Oefen toets Schoolexamen 6 Vwo 2016-2017 Periode 2 Natuurkunde Leerstof: Hoofdstukken 3, 7, 11, 13 en 14 (deel 1) Tijdsduur: Versie: A Vragen: 27 Punten: Hulpmiddelen: Niet grafische rekenmachine, binas 6de druk Opmerking: Let op dat je alle vragen beantwoordt. Aantal ll: VEEL SUCCES! Oefentoets voor schoolexamen • natuurkunde (6 Vwo) De werkelijke toets bevat minder vragen. Ik denk dat deze oefentoets wel een groot gedeelte van de leerstof aan bod laat komen en dus nuttig is. 2p Opgave 1: De vleermuis. In koude streken houden vleermuizen een winterslaap. Bij een omgevingstemperatuur van 5 °C laten ze hun lichaamstemperatuur van 37 °C dalen tot enkele tienden graden Celsius boven de buitentemperatuur. De hoeveelheid vet die ze dan per dag verbranden is daardoor veel kleiner dan de hoeveelheid vet die ze bij een lichaamstemperatuur van 37 °C zouden verbranden. Vraag 1 Maak onderstaande zin kloppend door bij elk getal het juiste woord te kiezen dat hieronder wordt aangegeven. Tijdens de winterslaap is .....1.... het lichaam van de vleermuis en de omgeving kleiner dan tijdens het waken. Daardoor is ....2.... per seconde wordt afgestaan aan de omgeving ....3.... en hoeft de vleermuis minder vet te verbranden. Kies voor plek 1: Kies voor plek 2: Kies voor plek 3: de temperatuur tussen het temperatuurverschil tussen de warmte die het warmteverschil dat kleiner groter de temperatuur toename van de temperatuur afname van temperatuur die gelijk De vleermuis onderbreekt tien tot vijftien maal per winterseizoen zijn winterslaap. Hij warmt daarbij in minder dan een uur op. In figuur 2 is de warmte die hierbij vrijkomt door vetverbranding (Pvet) en de warmte die per seconde aan de omgeving wordt afgestaan (Pomg) gegeven als functie van de tijd. 2p Vraag 2 Tijdstip ta Neem onderstaande tabel over en geef met een kruisje aan of de lichaamstemperatuur van de vleermuis stijgt, daalt, of gelijk blijft op de tijdstippen ta, tb en tc. Lichaamstemperatuur stijgt Lichaamstemperatuur daalt Lichaamstemperatuur blijft gelijk tb tc 2 Oefentoets voor schoolexamen • natuurkunde (6 Vwo) De vleermuis gebruikt om zich op te warmen 1,1 103 J aan energie. De massa van de vleermuis is 6,6 g. De gemiddelde soortelijke warmte van de vleermuis is 3,0 103 J/(kgK). Tijdens het opwarmen van 5 C naar 37 C wordt een deel van de warmte aan de omgeving afgestaan. 4p Vraag 3 Bereken hoeveel warmte de vleermuis aan zijn omgeving afstaat. Bereken daarvoor eerst hoeveel warmte de vleermuis moet produceren om zijn temperatuur te laten stijgen. De dikte van de vacht van de vleermuis (dvacht) is 7,0 mm. De dikte van de onderhuidse vetlaag (dvet) is 2,0 mm. De vetlaag en de vacht zorgen samen voor de isolatie van het lichaam. In figuur 3 staat het temperatuurverloop weergegeven in de vetlaag en in de vacht. Ondanks dat de daling van de temperatuur in de vetlaag langzamer verloopt dan in de vacht, is in beide lagen de warmtedoorgifte overal hetzelfde. 3p Vraag 4 Toon met behulp van figuur 3 aan dat geldt: 𝜆𝑣𝑒𝑡𝑙𝑎𝑎𝑔 𝜆𝑣𝑎𝑐ℎ𝑡 = 6,2 3 Oefentoets voor schoolexamen • natuurkunde (6 Vwo) Opgave 2: Gitaarsnaar Een gitaar kan bespannen zijn met nylon of met ijzeren snaren. Bekend is dat een grotere snaarspanning een grotere golfsnelheid tot gevolg heeft. De golfsnelheid in een snaar is te berekenen met de volgende formule: 𝐹𝑆 𝑣=√ 𝐴∙𝜌 3p In deze formule is v de golfsnelheid (in m/s), FS de spankracht (in N), A de dwarsdoorsnede van de snaar (in m2) en ρ de dichtheid van het snaarmateriaal (in kg/m3). Een nylon snaar heeft een dwarsdoorsnede van 1,00 mm 2 en is 0,80 m lang. Vraag 5 Toon aan dat de golfsnelheid gelijk is aan 176 m/s als de spankracht in de snaar gelijk is aan 35,3 N. 3p Vraag 6 Bereken de frequentie van de grondtoon en de eerste boventoon in deze situatie. 