheidsbedrijven. Ook publieke nutsbedrijven dat op eigen beschermde thuismarkt als monopolist opereert maar concurrentie tegemoettreedt op geliberaliseerde markten Organisaties en actoren • Belangrijke actoren: • Politieke opdrachtgevers: voorzien OB van randvoorwaarden en hebben diepgaande interventie • Cliënten: lastige klanten. contactambtenaren begelijden de burger in processen, hierbij spelen ze een dubbele rol. Ze beïnvloeden enerzijds het beeld van de burger over het OB en anderzijds beïnvloeden ze het beeld over de burger binnen de organisatie. Contactambtenaren (Street Level Bureaucrats) hebben een zekere beleidsvrijheid (Freies Eremissen) doordat elke situatie uniek is. Zij zijn de schakel tussen bureaucratie en de burgers. • Private partners: overheidsinstanties realiseren beleidsplannen bijna nooit alleen. Hier is PPS (publiek-private samenwerking) voor nodig. Hier worden risico’s gedeeld. Twee vormen van PPS 23 lOMoARcPSD Organisatie en management in verandering • Elementen van het NPM (New Public Management): • Resultaatgerichtheid (effectiviteit) • Bedrijfsmatig werken (efficiency) • Ondernemerschap (eigen initiatief) • Concurrentie • Klantgerichtheid (one stop shop) • Onder NPM-denken zijn volgende instrumenten voor verantwoording en sturing ontwikkeld: • Vergelijkende analyse: kengetallen, benchmarking, ranglijsten • Vraagversterking: vouchersystemen, persoonsgebonden financiering • Behoeftenonderzoek: klantenpanels, gebruikersraden • Kwaliteitsborging: handvesten, certificering, klachtenregeling, boeteregeling • Marktwerking: concurrentiestelling, beursnotering, veilingen, prijsvragen. Verzelfstandiging • Vormen van verzelfstandiging: • Baten/lasten dienst (interne verzelfstandiging): doelmatigheid van bedrijfsvoering vergroot. Grotere vrijheid bij beheer van mensen en middelen • Externe verzelfstandiging: wanneer een organisatie na verzelfstandiging publieke taken behoudt • Privatisering: uitbesteding en taakafstoting van een publieke organisatie • Interne verzelfstandiging wordt bepaald door financieel-economische overwegingen • Externe verzelfstandiging wordt bepaald door politiek-bestuurlijke overwegingen New public governance (Naïef !!!) • Concurrentie staat onderlinge samenwerking in de weg --> samenwerken ipv concurreren? • Publieke waarden realiseren dmv samenwerking van iedereen. • Managers en professionals moeten een breder perspectief ontwikkelen op netwerken e.d. • Maatschappelijke omgeving als vertrekpunt --> erkenning burgerlijk initiatief Omgevingsmanagement • Veranderen/beïnvloeden van de omgeving ipv zichzelf veranderen • Boundary scanning: aftasten van de grenzen met de omgeving • Boundary spanning: bewerken van de grenzen met de omgeving • Bij private organisaties is beïnvloeden van overheid als relevante omgeving beschouwt --> public affairs (lobbyisten) 24 lOMoARcPSD Hoofdstuk 7 - macht binnen en tussen organisaties Er doet zich een calamiteit voor waardoor het bestuurlijke reactievermogen zwaar op de proef wordt gesteld. Twee vragen worden dan altijd gesteld: 1. Hoe heeft het zo ver kunnen komen? 2. Hoe adequaat hebben de verantwoorlijkde gezagsdragers, overheidsdiensten en andere betrokkenen gereageerd toen het eenmaal mis ging? Netwerken • Netwerkbenadering: niet langer aandacht richten op relatie tussen organisatie en omgeving maar op diffuse relaties tussen delen van een organisatie - onverstandig om complexe organisaties te zien als één organisatie of om meerdere zeer verweven organisaties te zien als losse organisaties • Netwerk: verzameling van knooppunten met daartussen relaties Netwerk = verzameling van organisaties en organisaties = verzameling van netwerken • Netwerkbenadering relativeert het onderscheid tussen organisatie en omgeving OB als belangencoalitie • OB is een netwerk van oneindig veel onderdelen die op den duur eigen belangen ontwikkelen (eigenbelang) • Concurrerende belangen: eigen belang van bestuurder of organisatie wordt centraal gesteld. Iedereen streeft zijn