Vergunningen voor beroepsvervoer in Nederland

advertisement
Vergunningen voor beroepsvervoer in Nederland bron NIWO De Eurovergunning voor beroepsgoederenvervoer over de weg Een transportbedrijf beginnen Wilt u een onderneming starten in het beroepsgoederenvervoer over de weg, dan dient u een Eurovergunning aan te vragen bij de NIWO. Beroepsgoederenvervoer is het tegen betaling vervoeren van goederen voor derden. De vergunningplicht geldt bij binnenlands vervoer voor vrachtauto's met een laadvermogen van meer dan 500 kg en bij grensoverschrijdend vervoer voor vrachtauto's met een maximum toegestaan gewicht van meer dan 3.500 kg. Drie kwalitatieve eisen U komt in aanmerking voor een Eurovergunning als u voldoet aan drie kwalitatieve eisen. Naast deze eisen is een inschrijving in het handelsregister van de KvK nodig. •
Kredietwaardigheid: u toont aan over voldoende financiële middelen te beschikken voor een correcte start en voortgang van de onderneming. •
Vakbekwaamheid: u toont dit aan met een erkend vakdiploma ondernemer beroepsvervoer. •
Betrouwbaarheid: u toont dit aan met een integriteitverklaring beroepsvervoer (IVB), die u via Justitie of de gemeente kunt aanvragen. Vervoersmogelijkheden Als uw vergunningaanvraag is toegewezen, ontvangt u hiervan een beschikking. Vanaf dat moment kunt u Eurovergunningbewijzen (zgn. Eurokopie) opnemen voor op uw voertuigen. U ontvangt een origineel exemplaar van de Eurovergunning dat op kantoor moet blijven. De daarvan afgeleide Eurokopie gaat met het voertuig mee. Dit voertuig mag dan binnen de Europese Unie (EU) goederen gaan vervoeren voor derden, zowel binnenlands als grensoverschrijdend. Een aantal EU‐lidstaten stelt extra eisen in geval van derdelandenvervoer met niet EU‐landen. In een aantal lidstaten is cabotage (binnenlands vervoer in een ander land) nog niet toegestaan. Voor vervoer op landen buiten de Europese Unie zijn meestal ook nog ritmachtigingen of een CEMT‐vergunning nodig. Geldigheidsduur De Eurovergunning is vijf jaar geldig en kan daarna worden verlengd. De geldigheidsduur van de Eurokopieën is gelijk aan die van het originele exemplaar. Als niet meer aan de gestelde eisen wordt voldaan, trekt de NIWO de vergunning in. Dit wordt eens in de vijf jaar getoetst. Drie kwalitatieve eisen In de Wet wegvervoer goederen (WWG) worden drie kwalitatieve voorwaarden gesteld, die binnen de Europese Unie gelden voor toetreding tot de beroepsgoederenvervoermarkt. Bij de eerste vergunningaanvraag en vervolgens om de vijf jaar moeten transportbedrijven aantonen dat zij aan de eisen voldoen. Hier volgt een uitgebreide beschrijving. Kredietwaardigheid De aanvrager moet kunnen beschikken over een kapitaal en reserves, benodigd voor een correcte aanvang en beheer van de onderneming. Als meer natuurlijke personen gezamenlijk als ondernemer optreden moeten zij gezamenlijk voldoen aan deze eis. Het bedrijfskapitaal is vastgesteld op € 9.000 voor de eerste in te zetten vrachtauto en € 5.000 voor iedere volgende vrachtauto. Bijv. voor twee auto's is dat dus 1 x € 9.000 + 1 x € 5.000 = €14.000. Onder vrachtauto wordt verstaan een solovrachtauto, een bestelbus of een combinatie van vrachtauto met aanhangwagen of trekker met oplegger. Het bedrijfskapitaal is het voor de onderneming beschikbare risicodragend vermogen, bestaande uit het eigen vermogen van de onderneming. Bij de grootte van het risicodragend vermogen mag eventueel een zgn. ‘belegging in durfkapitaal’ volgens de artikelen 5.17 en 5.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden meegeteld. Deze regeling geldt uitsluitend voor beginnende ondernemers. De beschikbaarheid van het bedrijfskapitaal kan uitsluitend worden aangetoond met een gedetailleerde openingsbalans met toelichting en een daarbij behorende ‘Verklaring inzake het minimaal aanwezige risicodragend kapitaal’ van een registeraccountant (RA) of een accountant‐administratieconsulent (AA), die een beschrijving bevat van de op de openingsbalans opgenomen activa en passiva, onder vermelding van de daarbij toegepaste waarderingsgrondslagen en van het voor de grootte van de onderneming beschikbare risicodragend vermogen. Deze beschrijving mag niet ouder zijn dan twee maanden. Een ondernemer uit een andere EU‐lidstaat dan Nederland mag ook een verklaring overleggen, afgegeven in die andere lidstaat overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 96/26/EG. Betrouwbaarheid De betrouwbaarheid van natuurlijke personen en van rechtspersonen wordt aangetoond met een integriteitverklaring beroepsvervoer (IVB). Covog, het centraal orgaan verklaring omtrent het gedrag, van het Ministerie van Justitie geeft de IVB af. Rechtspersonen vragen de IVB rechtreeks aan bij Covog. Natuurlijke personen vragen de verklaring via de gemeente van inwoning aan. Is de rechtsvorm van de onderneming een B.V., V.o.f. of C.V. etc. dan moet een integriteitverklaring rechtspersoon worden aangevraagd. Betreft het een eenmanszaak op naam van de eigenaar dan vraagt de eigenaar een integriteitverklaring natuurlijk persoon aan. Is de vakbekwaam bestuurder een procuratiehouder of bedrijfsleider, dan moet deze persoon apart een integriteitverklaring natuurlijk persoon worden aangevraagd. Het aanvraagformulier voor beide verklaringen kunt u downloaden van de NIWO site of van www.justitie.nl/themas/vog Een ondernemer of bestuurder uit een andere EU‐lidstaat dan Nederland mag ook een verklaring van goed gedrag overleggen, die is afgegeven in die andere lidstaat overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 96/26/EG (laatstelijk gewijzigd bij 98/76/EG). Deze mag ook niet ouder zijn dan drie maanden. Meer informatie over de integriteitverklaring beroepsvervoer (IVG/VOG) Eén van de eisen voor vergunningverlening is de eis van betrouwbaarheid. Aan de eis van betrouwbaarheid wordt voldaan door overlegging van een integriteitverklaring beroepsvervoer (IVB/VOG) door de rechtspersoon en/of de natuurlijke persoon die permanent en daadwerkelijk leiding geeft. Is de rechtsvorm van de onderneming een B.V, V.o.f. of C.V. etc., dan moet een integriteitverklaring rechtspersoon worden aangevraagd. Betreft het een eenmanszaak op naam van de eigenaar dan vraagt de eigenaar een integriteitverklaring natuurlijk persoon aan. Is de vakbekwaam bestuurder een procuratiehouder of bedrijfsleider, dan moet voor deze persoon apart een integriteitverklaring natuurlijk persoon worden aangevraagd. De integriteitverklaring van rechtspersonen wordt rechtstreeks aangevraagd bij en afgegeven door het Centraal orgaan verklaring omtrent het gedrag (COVOG) van het Ministerie van Justitie. Natuurlijke personen vragen de verklaring aan bij de afdeling Burger‐/Publiekszaken van de gemeente van inschrijving in de gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Om de vijf jaar moet er een nieuwe integriteitverklaring beroepsvervoer worden overgelegd. De integriteitverklaring beroepsvervoer komt grotendeels overeen met voorheen de verklaring omtrent het gedrag (VOG) en is geregeld in de Wet wegvervoer goederen (WWG) en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Aanvragen U kunt een integriteitverklaring beroepsvervoer rechtspersoon (IVB/VOG ‐ RP) aanvragen door een volledig ingevuld aanvraagformulier in te leveren bij het Centraal orgaan verklaring omtrent het gedrag (COVOG) van het Ministerie van Justitie. Een integriteitverklaring beroepsvervoer natuurlijk persoon (IVB/VOG ‐ NP) vraagt u aan door een volledig ingevuld aanvraagformulier in te leveren bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente waar u staat ingeschreven. De aanvraagformulieren voor de IVB/VOG ‐ RP en de IVB/VOG ‐ NP kunt u tezamen met het aanvraagformulier voor de vergunning downloaden van de website van de NIWO. De gemeente voert uw gegevens in en stuurt de aanvraag door naar het COVOG. Dit orgaan beslist namens de Minister van Justitie of al dan niet een IVB/VOG wordt afgegeven. Een beslissing op de aanvraag van een IVB/VOG ‐ NP wordt binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag genomen en een beslissing op de aanvraag om een IVB/VOG ‐ RP binnen acht weken. VOG‐onderzoek Het COVOG raadpleegt voor het IVB‐onderzoek het centraal justitieel documentatieregister. In dit register staan gegevens over afdoening van strafbare feiten vermeld, van onherroepelijke veroordelingen tot sepots en transacties. Daarnaast kan COVOG politieregistergegevens in het onderzoek betrekken en kunnen inlichtingen bij het Openbaar Ministerie en de reclassering worden ingewonnen. Bovendien worden bij het IVB‐onderzoek ook eventuele vonnissen van de burgerlijke rechter wegens niet naleven van de CAO bepalingen meegewogen. De gegevens worden in samenhang gewogen en beoordeeld. Indien uit het IVB‐onderzoek blijkt dat er geen strafbare gedragingen of CAO‐vonnissen op naam van de aanvrager staan, dan wordt de IVB afgegeven. Als er wel sprake is van strafbare gedragingen of CAO‐vonnissen, dan wordt beoordeeld of deze relevant zijn ten opzichte van het doel waarvoor de IVB/VOG is aangevraagd. Voor het beroep van wegvervoerder is in dat verband een apart screeningsprofiel opgesteld, waaraan door het COVOG getoetst wordt. Meer informatie Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u ook contact opnemen met het COVOG, Postbus 16115, 2500 BC Den Haag. Telefoon: 070 ‐ 370 7234 E‐mail: [email protected] Internet: www.justitie.nl/themas/vog Vakbekwaamheid Ter voldoening aan deze eis heeft het Ministerie van Verkeer en Waterstaat het vakdiploma van de Stichting Examenbureau Beroepsvervoer (SEB) aangemerkt als erkend vakdiploma. Per 1 januari 2008 voert de divisie CCV van het CBR de examens uit in opdracht van de SEB. Een ondernemer uit een andere EU‐lidstaat dan Nederland mag ook een verklaring van vakbekwaamheid overleggen, die conform artikel 10 van Richtlijn 96/26/EG is afgegeven in een andere EU‐lidstaat. De vakbekwaamheid voor de Eurovergunning kan alleen worden ingebracht door een bestuurder die in bezit is van een vakdiploma voor ondernemer in het binnenlands beroepsvervoer en een vakdiploma voor ondernemer in het grensoverschrijdend beroepsvervoer. De vakbekwaamheid moet worden ingebracht door degene die vanuit de plaats van vestiging permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de vervoerwerkzaamheden van de onderneming. Dit kan de ondernemer zelf, een directeur of een vennoot zijn. Het kan ook de procuratiehouder of bedrijfsleider zijn, mits vastgesteld is dat deze permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de vervoerwerkzaamheden. De NIWO stelt hiernaar een onderzoek in (lees meer over dit onderzoek). Als meerdere personen leiding geven moet minimaal één voldoen aan de eis. Onderzoek permanent en daadwerkelijk leidinggeven i.v.m. de inbreng van vakbekwaamheid In geval de eigenaar van een eenmanszaak, een directeur van een besloten vennootschap of een vennoot van een vennootschap onder firma zelf in bezit is van het vakdiploma, wordt in beginsel aangenomen dat deze persoon permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de vervoerwerkzaamheden. Bij twijfel wordt een nader onderzoek in gesteld. In de overige gevallen wordt altijd een nader onderzoek ingesteld. Het betreft met name gevallen, waarin een procuratiehouder of bedrijfsleider van een eenmanszaak, besloten vennootschap of vennootschap onder firma in bezit is van het vakdiploma. Het onderzoek richt zich met name op de aard van de werkzaamheden en de daarbij behorende verantwoordelijkheden, het aantal uren dat betrokkene werkzaam is, de honorering van de verrichte werkzaamheden en een eventueel dienstverband elders. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met omvang en aard van het bedrijf. De vakbekwaam te achten persoon moet in principe aan de volgende eisen voldoen: •
