A l l e r g i e D e r o l va n z e lfm a n ag e m e n t b i j d e b e h a n d e li n g va n ast m a D e te r m i nante n e n p r ak tisc h e ti ps Auteur V.T. Colland Tr e f w o o r d e n astma, ‘coping’, kwaliteit van leven, therapietrouw, zelfmanagement Samenvatting Zelfmanagement wordt tegenwoordig gezien als een belangrijk onderdeel van de medische behandeling van chronische aandoeningen zoals astma. Het betreft een gepland begeleidingsprogramma dat tot doel heeft, door een combinatie van methodes informatie over astma, medicatie voorschriften en behandeling over te brengen op de patiënt (c.q. de ouders). Dit gebeurt op een zodanige wijze dat de patiënt zelf actief aan de behandeling kan bijdragen. Zelfmanagement kan helpen om de negatieve invloed van astma op het dagelijkse leven en op de ontwikkeling van een kind te beperken. Functionele beperkingen door astma op fysiek, sociaal en emotioneel gebied hebben vaak geen directe samenhang met de zo- genoemde objectieve ernst van het astma, zoals gemeten door spirometrie. Bij nietoptimaal zelfmanagement wordt, meer dan strikt noodzakelijk is, een beroep gedaan op extra hulp van de huisarts, kinderarts, longarts of eerstehulppost. Frequente symptomen, slapeloze nachten, stress en ziekenhuisopnames kunnen zorgen voor schoolverzuim van het kind of werkverzuim van de ouder. Bij optimaal zelfmanagement kunnen deze negatieve gevolgen van het astma meestal goed onder controle worden gehouden. In dit artikel wordt besproken wat zelfmanagement inhoudt en wat de belangrijkste determinanten zijn voor adequaat zelfmanagement. Per leeftijdsfase worden praktische tips voor de arts gegeven. Inleiding opvoedings- of gezinsproblemen. Bij kinderen kan de ontwikkeling in sociaal-emotioneel opzicht stagneren als teveel aandacht aan het astma wordt gegeven. De gevolgen van astma kunnen tot een duidelijk verminderde kwaliteit van leven leiden en brengen grote onkosten voor de gezondheidszorg met zich mee. Recentelijk werd in Europees verband een aantal voorwaarden geformuleerd om tot optimaal zelfmanagement van astma te komen, ook voor de eerste- en tweedelijnszorg.1 Hiermee wordt bedoeld dat zowel de zorgaanbieder als de patiënt kennis opdoet en vaardigheden aanleert om (pro)actief en adequaat met astma om te gaan. Een dergelijke aanpak zal een verbeterd zelfmanagement van Indien astma niet goed onder controle is, kan het aanzienlijke gevolgen hebben voor het dagelijkse leven van een patiënt. De chronische aard van astma en het beangstigende van de benauwdheid hebben tot gevolg dat een behandeling die alleen is gericht op de medische aspecten, soms onvoldoende helpt tot een goede astmacontrole te komen.1 Voor een optimale astmabehandeling is een actieve en adequate participatie van de patiënt nodig. Dit wordt zelfmanagement genoemd. Bij inadequaat zelfmanagement van astma ziet men school- en werkverzuim, beperking van dagelijkse activiteiten en sport, extra bezoeken aan arts of eerste hulp, ziekenhuisopnames, angst, stress, en soms VOL. 7 nr. 1 - 2007 (Ned Tijdschr Allergie 2007;7:3-11) N e d e r l a n d s T i j d s c h r i f t voo r All e r g i e 3 ALLER g i e astma tot gevolg hebben. Het is aangetoond dat daarmee de hoogte van extra medische onkosten kunnen worden verkleind.2,3 In dit artikel worden determinanten belicht die een belangrijke rol spelen bij adequaat zelfmanagement van astma en vervolgens worden praktische adviezen gegeven. Eerst worden de algemene voorwaarden voor adequaat zelfmanagement besproken, gevolgd door een paragraaf over het verband tussen zelfmanagement en de kwaliteit van leven. Ten slotte worden specifieke aanpassingen per leeftijdsfase belicht, waarna enkele praktische aanwijzingen voor de dagelijkse praktijk worden gegeven. Definities Omdat begrippen als zelfmanagement, zelfbehandeling en zelfzorg de laatste jaren steeds vaker door elkaar worden gebruikt, volgt eerst een omschrijving van de begrippen: zelfmanagement, zelfbehandeling en zelfzorg, zelfregulatie, patiëntenvoorlichting en astmacontrole. Zelfmanagement “Patients with chronic conditions make day-today decisions about how to self-manage their illness. This reality introduces a new chronic disease paradigm: the patient-professional partnership, involving collaborative care and self-management education. Self-management education complements traditional patient education in supporting patients to live the best possible quality of life with their chronic