eigen belang na en zal andere belangen dus hinderen en vertrappen door bijvoorbeeld: • Informatie lekken • Nieuwe partijen betrekken • Nieuwe bedenkingen opperen • Nieuwe adviezen vragen Mensen en groepen binnen organisaties beschermen hun belangen dmv • invloedsmiddelen NB: altijd strijd tussen eigen en algemeen belang Machtsverhoudingen in organisaties • Hindermacht: macht van top van een organisatie wordt altijd overschat en de macht van basis onderschat. Iedereen is van elkaar afhankelijk en heeft dus ‘hindermacht’ Machtafstandsreductie: minder machtigen willen machtsafstand van partijen met meer • macht verkleinen --> fuseren om belangen te behartigen. Conflictneiging neemt toe naarmate machtsafstand kleiner is • Machtsverhoudingen zijn afhankelijk van: • Tijdstip • Plaats • Onderwerp in dispuut • Formele posities doen er amper toe tijdens crisis situaties • Werking van macht blijft nagenoeg onzichtbaar binnen organisatie. Betrokken houden bijvoorbaat rekening met de machtsverhoudingen. Door middel van socialisatie leren nieuwe ambtenaren ‘the way to do things around here’ Conflict in organisaties • Conflict: begripsaanduiding en verschijningsvormen. Ontstaan wanneer organisaties met verschillende belangen de strijd aangaan of zich er juist aan onttrekken 25 lOMoARcPSD Mensenwerk als conflictbron • Hoe groter de organisatie, hoe groter de kans op botsende persoonlijkheden • Conflicten tussen hoger geplaatse functionarissen kunnen uitgroeien tussen departementen strijd omdat ondergeschikten door loyaliteit worden meegezogen • De persoonlijke factor (egoisme, arrogantie e.d.) leiden eerder tot conflicten dan partijpolitieke verschillen dan gedacht Hiërarchie als conflictbron • Verticale tak binnen organisatie leidt tot veel conflicten met betrekking tot vermeende incompetentie van bovengeschikten of vermeende gebrek aan inzet/loyaliteit van ondergeschikten • Straf-lijnverhouding is een bijzondere vorm van hiërarchie die conflicten oplevert: • Primaire productie proces wordt verzorgd door ‘lijnfunctionarissen’ • De staf zorgt ervoor dat : • de organisatie als zodanig blijft functioneren • adviseert/ondersteunt de lijn op het gebied van • personeel en organisatie • ICT • financieel economische zaken • Soms conflicten tussen lijn en staf omdat de adviezen van de staf worden gezien als competentie bedreigingen waarentegen de staf vindt dat hun adviezen niet genoeg benut worden • Verhouding tussen bureaucraten en professionals leidt vaak tot spanningen mbt gezag. Gezag berust bij professionals op kennis en kunde en bij bureaucraten op status. • Bijzonder conflictgevoelig is de verhouding tussen beleidsvoorbereiding en uitvoering. Uitvoering speelt ondergewaardeerde maar belangrijke rol in succes of falen van beleid. • Nadruk is komen te liggen op kostenbeheersing en productiviteitsgroei, hiërarchie is minder belangrijk dan contractualisme geworden • Verhoudingen tussen bestuurslagen leveren complexe en op een tal van punten onbepaalde conflicten. Financiële verhoudingen leveren hierbij nog meer spanning Specialisatie als conflictbron • Horizontale taakverdeling leidt tot conflicten mbt gerichtheid op eigen clientèle. • Sectordepartementen zijn verantwoordelijk voor een bepaalde beleidssector en sectorverantwoordelijkheden hebben hierbij veel conflicten met de aspectenverantwoordelijkheden mbt financiële middelen allocatie. Sommige departementen zijn ‘spending deparments’ --> zo vanzelfsprekend dat er rekening wordt gehouden in de ‘Hangpuntennota’ 26 lOMoARcPSD Het nut van conflicten • Conflicten binnen OB blijven vaak onzichtbaar voor buitenstaanders • Veel functies van conflicten: • Uitdrukking van onlustgevoelens, ze helpen stoom af te blazen • Demonstratie van veerkracht, tot uitdrukking brengen dat mensen zich betrokken voelen bij een organisatie en bereid zijn om daarvoor de strijd aan te gaan • Herleving van waarden en normen, in conflictsituaties valt men terug op oude waarden en normen zoals punctualiteit, betrouwbaarheid