loondienstverband, eventueel managementvergoeding / winstdeling; •
redelijke beloning, waarbij wordt aangesloten bij relevante functieklassen uit de CAO; •
volledige volmacht, bij uitzondering beperkte volmacht afhankelijk van de volmachten van de overige bestuurders; •
inschrijving in Handelsregister; bij grote bedrijven ( > 10 vrachtauto's ) fulltime werkzaam in een leidinggevende positie; •
•
bij kleine bedrijven ( < of = 10 vrachtauto's ) een redelijk aantal uren werkzaam in een leidinggevende positie, afhankelijk van de aard en de grootte van het bedrijf; •
geen functie elders, tenzij de omvang van de betrokken bedrijven dit toelaat en / of de functie in nauwe relatie staat tot het bedrijf. Wet wegvervoer goederen treedt op 1 mei 2009 in werking Op 1 mei 2009 treedt de nieuwe Wet wegvervoer goederen (WWG) in werking. Uitgangspunt van de nieuwe wet is dat niet meer geregeld wordt dan in Europa is voorgeschreven. De nieuwe wet treedt in de plaats van de Wet goederenvervoer over de weg (Wgw). Doelstellingen van de nieuwe wet (WWG) •
Versobering van de regelgeving; •
De inschrijvingsplicht van het eigen vervoer wordt geschrapt; •
Vermindering van de administratieve lasten; Verbetering van de handhaafbaarheid van de regelgeving. •
Inhoud van de nieuwe wet (WWG) •
Regels voor de toegang tot de markt van het binnenlands en het grensoverschrijdend beroepsvervoer en eigen vervoer in Nederland en het grensoverschrijdend beroepsvervoer dat door de in Nederland gevestigde vervoerders wordt verricht. •
Eisen voor de toegang tot het beroep van beroepsvervoerder voor in Nederland gevestigde vervoerders. •
Taken, inrichting en financiering van de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO). •
Regels voor het toezicht op de NIWO door de minister van Verkeer en Waterstaat. •
Toezicht op de naleving van de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving van het bij krachtens de Wwg bepaalde. •
Intrekking van de Wgw met de bijbehorende overgangsbepalingen en met de benodigde aanpassing van andere wetten. •
Belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de huidige wet (Wgw) •
Aparte vergunning voor binnenlands vervoer vervalt •
De Eurovergunning geldt voor binnenlands en grensoverschrijdend vervoer •
Eis van kredietwaardigheid: minimum wordt verlaagd naar € 9.000 •
Eis van betrouwbaarheid: verklaring omtrent gedrag wordt vervangen door integriteitverklaring •
NIWO kan last onder dwangsom opleggen •
NIWO heeft vervoerenquête niet langer als wettelijke taak •
Inschrijvingsplicht eigen vervoer geschrapt •
Invoering van mede‐aansprakelijkheid van anderen (bijv. verlader, afzender of expediteur) dan de vervoerder Wat wijzigt er niet? In het wetsvoorstel was voorgesteld om de vergunningplicht te laten gelden voor vrachtauto’s met een maximaal toegelaten gewicht van meer dan 3.500 kg in plaats van het toegestaan laadvermogen van 500 kg zoals dat onder de Wgw geldt. Daarnaast was voorgesteld om de eis van dienstbetrekking voor chauffeurs te laten vervallen. Deze voorstellen zijn echter verworpen. •
Ondergrens voor vergunningplicht blijft 500 kg laadvermogen voor binnenlands vervoer •
Eis van dienstbetrekking blijft gehandhaafd •
Vrachtbrief blijft verplicht Veranderingen voor bedrijven met een Eurovergunning De Eurovergunning is vanaf datum inwerkingtreding nieuwe wet geldig voor zowel binnenlands als grensoverschrijdend vervoer. De binnenlandse vergunning van de ruim 10.000 bedrijven met een Eurovergunning vervalt, hetzelfde geldt voor de binnenlandse vergunningbewijzen op de voertuigen. Bedrijven die met een deel van hun wagenpark uitsluitend binnen Nederland rijden en voor dit deel alleen een binnenlands vergunningbewijs op het voertuig hebben liggen, kunnen tegen gereduceerd tarief de binnenlandse bewijzen omwisselen voor Eurovergunningbewijzen. Voor verlenging van de Eurovergunning zal onder de nieuwe wet een tarief gelden van € 120. Een Eurovergunning is vijf jaar geldig. Overgangsregeling voor bedrijven met uitsluitend een binnenlandse vergunning Voor bedrijven die vòòr inwerkingtreding van de nieuwe wet uitsluitend over een binnenlandse vergunning beschikken geldt een overgangsregeling. Hun binnenlandse vergunning blijft geldig zolang het bedrijf dezelfde rechtsvorm houdt en de vakbekwame bestuurder van het bedrijf niet verandert. Zodra de vakbekwame bestuurder of de rechtsvorm verandert, dan moet er een Eurovergunning worden aangevraagd, waarvoor zowel het vakdiploma binnenland als het vakdiploma buitenland vereist is. Ongeveer 2.200 bedrijven gaan onder deze overgangsregeling vallen. Verandering voor nieuwe transportbedrijven Om een bedrijf te beginnen in het beroepsgoederenvervoer over de weg, moet een vergunning aangevraagd worden bij de NIWO. Dat kan onder de nieuwe wet alleen een aanvraag voor een Eurovergunning zijn, waarmee zowel binnenlands als grensoverschrijdend vervoer gedaan mag worden. De bestuurder van de onderneming moet beschikken over het vakdiploma binnenland en het vakdiploma buitenland. NIWO‐vervoerenquête gaat over naar het CBS De vervoerenquête is onder de nieuwe wet niet langer een wettelijke taak van de NIWO, de gegevensverzameling is niet opgenomen in de nieuwe wet (WWG). Dit betekent niet dat de vervoerenquête komt te vervallen. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) neemt de vervoerenquête in zijn geheel over van de NIWO. Wel is met het CBS overeengekomen dat de NIWO nog enige tijd de afhandeling van de enquêtes, die in 2008 zijn uitgestuurd, gaat verzorgen. Met ingang van statistiekjaar 2009 vraagt het CBS de gegevens uit bij de beroepsvervoerder. Het CBS doet dit op basis van de CBS‐wet en Europese regelgeving. Deze regelgeving betreft de verplichting van elke lidstaat om communautaire vervoergegevens aan het Europese Bureau voor de Statistiek (Eurostat) door te geven. De oude wet verplichtte beroepsvervoerders gegevens over het verrichte vervoer te verstrekken aan de NIWO. De NIWO verzamelde deze gegevens via de zogenaamde vervoerenquête. Om de administratieve lasten te verlichten is de vervoerenquête in de afgelopen jaren al sterk vereenvoudigd. Verdere stappen ter vereenvoudiging en lastenverlichting hebben binnen het CBS de aandacht en zullen naar verwachting in 2009 worden gezet. Eis van kredietwaardigheid Eén van de drie kwalitatieve eisen om voor een Eurovergunning in aanmerking te komen is de kredietwaardigheid, de financiële draagkracht van het bedrijf. De nieuwe wet (WWG) sluit aan bij de Europese norm: € 9.000 voor de eerste vrachtauto en € 5.000 voor iedere volgende vrachtauto. In Nederland moet kapitaal aanwezig zijn in de vorm van eigen vermogen en/of een achtergestelde lening. Dit moet aangetoond worden met een accountantsverklaring. De nieuwe wet (WWG) staat bij verlenging van de vergunning ook andere verklaringen dan een accountantsverklaring toe als bewijs van kredietwaardigheid. De NIWO bepaalt nog welke andere verklaringen dat zullen zijn. Eis van betrouwbaarheid Eén van de drie kwalitatieve eisen om voor een Eurovergunning in aanmerking te komen is de betrouwbaarheid van de bestuurder(s) van het bedrijf. Onder de nieuwe wet (WWG) geeft de integriteitverklaring invulling aan de eis van betrouwbaarheid. Niet alleen bij de aanvraag van de vergunning en bij de verlenging van de vergunning om de vijf jaar moet een integriteitverklaring worden overgelegd, maar de NIWO kan ook tussentijds bij twijfel over de betrouwbaarheid van een onderneming een integriteitverklaring opvragen. De integriteitverklaring moet worden ingeleverd door de natuurlijke persoon die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de vervoerwerkzaamheden of door de rechtspersoon/vergunninghouder. De integriteitverklaring komt grotendeels overeen met de verklaring omtrent het gedrag (vog), die onder de oude wet invulling aan deze eis gaf. De verklaring wordt afgegeven door de Minister van Justitie (Covog). Verschil met de vog is dat bij de integriteitverklaring naast de veroordelingen voor strafbare feiten en overtredingen van de vervoerwetgeving ook gekeken wordt naar vonnissen van de burgerlijke rechter wegens overtreding van de CAO‐bepalingen. Covog bepaalt aan de hand van een screeningsprofiel of de ondernemer in aanmerking komt voor een integriteitverklaring. Eis van vakbekwaamheid Eén van de drie kwalitatieve eisen om voor een vergunning in aanmerking te komen is de vakbekwaamheid van de bestuurder(s) van het bedrijf. Onder de nieuwe wet (WWG) kan dat alleen een aanvraag voor een Eurovergunning zijn. De bestuurder van de onderneming moet beschikken over het vakdiploma binnenland én het vakdiploma buitenland. Meer informatie over het examen voor het vakdiploma kunt u krijgen bij CCV Ondernemersexamens via telefoonnummer 070 ‐ 372 07 80 of per faxbericht 070 – 372 07 99 of via internet: www.ccv‐examenhuis.nl. Last onder dwangsom In de nieuwe wet (WWG) is bepaald dat de vervoerder een vervallen of ingetrokken vergunning binnen één week na de vervaldatum of de intrekking moet inleveren bij de NIWO. Hetzelfde geldt voor de op basis van de vergunning afgegeven vergunningbewijzen. De NIWO kan een last onder dwangsom opleggen als niet aan deze verplichting wordt voldaan. Kort gezegd komt een last onder dwangsom erop neer, dat de vervoerder aan de NIWO een bepaald bedrag verschuldigd wordt zolang of zo dikwijls hij niet voldoet aan de verplichting om de vergunning en bewijzen te retourneren. Er zal met terughoudendheid gebruik worden gemaakt van dit instrument. Alleen als er aanwijzingen zijn dat de vergunningbewijzen worden misbruikt, zal worden overgegaan tot het opleggen van een last onder dwangsom. Inschrijvingsplicht eigen vervoer vervalt In de nieuwe wet (WWG) is de inschrijvingsplicht voor eigen vervoer niet meer opgenomen. Van eigen vervoer is sprake als vervoer voor eigen rekening wordt verricht en niet voor derden. De inschrijvingsplicht vloeit niet voort uit internationale regelgeving en heeft ook uit het oogpunt van handhaving geen toegevoegde waarde meer. De inschrijvingsplicht was in de oude wet opgenomen om bij controles eigen vervoer van beroepsvervoer te kunnen onderscheiden. Handhavers hebben daar nu andere methoden voor. Mede‐aansprakelijkheid verlader Via een amendement in de Tweede Kamer is in de nieuwe wet (WWG) de mede‐aansprakelijkheid van de verlader opgenomen. De afzender wordt mede‐aansprakelijk gesteld voor overbelading indien de afzender een rol heeft gespeeld bij het tot stand komen van de overtreding, doordat hij de vervoerder van onjuiste of onvolledige informatie heeft voorzien, of doordat de afzender bij het laden van het voertuig de aanwijzingen van de vervoerder niet heeft opgevolgd. Sinds 1 mei 2009 is niet alleen de vervoerder strafrechtelijk aansprakelijk voor het overtreden van de beladingsvoorschriften, maar ook degene die beroepsvervoer doet verrichten in strijd met de beladingsvoorschriften. In artikel 2.6 lid 2 WWG lijkt het ‘doen verrichten van overbelading’ dezelfde betekenis te hebben als het doen plegen van overbelading ex artikel 47 Sr, waarbij de feitelijke uitvoerder straffeloos is. Uit jurisprudentie en literatuur blijkt echter dat als de delictsomschrijving de terminologie ‘doen….’ bevat, niet wordt gedoeld op de deelnemingsvorm ‘doen plegen’.