condition. Whereas traditional patient education offers information and technical skills, self-management education teaches problemsolving skills. Partnership is a prerequisite for effective and efficient health care”.4 Het bevorderen van zelfmanagement wordt gezien als een aanvulling op de medische zorg rondom astma.2-4 Zelfmanagement houdt in dat de arts en de patiënt intensief samenwerken om het astma onder controle te krijgen, zodat er in het dagelijkse leven zo min mogelijk last van wordt ondervonden. Zelfmanagement is de mate waarin de patiënt de verantwoordelijkheid neemt voor zijn behandeling. Bij goed zelfmanagement is de patiënt in staat bewust besluiten te nemen over de manier waarop met de ziekte wordt omgegaan en welke acties worden genomen met betrekking tot de behandeling. Het vernieuwende van zelfmanagement is dat de arts de patiënt kennis en vaardigheden leert om zelf alle mogelijke problemen rond het astma op te lossen, 4 VOL. 7 nr. 1 - 2007 zowel in medisch als in sociaal-emotioneel opzicht.5 Het gevoel dat astma beheersbaar is, wordt hiermee vergroot. Deze methode vindt tegenwoordig ook in de eerste- en tweedelijnszorg plaats.6 Zelfbehandeling en zelfzorg De begrippen zelfbehandeling en zelfzorg zijn beperkter dan zelfmanagement en zijn op te vatten als een van de onderdelen van zelfmanagement. Met zelfbehandeling wordt bedoeld: op geleide adviezen van de arts of verpleegkundige de astmamedicatie, aan de hand van de interpretatie van subjectieve en/of objectieve signalen, aan te passen volgens een tevoren met de behandelaar afgesproken plan.6,7 Zelfzorg is een begrip dat voorafgaand aan de introductie van het begrip zelfmanagement in de jaren 80 van de vorige eeuw werd gebruikt. Tegenwoordig staat zelfzorg voor de zelfgekozen toepassing van vrij verkrijgbare medicijnen bij allerlei klachten en is niet meer specifiek voor chronische aandoeningen. Zelfregulatie Zelfregulatie is een belangrijk psychologisch begrip en vormt de basis voor het in gang zetten van zelfmanagement. Door zelfregulatie vindt continue aanpassing plaats aan de eisen die een chronische conditie stelt, vergelijkbaar met een soort interne thermometer.8 Patiëntenvoorlichting Voorlichting over de aandoening en de medicatie is een voorwaarde voor het onder controle krijgen van astma. Uit de literatuur is echter bekend dat enkel voorlichting geven onvoldoende is om zelfmanagement in gang te zetten.4,9 Welke ingrediënten verder nodig zijn voor een adequaat zelfmanagement, wordt in dit artikel belicht. Astmacontrole Met adequaat zelfmanagement kan een betere controle van astma bereikt worden. Een snelle test om te bepalen of het astma voldoende onder controle is, ook in de perceptie van de patiënt, is een combinatie van ‘Juniper’s asthma control questionnaire’ (ACT) en enkele door ons beproefde vragen.10 De ACT bestrijkt op een 7-puntsschaal de volgende gebieden: frequentie van symptomen (overdag en ’s nachts), beperking van het activiteitenniveau, en de zwaarte en frequentie van de medicatie. Met de ACT aangevuld met vragen over school- of werkverzuim, het aantal verstoorde nachten, de mate van beperking in sport of beweging en de aan- of afwezigheid van angst, kan op een klinisch relevante N e d e r l a n d s T i j d s c h r i f t voo r All e r g i e wijze snel de mate van astmacontrole checken. Is deze onvoldoende, dan is extra aandacht nodig voor het bevorderen van zelfmanagement. Een snelle checklist voor astmacontrole. Vraag naar - de frequentie en ernst van symptomen, overdag en ’s nachts; - de frequentie van schoolverzuim; - de mate van beperking bij dagelijkse activiteiten, zoals bij bewegen/sporten; - therapietrouw: worden medicijnen vergeten; zijn er conflicten rondom het gebruik van de medicatie? - angst, depressie en/of spanningen; - problemen in het gezin: zijn er problemen als gevolg van het astma bij de opvoeding of tussen partners? Basisvoorwaarden voor goed zelfmanagement Zowel Gibson et al. als Partridge et al. concludeerden uit meta-analyses dat een betere astmacontrole alleen mogelijk is indien een hulpverlener zich op verschillende gedragsaspecten richt en niet alleen op het voorschrijven van medicatie of het geven van informatie.9,11 Optimaal samenwerken met een patiënt staat voorop bij het bevorderen van zelfmanagement. Voldoende voorlichting over de verschillende aspecten van astma is weliswaar een basisvoorwaarde voor goed zelfmanagement, maar van even groot belang zijn factoren die