of zorgvuldigheid e.d. Formele structuur komt weer in beeld! • Inzichtvergroting aan de top, topmanagers hebben baat bij informatie over de conflicten ‘onderin’ de organisatie --> dan kan de manager er wat aan doen • Versterken van externe oriëntatie, partijen zoeken steun bij derden tijdens conflicten -> meer gerichtheid op buitenwereld dan voorheen • Bevorderen van openheid, conflicten tussen onderdelen van het OB dragen vaak bij aan meer inzicht over wat er binnen het OB gebeurt. Beheersing van conflicten • Conflictdempende mechanismen: • Vertrek van mensen • Juridische regelingen • Tradities en routines van compromisvorming • De nuttige fictie van het algemeen belang (beleid wordt naar buiten gedragen als weloverwogen besluit ipv naar aanleiding van compromissen binnen een conflict) Management als het hanteren van conflicten • Er moet steeds weer balans gevonden worden tussen onderdrukken en tolereren van conflicten • Management als conflicthantering: NB: partijen dienen altijd te strijden voor een positieve uitkomst en nooit om de opponent schade te berokkenen 27 lOMoARcPSD Coördinatie als machtsvraagstuk • Coördinatie maakt inbreuk op de zelfstandigheid van een afdeling • Coördinatie is een lastige taak die mogelijkheden tot beïnvloeding biedt • Kan bijdragen aan forceren of stoppen van beslissingen • Biedt mogelijkheden tot in de gate houden, helpen of narren van organisaties • Wordt gebruikt om bepaalde dingen te legitimeren Participatie als machtsvraagstuk • Om verhoudingen tussen onderdelen werkbaar te houden wordt vaak gesproken van: • Vorming van draagvlak • Verzekeren van ‘commitment’ • Genereren van steun • Opvattingen over participatie • Kansen van participatie: • Management profiteert van draagvlak verbreding • Werknemers genieten van zelfontplooiing • Verhoogde motivatie van werknemers • Bedreigingen van participatie • Slagvaardigheid en snelheid van besluitvorming in gevaar • Men kan minder rekenen op bescherming van hiërarchisch ondergeschikten Delegatie als machtsvraagstuk • Goed analyseerbaar via ‘principaal-agentbenadering’ • Manager (principaal) weet niet wat zijn ondergechikten (agent) precies uitvoeren wat leidt tot ‘informatieassymetrie’ • De agent beschikt over specifiekere informatie waardoor hij anders gaat handelen, te traag of inflexibel. Precies wat de principaal NIET wil Principaal-agent benadering stelt de vraag hoe de principaal kan bevorderen dat de • agent handelt conform zijn opdrachten • Informatieassymetrie leidt tot een discretionaire ruimte (ruimte tot vrijheid voor agent) zodat de agent zijn eigen belangen gaat behartigen • Hierdoor moet de principaal een andere sturingsmethode aanwenden • De inzet van dergelijke sturingsmethode is handig maar brengt ‘agency-costs’ met zich mee • Monitoring costs; verzamelen en verwerken van noodzakelijke gegevens • Bonding costs; ingrijpen als de informatie daar aanleiding toe geeft • Kritiek op principaal agent benadering - niet humanitair en eng utilitair • Public service motivation-theorie wint meer grond, mensen raken gemotiveerd door specifieke taak en daarachter liggende ‘publieke belangen’ 28 lOMoARcPSD • Stewardship benadering dicteert dat de agent (steward) erop uit is de belangen van de principaal zonder belangentegenstelling te ervaren te behartigen omdat de steward er eer in schept dit te doen Organisatieverandering als machtsvraagstuk • Altijd veel weerstand tegen organisatieveranderingen (‘organisational design’) omdat er altijd mensen boventallig raken. • Daarom liever spraak van ontwikkelbenadering (‘organisational development’) • Eind doel is onbelangrijker • Ontwikkeling staat voorop • Informele organisatie staat op voorgrond • Aangrijpingspunt van verandering ligt bij cultuur van de organisatie (manier van denken en doen) --> de structuur is een afgeleide hiervan • Stapsgewijze veranderingen • Draagvlak creëren is zeer belangrijk 29 lOMoARcPSD Hoofdstuk 8 - politiek en bestuur • Hevige tweedeling politiek en bestuur Politiek Bestuur