[1] Dit betekent dat zowel de vervoerder als degene die beroepsvervoer doet verrichten naast elkaar strafrechtelijk kan worden aangesproken. Vervolging ter zake van doen plegen, uitlokken of medeplegen van overbelading blijft mogelijk, maar bewijstechnisch is het eenvoudiger om te transigeren/vervolgen op basis van artikel 2.6 lid 2 WWG omdat dat artikel geen opzet vereist. De deelnemingsvorm ‘doen plegen’ ex artikel 47 Sr vereist wel een opzet op het doen plegen, dat gericht is op het handelen van de feitelijke uitvoerder. Er moet dus sprake zijn van zogenaamd kleurloos opzet. Daarnaast is de feitelijke uitvoerder niet strafbaar. Het ‘doen verrichten van beroepsvervoer in strijd met de beladingsvoorschriften’ is dus eenvoudiger te bewijzen dan de deelnemingsvorm ‘doen plegen’, omdat niet bewezen hoeft te worden dat het opzet is gericht op de gedraging van de feitelijke uitvoerder. Op grond van de WWG kunnen ook anderen dan de vervoerder verantwoordelijkheid dragen voor de naleving van de beladingsvoorschriften. In artikel 2.6 lid 2 van de WWG staat dat het doen verrichten van beroepsvervoer in strijd met de beladingsvoorschriften is verboden . Onder doen verrichten van beroepsvervoer wordt verstaan het direct of indirect betrokken zijn bij de totstandkoming van de vervoersovereenkomst. Dit is veelal de afzender, verlader en/of de expediteur. Als er aanknopingspunten zijn die erop wijzen dat een derde medeverantwoordelijk kan worden gehouden voor het overtreden van de beladingsvoorschriften, moet het opsporingsonderzoek niet alleen op de vervoerder, maar ook op die derde worden gericht. Deze aanknopingspunten kunnen tijdens het verhoor van de chauffeur/vervoerder aan het licht komen. In ieder geval kan een derde medeverantwoordelijk worden gehouden voor het overtreden van de beladingsvoorschriften, als de derde laakbaar heeft gehandeld doordat hij o.a: •
de vervoerder van onjuiste of onvolledige informatie heeft voorzien;
•
de aanwijzingen van de vervoerder niet heeft opgevolgd.
Wet Wegvervoer Goederen Artikel 1.2 Lid 3. Een natuurlijk persoon die goederen vervoert met een communautaire vergunning van een derde of met een vergunning als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, van een derde, verricht beroepsvervoer indien hij de vrachtauto waarmee de goederen worden vervoerd in eigendom heeft of de vrachtauto hem anderszins tegen vergoeding ter beschikking is gesteld. Hier is het geval als de ZZP‐er op directe dan wel indirecte wijze (een deel van) de kosten van de vrachtauto draagt door het betalen van bijvoorbeeld: a. een leasesom; b. verzekeringspremies; c. motorrijtuigenbelasting; d. een kilometervergoeding aan de vergunninghouder of een andere derde. De ZZP‐er verricht dan beroepsvervoer en dient derhalve te beschikken over een communautaire vergunning. Het misbruik van ZZP‐constructie om onder de vergunningplicht uit te komen, kan met het voorgestelde artikel 1.2, derde lid, worden aangepakt. Een voorbeeld hiervan is het oneigenlijk gebruik van administratiekantoren waarbij een aantal ZZP‐ers onder dezelfde communautaire vergunning van een administratiekantoor opereren, aan te pakken. Het betreft hier schijnconstructies waarbij een aantal ZZP‐ers gebruik maken van een administratiekantoor om niet zelf te hoeven voldoen aan de eisen van vakbekwaamheid. Een aantal ZZP‐ers die een vennootschap onder firma of een maatschap vormen dienen de vrachtauto’s in het gemeenschappelijk ondernemingsvermogen in te brengen om onder vergunning van de vennootschap onder firma of van de maatschap beroepsvervoer te kunnen verrichten. Wet Wegvervoer Goederen Artikel 2.7 1. Het is de houder van een communautaire vergunning of van een vergunning als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, verboden om een gewaarmerkte kopie van die vergunning al dan niet tegen betaling ter beschikking te stellen aan een derde ten behoeve van het verrichten van beroepsvervoer. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op degene aan wie door de houder van een vergunning een gewaarmerkte kopie van die vergunning ter beschikking is gesteld. Dit behoeft weinig toelichting, zowel de “uitlener” als de “inlener” van de vergunning zitten fout. Wet Wegvervoer Goederen Artikel 2.11 Lid 1. Het is een vervoerder verboden vervoer te verrichten met gebruikmaking van bestuurders van vrachtauto’s die niet bij hem in dienstbetrekking zijn. Lid 6. Door overtreding van het verbod, bedoeld in het eerste lid, wordt niet langer voldaan aan de eis van betrouwbaarheid. Let vooral op lid 6 van dit artikel. Het verliezen van de betrouwbaarheid houdt in dat je niet meer voldoet aan de eis van betrouwbaarheid, wat dan weer betekent dat je geen recht meer hebt op de vergunning. Staatscourant 2009 nr. 81 29 april 2009 De NIWO bepaalt, gelet op de Wet wegvervoer goederen en de ministeriële regeling ter uitvoering van de wet, het navolgende: A. Aanvragen om vergunning Bij een aanvraag om een communautaire vergunning stelt de NIWO ingevolge artikel 2.8 van de Wet wegvoer goederen (WWG) vast of door de aanvrager wordt voldaan aan de eisen van betrouwbaarheid, financiële draagkracht en vakbekwaamheid. Voorts stelt de NIWO de eis dat de vervoerder een reële vestiging in Nederland heeft. B. Betrouwbaarheid Volgens artikel 2.10 van de WWG wordt de betrouwbaarheid van natuurlijke personen en rechtspersonen aangetoond met een integriteitsverklaring beroepsvervoer. De integriteitsverklaring voor rechtspersonen wordt rechtstreeks aangevraagd bij en afgegeven door het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (Covog) van het Ministerie van Justitie. Natuurlijke personen vragen de verklaring via de gemeente van inwoning aan. De verklaring moet worden overgelegd bij een aanvraag om een vergunning en bij de vijfjaarlijkse toets. Ook tussentijds kan de NIWO, indien daartoe aanleiding is, om zo’n verklaring vragen. Op het moment van indiening van de aanvraag om een vergunning mag de integriteitsverklaring niet ouder dan drie maanden zijn. Bij de beoordeling van de aanvraag om een verklaring wordt door Covog behalve naar veroordelingen voor strafbare feiten en overtredingen van de vervoerwetgeving ook gekeken naar vonnissen van de burgerlijke rechter wegens overtreding van de CAO‐bepalingen. Een rechtspersoon of een natuurlijk persoon, wiens land van oorsprong of herkomst een andere lidstaat is, voldoet aan de eis van betrouwbaarheid door overlegging van een niet ouder dan drie maanden zijnde document of verklaring die Nederland op grond van artikel 8 van richtlijn 96/26/EG van de Raad van 29 april 1996 (laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 98/76/EG) moet erkennen. C. Kredietwaardigheid Ter voldoening aan de eis van financiële draagkracht dient de vervoerder te beschikken over een kapitaal en reserves van € 9000,– wanneer slechts één voertuig wordt gebruikt en € 5000,– voor ieder volgend voertuig. Ten aanzien van een beginnende vervoerondernemer wordt als kapitaal en reserves aangemerkt het beschikbare risicodragend vermogen, bestaande uit het eigen vermogen, vermeerderd met een belegging in durfkapitaal, zoals geregeld bij of krachtens de artikelen 5.17 en 5.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001. In geval van verlenging van de communautaire vergunning wordt als kapitaal en reserves aangemerkt het beschikbare risicodragend vermogen, bestaande uit het eigen vermogen, vermeerderd met een ten opzichte van alle andere schulden achtergestelde lening. De vervoerder toont tegenover de NIWO zijn financiële draagkracht aan door het overleggen van een balans en een toelichting daarop, voorzien van een verklaring, inhoudende dat de waardering van het beschikbare risicodragend vermogen is geschied volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd, en dat dit vermogen voldoet aan de hiervoor gestelde eisen. Indien de vervoerder een rechtspersoon is, die op grond van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is om een jaarrekening op te maken, kan hij volstaan met het overleggen van zijn jaarrekening over het voorafgaande kalenderjaar, voorzien van een verklaring waaruit blijkt dat het beschikbare risicodragend vermogen voldoet aan de hiervoor gestelde eisen. De verklaringen voor een beginnende vervoerondernemer kunnen uitsluitend worden afgegeven door een registeraccountant of een Accountant‐Administratieconsulent. In geval van een verlenging van een communautaire vergunning kunnen de verklaringen ook worden afgegeven door de leden van de volgende instellingen: 1. Nederlandse Orde van Administratie‐ en Belastingdeskundigen (NOAB). 2. Register Belastingadviseurs (waartoe het College Belastingadviseurs en de Nederlandse Federatie Belastingadviseurs behoren). De NIWO kan de vervoerder een uitstel van ten hoogste een jaar verlenen om te voldoen aan de eis van financiële draagkracht, mits de vervoerder aan de hand van bewijsstukken heeft aangetoond dat hij binnen dit jaar voldoet aan de eis van financiële draagkracht. Een vervoerder, wiens land van herkomst of oorsprong een andere lidstaat, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland is, voldoet aan de eis van financiële draagkracht, indien een verklaring overgelegd wordt die overeenkomstig artikel 9 van richtlijn 96/26/EG van de Raad van 29 april 1996 (laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 98/76/EG) is afgegeven. De verklaring mag niet ouder zijn dan drie maanden. Allerlei vragen over de aanvraagprocedure, vergunningbewijzen, vervoersmogelijkheden. Is het mogelijk om met een vergunning van een ander te rijden, dus zonder zelf een vergunning te hebben? Nee, een vergunning is gebonden aan de onderneming waaraan deze is afgegeven en mag niet door derden worden gebruikt. Heeft een koeriersbedrijf een vergunning voor beroepsvervoer nodig? Alleen als het bedrijf voertuigen inzet met meer dan 500 kg laadvermogen. Het laadvermogen is dus bepalend voor de vergunningplicht, niet wat er vervoerd wordt. Is het gewicht altijd lager dan kan men het laadvermogen van de auto laten terugkeuren. Is het waar dat koeriers geen vergunning meer nodig hebben voor vervoer boven 500 kg tot 3.500 kg? Nee. De ondergrens voor de vergunningplicht is niet gewijzigd. Ook m.i.v. de nieuwe wet (WWG) die op 1‐5‐