meer op het sociaalemotionele en communicatieve vlak liggen. Een geïntegreerde aanpak, met aandacht voor beide factoren, is daarom aan te bevelen, ook in de eerste- en tweedelijnszorg.1,6 Informatie over astma De patiënt moet altijd voorlichting krijgen over: - wat astma is en welke symptomen indicatief kunnen zijn; - welke medicatie klachtenverlichting kan geven en waarom soms meerdere soorten medicijnen tegelijkertijd nodig zijn; - wat het effect is van dagelijkse medicatie, wat het effect is van extra medicatie en wat eventuele bijwerkingen kunnen zijn; - correcte inhalatietechniek; - hoe de patiënt de eerste symptomen van ontrege- VOL. 7 nr. 1 - 2007 ling kan herkennen en welke maatregelen dan genomen mogen worden en wanneer de arts gebeld mag worden; - hoe hij/zij individuele uitlokkers van symptomen (allergie, chemische prikkels, inspanning, emoties, infecties, stoeien en dergelijke) kan herkennen en blootstelling eraan kan beperken; - het belang van therapietrouw, een gezonde leefstijl en regelmatige poliklinische controle; - het belang van overeenstemming tussen de behandeldoelen van de arts en die van de patiënt. Voorlichting over al deze aspecten hoort bij een goede astmabehandeling. Het niveau van de voorlichting dient aan de leeftijds- en ontwikkelingsfase van de patiënt te worden aangepast. Voor patiënten uit andere culturen moeten ook aanpassingen in taalen woordgebruik worden gemaakt. Fraaie plaatjes van bijvoorbeeld dwarsdoorsneden van de longen worden niet begrepen wanneer kinderen nog niet het abstractieniveau bereikt hebben (ongeveer 13-16 jaar), maar ook volwassenen hebben soms moeite om dergelijke illustraties goed te begrijpen en de vertaalslag naar het belang van dagelijks medicijngebruik te maken. Kennis over individuele uitlokkers van symptomen naar aanleiding van de anamnese en het medisch onderzoek is nodig om ouders van jonge kinderen, en later de kinderen zelf, te leren waardoor klachten kunnen ontstaan. Bespreken welke maatregelen kunnen worden genomen om zo min mogelijk last te hebben van uitlokkers is hierbij van belang. Evenzo moet aandacht besteed worden aan symptoomherkenning, en de neiging tot over- en onderwaardering van symptomen. Bij jonge kinderen zijn de eerste symptomen van een opkomende aanval of klachtenperiode anders dan bij kinderen op de basisschoolleeftijd of bij volwassenen. Iedere ouder, en iedere patiënt vanaf een jaar of 8 moet leren wat de eerste verschijnselen van opkomende klachten zijn, zodat zij al vroeg de juiste tegenmaatregelen kunnen nemen. Uit recent onderzoek blijkt dat de longverpleegkundige hierbij een actieve rol kan spelen. Vaak is de longverpleegkundige in staat het astma net zo effectief onder controle te krijgen als de kinderarts.12 Soms is het nuttig om de patiënt piekstroommetingen bij te laten houden om de mate van obstructie te bepalen. Hoewel de absolute waarde daarvan de laatste tijd wordt gerelativeerd, blijft de registratie gedurende korte tijd zinvol, bijvoorbeeld om te leren bij welke N e d e r l a n d s T i j d s c h r i f t voo r All e r g i e 5 ALLER g i e piekstroomwaarden extra medicatie het beste helpt.12 Instructie over een correcte inhalatietechniek is nodig om de astmamedicijnen goed binnen te krijgen. Deze instructies dienen aangepast te worden aan de leeftijd en het begripsniveau van de patiënt. Tevens moet de correcte inhalatietechniek worden voorgedaan. Omdat dergelijke instructies snel weer worden vergeten, blijft herhaling, minstens eenmaal per jaar, nodig. Aanpassen van de medicatie (zelfbehandeling) naar gelang de situatie is een leerproces. De arts kan de patiënt leren inschatten wanneer meer of minder medicijnen mogen worden gebruikt. Bespreken in welke situatie de medicatie mag worden aangepast en wanneer de arts of verpleegkundige mag worden gebeld, kan reductie van klachten en tevens een gevoel van controle over de aandoening geven.6 Bij ouders van jonge kinderen kan dit angstreducerend werken.13 Al deze kennisoverdracht heeft ten slotte het meeste effect indien het in een zogenoemd ‘written management plan’ aan de patiënt wordt meegegeven.14 Op een dergelijk behandelplan staat de dagelijkse onderhoudsmedicatie en de toegestane extra medicatie beschreven en wanneer deze mag gebruikt worden. Telefoonnummers voor noodgevallen staan er ook op. Dit schriftelijke plan kan bij een volgende controle gebruikt worden om de genomen maatregelen samen met de patiënt te evalueren. Ouders/patiënten