Emoties, strijd en macht neutraliteit, rationaliteit en expertise Grote lijnen, visies en symbolen Doelmatigheid, doeltreffendheid en details Politici Ambtenaren • Politici dienen in te schijnwerpers te werk te gaan terwijl ambtenaren achter de schermen moeten werken en loyaal zijn aan de minister/wethouder • Drie kernvragen over tweestrijd tussen politiek en bestuur: • Wat is het onderscheid tussen politiek en bestuur? • Wat is het belang van de politiek en waarom kun je het OB niet aan ambtenaren overlaten? • Hoe dienen politiek en bestuur zich tot elkaar te verhouden? Primaat van de politiek • Politiek: geheel van interacties die leiden tot de totstandkoming van bindende beslissingen in de maatschappij --> wie krijgt wat, wanneer en hoe? • Het politieke systeem: • Tal van organisaties en instituties uit de samenleving waaronder het OB (juridische ambtenaren voor beleidsbepaling en politie voor beleidshandhaving) Het empirische onderscheid tussen politiek en bestuur • Weinig empirisch verschil --> beide gericht op de bindende toedeling van waarden • Het OB is daarentegen wel een speciaal onderdeel van het politieke systeem • Worden beslissingen genomen en uitgevoerd Vroeger veel meer politiek dan ambtenaren --> ondersteunend apparaat is gegroeid • Het normatieve onderscheid tussen politiek en bestuur • In democratie geldt het ‘primaat van de politiek’. Politieke actoren (kiezers, bewindspersonen e.d.) moeten het eerste en laatste woord hebben. Het OB komt op de tweede plek. • Hieraan is ambtelijke loyaliteit en neutraliteit nauw verbonden --> ‘Civil Servant’ 30 lOMoARcPSD Over ‘business’ en ‘beamtenherrschaft’: de geschiedenis van de scheiding • Wilson: ‘run government like a business’ • Politiek: formuleren van de wil en de doeleinden van de overheid • Bestuur: de feitelijke uitvoering van het beleid • Jackson: ‘spoils system’ • Winnaar van verkiezing mag oude ambtelijke apparaat vervangen door eigen mensen --> stem van de kiezer dringt tot elk niveau door • Sponsors en medewerkers werden beloond met baan (spoils=oorlogsbuit) • Leidde tot zeer ondeskundig apparaat --> corruptie, nepotisme en patronage Weber: ‘Politik als Beruf’. Politiek en bestuur zijn twee verschillende zaken. Metaforen • gezocht in oorlog ipv bedrijfsleven • Ambtelijke bestaan: lijdelijkheid voor objectiviteit en zichzelf weg kunnen cijferen • Politieke bestaan: leidinggeven, standpunten innemen en keuzes maken • Ambtenaren kunnen simpelweg geen leidinggeven omdat ze daar gewoon niet voor opgeleid zijn • Beamtenherrschaft was negatief na verloren oorlog --> geen toekomst en kut politici • Primaat van politiek werd belangrijker omdat door bureaucratie de macht van het ambtelijk apparaat toenam • Kortom: voorkomen van ambtelijke inspraak in de politiek en krachtige politici waren nodig Depolitisering: volgt Wilsons’ ideeën. Ambtenaren mochten geen lid zijn van politieke • partij en politici moesten compromissen maken • Doel-middelen scheiding: politiek moet doeleinden van beleid vaststellen (beleidsvoorbereiding) en ambtenaren moeten middelen hanteren om doelen te bereiken (beleidsuitvoering). Uitvoering is ondergeschikt! • Politici als bestuurders: politici gedragen zich als ambtenaren (bestuurders) • Onderscheid is emotief ipv alleen normatief en empirisch 31 lOMoARcPSD Politieke tegenover ambtelijke verantwoordelijkheid • Politiek is van cruciaal belang voor de legitimiteit van het OB • Input legitimiteit • Throughput legitimiteit • Output legitimiteit • Van groot belang volkssoevereiniteit te behouden • Nooit consensus over beleidsplannen --> strijd voor steun en draagvlak • Politiek dient ten alle tijden publieke verantwoording afleggen Ministerieel verantwoordelijkheid en ambtelijke loyaliteit • Alleen bewindspersonen zijn extern verantwoordelijk • Ambtelijke doctrine: intern loyaal en extern discreet • Drie fasen van verantwoording: • Inlichtingenfase • Debatfase • Sanctioneringsfase • Reikwijdte van de inlichtingen en debat plicht worden bepaald