2009 in werking treedt blijft de ondergrens op 500 kg laadvermogen. Welke procedure moet ik volgen om mijn huidige auto terug te laten keuren van 750 kg naar 500 kg laadvermogen? U kunt daarvoor contact opnemen met de RDW te Zoetermeer of Veendam en een verzoek indienen tot verlaging van de maximum massa. Bestaat er een aparte vergunning voor koeriersbedrijven? Nee, er bestaat geen aparte koeriervergunning. Het gebeurt wel eens dat we een extra auto inhuren of dat we bij onderhoud rijden met een leenauto van de garage. Hoe gaat het dan met vergunningbewijzen? Een vergunningbewijs is niet gebonden aan een kenteken. Op elk voertuig waarmee u rijdt dient wel een vergunningbewijs op naam van uw bedrijf aanwezig te zijn. Deze vergunningbewijzen mogen dus wel tussen verschillende voertuigen gewisseld worden. Is voor het vervoer van goederen voor derden, niet zijnde de hoofdactiviteit van de onderneming (dat is nl. vervoer van eigen handelsgoederen) een vergunning van de NIWO vereist? Ja, bij elk goederentransport voor derden is de vergunning nodig. Alleen als het voertuig een laadvermogen tot en met 500 kg laadvermogen heeft, dan is het niet vergunningplichtig. Ik weet dat de wettelijke termijn voor de behandeling van een vergunningaanvraag maximaal acht weken bedraagt. Bestaat er een kans dat dit sneller gaat? Ik kan dan alvast afspraken maken met opdrachtgevers. De termijn van acht weken is de wettelijke maximum behandelingstermijn van een aanvraag. Over het algemeen wordt een aanvraag sneller afgehandeld. Een kompleet ingediende aanvraag waarvan de behandelingskosten zijn voldaan, wordt in het algemeen binnen 3 à 4 weken afgehandeld. Mag ik alvast gaan rijden als mijn vergunningaanvraag nog loopt? Ik voldoe aan alle eisen. Nee, zolang u niet in het bezit bent gesteld van een vergunning voor beroepsvervoer mag er geen transport voor derden worden verricht. Hoeveel kost het aanvragen van een transportvergunning? Wat ben ik in totaal kwijt? De behandelingskosten van een aanvraag om een Eurovergunning bedraagt € 235,00 excl. btw. Moeten de aanvraagkosten van de vergunning opnieuw voldaan worden als blijkt dat een van de gegevens niet volledig is of niet voldoende is? Als er sprake is van een nieuwe vergunningaanvraag moeten de behandelingskosten opnieuw worden betaald. Over tien maanden verloopt onze Eurovergunning. Wat moet ik doen? Zes maanden voordat de Eurovergunning afloopt krijgt u automatisch een verzoek om verlenging toegestuurd. Ik heb een brief van de NIWO ontvangen, waarin wordt bevestigd dat onze Eurovergunning wordt verlengd met vijf jaren. Wanneer krijg ik de nieuwe Eurovergunningen toegestuurd, onze huidige vergunningen verlopen over een maand? De NIWO streeft ernaar om 14 dagen voor de afloopdatum van de oude vergunning de nieuwe vergunningbewijzen toe te zenden. De laatste jaren ben ik niet meer actief in het vervoer, maar het kan zijn dat ik het later weer wil gaan oppakken. Mijn Eurovergunning verloopt binnenkort. Moet ik mijn Eurovergunning dan nu al verlengen of kan ik in de toekomst mijn vergunning zonder extra kosten terugkrijgen. De Eurovergunning is vijf jaar geldig en kan op verzoek met vijf jaar worden verlengd. Of er feitelijk gebruik van de Eurovergunning wordt gemaakt is hierbij niet van belang. Als het verzoek om verlenging niet tijdig wordt ingediend, verliest de Eurovergunning haar geldigheid. Een nieuwe Eurovergunning moet worden aangevraagd, waarvoor ook weer behandelingskosten moeten worden betaald. Wat te doen met verlopen (Euro)vergunningen? Vernietigen of terugsturen naar de NIWO? Verlopen Eurovergunningen kunnen worden vernietigd. Wij hebben een van onze vrachtwagens verkocht. Kan ik het vergunningbewijs terugsturen naar de NIWO? Indien de vergunningbewijzen niet meer worden gebruikt, is het belangrijk dat u deze retourneert, anders blijft u de jaarlijkse heffing betalen. Een van mijn vergunningbewijzen is zoek. Kan ik een duplicaat krijgen? Indien u een verklaring van vermissing overlegt kan een vervangend exemplaar worden afgegeven. Hoe doe ik aangifte van vermissing van mijn vergunningbewijzen? U kunt aangifte van vermissing doen bij de politie, onder vermelding van de nummers van de vergunningbewijzen. Het proces verbaal van vermissing moet u zo spoedig mogelijk aan de NIWO opsturen, zodat de vergunningbewijzen kunnen worden afgeboekt. Wilt u vervangende exemplaren, dan kunt u dat aan de NIWO doorgeven. Wat te doen als je het vermoeden hebt, dat er concurrenten zonder vergunning op de vervoersmarkt opereren? Als u vermoedt dat iemand beroepsvervoer verricht zonder de vereiste vergunning, dan kunt u een klacht indienen bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat, afdeling Handhaving, te Den Haag. Telefoon: 070‐3052666 Waar kan ik een opleiding volgen voor het examen vakbekwaamheid beroepsvervoer? Er zijn vele opleidingsinstituten. U kunt ze vinden via advertenties in vakbladen, zoekmachines op internet of werkgeversorganisaties. Ik ben geslaagd voor het vakdiploma. Kan ik nu een vergunning voor beroepsvervoer krijgen? Met het vakdiploma voldoet u aan de vakbekwaamheidseis. Dat is een van de drie eisen voor de vergunning. Als u ook aan de andere twee eisen voldoet, komt u in aanmerking voor een vergunning. Ik ben vrijgesteld voor het chauffeursdiploma, omdat ik voor 1 juli 1955 ben geboren. Geldt dit ook voor het vakdiploma, dat ik voor de vergunningaanvraag nodig heb? Nee, dat geldt niet voor het vakdiploma beroepsvervoer. Ik ben voor één module van het examen van de SEB gezakt en kan pas over een paar maanden weer examen doen. De betrouwbaarheid en kredietwaardigheid heb ik voor elkaar. Kan ik een tijdelijke vergunning krijgen? In de Wet wegvervoer goederen (WWG) zijn geen mogelijkheden opgenomen voor een tijdelijke vergunning of ontheffing van de eis van vakbekwaamheid. Pas als alle modules zijn behaald, wordt het vereiste diploma verstrekt. Het lukt me niet om te slagen voor de module bedrijfsadministratie van het vakdiploma. Kan ik vrijstelling krijgen voor dit onderdeel als ik de administratie van mijn bedrijf door een boekhouder laat doen? Nee. Vrijstelling wordt alleen gegeven op grond van een vooropleiding. Ik ben niet langer in dienst van het bedrijf, waar ik de vakbekwaamheid inbracht. Kunt u de registratie van mijn vakdiploma's bij dit bedrijf verwijderen? Ja. U moet de beëindiging van uw dienstverband wel schriftelijk melden bij de NIWO, zo mogelijk vergezeld van een kopie‐uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel waaruit e.e.a. blijkt. Ik ben in bezit van een Engels vakdiploma. Kan ik met deze papieren een transportbedrijf beginnen? Met het officiële Engelse vakdiploma kan op grond van art.10 van Richtlijn nr.96/26/EG (laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn nr. 98/76/EG) in andere EU‐lidstaten aan de eis van vakbekwaamheid worden voldaan. Kan ik bij twee bedrijven mijn vakdiploma gebruiken? Het is toegestaan de vakbekwaamheid binnen twee ondernemingen in te brengen, mits deze op hetzelfde adres zijn gevestigd of indien er sprake is van een concernverband. Ik heb een vergunning gekregen met een buitenlands vakdiploma. Kan deze vergunning ingetrokken worden als de regelgeving t.a.v. de inbreng van buitenlandse vakdiploma's verandert? Dat valt niet te verwachten. Voldoe ik aan de kredietwaardigheidseis als mijn opdrachtgever garant staat? Nee. Aan de eis van kredietwaardigheid moet worden voldaan door de aanvrager van de vergunning. Voldoe ik aan de kredietwaardigheidseis als de bank mij een starterskrediet verstrekt? In de ministeriële Regeling wegvervoer goederen 2009 is bepaald, dat het risicodragend kapitaal slechts kan bestaan uit het eigen vermogen, eventueel vermeerderd met een belegging in durfkapitaal zoals geregeld bij of krachtens de artikelen 5.17 en 5.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Geldt een gekocht vervoermiddel ook als onderdeel van het benodigde vermogen, als hier geen geld voor geleend is / dit geen leasauto is? Een vervoermiddel dat uit eigen middelen is gefinancierd behoort tot de bezittingen en wordt als zodanig vermeld op de balans. De overwaarde van privé‐bezittingen kan ‐ in geval van een natuurlijk persoon ‐ mee worden genomen bij de bepaling van het risicodragend vermogen. Waar kan ik een RA‐ of AA‐accountant vinden? RA‐acountants zijn aangesloten bij NIVRA, AA‐acountants bij NOvAA. Op hun websites kunt u namen en adressen vinden. Ga naar www.nivra.nl of www.novaa.nl. D. Vakbekwaamheid Ter voldoening aan de eis van vakbekwaamheid moet een door de Minister van Verkeer en Waterstaat erkend vakdiploma worden overgelegd. Het vakdiploma van de Stichting Examenbureau Beroepsvervoer (SEB) wordt als zodanig aangemerkt. Aan de eis van vakbekwaamheid wordt ook voldaan, indien de ondernemer of bestuurder van een onderneming tot het verrichten van beroepsvervoer een verklaring betreffende de vakbekwaamheid overlegt, die overeenkomstig artikel 3, vierde lid, van richtlijn 96/26/EG in een andere lidstaat is afgegeven. De vakbekwaamheid moet worden ingebracht door degene, die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de werkzaamheden van een in Nederland gevestigde onderneming. Dit hoeft niet per definitie de ondernemer zelf, een directeur of een vennoot te zijn. Het kan ook een procuratiehouder of bedrijfsleider zijn, mits kan worden vastgesteld dat deze permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de vervoerwerkzaamheden. Ingeval de eigenaar van een eenmanszaak, een partner van de eigenaar waarmee hij duurzaam samenwoont, een directeur van een besloten vennootschap of een vennoot van een vennootschap onder firma zelf in bezit is van het vakdiploma, wordt in beginsel zonder nader onderzoek aangenomen dat deze persoon permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de vervoerwerkzaamheden. Bij twijfel wordt in deze gevallen een nader onderzoek ingesteld. In de overige gevallen wordt altijd een nader onderzoek ingesteld. Het betreft in het bijzonder gevallen, waarin een procuratiehouder of bedrijfsleider van een eenmanszaak, een besloten vennootschap of een vennootschap onder firma in bezit is van het vakdiploma. Het onderzoek richt zich in het bijzonder op de aard van de werkzaamheden en de daarbij behorende verantwoordelijkheden, het aantal uren dat betrokkene werkzaam is, de honorering van de verrichte werkzaamheden en een eventueel dienstverband elders. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de omvang en aard van het bedrijf. De vakbekwaam te achten persoon moet in principe aan de volgende eisen voldoen: • loondienstverband, eventueel managementvergoeding; • redelijke beloning, waarbij wordt aangesloten bij de relevante functieklassen uit de CAO; • volledige volmacht, bij uitzondering beperkte volmacht afhankelijk van de volmachten van de overige bestuurders; • inschrijving in het Handelsregister; • bij grote bedrijven (> 10 vrachtauto’s) fulltime werkzaam in een leidinggevende positie; • bij kleine bedrijven (≤ 10 vrachtauto’s) een redelijk aantal uren werkzaam in een leidinggevende • positie afhankelijk van de aard en de grootte van het bedrijf; • geen functie elders, tenzij de omvang van de betrokken bedrijven dit toelaat en/of de functie in • nauwe relatie staat tot het bedrijf. In het geval dat een bestaand bedrijf door uitbreiding komt te vallen in de categorie ‘grote bedrijven’, wordt opnieuw getoetst op de vakbekwaamheid. E. Reële vestiging Het bedrijf moet een reële vestiging in Nederland hebben. Dit betekent dat er sprake moet zijn van een daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit door middel van een duurzame vestiging voor onbepaalde tijd. Het beheer en de exploitatie van het bedrijf moet geschieden vanuit de vestiging in Nederland. F. Vakbekwaamheid eigen rijder In het geval dat in een eenmanszaak zonder chauffeurs in dienst een ander dan de eigenaar de vakbekwaamheid inbrengt, wordt de aanvraag kritisch bezien en wordt op voorhand niet uitgegaan van de aannemelijkheid van de in de aanvraag vermelde taakomschrijving van deze derde. De inbreng van vakbekwaamheid door een partner, waarmee de eigenaar duurzaam samenwoont, wordt zonder nader onderzoek geaccepteerd. G. Leiding geven aan het vervoer of aan de onderneming Het leiding geven van de vakbekwaam bestuurder moet betrekking hebben op de vervoeractiviteiten van de onderneming. Bij kleine bedrijven (≤ 10 vrachtauto’s) impliceert het leiding geven aan de vervoeractiviteiten dat ook leiding gegeven wordt aan de onderneming en vice versa. Bij grote bedrijven (> 10 vrachtauto’s) en bij bedrijven waar naast het vervoer ook nog andere activiteiten worden verricht is het voldoende als leiding wordt gegeven aan de vervoerwerkzaamheden en is leiding geven aan de onderneming niet noodzakelijk. H. Nader onderzoek Bij het verlenen van een vergunning voor het beroepsvervoer dient in beginsel te worden aangenomen dat wordt gehandeld conform hetgeen bij de vergunningaanvraag is opgegeven. Dit laat onverlet dat op een later tijdstip kan worden onderzocht of de praktijk in overeenstemming is met het bij de aanvraag geschetste beeld en dat de vergunning kan worden ingetrokken als zulks niet het geval is. Indien de feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven zal een nader onderzoek zes maanden na vergunningverlening worden ingesteld. De vergunninghouder wordt vooraf op een mogelijk onderzoek gewezen. In deze gevallen wordt een communautair vergunningbewijs afgegeven met een geldigheidsduur van ten hoogste één jaar. Indien uit onderzoek blijkt dat in de praktijk wordt gehandeld conform hetgeen bij de vergunningaanvraag is opgegeven en aan de eisen van vergunningverlening wordt voldaan, wordt automatisch een vergunningbewijs verstrekt voor de resterende geldigheidsduur van de vergunning. Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 mei 2009. TOELICHTING Op 1 mei 2009 treedt de Wet wegvervoer goederen (WWG) in werking. Als gevolg hiervan dient het huidige beleid te worden aangepast. In de eerste plaats is onder de WWG alleen nog sprake van een communautaire vergunning; de aparte vergunning voor binnenlands beroepsvervoer komt te vervallen. Voor die ondernemingen die alleen beschikken over een binnenlandse vergunning is een overgangsregeling getroffen. Deze houdt in dat de houders van een bestaande binnenlandse vergunning (d.w.z. een vergunning die is verleend voor inwerkingtreding van de WWG) geen communautaire vergunning behoeven te hebben. Indien de situatie echter wijzigt, de onderneming gaat bijvoorbeeld alsnog grensoverschrijdend beroepsvervoer verrichten of de vakbekwame persoon verlaat de onderneming, dient alsnog een communautaire vergunning te worden aangevraagd. In dat geval dient, naast het getuigschrift van vakbekwaamheid voor binnenlands beroepsvervoer, eveneens een getuigschrift van vakbekwaamheid voor grensoverschrijdend beroepsvervoer te worden overgelegd. In de tweede plaats dient ter voldoening aan de eis van betrouwbaarheid een integriteitsverklaring te worden overgelegd. Deze integriteitsverklaring vervangt de onder de Wet goederenvervoer over de weg (WGW) gehanteerde Verklaring Omtrent het Gedrag. De betrouwbaarheid moet worden aangetoond door natuurlijke personen én – voor zover daar sprake van is – rechtspersonen. Indien een rechtspersoon een integriteitsverklaring aanvraagt, worden de bestuurders ook gescreend. Zij hoeven derhalve niet een aparte integriteitsverklaring aan te vragen. Een procuratiehouder, die de vakbekwaamheid inbrengt, daarentegen dient wel een integriteitsverklaring (voor natuurlijke personen) te overleggen. De NIWO kan een integriteitsverklaring ook tussentijds opvragen indien zij twijfelt aan de betrouwbaarheid van een rechtspersoon of een natuurlijk persoon. Voor de gevallen waarin tussentijds een integriteitsverklaring kan worden opgevraagd, is aangesloten bij de beleidsregel inzake toepassing van de Wet Bibob. Omstandigheden die het tussentijds opvragen van een integriteitsverklaring rechtvaardigen, kunnen zijn: een tip van het Openbaar Ministerie, een rechterlijke uitspraak, verschillende faillissementen, berichten uit de onderzoeksjournalistiek omtrent betrokkenheid bij criminaliteit e.d. In de derde plaats wordt onder de WWG niet langer de minimumeis van € 18.000,– gehanteerd. Dit betekent dat voor de eerste vrachtauto € 9.000,– en voor iedere daaropvolgende vrachtauto € 5.000,– dient te worden aangetoond. Onder de WGW diende voor één of twee vrachtauto(’s) in ieder geval € 18.000,– te worden aangetoond. In de vierde en laatste plaats kan bij een verzoek om verlenging van de communautaire vergunning in verband met de kredietwaardigheid een andere verklaring dan een RA‐ of AA‐accountantsverklaring worden overgelegd. Dit zijn echter alleen verklaringen afkomstig van leden die zijn aangesloten bij de door de NIWO aangewezen instellingen. Teneinde de kwaliteit van de bij de instelling aangesloten leden zoveel mogelijk na te streven, is een belangrijke voorwaarde dat de aan te wijzen instelling over een eigen toezichthouder beschikt, zoals bijvoorbeeld een Raad van Tucht of een Tuchtcollege. De door de NIWO aangewezen instellingen, die aan deze voorwaarde voldoen, zijn: de Nederlandse Orde van Administratie‐ en Belastingdeskundigen (NOAB) en het Register Belastingadviseurs (waartoe het College Belastingadviseurs en de Nederlandse Federatie Belastingadviseurs behoren). Bij een ‘beginnende’ onderneming accepteert de NIWO alleen een RA‐ of AA‐accountantsverklaring. WWG & RGW Wet Wegvervoer Goederen & Regeling Wegvervoer Goederen (Vervangt per 1 mei 2009 de WGW en BGW) Wet van 30 oktober 2008 tot wijziging van de regeling van het beroepsgoederenvervoer en het eigen vervoer met vrachtauto’s (Wet wegvervoer goederen) Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje‐Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de regelgeving voor de toelating tot het beroep van goederenvervoerder over de weg en voor de toelating tot de markt van het goederenvervoer over de weg te versoberen, om de administratieve lasten voor de goederenvervoerders te verminderen en de handhaafbaarheid van de regelgeving te verbeteren, mede gelet op de eerste richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschap van 23 juli 1962 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor bepaalde soorten goederenvervoer over de weg (Pb EG 70), verordening (EEG) nr. 881/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 maart 1992 betreffende de toegang tot de markt van het goederenvervoer over de weg in de Gemeenschap van of naar het grondgebied van een Lidstaat of over het grondgebied van een of meer Lid‐Staten (PbEG L 95), verordening (EEG) nr. 3118/93 van de Raad van Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoerders worden toegelaten tot het binnenlands goederenvervoer over de weg in een Lid‐Staat waarin zij niet gevestigd zijn (PbEG L 279) en op richtlijn nr. 96/26/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1996 inzake de toegang tot het beroep van vervoerder van goederen‐, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diploma’s, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde vervoerondernemers (PbEG L 124); Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten‐Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1.1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: beroepsrichtlijn voor het wegvervoer: de bij regeling van Onze Minister aangewezen beroepsrichtlijn voor het wegvervoer; beroepsvervoer: vervoer van goederen met een of meer vrachtauto’s dat tegen vergoeding van een of meer derden wordt verricht, niet zijnde eigen vervoer; bestuurdersattest: bestuurdersattest als bedoeld in de marktverordening voor het wegvervoer; cabotageverordening voor het wegvervoer: de bij regeling van Onze Minister aangewezen cabotageverordening voor het wegvervoer; CEMT‐vergunning: de vergunning die door het Secretariaat van de Europese Conferentie van Ministers van Verkeer (CEMT) wordt uitgegeven voor het verrichten van grensoverschrijdend goederenvervoer; communautaire vergunning: communautaire vergunning als bedoeld in de marktverordening voor het wegvervoer; eigen vervoer: vervoer van goederen met een of meer vrachtauto’s dat voor eigen rekening wordt verricht dan wel als werkzaamheid van ondersteunende aard die direct samenhangt met de hoofdwerkzaamheid binnen de bedrijfsactiviteiten; integriteitsverklaring beroepsvervoer: een verklaring van Onze Minister van Justitie dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving alsmede het risico voor een behoorlijke beroepsuitoefening niet gebleken is van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon; lidstaat: lidstaat van de Europese Unie; marktverordening voor het wegvervoer: de bij regeling van Onze Minister aangewezen marktverordening voor het wegvervoer; motorrijtuig: voertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994; NIWO: Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie; Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat; vervoerder: de natuurlijke persoon, de rechtspersoon, de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of de maatschap voor wiens rekening en risico het beroepsvervoer of het eigen vervoer wordt verricht; vrachtauto: motorrijtuig, motorrijtuig met aanhangwagen of samenstel van motorrijtuig en oplegger, ingericht voor het vervoer van goederen; vrijstellingsrichtlijn voor het wegvervoer: de bij regeling van Onze Minister aangewezen vrijstellingsrichtlijn voor het wegvervoer. Artikel 1.2 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder beroepsvervoer onderscheidenlijk eigen vervoer mede verstaan de ledige ritten en het laden en lossen van zaken in een vrachtauto in verband met dit vervoer. 2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder rechtspersoon mede verstaan de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid en de maatschap. 3. Een natuurlijk persoon die goederen vervoert met een communautaire vergunning van een derde of met een vergunning als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, van een derde, verricht beroepsvervoer indien hij de vrachtauto waarmee de goederen worden vervoerd in eigendom heeft of de vrachtauto hem anderszins tegen vergoeding ter beschikking is gesteld. 4. Het binnenlands vervoer van goederen ten behoeve van een andere rechtspersoon geschiedt voor de toepassing van deze wet voor eigen rekening indien: a. die rechtspersoon samen met de vervoerder al dan niet met een of meer andere rechtspersonen ingevolge een beschikking op basis van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, als een fiscale eenheid wordt aangemerkt, of b. die rechtspersoon samen met de vervoerder al dan niet met een of meer andere rechtspersonen ingevolge een beschikking op basis van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, als één onderneming wordt aangemerkt. Artikel 1.3 Deze wet is van toepassing op het beroepsvervoer en het eigen vervoer dat wordt verricht: a. door een in Nederland gevestigde vervoerder; b. in Nederland door een buiten Nederland gevestigde vervoerder. Hoofdstuk 2. Toegang tot de markt en tot het beroep Artikel 2.1 1. De marktverordening voor het wegvervoer is van overeenkomstige toepassing op het: a. binnenlands beroepsvervoer door een in Nederland gevestigde vervoerder; b. binnenlands beroepsvervoer door een in een andere lidstaat gevestigde vervoerder; c. grensoverschrijdend beroepsvervoer, bedoeld in de punten 2, 3 en 5 van de bij de vrijstellingsrichtlijn voor het wegvervoer behorende bijlage I, door een in Nederland gevestigde vervoerder voor trajecten over het grondgebied van lidstaten. 