worden aangemoedigd het plan op een duidelijk zichtbare plek te hangen of bij zich te dragen. Praktische aanbevelingen voor voorlichting en instructie - uitleg van astma, medicatie en uitlokkers en deze uitleg aanpassen aan taal- en begripsniveau van de patiënt; - aandacht voor vroege symptoomherkenning en onder-/overwaardering van de symptomen; - inhalatie-instructies minstens eenmaal per jaar herhalen en controleren; - het op papier meegeven van voorschriften en bij controles gebruiken ter evaluatie. Sociaal-emotionele en communicatieve factoren De volgende factoren die meer van psychosociale aard zijn, blijken belangrijk te zijn voor de bevordering van zelfmanagement van astma: - acceptatie van de aandoening en van de noodzakelijke dagelijkse maatregelen; 6 VOL. 7 nr. 1 - 2007 - therapietrouw en motivatie om voorschriften te volgen; - vertrouwen in de behandelaar en in de behandeling; - afwezigheid van belemmerende/sombere gedachten over de aandoening en van negatieve ideeën over de medicatie (‘health beliefs’, ‘illness representations’);15 - vaardigheid om helder over symptomen te communiceren met de arts/verpleegkundige;8 - voldoende sociale steun in het gezin en in familie-/ buurt-/werkverband; - bij kinderen en adolescenten: afwezigheid van conflicten rondom medicijngebruik; - normaal angstniveau, geen verstorende persoonlijkheidsstoornissen, zoals somatisatie of depressie. Hieronder wordt nader ingegaan op enkele van deze factoren, de zogenoemde gedragsmatige bouwstenen van zelfmanagement bij astma. Therapietrouw Therapietrouw is de belangrijkste factor voor succesvol astmamanagement. Onder therapietrouw wordt verstaan: het opvolgen van de medicatievoorschriften (niet teveel, niet te weinig, niet te wisselend), het hanteren van een correcte inhalatietechniek, het nakomen van regelmatige controlebezoeken en het opvolgen van voorgeschreven leefregels (zoals sanering, voldoende beweging en niet roken). Uit de internationale literatuur blijkt dat ongeveer 50% van de mensen met een chronische aandoening niet therapietrouw is.12,16 Therapietrouw wordt door verschillende factoren beïnvloed: - het type medicatie, de innamefrequentie en de duidelijkheid van de instructies; - het kunnen begrijpen van het effect van de medicatie op de aandoening; - eerdere negatieve ervaring met medicijnen, eventueel met bijwerkingen (‘health beliefs’, ‘illness representations’);15 - de houding van de patiënt ten opzichte van zijn astma (weerstand, woede, acceptatie); - zelfeffectiviteit (de mate waarin iemand vertrouwen heeft in zijn eigen kunnen om de ziekte te beheersen); - vertrouwen in de behandeling en de behandelaar; open communicatie over therapie(on)trouw. Om te weten te komen of er sprake is van therapieontrouw, is een goede relatie tussen de arts en de patiënt nodig, waarbij de patiënt durft te uiten wat hem belemmert in het uitvoeren van de richtlijnen. N e d e r l a n d s T i j d s c h r i f t voo r All e r g i e Tabel 1. Maatregelen voor het bevorderen van therapietrouw. Behandelingsvoorschriften Voorlichting Herhaalde controle lage frequentie effect van dagelijkse medicatie, noodmedicatie en bijwerkingen uitvoerbaarheid voorschriften onopvallend correcte inhalatietechniek wanneer, hoe vaak, wanneer meer, tot hoeveel vaste plekken en vaste tijden herhaalde controle van inhalatietechniek open gesprek en realiteitstoetsing leefstijl De arts moet zelf over therapietrouw beginnen en hier een open gesprek over aangaan. Enkele vragen om de mate van therapietrouw te checken - Hoe vaak werd de medicatie vergeten? - Kan de patiënt het behandelplan beschrijven? (wat houdt het behandelplan in en hoe is deze opgevolgd?) - Zijn er belemmerende factoren, zoals verkeerde ideeën of conflicten over de medicatie, die een rol spelen? Een verbetering van therapietrouw kan bevorderd worden door 3 soorten maatregelen: het zo makkelijk mogelijk maken van de behandelvoorschriften, het geven van voorlichting en een herhaalde controle van de voorlichting, inhalatie techniek en uitvoerbaarheid van de gegeven voorschriften (zie Tabel 1). Bij het begrip therapieontrouw horen de termen weerstand en demotivatie. Weerstand bij een patiënt tegen de medicatie of behandelvoorschriften moet niet te snel worden afgeschoven op de patiënt of de ouders, want het kan een signaal van dissonantie zijn tussen de hulpverlener en de patiënt. Voor zowel de arts/verpleegkundige als de patiënt ligt er dan de taak deze dissonantie