door bevoegdheden De vertrouwensregel en ambtelijkefouten • In hoeverre kan het handelen van ambtenaren een minister aangerekend worden? • Sanctioneren valt onder vertrouwensregel (ongeschreven politiek oordeel in hoeverre fouten van ambtenaren aangerekend worden bij de verantwoordelijke minister) • Den-Uyl doctrine: bewindsleden mogen geen verwijt worden gemaakt over fouten van ambtenaren en dus mogen blijven zitten als: • In grote lijnen aan hun ambtenaren duidelijk hebben gemaakt wat hun beleid is • Zij van tijd tot tijd zijn nagegaan of hun ambtenaren die richtlijnen volgen • Geschikte maatregelen hebben genomen als dat laatste niet gebeurde • Zuiverste invulling van vertrouwensregel: “Carringtondoctrine’ • Verantwoordelijke moet aftreden bij gemaakte fouten ook al treft hem geen blaam --> ruime opvatting: bij grove fouten van ambtenaren blijft een bewindspersoon politiek verantwoordelijk. • voordeel: Biedt zeer grote politieke helderheid • Nadeel: capabele ministers kunnen verdwijnen --> ruime opvatting wordt zelden gebruikt, altijd beperkte opvatting • Voordeel: geen aftreden na elke kleine ambtelijke fout • Nadeel: groot deel van ambtelijk handelen valt niet meer onder sanctie van ministeriële verantwoordelijkheid --> ‘Sorry-democratie’ Verwevenheid van politiek en bestuur Scheiding behoort tot beginselen van democratie, dit betekent niet dat het in de praktijk maar deels gerealiseerd kan worden 32 lOMoARcPSD Het bestuurlijke is politiek • Strikte scheiding is onmogelijk: veel beleid krijgt pas bij uitvoering een duidelijke betekenis • Onmogelijk verschil tussen doelen en middelen, middelen zijn niet neutrale subdoelen • Onvermijdelijk dat ambtenaren een grote rol spelen binnen het politieke proces van beleidsvorming. Bewindspersonen hebben te weinig tijd en kennis • Er moet draagvlak gecreëerd worden voor beleid --> iedereen moet voor zijn --> overgehaald worden door mensen met kennis en tijd! (voorlichtingsambtenaren) Het bureaucratische is politiek • Strikte scheiding is onvruchtbaar: ambtelijke processen betreffen vaak politieke vragen --> bureaupolitiek - de politieke strijd en concurrentie tussen ambtelijke onderdelen. Komt vaak voor bij volgende omstandigheden • Er zijn veel spelers met uiteenlopende belangen • Geen speler kan zijn zin doordrijven • Onderhandelingen en compromisvorming zijn onvermijdelijk • Er is genoeg onderhandelings en manoeuvreerruimte in de uitvoeringsfase • Er is niet zoiets als DE overheid, HET ambtelijke apparaat of HET algemeen belang • Bureaupolitisme: wanneer bureaupolitiek de norm wordt en zich in hevige mate voordoet • Voordelen van bureaupolitiek: • Enige concurrentie vergroot kwaliteit • Veelheid van perspectieven en belangen komen aan bod • Checks and balances binnen bureaucratie • Verdubbeling van taken (redundantie) biedt reserves die bijspringen bij disfunctioneren van overheid Het ambtelijke is politiek • Strikte scheiding is onwenselijk: als loyaliteit blijft bij onwettig gedrag van bewindspersoon leidt dit in de verkeerde richting --> WOII Ambtelijke grondwetten: vrijheid van meningsuiting en activiteit in politiek van • ambtenaren in hun vrije tijd Het OB als politiek fenomeen • Politiek capabel zijn is noodzakelijk voor ambtenaren • Scheiding tussen de twee fenomenen zijn slechts een richtlijn die telkens opnieuw geïnterpreteerd wordt. Klassieke bureaucratie of patronagebureaucratie • Een kwart van de ambtenaren is lid bij een politieke partij • Benoemingen van top ambtenaren berust veelal op politieke achtergrond van een ambtenaar • Steeds vaken worden politieke assistenten aangesteld om bewindspersoon te assisteren, officieel zijn ze ambtenaar maar vallen niet onder hiërarchie. Politiek manusje-van-alles --> patronagebureaucratie • Wilson en weber prefereren ‘merit system’ --> benoeming op grond van deskundigheid 33 lOMoARcPSD Verambtelijke politiek versus populistisch bestuur • Tegenwoordig een oververtegenwoordiging van ambtenaren in de politiek. Dit is om verschillende