§5 Politieke besluitvorming Politiek systeem: geheel van betrekkingen waardoor opvattingen, verlangens en eisen van individuen, groepen en instellingen in bindende beslissingen worden omgezet. Invoer: Omzetting: Uitvoer: Terugkoppeling: burgers, pressiegroepen en massamedia dragen maatschappelijk probleem aan politieke bestuurders informeren zich en gaan op zoek naar oplossingen ambtenaren zorgen dat genomen besluiten worden gerealiseerd kijken of genomen maatregelen gewenste effect hebben In Nederland: -maatschappelijk probleem ontstaat (mede door omgevingsfactoren) -probleem gesignaleerd en erkend politieke eisen -ideeën geopperd -onderwerp besproken in verschillende bestuurslagen -commentaar geleverd -minister of staatssecretaris dient wetsvoorstel in -minister voert de wet in Wetsvoorstellen kunnen ingediend worden door regering en Tweede Kamer, maar vooral de regering maakt daar gebruik van. Omgevingsfactoren: -reikwijdte; slechte economie is bijvoorbeeld minder mogelijkheden -capaciteit; sommige zaken krijgen prioriteit, hangt af van macht en invloed -politieke actoren; zij die invloed uitoefenen op besluitvorming Interne omgevingsfactoren (= binnen een land): -Economische; bij groeiperiode kan overheid meer doen dan wanneer het tegenzit -Culturele; gewoonten, tradities, normen en waarden bepalen de politieke speelruimte -Geografische; door logistieke functies krijgen projecten als Schiphol prioriteit -Technologische; door digitalisering is gegevenstransport enorm vereenvoudigd -Sociale; aandacht gaat naar grootste groep in samenleving, bijv. middenklasse -Demografische; bevolkingsopbouw Externe omgevingsfactoren (=internationaal): -internationale organisaties; verplichtingen door vergaande samenwerking -internationale verdragen; verplicht aan getekende doelstelling -internationale ontwikkelingen; weinig invloed op bijv. globalisering, communicatie 1 Invoer: -eisen/wensen ingediend om niet beleid te formuleren -kritiek of voorstellen vormen ook een vorm van input (leidt immers tot verandering) -mate van steun voor huidig politiek beleid en functioneren Poortwachters: -burgers, belangengroepen, politieke partijen, massamedia en soms individuele politici die in staat zijn wensen en eisen op de publieke en politieke agenda te plaatsen Omzetting (ook wel conversie): -beleidsbepaling -beleid: het doelgericht handelen in een bepaald maatschappelijk probleem op basis van kennis of onderzoek 1) politieke agendavorming; plaatsing op politieke agenda 2) beleidsvoorbereiding; oorzaken kijken en mogelijke oplossingen zoeken 3) beleidsbepaling; goedkeuring volksvertegenwoordiging, van besluitvorming Uitvoer: -uitvoering van regels en wetten -ambtenaren zorgen voor realisering genomen besluiten Kritiek op het bovenstaande systeemmodel van Easton: -het is geen schematische weergave van de werkelijkheid, het is een sterk vereenvoudigde weergave van een theorie van de werkelijkheid. -laat onvoldoende de invloed zien van politieke machtsverhoudingen, botsende belangen en botsende ideeën, onduidelijk wie coalities vormen. -Wie draagt wat aan? Wat gebeurt er dan mee? Aandacht voor inhoudelijke discussie van politieke besluiten dreigt naar de achtergrond te verdwijnen. Je kunt politieke besluitvorming ook analyseren met behulp van het barrièremodel. Hierbij wordt de politiek vooral bepaald door conflicten en hindernissen. Fase 1; uit samenloop van omgevingsfactoren ontstaan wensen en eisen. Deze worden hier herkend en erkend. Betrokkenen; particulieren, pressiegroepen, massamedia, politieke partijen Fase 2; behoeften, wensen en problemen in de politiek worden vergeleken en afgewogen. Fase 3; geschikte maatregelen worden geformuleerd > het besluiten Fase 4; kan ontstaan bij uitvoering van regels en wetten. Het wordt een probleem als de nieuwe wetgeving onzorgvuldig is of dat de bevolking hem onaanvaardbaar vindt. Lees; per barrière kan een probleem ontstaan. 