op te heffen. Een recent ontwikkelde methode om therapietrouw bij chronische aandoeningen te verhogen, is motiverende gespreksvoering (‘motivational interviewing’).17 Deze methode analyseert in hoeverre de patiënt gemotiveerd is om zich aan de medicatie-/leefstijlvoorschriften te houden. Is een patiënt helemaal nog niet toe aan gedragsverandering, dan wordt een andere VOL. 7 nr. 1 - 2007 gesprekstechniek toegepast dan wanneer de patiënt wel zijn leefstijl wil veranderen, maar niet weet hoe. Stapsgewijs wordt de patiënt begeleid om gezond gedrag als belangrijk doel te gaan ervaren. Kwaliteit van leven Bij goed zelfmanagement van astma zal de kwaliteit van leven door een patiënt positiever worden ervaren dan wanneer het astma matig onder controle is. Het concept kwaliteit van leven wordt de laatste 25 jaar vaak gebruikt bij het beschrijven van de impact die een chronische aandoening en de behandeling daarvan kan hebben op het dagelijkse leven van een patiënt. Vaak is het een uitkomstmaat bij de evaluatie van bepaalde gedrags- of medicatie-interventies. Meten van de kwaliteit van leven betreft altijd subjectieve gegevens, zoals de gevolgen van de ziekte en de behandeling voor de patiënt op de dagelijkse activiteiten en de beleving van de patiënt van deze gevolgen. De aspecten die meestal worden gemeten zijn fysiek functioneren, werk, opleiding of school, sociale interacties en sociale steun, beleving van de ziekte en psychologische factoren, zoals angst, depressie en somatisatie. Om de kwaliteit van leven op een betrouwbare wijze te meten bestaan er diverse algemene en ziektespecifieke vragenlijsten, zowel voor volwassenen met astma/COPD als voor kinderen.18 Voor kinderen met astma zijn er aparte vragenlijsten voor de verschillende leeftijdsgroepen (voor 8-13 jaar en 12-18 jaar) en voor hun ouders.19,20 In de klinische praktijk kan een arts een vragenlijst over de kwaliteit van leven op individueel niveau afnemen en de uitkomst gebruiken bij de gesprekken met de patiënt.21,22 Door te informeren naar de beleving van de kwaliteit van leven, krijgt de arts meer inzicht in de problemen die een patiënt in het N e d e r l a n d s T i j d s c h r i f t voo r All e r g i e 7 ALLER g i e dagelijks leven ervaart. Het delen van dit inzicht kan de communicatie tussen arts en patiënt verbeteren. Na bespreking van de spirometriegegevens kan de arts zich richten op de impact die de ziekte lijkt te hebben op het leven van de patiënt. Door aan deze aspecten aandacht te besteden zal de patiënt zich beter gehoord en begrepen voelen. Dit verhoogt de motivatie om actief te participeren in de behandeling. Kwaliteit van leven is een subjectief begrip en gaat om de gevolgen van de aandoening en de behandeling op het dagelijkse leven van de patiënt, en om de beleving van deze gevolgen door de patiënt. Het bespreekbaar maken van de door de patiënt ervaren kwaliteit van leven verbetert de communicatie tussen arts/verpleegkundige en patiënt. Zelfmanagement in verschillende leeftijds- en ontwikkelingsfasen 0-7 jaar In de leeftijdsfase van 0-7 jaar hebben ouders de meeste behoefte aan steun en begeleiding door de arts en verpleegkundige. Zelfmanagement heeft per leeftijdsfase een andere inhoud. 8 maken, waardoor er in de opvoeding vaak teveel wordt toegegeven. Het motto blijven opvoeden blijft van kracht, ook al is het kind regelmatig ziek. Zelfmanagement bij 0-7-jarigen - ouders leren hoe ze eerste signalen van klachten kunnen herkennen, welke acties ze mogen ondernemen en wanneer ze de arts mogen bellen; - inhalatievaardigheden voor de correcte behandeling van baby en/of peuter aanleren; - weerstand tegen toediening van medicijnen bespreken; - bij veel slechte nachten of werkverzuim door astma van het kind, wordt geadviseerd sociale steun te mobiliseren om ouders te ontlasten; - ouders geruststellen dat de astma-controle beter wordt bij het ouder worden van het kind; - uitleg geven over leefregels, zoals sanering, niet roken, voldoende buitenlucht en dergelijke; - schriftelijke instructies en noodtelefoonnummers meegeven. Baby’s van 0-2 jaar 8-13 jaar De vele slapeloze nachten door hoesten, benauwdheid of huilen van een baby kunnen een zware druk leggen op het gezinsleven. Aan het stellen van de diagnose astma gaat vaak een lange periode van onzekerheid en frequent artsbezoek vooraf. Ouders verzetten zich vaak tegen het geven van veel medicijnen aan hun baby. Geruststelling en uitleg over wat astma is en waarom