redenen een probleem: • Durven zij wel risicos te nemen? • Hebben zij voldoende aantrekkingskracht op de kiezer? • Representatieve en controlerende functies van het parelmen worden verwaarloosd • Geen politieke ambtenaar wordt direct gekozen door het volk. Dit plebiscitaire stelsel leidt tot een populistisch OB Verzelfstandiging en politieke verantwoording • Uitvoerende diensten worden op afstand geplaatst van het politieke spel om beleid • Er is hierdoor een beperking van politieke invloed en verantwoording over de uitvoer van het beleid, ook vergroot dit de informatievoorsprong van uitvoerders • Verzelfstandigde diensten schermen zich meer en meer af van de politiek en leidt tot een discretionaire ruimte waarbij eigen functioneren en politieke verantwoording ontlopen worden • Dit kan opgelost worden door: • bewindspersonen van ZBO’s (zelfstandige bestuursorganen) op het matje te roepen -> horen van ambtenaren (hiervoor is toestemming van minister nodig) • De kamer bevoegdheid te geven ambtenaren weg te sturen • Meer horizontale verantwoording (alle soorten van verantwoording; kamer, kabinet, rechter, publiek, maatschappelijk middenveld, media e.d.) • Media is het belangrijkste maatschappelijke verantwoordingsforum 34 lOMoARcPSD Hoofdstuk 9 - politieke omgeving van het OB Laatste paar decennia sterk veranderde politieke omgeving Pacificatie of polarisatie? • Pacificatie: ‘de boel bij elkaar houden’ door te schikken en te plooien • Polarisatie: confrontatie is belangrijker dan consensus --> altijd de vraag, pacificatie of polarisatie? Verzuiling en pacificatie in de 20ste eeuw • Zuilen: bevolkingsgroepen verenigd in complexe maatschappelijke organisaties op basis van levensbeschouwelijke grondslag: • Katholieke zuil • Protestante zuil • Socialistische zuil • Liberale zuil • Twee politieke scheidslijnen in politieke landschap: • Religieuze: confesioneel/niet confesionele partijen • Sociaaleconomische: arbeid/kapitalistische partijen Veel pacificatiepolitiek: elites lieten tegenstellingen niet te hoog oplopen. Die besturende • elites genoten van zeer hoog aanzien en gezag (zelfs de media had diep respect voor de bestuurders en er waren nauwelijks zwevende kiezers) --> de regering regeert. • Elites werkten veel samen en hadden discretionaire ruimte tot accommoderen van politieke tegenstellingen Samenwerking aan de top • Pacificatiepolitiek werd ondersteund door corporatistische structuren en instellingen (PBO’s: publiek rechtelijke bedrijfsorganisaties) die op basis van consensus samenwerkten met de overheid • Hierdoor vond ‘verkokering’ plaats: beleidssectoren ontwikkelden zich tot verticale kokers waarbinnen alle organisaties van boer tot minister zich uitsluitend bezighielden met eigen belangen van die sector Betrokkenheid aan de basis • Het maatschappelijk middenveld werd door de zuilenstructuur actief betrokken bij de maatschappij; • Grote participatie in vrijwilligerswerk • Ruime mate van formele en informele zorg • Rijk verenigingsleven Dit vormde een kweekvijver voor bestuurlijk talent en een vast aanspreekpunt voor bewindspersonen die zaken wilden doen • De grote betrokkenheid leidde tot grote bereidheid van individuele burgers tot inzetten in de maatschappij --> ondersteund door burgerplichten (dienstplicht e.d.) • Alles bij elkaar --> ‘civil society’. Democratisch bestel is alleen effectief met een sterke civil society 35 lOMoARcPSD Schikken en plooien Politiek werd uiterst serieus genomen. De elites hielden zich aan een aantal spelregels: • Zakelijkheid en resultaatgerichtheid • Respect en verdraagzaamheid (eventueel ‘agreement to disagree’) • Evenredigheid bij verdeling van schaarse goederen • Depolitisering van politiek emotie gevoelige zaken, door ze te presenteren als zakelijke kwesties werden ze sneller opgelost. Wanneer dit niet werkte --> ijskastpolitiek (zaken uit politiek brandpunt gehaald om af te koelen) • Schikken en plooien samen is: Het Poldermodel • Nederlandse politiek heeft veel weg van diplomatie: • Via omzichtige onderhandelingen en comissies wordt gestreefd naar consensus en compromissen Kentering: ontzuiling, volatiliteit en versplintering • Politieke moord van Fortuyn (super polaristisch) leidde tot sterke polarisatie en tot verdere ontzuiling van het politieke systeem • Ontzuiling begon eind jaren 70 doordat gezagsgetrouwe groepen zich massaal verzette tegen de autoritaire stijl --> leidde tot : • emancipatie van minderheden • ontkerkelijking • Vervaging van oude scheidslijnen • Opkomst van nationalistische partijen • Emigratie naar immigratie • Toename heterogeniteit en strijd over nationale identiteit • Opkomst nieuwe scheidslijn (culturele scheidslijn) Toeschouwerdemocratie: afspiegelen naar afrekenen • Door verwetenschappelijking ging democratisering sneller • Lijdelijkheid veranderde in assertiviteit en activisme (media weer neutraal) • Toename van zwevende kiezers en afname loyaliteit door gezagsafname • Bewegelijkheid bij verkiezingen nam toe --> electorale volatiliteit Na invoering van stelsel van evenredige vertegenwoordiging (1917) is ‘afspiegeling’ • belangrijk geweest in verkiezingen (iedereen werd vertegenwoordigd). Na emancipatie kwam ‘afrekenen’ op (burgers gebruiken kiesrecht om partijen te straffen) • Overgang naar ‘toeschouwerdemocratie’ was een feit (lekker zappen en je vervelen) Versplintering: van kokers naar netwerken • Ontkokering: met ontzuiling verdween de kokkeren, overkoepelende organisaties werden onttakeld en fusseerden. Ook PBO’s verloren hun functie als voorportaal --> niet langer intermediair tussen overheid en maatschappij • Verplaatsing van gesloten beleidscircuits naar losse issuenetwerken (ad hoc coalities met veel bureaupolitiek) • Burgerrechten kregen meer aandacht dan burgerplichten door verhouding burger <-> bestuur. Mogelijkheid tot inspraak en rechtsbescherming tegen overheid nam sterk toe “vraag niet wat jij voor je land kan doen, maar wat je land voor jou kan doen” idee ontstond • NIMBY (not in my backyard) waarbij draagvlak creëren lastiger werd 36 lOMoARcPSD Continuïteit: ‘polderen’, betrokkenheid en pacificatie Polderen: op basis van vertrouwelijkheid streven naar consensus en compromissen is robuust gebleken met als effect: • Minder stakingen • Vreedzaam arbeidsklimaat e.d. Maatschappelijke betrokkenheid is gebleven ondanks de individualisering terwijl er wel verschuivingen zijn bij welke organisaties mensen lid zijn. Ook zijn leden passief en donateur ipv een actieve vrijwilliger Veel verschuiving van zuilen naar blokken (soort partij; links, rechts e.d.) waarbij blokken te klein zijn voor meerderheid --> coalities zijn onvermijdelijk Door verdwijnen van verzuilingsbanden tussen elites en opkomst van mondige burger is er verminderde politieke representativiteit. Oplossingen daarvoor zijn: • dialogen • burgerfora, burgerplatforms (representatieve steekproeven onder burgers om debatten te starten) • ‘ronde tafel gesprekken’ tussen bestuurders en maatschappelijke organisaties • Stap verder: Maatschappelijke enquete (probleemverkennend en agenda vormend) • Stap verder: Referenda • burgerinitiatieven Interactieve beleidsvorming en coproductie Zowel bij politieke besluitvorming als agendavorming krijgt burger meer inspraak --> interactieve beleidsvoering (overheid krijgt draagvlak en deskundigheid voor initiatieven) De probleemdefinitie wordt niet langer vooraf bepaald, de overheid luistert gewoon naar de maatschappij Convenanten en zelfregulering • Door ontzuiling naast verticale veel horizontale sturingsmethoden ontstaan: • Bestuursovereenkomsten: algemene afspraken tussen overheden onderling over de inhoud en uitvoering van beleid --> intern gericht • Convenanten: afspraken tussen overheid en een/meer maatschappelijke actoren, onderlinge overeenkomst op basis van vrijwilligheid en na onderhandeling tot stand komen --> extern gericht • Gentlemen’s agreement: juridisch ongebonden convenant • Zelfregulering: overheid stelt niet langer zelf de regels vast maar laat dat geheel