2 § 6 Politieke actoren Beleidsuitvoerende taak; leraren, defensiepersoneel, politie etc. Als je alleen kijkt naar de rijksoverheid werken er zo’n 160.000 ambtenaren op ministeries en in zelfstandige bestuursorganen (zbo’s). Ze werken op niveau van de centrale overheid. Beleidsvoorbereidende taak; ministers of politieke bestuurders. Hebben een sterkere positie. De ambtenaren hier werken veel langer op een departement dan een politiek bestuurder of minister, die zijn taak maar 4 jaar mag vervullen. Hierdoor hebben ambtenaren meer kennis en ervaring op hun gebied. Omdat ze zoveel invloed hebben worden ze ook wel de vierde macht genoemd. Overheidsbureaucratie: hiërarchisch geordend apparaat waarbinnen ambtenaren volgens vaste regels en procedures besluiten voorbereiden en uitvoeren onder verantwoordelijkheid van de politieke ambtsdrager. Alle ambtenaren vormen samen een overheidsbureaucratie. Aan het hoofd van elk ministerie staat een secretaris-generaal. Kritiek op het ambtenarenapparaat is dat ze de beleidsgebieden verkokeren; dit betekent dat elk departement zijn eigen beleid voert en er te weinig wordt samengewerkt. Ook zouden ze traag en inadequaat reageren op problemen. Naast ambtenaren bieden ook adviesorganen steun aan leden van het kabinet. Bij het inschakelen van een adviesorgaan krijg je een zo breed mogelijk draagvlak voor besluiten bij allerlei maatschappelijke organisaties. Belangrijkste zijn: -Raad van State, hoogste rechtscollege, voorgezeten door staatshoofd, leden benoemd door regering, advies geven over alle wetsvoorstellen, oordelen bij conflicten. -Sociaal-Economische Raad, adviseert over belangrijke maatregelen op sociaal en economisch gebied, 33 vertegenwoordigers (1/3 werknemersorganisaties, 1/3 werkgeversorganisaties, 1/3 onafhankelijke deskundigen = kroonleden) -Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, verschaft wetenschappelijk gefundeerde informatie over ontwikkelingen die op langere termijn de samenleving kunnen beïnvloeden, betreffende werkgelegenheid, minderhedenbeleid en ruimtelijkeordeningsbeleid. -Onderwijsraad, specifieker, advies over onderwijs en wetenschap, gevraagd en ongevraagd. -College voor Zorgverzekeringen, zelfstandig bestuursorgaan op terrein van ziektekostenverzekeringen, gevraagd en ongevraagd. -Planbureau’s, proberen aan te geven wat de gevolgen zullen zijn van beleidsvoornemens, bijvoorbeeld Centraal Planbureau. Laatste jaren vraagt de overheid steeds meer externe deskundigen om hulp omdat: -men een tunnelvisie wil voorkomen -er op het ministerie gebrek aan deskundige mankracht is Burgers en pressiegroepen zetten zich vrijwillig in. Burgers; kunnen stemmen, contact leggen met politicie, protesteren, demonstereren. Sinds 2006 ook burgerinitiatief = uitgewerkt voorstel met concrete plannen om een kwestie op te lossen. Bij voldoende steun moet het voorstel op de agenda geplaatst worden en moet de 2e Kamer er een standpunt over innemen. Geldig voorstel: -18+, beschreven doel + hoe het bereikt kan worden, 40.000 handtekeningen + gegevens 1) nieuw voorstel 2) onderwerp waarover de Tweede Kamer beslist, niet een privékwestie 3) mag niet indruisen tegen gewortelde normen en waarden 4) niet over grondwet, belasting of begrotingswetten 3 Pressiegroepen; groepen die trachten invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming. Gevormd door belangen- en actiegroepen. Ze richten zich op één bepaalde kwestie. 1) Hebben ze een lange of korte levensduur? Actiegroepen > kort, een kwestie Actieorganisaties > langer, volgende kwestie 2) Horen ze bij de ‘gevestigde orde’ of juist niet? Kraakbeweging niet, Consumentenbond wel 3) Goed georganiseerd en geintitutuinaliseerd? Belangenverenigingen en actieorganisaties meestal goed georganiseerd. Door toegenomen deskundigheid en betere organisatie kunnen pressiegroepen beter de politiek beïnvloeden door bijvoorbeeld: *lobbyen *demonstraties *publiciteitscampagne *contact zoeken met geestverwanten in bestuurlijke organisaties en adviesorganen *hulp inschakelen om standpunten met feiten te onderbouwen *burgerlijke ongehoorzaamheid Pressiegroepen hebben meer succes als ze eensgezind zijn en de macht van de groep groot is. Burgerlijke ongehoorzaamheid: burgers overtreden bewust de wet om een maatschappelijk