1p Opgave 3: Golf Het punt A van een lang horizontaal koord AB wordt in harmonische trilling gebracht, waardoor er zich in dit koord lopende transversale golven voort bewegen. Op zeker moment, dat we t = 0 noemen, trilt het punt A al enige tijd. De beweging die punt A in de tijd uitvoert staat weergeven in de figuur hiernaast. Vraag 7 Bepaal de trillingstijd van punt A. 2p Vraag 8 Bepaal de fase van punt A op t = 2,0 ∙ 10-4 s. De trillingbron wordt uitgezet en vervolgens weer gestart zodat A opnieuw in beweging komt. De ingestelde trillingstijd is nu 2,4 ms. Op zeker moment wordt er een foto van de golf in het touw gemaakt. 2p Vraag 9 Leg uit hoe punt A met trillen begonnen is toen hij opnieuw in beweging kwam. 3p Vraag 10 Bepaal de golfsnelheid in het touw. 4 Oefentoets voor schoolexamen • natuurkunde (6 Vwo) 3p 1p Opgave 4: Radiocommunicatie De verkenner Pioneer-10 werd gelanceerd in 1972. Voordat Pioneer-10 het zonnestelsel verliet, beschreef hij een baan langs verschillende planeten. Om continu de snelheid van Pioneer-10 te bepalen en commando’s over te brengen, gebruikt men radiocommunicatie. Hiertoe zendt men vanaf de aarde een draaggolf van 1,88 GHz uit (uplink), waarvan de frequentie na ontvangst in Pioneer-10 met een factor 1,10 wordt vermenigvuldigd en teruggezonden (downlink). Uren later wordt het downlink-signaal op aarde ontvangen, terug vermenigvuldigd en met het oorspronkelijke signaal vergeleken. De commando’s worden gegeven door de draaggolf met een bandbreedte van 40 MHz te moduleren. Het vermenigvuldigen met de factor 1,10 zorgt ervoor dat de uplink- en downlink-signalen in gescheiden kanalen zitten. Vraag 11 Toon aan met een berekening dat deze signalen inderdaad in gescheiden kanalen zitten. Opgave 5: Aluminium draad Ieder materiaal vervormt onder de invloed van spanning in het materiaal. Als de vervorming niet te groot is dan neemt het materiaal zijn oude vorm aan als de spanning weer wordt opgeheven. Als de spanning in het materiaal te groot is, dan schuiven groepen deeltjes langs elkaar heenvloeien. Vraag 12 Hoe noemen we deze vervorming waarbij de deeltjes langs elkaar heenvloeien ? Het langs elkaar heen vloeien treedt op, op het moment dat de spanning boven de treksterkte uitkomt. Bij het gebruik van stoffen in het maken van bijvoorbeeld draad is de treksterkte een belangrijk gegeven omdat boven deze spanning de draad kan breken. 3p Een aluminiumdraad wil men gebruiken om een kracht uit te oefen van 24 kN. Vraag 13 Bereken welke oppervlakte de draad minimaal moet hebben zodat hij bij deze belasting geen gevaar loopt te breken. 4p De draad heeft een lengte van 1,2 m als hij niet belast is. Vraag 14 Bereken met welke lengte de draad maximaal mag toenemen, wil deze niet het gevaar lopen te breken. Opgave 6: Broodrooster Een broodrooster maakt gebruik van gloeistaven. Vrij snel na het inschakelen zijn de gloeistaven roodgloeiend. Ze geven dan hun warmte volledig af in de vorm van straling. Tijdens het roosteren hebben de staven een constante temperatuur. De stralingsenergie die één zo'n gloeistaaf per seconde afgeeft, wordt gegeven door de formule: 𝑃𝑠𝑡𝑟𝑎𝑙𝑖𝑛𝑔 = 3,20 · 10−10 · 𝑇 4 3p waarin T de temperatuur van de gloeistaaf in kelvin is. Vraag 15 Bereken de temperatuur in graden Celsius van een gloeistaaf met een elektrisch vermogen van 375 W tijdens het roosteren. 