2. De marktverordening voor het wegvervoer is in afwijking van het eerste lid niet van overeenkomstige toepassing op het beroepsvervoer door een in Nederland gevestigde vervoerder dat wordt verricht met een of meer vrachtauto’s met een laadvermogen van niet meer dan 500 kg. 3. De marktverordening voor het wegvervoer is in afwijking van het eerste lid niet van overeenkomstige toepassing op het binnenlands beroepsvervoer door een in Nederland gevestigde vervoerder: a. dat vanwege de aard van de vervoerde zaken of de geringe afstand die wordt afgelegd, slechts een geringe weerslag op de vervoersmarkt heeft, en dat na overleg met de Commissie van de Europese Gemeenschappen, bij regeling van Onze Minister is aangewezen; b. dat vanwege de aard van de vervoerde zaken of de geringe afstand die wordt afgelegd, slechts een geringe weerslag op de vervoersmarkt heeft en vanwege onvoorziene omstandigheden, in afwachting van de voltooiing van het overleg met de Commissie van de Europese Gemeenschappen, tijdelijk bij regeling van Onze Minister is aangewezen, of c. dat is genoemd in punt 1 van de bij de vrijstellingsrichtlijn voor het wegvervoer behorende bijlage I. 4. De marktverordening voor het wegvervoer is in afwijking van het eerste lid niet van overeenkomstige toepassing op het binnenlands beroepsvervoer door in een andere lidstaat gevestigde vervoerder, dat is opgenomen in de bij de vrijstellingsrichtlijn voor het wegvervoer behorende bijlage I. 5. De marktverordening voor het wegvervoer is niet van toepassing op het grensoverschrijdend beroepsvervoer door een in een andere lidstaat gevestigde vervoerder, dat is opgenomen in de bij de vrijstellingsrichtlijn voor het wegvervoer behorende bijlage I. Artikel 2.2 Bij regeling van Onze Minister kan, met inachtneming van de overgangsbepalingen van een verdrag betreffende de toetreding van een of meer staten tot de Europese Unie, in afwijking van de cabotageverordening voor het wegvervoer of van de marktverordening van het wegvervoer, het in Nederland verrichten van binnenlands beroepsvervoer onderscheidenlijk grensoverschrijdend beroepsvervoer, door een vervoerder uit een bovenbedoelde lidstaat verboden worden. Artikel 2.3 1. Het is een in Nederland gevestigde vervoerder verboden grensoverschrijdend beroepsvervoer te verrichten voor trajecten op het grondgebied van andere staten dan lidstaten, zonder te beschikken over: a. een geldige CEMT‐vergunning, of b. één of meerdere daarvoor geldige ritmachtigingen op grond van een verdrag voor het grensoverschrijdend goederenvervoer met een andere staat. 2. De NIWO verleent slechts een CEMT‐vergunning dan wel een ritmachtiging voor het verrichten van grensoverschrijdend beroepsvervoer aan de in Nederland gevestigde vervoerders, die houder zijn van een communautaire vergunning. 3. Het is een vervoerder, die niet gevestigd is in een lidstaat verboden om in Nederland beroepsvervoer te verrichten zonder te beschikken over: a. een geldige CEMT‐vergunning, of b. één of meerdere daarvoor geldige ritmachtigingen op grond van een verdrag voor het goederenvervoer tussen Nederland met de staat waarin de vervoerder is gevestigd. 4. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld ter uitvoering van het eerste en derde lid en van besluiten van de Conferentie van Europese Ministers van Transport. Daartoe behoren in elk geval regels over: a. de aanvraag tot verlening van een CEMT‐vergunning of een ritmachtiging; b. de verlening, het gebruik en de intrekking van een CEMT‐vergunning of een ritmachtiging; c. de op de ritmachtiging te vermelden gegevens, en d. de aan de CEMT‐vergunning of de ritmachtiging te verbinden voorschriften. 5. Het is een in Nederland gevestigde vervoerder verboden grensoverschrijdend eigen vervoer te verrichten voor trajecten op het grondgebied van andere staten dan lidstaten, zonder te beschikken over een daarvoor geldende door de NIWO verleende ritmachtiging, op grond van een verdrag voor het grensoverschrijdend goederenvervoer met een andere staat. 6. Het is een vervoerder, die niet gevestigd is in een lidstaat verboden om in Nederland eigen vervoer te verrichten zonder te beschikken over één of meerdere daarvoor geldige ritmachtigingen op grond van een verdrag voor het goederenvervoer tussen Nederland met de staat waarin de vervoerder is gevestigd. 7. Ter uitvoering van een besluit van de Conferentie van Europese Ministers van Transport, of van een verdrag met betrekking tot het grensoverschrijdend goederenvervoer, kan bij regeling van Onze Minister vrijstelling worden verleend van het verbod, bedoeld in het eerste, derde, vijfde of zesde lid. Artikel 2.4 1. De andere staten dan lidstaten, die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte worden voor de toepassing van de cabotageverordening voor het wegvervoer en van de marktverordening voor het wegvervoer en van de artikelen 2.1 tot en met 2.3 en 2.5 gelijkgesteld met een lidstaat. 2. Voor zover dit uit een verdrag van de Europese Gemeenschap met een staat voortvloeit, wordt die staat voor de toepassing van de marktverordening voor het wegvervoer en van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c en vijfde lid, artikel 2.3 en artikel 2.5 met een lidstaat gelijk gesteld. 3. De door de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte verleende soortgelijke vervoervergunningen en attesten voor bestuurders worden voor de toepassing van de cabotageverordening voor het wegvervoer en van de marktverordening voor het wegvervoer en van artikel 2.1 gelijkgesteld met communautaire vergunningen onderscheidenlijk met bestuurdersattesten. 4. Onze Minister doet van de staten waarop het tweede lid van toepassing is, mededeling in de Staatscourant. Artikel 2.5 Het is verboden om bij het verrichten van beroepsvervoer anders dan bedoeld in artikel 2.1, tweede, derde, vierde of vijfde lid, in strijd te handelen met artikel 3, eerste lid, artikel 5, vierde lid, of artikel 6, vierde lid, van de marktverordening voor het wegvervoer. Artikel 2.6 1. Het is verboden beroepsvervoer of eigen vervoer te verrichten met een vrachtauto ten aanzien waarvan in strijd wordt gehandeld met de bij regeling van Onze Minister aangewezen bepalingen die zijn vastgesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het doen verrichten van beroepsvervoer. Artikel 2.7 1. Het is de houder van een communautaire vergunning of van een vergunning als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, verboden om een gewaarmerkte kopie van die vergunning al dan niet tegen betaling ter beschikking te stellen aan een derde ten behoeve van het verrichten van beroepsvervoer. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op degene aan wie door de houder van een vergunning een gewaarmerkte kopie van die vergunning ter beschikking is gesteld. Artikel 2.8 1. Een vervoerder die een natuurlijk persoon is, heeft toegang tot het beroep van beroepsvervoerder en is gemachtigd tot het verrichten van binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer, indien: a. hij voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid, financiële draagkracht en vakbekwaamheid, of b. hij voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid en financiële draagkracht en een andere natuurlijk persoon die de vervoeractiviteiten permanent en daadwerkelijk leidt, voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid en vakbekwaamheid, en c. er geen sprake is van een geval waarin op basis van artikel 3.2, eerste lid, dan wel 3.4, eerste lid, artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur kan worden toegepast. 2. Een vervoerder die een rechtspersoon is, heeft toegang tot het beroep van beroepsvervoerder en is gemachtigd tot het verrichten van binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer indien: a. hij voldoet aan de eisen van financiële draagkracht; b. de een of meer natuurlijke personen die de vervoeractiviteiten permanent en daadwerkelijk leiden, voldoen aan de eisen van betrouwbaarheid, en c. ten minste een van de onder b bedoelde natuurlijke personen voldoet aan de eis van vakbekwaamheid, en d. er geen sprake is van een geval waarin op basis van artikel 3.2, eerste lid, dan wel 3.4, eerste lid, artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur kan worden toegepast. 3. De vervoerder die een natuurlijk persoon of een rechtspersoon anders dan een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of maatschap is, heeft bij faillissement geen toegang tot het beroep van beroepsvervoerder en is niet meer gemachtigd tot het verrichten van binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer met ingang van de dag waarop de curator aan de NIWO heeft verklaard dat vervoeractiviteiten zijn gestaakt dan wel waarop de daarvoor door de NIWO gestelde termijn ongebruikt is verstreken. 4. Bij regeling van Onze Minister worden met inachtneming van de beroepsrichtlijn voor het wegvervoer regels gesteld over de eisen van financiële draagkracht en vakbekwaamheid, bedoeld in het eerste en tweede lid. Artikel 2.9 1. De NIWO kan een vervoerder ten behoeve van de tijdelijke voortzetting van de vervoeractiviteiten gedurende ten hoogste een jaar toegang tot het beroep van beroepsvervoerder verlenen en machtigen tot het verrichten van binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer indien als gevolg van overlijden of lichamelijke of wettelijke onbekwaamheid van een natuurlijk persoon niet meer wordt voldaan aan de eisen van betrouwbaarheid en vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 2.8, eerste onderscheidenlijk tweede lid. 2. De NIWO kan de periode van een jaar, bedoeld in het eerste lid, in bijzondere omstandigheden met maximaal zes maanden verlengen. 3. De NIWO kan een vervoerder die een natuurlijk persoon is en niet voldoet aan de eis van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, toegang tot het beroep van beroepsvervoerder verlenen en machtigen tot het verrichten van binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer ten behoeve van de definitieve voortzetting van vervoeractiviteiten, indien hij: a. permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de vervoeractiviteiten; b. beschikt over tien jaar ervaring in de leiding van de vervoeractiviteiten van een vervoerder waaraan een communautaire vergunning dan wel een vergunning als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet goederenvervoer over de weg is verleend, en c. ten minste drie jaar ervaring heeft in de leiding van de voort te zetten vervoeractiviteiten. 4. De NIWO trekt de verlening van de toegang tot het beroep van beroepsvervoerder en de machtiging tot het verrichten van binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer, bedoeld in het derde lid, in met ingang van de dag dat de natuurlijke persoon, niet langer permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de vervoeractiviteiten. Artikel 2.10 1. Een natuurlijk persoon of een rechtspersoon voldoet aan de eis van betrouwbaarheid door overlegging van een niet ouder dan drie maanden zijnde integriteitsverklaring beroepsvervoer. 2. De artikelen 29, 30, tweede lid, 32, 33, 34 tot en met 38 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en het krachtens artikel 30, derde lid, van die wet bepaalde zijn van overeenkomstige toepassing op de afgifte van de integriteitsverklaring beroepsvervoer, met dien verstande dat Onze Minister van Justitie de afgifte van die verklaring tevens weigert indien bij rechterlijke uitspraak is vastgesteld dat: a. de aanvrager de geldende voorschriften inzake de financiële arbeidsvoorwaarden niet is nagekomen, of b. een rechtspersoon, terwijl de aanvrager een permanent en daadwerkelijk leidinggevende was, de geldende voorschriften inzake de financiële arbeidsvoorwaarden niet is nagekomen. 3. Onze Minister van Justitie geeft in afwijking van het tweede lid, de afgifte van de integriteitsverklaring beroepsvervoer af, indien: a. de niet‐nakoming van de geldende voorschriften inzake de financiële arbeidsvoorwaarden indien herhaald, gelet op de overige omstandigheden van het geval, niet aan een behoorlijke uitoefening van de taak als beroepsvervoerder onderscheidenlijk als permanent en daadwerkelijk leidinggevende in de weg zal staan, b. de rechterlijke uitspraak, bedoeld in het tweede lid, is vernietigd. 4. De griffier van een gerecht als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie verstrekt aan Onze Minister van Justitie een afschrift van een uitspraak als bedoeld in het tweede lid onderscheidenlijk in het derde lid, onderdeel b. 5. Bij regeling van Onze Minister van Justitie kunnen nadere regels worden gegeven voor de verstrekking van het afschrift, bedoeld in het vierde lid. 6. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot afgifte van een integriteitsverklaring beroepsvervoer kan Onze Minister van Justitie een vergoeding van kosten verlangen, die niet hoger is dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag. 7. Een rechtspersoon of een natuurlijk persoon, wiens land van oorsprong of herkomst een andere lidstaat is, voldoet aan de eis van betrouwbaarheid door overlegging van een niet ouder dan drie maanden zijnde document of verklaring die Nederland op grond van de beroepsrichtlijn voor het wegvervoer, voor het voldoen aan de eis van betrouwbaarheid moet erkennen. 8. De andere staten dan lidstaten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, worden voor de toepassing van het zevende lid gelijk gesteld met lidstaten. 9. Voorzover dit uit een verdrag van de Gemeenschap met een staat voortvloeit, wordt die staat voor de toepassing van het zevende lid gelijk gesteld met een lidstaat. Onze Minister doet van deze gelijkstelling mededeling in de Staatscourant. 10. De NIWO kan indien zij twijfelt aan de betrouwbaarheid van een rechtspersoon of een natuurlijk persoon ook anders dan bij de aanvraag tot verlening of verlenging van de communautaire vergunning de overlegging vorderen van een integriteitsverklaring beroepsvervoer dan wel van een document of verklaring als bedoeld in het zevende lid, die niet ouder is dan drie maanden. Artikel 2.11 1. Het is een vervoerder verboden vervoer te verrichten met gebruikmaking van bestuurders van vrachtauto’s die niet bij hem in dienstbetrekking zijn. 2. Ten blijke van de in het eerste lid bedoelde dienstbetrekking wordt door de vervoerder en de bestuurder van een vrachtauto gezamenlijk een verklaring opgesteld waarin in ieder geval wordt vermeldt dat: a. het vervoer voor rekening en risico van de vervoerder wordt verricht; en b. tussen de vervoerder en de bestuurder van een vrachtauto sprake is van een loons‐ en gezagsverhouding. 3. Onze Minster stelt het model vast van de in het tweede lid bedoelde verklaring. 4. Bij regeling van Onze Minister worden regels gegeven over de gevallen waarin Onze Minister ontheffing kan verlenen van het in het eerste lid vermelde verbod, alsmede over de in die gevallen benodigde documenten. 5. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend en aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. 6. Door overtreding van het verbod, bedoeld in het eerste lid, wordt niet langer voldaan aan de eis van betrouwbaarheid. Artikel 2.12 1. Het bestuurdersattest wordt verleend voor de periode dat de bestuurder ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen gerechtigd is arbeid te verrichten doch ten hoogste voor een periode van vijf jaar. 2. De NIWO kan de geldigheid van het bestuurdersattest verlengen tot een periode van ten hoogste vijf jaar indien de periode waarin de bestuurder ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen gerechtigd is arbeid te verrichten, is verlengd. Artikel 2.13 1. Het is verboden om beroepsvervoer te verrichten indien met betrekking tot dat vervoer geen vrachtbrief is opgemaakt. 2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op binnenlands beroepsvervoer dat: a. wordt verricht met een of meer vrachtauto’s met een toegestaan laadvermogen van niet meer dan 500 kg, of b. bij regeling van Onze Minister is aangewezen. 3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over: a. de inhoud van de vrachtbrief voor het binnenlands beroepsvervoer, en b. het gebruik van de vrachtbrief voor het binnenlands en het grensoverschrijdend beroepsvervoer. Hoofdstuk 3. Verlening en intrekking van beschikkingen Artikel 3.1 1. De NIWO beslist binnen acht weken na ontvangst daarvan op de aanvraag door een vervoerder: a. tot verlening of verlenging van een communautaire vergunning; b. tot verlening of verlenging van een bestuurdersattest; c. tot verlening en machtiging als bedoeld in artikel 2.9; d. tot verlening van een CEMT‐vergunning of van een ritmachtiging. 2. De NIWO neemt een aanvraag als bedoeld in het eerste lid niet eerder in behandeling dan nadat zij de daarvoor krachtens artikel 4.6, eerste lid, onderdeel a, verschuldigde vergoeding heeft ontvangen. 3. Indien de NIWO niet tijdig heeft beslist, is de aanvraag toegewezen. Artikel 3.2 1. De NIWO weigert de verlening of verlenging van een communautaire vergunning in het geval en onder de voorwaarden van artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur. 2. Voordat de NIWO toepassing geeft aan het eerste lid, kan zij het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet vragen. Artikel 3.3 1. De NIWO weigert de verlening van een CEMT‐vergunning indien daarvan vermoedelijk geen, onvoldoende of slechts voor bilateraal vervoer gebruik zal worden gemaakt. 2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld voor de verdeling van de voor de in Nederland gevestigde vervoerders in het kalenderjaar beschikbare CEMT‐vergunningen en ritmachtigingen. Artikel 3.4 1. De NIWO gaat over tot intrekking van de communautaire vergunning, in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. 2. Voordat de NIWO toepassing geeft aan het eerste lid, kan zij het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet vragen. Artikel 3.5 1. De NIWO trekt een aan een in Nederland gevestigde vervoerder verleende CEMT‐vergunning of ritmachtiging in: a. op verzoek van de vervoerder; b. indien de vervoerder niet meer beschikt over een geldige communautaire vergunning, of c. de daartoe krachtens artikel 2.3, vierde lid, vastgestelde gevallen. 2. De NIWO kan een aan een in Nederland gevestigde vervoerder verleende CEMT‐vergunning intrekken indien de vervoerder daarvan geen, onvoldoende of slechts voor bilateraal vervoer gebruik heeft gemaakt. Artikel 3.6 1. De vervoerder levert een vervallen of ingetrokken communautaire vergunning, CEMT‐vergunning, ritmachtiging, verlening en machtiging als bedoeld in artikel 2.9, vergunning als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, of een vervallen of ingetrokken bestuurdersattest bij de NIWO in binnen één week na de vervaldatum, onderscheidenlijk de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de verstrekte gewaarmerkte kopieën van de vervallen of ingetrokken communautaire vergunning of van het vervallen of ingetrokken bestuurdersattest. Hoofdstuk 4. Taken, inrichting en financiering van de NIWO Artikel 4.1 1. De NIWO is belast met: a. de verlening, verlenging en intrekking van een communautaire vergunning; b. de verlening en intrekking van een bestuurdersattest; c. de verlening en intrekking van een CEMT‐vergunning of een ritmachtiging; d. de verlening en machtiging, bedoeld in artikel 2.9; e. het onderzoek, bedoeld in artikel 7.1, derde en vierde lid; f. de intrekking van een vergunning, bedoeld in artikel 7.2, eerste en tweede lid; g. ondersteuning van onderhandelingen in het kader van verdragen over goederenvervoer, en met h. het beheer van gegevensbestanden en de verstrekking van gegevens uit die bestanden, uit hoofde van haar publieke taken. 2. Bij regeling van Onze Minister kan de NIWO belast worden met andere taken ten aanzien van het goederenvervoer. Artikel 4.2 De beleidsregels die de NIWO vaststelt in verband met haar taken als bedoeld in artikel 4.1 worden bekend gemaakt in de Staatscourant. Artikel 4.3 1. Het bestuur van de NIWO is samengesteld uit: a. leden die worden benoemd door representatieve organisaties die de onderscheiden belangen ten aanzien van het goederenvervoer vertegenwoordigen en door Onze Minister zijn aangewezen, en b. twee onafhankelijke leden die worden benoemd door Onze Minister. 2. Bij regeling van Onze Minister wordt per representatieve organisatie het aantal te benoemen bestuursleden bepaald, dat ten hoogste 40% van het totaal aantal bestuursleden kan bedragen. 3. De in het eerste lid bedoelde organisaties kunnen de door hen benoemde leden van het bestuur van de NIWO schorsen en ontslaan. 4. Onze Minister kan de door hem benoemde onafhankelijke leden van het bestuur van de NIWO schorsen en ontslaan. 5. De leden van het bestuur van de NIWO worden benoemd voor een periode van drie jaar welke periode met ten hoogste drie jaar kan worden verlengd. 6. De in het eerste lid bedoelde organisaties wijzen plaatsvervangers aan voor de door hen benoemde leden. 7. De vergaderingen van het bestuur kunnen worden bijgewoond door ambtenaren die door Onze Minister zijn aangewezen. Artikel 4.4 1. De NIWO brengt geen wijziging aan in haar statuten of neemt geen besluit tot opheffing dan na instemming door Onze Minister. 2. De NIWO maakt jaarlijks een begroting van baten en lasten op, die de instemming van Onze Minister behoeft. 3. De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op het eerste en tweede lid. 4. De NIWO brengt jaarlijks aan Onze Minister voor 1 juli een financieel verslag uit over het voorafgaande kalenderjaar dat vergezeld gaat van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. 5. De NIWO brengt jaarlijks aan Onze Minister voor 1 juli een verslag uit over de uitvoering van haar taken in het voorafgaande kalenderjaar en maakt dit gelijktijdig openbaar. 6. De NIWO vermeldt in het jaarverslag in ieder geval: a. het aantal houders van een communautaire vergunning, van een CEMT‐vergunning of van een vergunning als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid op de eerste dag van het kalenderjaar en op de laatste dag van het voorafgaande kalenderjaar; b. het aantal gewaarmerkte kopieën van de vergunningen, bedoeld in onderdeel a op de eerste en op de laatste dag van het voorafgaande kalenderjaar; c. het aantal communautaire vergunningen, bestuurdersattesten, CEMT‐vergunningen en ritmachtigingen, dat in het voorafgaande kalenderjaar is verleend, verlengd of ingetrokken; d. het aantal gewaarmerkte kopieën van de in het voorafgaande kalenderjaar verleende communautaire vergunningen; e. het aantal vergunningen als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, dat in het voorafgaande kalenderjaar is ingetrokken. Artikel 4.5 1. Onze Minister kan aan de NIWO aanwijzingen van algemene aard geven met betrekking tot de uitvoering van de in artikel 4.1, bedoelde taken. 2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de uitoefening van het toezicht op de NIWO. 3. De NIWO verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voorzover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is. 4. Indien de NIWO naar het oordeel van Onze Minister haar taken ernstig verwaarloost of in gevaar brengt, kan Onze Minister, gehoord de NIWO, de noodzakelijke voorzieningen treffen. 5. Onze Minister zendt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens telkens na vier jaar aan de Staten‐Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de NIWO, waarbij in ieder geval aan de orde komen de rechtsvorm van de NIWO en het arbeidsvoorwaardenregime. De NIWO is gehouden aan deze evaluatie medewerking te verlenen. Artikel 4.6 1. Ter dekking van de kosten van uitvoering van de bij of krachtens artikel 4.1 aan de NIWO opgedragen werkzaamheden: a. is de aanvrager aan de NIWO een vergoeding verschuldigd voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot verlening of verlenging van een communautaire vergunning, tot verlening of verlenging van een bestuurdersattest, tot verlening van een CEMT‐vergunning of van een ritmachtiging of tot de verlening en machtiging, bedoeld in artikel 2.9; b. is de houder van een communautaire vergunning jaarlijks een vergoeding aan de NIWO verschuldigd; c. is de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, jaarlijks een vergoeding aan de NIWO verschuldigd. 