dagelijkse medicatie nodig is, zijn dan ook van groot belang. Praktische uitleg van het gebruik van de inhalatie-apparatuur is ook nodig, aangezien het niet eenvoudig is een baby op de juiste wijze inhalatiemedicijnen te geven. De angst van de ouders, een begrijpelijke reactie bij het zien van hun benauwde baby, kan het kind extra onrustig maken en mede daardoor eerder tot bezoeken aan de eerste hulp leiden.23 Expliciet begrip tonen voor de zorg en angst van de veelal jonge en onervaren ouders kan hen helpen de klachten beter te hanteren. Kinderen van 8-13 jaar willen en kunnen zelf actief meedenken over hun behandeling. Ze willen zelf informatie krijgen over medicatie en leefregels. Bij controleafspraken is het belangrijk om het kind volledig bij het gesprek te betrekken en niet over het hoofd van het kind heen, alleen met de ouders te praten. Bij slecht zelfmanagement treedt frequent schoolverzuim op en zijn er beperkingen van (sport)activiteiten, die vaak in geen verhouding staan tot de ernst van het astma. Onzekerheid en soms somberheid typeren de kinderen waarbij het astma door sociaal-emotionele redenen niet goed onder controle is. Voor kinderen in deze leeftijdscategorie is een speciaal zelfmanagementtrainingsprogramma ontwikkeld. Het programma, ‘Astma, thuis en op school’ wordt op veel locaties in Nederland gegeven.24 Peuters en kleuters Checklist zelfmanagement bij 8-13-jarigen Kinderen van 2-7 jaar zijn voorafgaand aan een periode met astmaklachten vaak heel onrustig, driftig of slecht hanteerbaar. Ze voelen zich niet lekker, zijn benauwd of pieperig en beschikken nog niet over de woorden om zich te uiten. Uitleg hierover werkt geruststellend voor ouders. De slechte nachten (naast astma kunnen in deze leeftijd ook nachtmerries een rol spelen) kunnen ouders prikkelbaar en nerveus - frequentie schoolverzuim; - beperkingen van buitenschoolse (sport)-activiteiten, en belemmerende inspanningsklachten; - therapie(on)trouw; - angst voor astma en voor inspanning, vermijdingsgedrag. VOL. 7 nr. 1 - 2007 N e d e r l a n d s T i j d s c h r i f t voo r All e r g i e 13-18 jaar “Adolescent asthmatic patients are a distinct group of patients with different treatment requirements from either paediatric or adult patients. It is important that physicians recognise adolescent needs”.25 Bij adolescenten met astma wordt de normale ontwikkeling naar zelfstandigheid telkens onderbroken bij klachten, door de terugkerende afhankelijkheid van behandelaar en/of ouders. Bij adolescenten met astma is de kans op therapieontrouw en een ongezonde leefstijl het grootst.26 Er is vaak weerstand tegen doktersvoorschriften, zoals het dagelijks innemen van medicijnen, een gezonde leefstijl, niet (gaan) roken en dergelijke. Overmatig gebruik van noodmedicatie is typerend voor deze leeftijdsgroep, evenals conflicten binnen het gezin over het vergeten of weigeren van medicatie. Adolescenten kunnen nogal somber zijn over hun toekomst- en beroepsmogelijkheden. Het is belangrijk om hun visie op de voorschriften en hun zorgen openlijk te bespreken. Communicatie hierover kan de therapietrouw bevorderen. Checklist zelfmanagement bij 13-18-jarigen - therapie(on)trouw bespreekbaar maken (past medicatie binnen de leefstijl?), contractjes afsluiten, samenwerking benadrukken; - frequentie schoolverzuim en mate van beperkingen activiteiten; - roken, discobezoek; - toekomstperspectief: school- en beroepskeuze, relaties; - conflicten over medicatie en leefstijl in het gezin, depressie. 18- 25 jaar Patiënten in de leeftijdsgroep van 18-25 jaar bevinden zich tussen de adolescentie, waarin nog nog geen volledige verantwoordelijkheid wordt verwacht, en de volwassenheid in, waarin maatregelen in eigen beheer moeten worden genomen. Zij zijn geheel verantwoordelijk voor hun zelfmanagement. Onzekerheid als gevolg van het astma kan een negatieve rol spelen bij het zoeken naar werk, seksualiteit, het aangaan van vaste relaties en dergelijke. Een arts kan behulpzaam zijn door hier aandacht voor te hebben. Volwassenen Bij volwassenen wordt volledige participatie verwacht. Dit lukt niet altijd. Soms is er sprake van verzet tegen VOL. 7 nr. 1 - 2007 het ziek zijn, angst, depressie of somatisatie. Nagaan hoe de kwaliteit van leven wordt ervaren en op welke terreinen er problemen zijn, kan een opening geven om hierover te communiceren. Met behulp van ‘motivational interviewing’ kunnen patiënten gemotiveerd worden hun gedrag te veranderen