over aan maatschappelijke sector • Geconditioneerde zelfregulering: wel overheidsbepaalde randvoorwaarden 37 lOMoARcPSD Hoofdstuk 10 - politiek-ambtelijke verhoudingen Loyale uitvoerders tot mondige meedenkers • Overgang lijdelijkheid naar activisme • Samenwerken is de regel • Ambtenaren en bewindspersonen zijn op elkaar aangewezen (politieke effectiviteit is cruciaal) • Hoge mate ambtelijke loyaliteit is cruciaal voor bestuurder ‘sine ira et studio’ • Verhouding tussen politiek bestuur en ambtenaar is een ruilrelatie. Beide partijen hebben instrumenten die de andere partij nodig heeft. Dit rollenspel is als volgt samengevat (drie R’en): • Respect opbrengen voor wederzijdse posities en verantwoordelijkheden • Ruimte bieden aan de ander • Reciprociteit betrachten: erkennen dat er in de praktijk geen sprake is van bovenschikking maar van wederzijdse afhankelijkheid • Kenmerken van goed samenspel: • Drempelloos: open communicatielijnen heen en weer • Gevaarloos: beide partijen hoeven niet bang te zijn dat de ander het vertrouwen schaadt • Taboeloos: bestuur staat open voor professioneel gebrachte ambtelijke ‘tegengeluiden’ • Verassingloos: beide partijen anticiperen effectief op wat de ander op welk moment aan informatie en beslissingen nodig heeft Politieke en ambtelijke kernkwaliteiten • Vijf soorten omgangsvormen tussen politieke bestuurders en ambtenaren • Het model van politieke primaat: bestuurder bepaalt de beleidsprioriteiten en speelt het politieke spel om dat beleid gesteund en gefinancierd te krijgen, ambtenaren adviseren slechts • Het model van het dorpsleven: scheiding tussen twee partijen valt weg met nauwe samenwerking • Het model van de functionele samenwerking: nauwe politiek-ambtelijke samenwerking, hier echter gedreven door praktische noodzaak om resultaten te bereiken • Het model van de loopgravenoorlog: relatie wordt gedomineerd door conflicten over beleidsvoering en spelregels van onderlinge samenwerking; stroeve communicatie, onderling wantrouwen en geen loyaliteit • Het model van het ambtelijk primaat: zie politiek primaat, maar dan omgekeerd Benodigde politiek bestuurlijke kwaliteiten • Politieke effectiviteit: de bestuurder moet ‘de buit binnenhalen’ voor zijn sector • Bestuurlijke competentie: de bestuurder moet weten wat het inhoud om aan de top van een organisatie te staan (duidelijke visie uitdragen, prioriteiten helder communiceren e.d.) Politieke competentie Bestuurlijke competentie Weinig veel Weinig Hopeloze bestuurder Politieke verkoper veel Politieke brekebeen Perfecte bestuurder 38 lOMoARcPSD Benodigde ambtelijke kwaliteiten • Klassieke deugden: • Deskundigheid (Fachwissen, dienstwissen, geheimwissen) • Discretie (geheimhoudingsplicht e.d.) • Ervaring • Loyaal • Integer • Strategisch en operationeel effectief Klassieke deugden Strategische en operationele effectiviteit Weinig Veel Weinig Hopeloze partner Ambtelijke praatclub veel Ambtelijke tegenstrever Perfecte partner Ambtelijk tegenspel • Ambtenaren worden steeds beter opgeleid en deskundiger • Ambtelijk leiderschap: mensen motiveren, esprit de corps kweken en inspirerend leiding geven • Ambtelijke meningsuiting: publicaties in tijdschriften en kranten e.d. (klokken luiden) • Ambtelijke ongehoorzaamheid: ‘lekken’ van informatie naar parlementsleden, journalisten e.d. Bij ambtelijk tegenspel vaak reputatie schade Toekomst van politiek-ambtelijke verhoudingen • Centralisatie van politiek? • Politieke kabinetten? (ambtenaren worden overal verantwoordelijk voor gehouden en willen daarom de regie stevig in handen houden met loyale adviseurs e.d.) • Beperking van hiërarchische aansturing en verantwoording • Fundamentele tweeslachtigheid; politiek en ambtenaar zijn sterk van elkaar afhankelijk maar niet geheel gelijkwaardig. Politieke bestuurder heeft beslismacht en publiek gezag, de ambtenaar heeft deskundigheid en realisatiecapaciteit. NB: goed bestuur gedijt pas bij een zekere creatieve spanning tussen politieke en professionele rationaliteit 39