5 Oefentoets voor schoolexamen • natuurkunde (6 Vwo) Opgave 7: De condensator Een condensator is een elektronisch onderdeel dat wordt gebruikt om lading (tijdelijk) op te slaan. De condensator kan in korte tijd leeglopen en dat levert een grote stroomsterkte. Gerard doet onderzoek naar de manier waarop het leeglopen van de condensator verloopt als deze aangesloten is op een constante weerstand. Allereerst bouwt Gerard de schakeling die in figuur 25 staat. De condensator C wordt opgeladen door schakelaar S te sluiten. Het leeglopen start zodra schakelaar S geopend wordt. Gerard gebruikt een weerstand R van 1,5 kΩ en een spanningsbron B die een spanning van 5,0 V levert. Naarmate de condensator verder opgeladen is neemt de spanning UC over de uiteinden van de condensator toe. Daarvoor geldt: Q UC = C (1) Hierin is UC de condensatorspanning in volt, Q de lading op de condensatorplaten in coulomb en C een constante (die hoort bij de condensator). Figuur 25 Schakeling met condensator C Als de condensator in de schakeling volledig opgeladen is dan is de condensatorspanning UC gelijk aan de spanning van de bron UB. Vervolgens wordt de schakelaar opengezet en ontlaad de condensator zich over de weerstand. De stroomsterkte I geeft aan hoe snel de lading uit de condensator wegstroomt. Daarvoor geldt: 𝑑𝑄 𝐼 = − 𝑑𝑡 (2) Voor de lading op de condensator tijdens het ontlaadproces moet nu gelden: 1 𝑄 ′ (𝑡) = − 𝑅𝐶 · 𝑄(𝑡) (3) 3p Vraag 16 Leid formule (3) af uit de formules (1) en (2) en formules uit Binas. Op internet vindt Gerard een formule voor de spanning van de condensator tijdens het ontlaadproces: 𝑡 𝑈(𝑡) = 𝑈(0) · 𝑒 −𝑅𝐶 3p Vraag 17 Laat zien dat deze formule past bij formule (3). 6 Oefentoets voor schoolexamen • natuurkunde (6 Vwo) 2p 2p Opgave 8: De zonnebloem Een zonnebloem groeit snel. Globaal gesproken is in de eerste weken van de groei de groeisnelheid 𝑣(𝑡) evenredig met de hoogte ℎ(𝑡). De evenredigheidsconstante is C. De grootheid t is hierbij de tijd in weken. In de onderstaande tabel is het bijbehorende model weergegeven. Vraag 18 Leg uit welke rol de startwaarden in het model spelen. In het model is regel 2 niet afgemaakt. Deze regel geeft aan wat de hoogte van de zonnebloem is in het verloop van de tijd. Vraag 19 Maak regel 2 van het model af zodat voor elk tijdstip de juiste hoogte berekend wordt. Model Startwaarden 1. 𝑣 = 𝐶 ∙ ℎ h = 0,1 C = 1,1 t=0 dt = 0,1 2. ℎ = ℎ + ⋯ 3. 𝑡 = 𝑡 + 𝑑𝑡 2p 3p Opgave 9: Betelgeuze De heldere ster Betelgeuze in het sterrenbeeld Orion zendt de meeste straling uit bij een golflengte van 805 nm. Vraag 20 Toon aan dat de oppervlaktetemperatuur 3,6·103 K is. Betelgeuze staat op een afstand van 497 lj van de zon. De op aarde waargenomen stralingsintensiteit van deze ster is 1,11·10–7 W/m2. Vraag 21 Bereken het stralingsvermogen van Betelgeuze, vergeleken met dat van de zon. 2p Vraag 22 Leg uit waarom Betelgeuze een rode superreus heet. 3p Een onderzoeker ziet dat een magnesiumlijn in het absorptiespectrum van de ster, normaal 448,1 nm, verbreedt is van 447,8 tot 448,4 nm. Vraag 23 Bereken de minimale waarde van de omwentelingssnelheid van de ster. 7 Oefentoets voor schoolexamen • natuurkunde (6 Vwo) 2p Opgave 10: Uittree energie De uittree-energie van het metaal cesium (Cs) is 1,94 eV. De ionisatie-energie van Cs is 3,89 eV. in beide gevallen wordt er een elektron losgemaakt. Vraag 24 Leg uit of de uittree-energie van cesium hoort bij een los cesium-atoom of bij een stukje metaal? 2p Vraag 25 Leg uit waarom de uittree-energie kleiner is dan de ionisatie-energie. 3p Vraag 26 Bereken de maximale golflengte van het licht dat in deze situatie elektronen kan vrijmaken uit het metaal. 1p Opgave 11: golf of deeltje? Vraag 27 Welk(e) van de volgende verschijnselen kunnen het best verklaard worden met de golftheorie van licht en materie? A. Het vrij maken van een elektron uit een metalen plaat. B. Dat een voldoende kleine opening licht alle kanten op gaat nadat het de opening gepasseerd is. C. Het interferentiepatroon op het scherm als je elektronen door een grafietkristal schiet. D. Zowel A als B E. Zowel B als C. 8