om zo tot een optimaler zelfmanagement te komen.17 Trainingsprogramma’s voor bevorderen zelfmanagement Speciale zelfmanagementtrainingsprogramma’s kunnen ingezet worden en aan de medische behandeling worden toegevoegd indien voor een patiënt meer ondersteuning in sociaal-emotioneel opzicht nodig is. Dit soort programma’s hebben bewezen (kosten)effectief te zijn op het gebied van de reductie van verzuim, extra medische hulp, angst, somberheid, beperkingen van activiteiten en dergelijke.1,27,28 Andere culturen Ziekte in het algemeen en astma in het bijzonder worden in andere culturen veelal anders beleefd. Omdat het praten over moeilijke zaken of emoties in bijvoorbeeld de Marokkaanse, Turkse of Hindoestaanse cultuur niet gebruikelijk is, kan het zijn dat negatieve emoties worden geuit in lichamelijke klachten. In de Angelsaksische literatuur wordt veel aandacht besteed aan outreachingprojecten om minderheden te bereiken, astmazorg dichter bij hen te brengen en deze in te bedden in de verschillende culturen.29,30 Aanpassing van de instructies voor zelfmanagement aan verschillende belevingen van chronische ziekten en astma in andere culturen, is dus belangrijk. Conclusie Een optimale behandeling van astma behelst zowel een goede farmacotherapeutische aanpak als een benadering die aandacht heeft voor sociaal-emotionele en motivationele factoren. Dit kan door artsen in de eerste en tweede lijn worden uitgevoerd. Het begrip zelfmanagement is van groot belang om astma onder controle te krijgen en hierbij is een intensieve samenwerking tussen arts en patiënt van belang. Voor iedere leeftijdsfase heeft zelfmanagement een andere inhoud. Naast voorlichting over de aandoening en behandeling zijn factoren als acceptatie, het realistisch herkennen van symptomen en op tijd handelen belangrijk. Open communicatie met de patiënt over de beleving van de ziekte en de impact ervan op het dagelijkse leven kan de therapietrouw bevorderen. Als blijkt dat symptomen, schoolverzuim of beperkingen in het dagelijks leven te vaak voorkomen, of N e d e r l a n d s T i j d s c h r i f t voo r All e r g i e 9 ALLER g i e Aanwijzingen voor de praktijk 1. Uitleg over astma, medicatie, individuele uitlokkers en herkenning van vroege symptomen moeten aangepast worden aan de cultuur en het taal- en begripsniveau van de patiënt. 2.De inhalatietechniek van de patiënt moet minstens eenmaal per jaar gecontroleerd worden. 3. Voorschriften moeten duidelijk op papier aan de patiënt meegegeven en regelmatig geëvalueerd worden. 4. Open communicatie over therapietrouw is van belang. 5.De arts dient aandacht te hebben voor schoolverzuim, beperkingen in het dagelijkse leven, beleving van de ziekte en mogelijke negatieve sociaal-emotionele factoren bij het kind of gezin. 6. Medeverantwoordelijkheid van de patiënt (ouders) bij de behandeling moet worden benadrukt. sociaal-emotionele factoren een belemmerende rol spelen bij de behandeling van astma, is verwijzing naar een specifiek zelfmanagementtrainingsprogramma aangewezen. 8. Schreurs K, Colland, V, Kuijer R, De Ridder D, Van Elderen Th. Development, content and process evaluation of a short self-management intervention in patients with chronic diseases requiring self-care behaviours. Pat Educ Couns 2003;5:133-41. 10 Referenties 9. Gibson PG, Coughlan J, Wilson AJ, Abramson M, 1. Living with Allergies and Asthma. From Patient Educa- Bauman A, Hensley MJ, et al. Self-management educa- tion to Disease Management. IOA-Workshop Berlin 2005. tion and regular practioner review for adults with asthma. Brussels: The UCB Institute of Allergy. Cochrane Database Syst Rev 2000;(2):CD001117. 2. Global Initiative for Asthma. Global Strategy for Asthma 10. Juniper EF, O’Byrne PM, Guyatt GH, Ferrie PJ, King DR. Management and Prevention. Updated from: NBLBI/WHO Development and validation of a questionnaire to measure Workshop Report: Global Strategy for Asthma Manage- asthma control. Eur Respir J 1999;14:902-7. ment and Prevention. NIH Publication; 2002. 