vraagstuk aan de orde te stellen. Vooral succesvol voor minderheden. Andere kenmerken zijn dat het doel is gericht op het algemeen belang, dat de actie in openbaarheid plaatsvindt, dat de actie geweldloos is, en dat actievoerders hiervoor wel móéten kiezen omdat ze legaal tekort schieten. Het verschil tussen politieke partijen en belangorganisaties is dat politieke partijen een afweging maken tussen verschillende belangen. Functies van politieke partijen: Articulatiefunctie: wensen en eisen die in de samenleving leven op de politieke agenda zetten Communicatieve functie: nemen een standpunt in over kwesties en informeren daardoor kiezers ook over het overheidsbeleid Aggregatiefunctie: losse opvattingen met elkaar verbinden Participatiefunctie: burgers overhalen actief+passief deel te nemen aan de politiek Recruterings- en selectiefunctie: kandidaten voordragen Massamedia werken mee bij de invoerfase als aandrager van eisen en wensen, bij de omzetting als informatiebron berichtende over de voortgang, en bij de uitvoer in de rol van controleur. Functies: Informatiefunctie: informatie geven en verkrijgen over gebeurtenissen en besluiten Spreekbuisfunctie: allerlei standpunten uit de samenleving versamelen Onderzoeksfunctie: signaleren van maatschappelijke problemen Controle- / waakhondfunctie: volgen van toezeggingen die worden gedaan Commentaar- en opinifunctie: commentaar leveren op politieke besluiten Deze bovenstaande functies kunnen zowel in dictatuur als democratie kunnen worden toegepast, maar alleen bij democratie is sprake van pluriformiteit en persvrijheid. Daar is dus verscheidenheid van nieuwsbronnen. 4 § 7 Knelpunten en oplossingen In de Nederlandse cultuur staat bereidheid tot samenwerking en compromissen centraal. Je spreekt dan van het poldermodel (=samenwerking). Na korte periodes van polarisatie in de jaren ’90 (=conflicten en verschillen), komt het poldermodel weer terug. Politieke cultuur: het geheel van opvattingen, normen, waarden, houdingen en verwachtingen in de samenleving over politiek. Opvattingen: Inhoud van overheidsbeleid: welke taken moet de overheid vervullen en welke oplossingen moet de overheid aandragen? Politieke proces: verhouding burgers-politici, politieke betrokkenheid, mate van vertrouwen, acceptatie van beslissingen. Wijze waarop politieke actoren hun rol vervullen (bijv. compromissen) Politieke beleving: bindingen burgers-politieke partijen en bereidheid tot participatie. In de Nederlandse politieke cultuur zijn ook ontwikkelingen opgetreden: -jaren ’50: Nederland was een tijd verzuild, opgedeeld in groepen. Het gezag van politici en de machtselite stond niet ter discussie. We spreken van een consensuspolitiek, gekenmerkt door een grote mate van compromisgerichtheid van de politieke elites. -jaren ‘60+70: ontzuiling trad op en het individualisme groeide. Behartigen van belangen was niet alleen meer voor politici, men kwam ook zelfstandig op voor belangen. Er ontstaat een democratiseringsbeweging. De demografische ontwikkeling die zich voordoet is dat gezinnen kleiner worden en de aantallen migranten steeds groter. Ook is er opkomst van emancipatiebewegingen. Dit alles samen, vol van acties en demonstraties, werd polarisatie genoemd en verving de consensuspolitiek. -jaren ‘80+90: nieuwe samenwerking mede door slechte economie. Visie op de rol van de overheid en de verzorgingsstaat veranderden. Om een welvaartsstaat te garanderen kwam het marktdenken weer centraal te staan. Dit zorgde voor harmonie en overleg; het poldermodel. -deze eeuw: er komt kritiek op de compromisgerichte politiek. Politici zouden te weinig luisteren naar burgers, geen oog hebben voor matig functionerende multiculturele samenleving, negatieve kanten van toenemende marktwerking en vergaande europeanisering. Directe democratie - direct stemmen - rechtstreekse invloed - bijvoorbeeld presidentiële stelsel. In onze democratie kiezen we ministerpresident níet. We kiezen de Tweede Kamer en moeten afwachten. Onze regering wordt niet gekozen. Coalitiepartijen zijn gebonden aan afspraken in het regeerakkoord. Dit