11. Partridge MR, Hill SR. Enhancing care for people 3. Monninkhof EM, Van der Valk PD, Van der Palen J, with asthma: the role of communication, education, training Van Herwaarden CL, Partidge MR, Walters EH, et al. Self- and self-management. Eur Respir J 2000;16:333-48. management education for patients with chronic obstruc- 12. Kamps AW, Brand PL, Kimpen JL, Maillé AR, Overgoor- tive pulmonary disease. Cochrane Database Syst Rev van de Groes P. Outpatient management of childhood asth- 2003;(1):CD002990. ma by pediatrician or asthma nurse: randomized controlled 4. Bodenheimer T, Lorig K, Holman H, Grumbach K. Patient study with one year follow-up. Thorax 2003; 58:968-73. self-management of chonic disease in primary care. JAMA 13. Colland VT, Essen-Zandvliet EE, Lans C, Denteneer A, 2002;288:2469-75. Westers P, Brackel HJ. Poor compliance to instructions of in- 5. Colland VT, Schlösser M. Self-management bij kinderen creasing medication as a preventive action in children with met astma. In: Van Schayck CP, Wesseling GJ, editors. asthma and their parents. Pat Educ Couns 2004;55:323-8. Behandelingsstrategieën bij astma. Cure and care. Houten/ 14. Gibson PG, Powell H. Written action plans for asthma: Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum, 1999:83-93. an evidence-based review of the key components. Thorax 6. Thoonen BP, Schermer TR, Van den Boom G, Molema 2004; 59,2:94-9. J, Folgering H, Akkermans RP et al. Self-management of 15. Horne R, Weinman J. Self-regulation and self-manage- asthma in general practice, asthma control and quality of ment in asthma: exploring the role of illness perceptions life: a randomised controlled trial. Thorax 2003;58:735-6. and treatment beliefs in explaining non-adherence to pre- 7. Landelijke Transmurale afspraak: Astma bij kinderen. venter medication. Psych Health 2002;171:17-32. Consensus Sectie Kinderlongziekten NVK betreffende 16. behandeling van astma bij kinderen. Alphen ad Rijn: Therapie(on)trouw bij kinderen met astma. Tijdschr Kin- Van Zuiden Communications,1998. dergeneesk 1998;66:153-7. VOL. 7 nr. 1 - 2007 Colland VT, Nagelkerke AF. Waarom zou ik? N e d e r l a n d s T i j d s c h r i f t voo r All e r g i e 17. Miller WR, Rollnick S. Motiverende gespreksvoering. Correspondentieadres Gorcem: Ekklesia; 2005. 18. Maillé AR. Quality of Life in Asthma and COPD. Development of a disease-specific questionnaire. [proef- Mw. dr. V.T. Colland, klinisch kinder- schrift]. Amsterdam; University of Amsterdam, 2000. en jeugdpsycholoog 19. Le Coq EM, Boeke AJ, Bezemer PD, Colland VT, Van Eijck JTh. Which source should we use to measure Academisch Medisch Centrum quality of life in children with asthma: the children them- Emma Kinderziekenhuis selves or their parents? Qual Life Res 2000;9:625-36. Psychosociale afdeling 20. Juniper EF, Guyatt GH, Feeny DH, Ferrie PJ, Postbus 22660 Griffith LE, Townsend M. Measuring quality of life in chil- 1100 DD Amsterdam dren with asthma. Qual Life Res 1996;5:35-46. Tel.: 020 566 56 67 21. Janse AJ. Quality of Life of chronically ill children. Fax: 020 609 12 42 Perception of patients, parents and physicians. [proef- E-mailadres: [email protected] schrift] Enschede: Febodruk,2005. 22. QLIC-Onderzoek: Quality of Life in Childhood Oncology. Onderzoek EKZ/AMC, LUMC, TNO, ongoing Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld. 23. Silver EJ, Waman KL, Stein RE. The relationship of Caretaker Anxiety to Children’s Asthma Morbidity and Acute Care utilization. J Asthma 2005;42:379-83. 24. Colland VT, Astma, thuis en op school. Een zelfmanagement programma voor kinderen. Astma Fonds, Leusden: Nederlands Astma Fonds.2002. 25. Price JF. Issues in adolescent asthma: what are the needs. Thorax 1996;51:S13-7. 26. Van Es SM, Kaptein AA, Bezemer PD, Nagelkerke AF, Colland VT, Bouter LM. Predicting adherence to prophylactic medication in adolescents with asthma: an application of the ASE-model. Pat Educ Couns 2002;47:165-71. 27. Guevara JP, Wolf FM, Grum CM, Clark NM. Effects of educational interventions for self-management of asthma in children and adolescents: systematic review and metaanalysis. BMJ 2003;3226:1308-14. 28. Powell H, Gibson PG. Options for self-management education for adults with asthma. Cochrane Database Syst, 2003;(1):CD004107. 29. Sullivan SD, Weiss KB, Lynn H, Mitchell H, Kattan M, Gergen PJ, et al. National Cooperative Inner-City Asthma Study (NCICAS) Investigators. The cost-effectiveness of an inner-city asthma intervention for children. J Allergy Clin Immunol 2002;110:576-81. 30. Morgan WJ, Crain EF, Gruchalla RS, O’Connor GT, Kattan M, Evans R 3 rd, et al. Inner City Asthma Study group. Results of home-based environmental intervention among urban children with asthma. NEJM 2004;351:1068-80. Ontvangen 20 januari 2006, geaccepteerd 6 november 2006. VOL. 7 nr. 1 - 2007 N e d e r l a n d s T i j d s c h r i f t voo r All e r g i e 11