regeerakkoord vertroebelt echter de rolverdeling tussen parlement en regering. Hoe gedetailleerder, hoe moeilijker het wordt om eigen rol te spelen. Er is ongelijke toegang. Om een zo breed mogelijke visie van problemen en ideeën vanuit het hele land te krijgen hebben we een volksvertegenwoordiging. Slecht is alleen dat zowat alle leden uit Den Haag en omstreken komen. Daarbij wordt de toegang ook nog belemmerd door je niveau. Politici worden vaak verweten moeilijke taal te gebruiken en veel jargon. Binnen de machtsverhouding regering - parlement neemt de invloed van het parlement af. Het regeerakkoord maakt het Kamerleden van de regeringsfracties niet meer mogelijk hun eigen afweging te kunnen maken. Nederland is door allelei internationale samenwerkingsverbanden afhankelijk van andere landen. De autonomie is minder. 5 Partijen halen geen absolute meerderheid meer en moeten altijd gaan samenwerken. In onze democratie zullen ook altijd compromissen gesloten worden. Dat is niet representatief. Door trage werking van het ambtenarenapparaat dat tegelijk toch ontzettend veel invloed heeft krijgt het begrip bureaucratie een slechte naam. Ambtenaren moeten vaste procedures volgen met veel formulieren, dus is er nauwelijks ruimte voor een snelle afhandeling. Knelpunten van de overheidsbureaucratie: te veel regelgeving, ondoelmatig werk, ondoorzichtige besluitvorming, te lange procedures, gebrekkige coördinatie tussen ministeries en departementen, samenspel van politieke actoren leidt tot ingewikkelde wetgeving, en ambtenaren zijn vaak moeilijk te controleren. Politieke participatie varieert. Tot 1970 was er een opkomstplicht. Na de afschaffing werd het opkomstpercentage minder. Dit varieert ook weer per bestuurslaag. Lage opkomst niet gewenst omdat het geen goede afspiegeling is van de levende ideeën in de samenleving, het de representativiteit van het gekozen bestuur in gevaar brengt, en omdat het bestuur dan zijn legitimiteit dreigt te verliezen. Je kunt actief en passief deelnemen. Je hebt een paar mogelijkeheden tot participatie. Electorale (stemmen, lid worden van, campagne voeren) en niet-electorale (aansluiten belangengroep, actievoeren, mengen in publiek debat, contact leggen met bijv. ambtenaren). Electoraal: invloed op verdeling van de macht en op de vorming van de regering Niet-electoraal: belangrijk voor politieke agenda Betrokkenheid burgers vergroten is belangrijk en kan door: -referendum V: grotere betrokkenheid burgers N: onderwerpen moeilijk om ja/nee te beslissen, niet alles leent zich voor volksraadpleging -min.-pres. kiezen V: vergroot betrokkenheid burgers N: afhankelijkheid van achterban + charisma bepalender dan ideeën N: verhouding MP en 2e Kamer is bij gekozen MP onduidelijk N: niet zeker of het de betrokkenheid wel garandeert -burgemeester kiezen V: vergroot betrokkenheid burgers N: burgemeester staat niet meer boven politieke partijen __De Eerste Kamer beoordeelt alle wetsvoorstellen nog eens. Daarvoor hebben ze volgens critici niet eens de nodige deskundigheid en stemmen bijna altijd hetzelfde als partijgenoten. Daarom worden ze ook wel de Kamer van reflectie genoemd. Zal echter niet snel afgeschaft worden omdat alle leden het er dan mee eens moeten zijn. __Je kunt een kiesdrempel invoeren; Kamerzetels bij minimum percentage van de stemmen. Je krijgt minder partijen in het parlement, maar de representativiteit lijdt eronder. __Primaat ligt bij wetgevende macht = parlement + regering. In de praktijk heeft de uitvoerende macht = regering, de meeste macht. Door het uitbreiden van ambtelijke fractieondersteuning zouden Kamerleden beter in staat zijn tot het indienen van wetsvoorstellen. __Wij hebben een evenredig kiesstelsel waarbij alle stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels. Binding met burgers is minder. Een districten- of meederheidsstelsel heeft een sterkere band tussen kiezer - gekozene. Je hebt dan ook minder politieke partijen en dus zijn er minder moeizame onderhandelingen. Dat kan ook een minpunt zijn, want als er geen compromissen zijn kan het beleid veranderen. 6