2. De NIWO stelt de tarieven van de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid vast. 3. De tarieven voor de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden zodanig vastgesteld dat de begrote baten van die vergoedingen niet uitgaan boven de begrote kosten ter zake van de behandeling van de in het eerste lid bedoelde aanvragen. 4. De tarieven voor de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, worden zodanig vastgesteld dat de begrote baten van die vergoedingen niet uitgaan boven de begrote lasten van de taken, bedoeld in artikel 4.1, anders dan de behandeling van aanvragen. 5. Onder de in het vierde lid bedoelde lasten wordt mede verstaan de bijdragen aan reserves van de NIWO. 6. De besluiten tot vaststelling van de tarieven van de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, zijn onderworpen aan goedkeuring van Onze Minister. 7. Onze Minister kan zijn goedkeuring onthouden aan de vastgestelde tarieven indien ze naar zijn oordeel tot te hoge reserves zouden leiden. 8. De NIWO maakt de besluiten tot vaststelling van de tarieven van de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, bekend in de Staatscourant met vermelding van de dagtekening van het besluit van Onze Minister waarbij de goedkeuring is verleend of met vermelding van de omstandigheid dat ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een besluit tot goedkeuring wordt geacht te zijn genomen. Hoofdstuk 5. Toezicht, handhaving en opsporing Artikel 5.1 1. Met het toezicht op de naleving van de marktverordening voor het wegvervoer en het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast: a. de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren; b. de bij besluit van Onze Minister daartoe aangewezen personen. 2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Artikel 5.2 1. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de marktverordening voor het wegvervoer en van het bepaalde bij of krachtens deze wet. 2. In afwijking van artikel 5:24, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan de beschikking tot toepassing van bestuursdwang bekend worden gemaakt aan de bestuurder van de vrachtauto ten aanzien waarvan bestuursdwang zal worden toegepast. 3. In geval van overtreding van artikel 3.6 kan de NIWO de vervoerder een last onder dwangsom opleggen teneinde die overtreding ongedaan te maken. Artikel 5.3 De Nederlandse strafwet is mede van toepassing op de in Nederland gevestigde vervoerder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze wet. Artikel 5.4 1. De ambtenaren, die op basis van artikel 17 van de Wet op de economische delicten zijn belast met de opsporing van overtredingen van deze wet, zijn bevoegd het vervoer van goederen dat wordt verricht in strijd met de artikelen 2.3, eerste en derde lid en 2.5 te beletten en een mechanisch hulpmiddel aan te brengen of te doen aanbrengen op de vrachtauto waarmee de overtreding is gepleegd waardoor wordt verhinderd dat de vrachtauto wordt weggereden, teneinde de overtreding te doen ophouden. 2. Het aangebrachte mechanisch hulpmiddel wordt verwijderd nadat de overtreding is opgehouden dan wel na het aanbrengen achtenveertig uren zijn verstreken en de kosten van het aanbrengen en het verwijderen ervan zijn voldaan. 3. De betrokken ambtenaar maakt van het aanbrengen van het mechanisch hulpmiddel, bedoeld in het eerste lid, proces‐verbaal op. Hij zendt dit proces‐verbaal binnen vierentwintig uur aan de officier van justitie bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het aanbrengen van het mechanisch hulpmiddel, bedoeld in het eerste lid, is geschied. Een afschrift van het proces‐verbaal wordt gelijktijdig uitgereikt of toegezonden aan de bestuurder. Artikel 5.5 1. Elke belanghebbende kan tegen het aanbrengen van het mechanisch hulpmiddel, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, gedurende vier weken een beroepsschrift indienen bij de rechtbank, bedoeld in artikel 5.4, derde lid. 2. Indien de rechtbank het beroepschrift gegrond acht, kan zij bepalen dat ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding wordt toegekend. 3. Tegen de beschikking van de rechtbank staat het Openbaar Ministerie binnen twee weken en de belanghebbende binnen twee weken nadat zij hem betekend werd, hoger beroep open bij het gerechtshof. 4. Tegen de beschikking van het gerechtshof staat het Openbaar Ministerie binnen twee weken en de belanghebbende binnen twee weken nadat zij hem betekend werd, beroep in cassatie open. Hoofdstuk 6. Wijziging van andere wetten Artikel 6.1 [Wijzigt de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.] Artikel 6.2 [Wijzigt de Wet op de economische delicten.] Artikel 6.3 [Wijzigt de Vervoersnoodwet.] Artikel 6.4 [Wijzigt de Vestigingswet Bedrijven 1954.] Hoofdstuk 7. Overgangsbepalingen Artikel 7.1 1. Het verbod, bedoelt in artikel 2.1, eerste lid, geldt niet voor binnenlands beroepsvervoer door een vervoerder die beschikt over een geldige vergunning als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet goederenvervoer over de weg, die vóór de inwerkingtreding van deze wet is verleend. 2. De vergunning, bedoeld in het eerste lid, blijft voor onbepaalde tijd geldig. 3. De NIWO onderzoekt iedere vijf jaar indien de vervoerder een natuurlijk persoon is of : a. hij voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid, financiële draagkracht en vakbekwaamheid, of b. hij voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid en financiële draagkracht en de natuurlijk persoon die de vervoeractiviteiten permanent en daadwerkelijk leidt, voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid en vakbekwaamheid. 4. De NIWO onderzoekt iedere vijf jaar indien de vervoerder een rechtspersoon is of: a. hij voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid en financiële draagkracht; b. de een of meer natuurlijke personen die de vervoeractiviteiten permanent en daadwerkelijk leiden, voldoen aan de eisen van betrouwbaarheid, en c. ten minste een van de onder b bedoelde natuurlijke personen voldoet aan de eisen van vakbekwaamheid. 5. Het krachtens artikel 2.8, vierde lid, met betrekking tot de eis van financiële draagkracht bepaalde, artikel 2.10, het krachtens artikel 2.10, derde lid, bepaalde en het krachtens artikel 30, derde lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens bepaalde, zijn van overeenkomstige toepassing op de vergunning, bedoeld in het eerste lid. 6. Het bij of krachtens artikel 21, eerste, of tweede lid, van het Besluit goederenvervoer over de weg, bepaalde zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 7.2 1. De NIWO trekt de vergunning, bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, in: a. indien niet meer wordt voldaan aan de eisen van betrouwbaarheid, financiële draagkracht en vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 7.1, derde, vijfde en zesde lid onderscheidenlijk vierde tot en met zesde lid; b. op verzoek van de vergunninghouder; c. indien de vervoerder zijn vervoersactiviteiten heeft gestaakt, of d. indien de een of meer natuurlijke personen die vóór de inwerkingtreding van deze wet de vervoeractiviteiten van de vervoerder permanent en daadwerkelijk leidden en voldeden aan de eis van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 7.1, derde en zesde lid onderscheidenlijk vierde en zesde lid, niet langer permanent en daadwerkelijk leiding geven aan die vervoeractiviteiten. 2. De NIWO kan de vergunning, bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, intrekken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. 3. Voordat de NIWO toepassing geeft aan het tweede lid, kan zij het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet vragen. 4. De vergunning, bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, vervalt van rechtswege met ingang van het tijdstip van: a. overlijden dan wel intreden van wettelijke onbekwaamheid van de natuurlijke persoon waaraan de vergunning is verleend, of b. ontbinding van de rechtspersoon waaraan de vergunning is verleend. 5. Artikel 2.9, eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing indien als gevolg van overlijden of lichamelijke of wettelijke onbekwaamheid van een natuurlijk persoon niet meer wordt voldaan aan de eisen van betrouwbaarheid en vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 7.1, derde, vijfde en zesde lid onderscheidenlijk vierde tot en met zesde lid. Artikel 7.3 Een vergunning als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet goederenvervoer over de weg, die is verleend voor de inwerkingtreding van deze wet, wordt gedurende haar geldigheidsperiode aangemerkt als een verlening en machtiging ten behoeve van de tijdelijke voortzetting van vervoeractiviteiten als bedoeld in artikel 2.9. Hoofdstuk 8. Slotbepalingen Artikel 8.1 Tegen een op grond van de marktverordening voor het wegvervoer of van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Artikel 8.2 Een wijziging van de bijlage, behorende bij de vrijstellingsrichtlijn voor het wegvervoer gaat voor de toepassing van de artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, derde lid, onderdeel c, vierde en vijfde lid, gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven. Artikel 8.3 [Wijzigt deze wet.] Artikel 8.4 [Treedt in werking per 01‐01‐2010] [Wijzigt de Wet BDU verkeer en vervoer.] Artikel 8.5 [Wijzigt de Spoorwegwet.] Artikel 8.6 De Wet goederenvervoer over de weg wordt ingetrokken. Artikel 8.7 [Wijzigt deze wet.] Artikel 8.8 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Bij koninklijk besluit kunnen andere tijdstippen worden vastgesteld waarop de onderdelen van artikel 8.4 in werking treden. Artikel 8.9 Deze wet wordt aangehaald als: Wet wegvervoer goederen. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Regeling tot uitvoering van de Wet wegvervoer goederen (Regeling wegvervoer goederen) De Minister van Verkeer en Waterstaat, Gelet op de artikelen 1.1, 2.1, derde lid, onder a en b, 2.2, 2.3, vierde en zevende lid, 2.6, 2.8, vierde lid, 2.11, derde en vierde lid, 2.13, tweede lid, onderdeel b, en derde lid, 4.1, tweede lid, en 4.3, tweede lid, van de Wet wegvervoer goederen; Besluit: Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder wet: Wet wegvervoer goederen. Artikel 2 1. Als beroepsrichtlijn voor het wegvervoer wordt aangewezen: richtlijn 96/26/EG van de raad van 29 april 1996 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen‐, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diploma’s, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde vervoerondernemer (PbEG L 124). 2. Als cabotageverordening voor het wegvervoer wordt aangewezen verordening (EEG) nr. 3118/93 van de Raad van Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoerders worden toegelaten tot het binnenlands goederenvervoer over de weg in een lidstaat waarin zij niet gevestigd zijn (PbEG L 279). 3. Als marktverordening voor het wegvervoer wordt aangewezen verordening (EEG) nr. 881/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 maart 1992 betreffende de toegang tot de markt van het goederenvervoer over de weg in de Gemeenschap van of naar het grondgebied van een Lidstaat of over het grondgebied van een of meer lidstaten (PbEG L 95). 4. Als vrijstellingsrichtlijn voor het wegvervoer wordt aangewezen richtlijn nr. 2006/94/EG van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor bepaalde soorten goederenvervoer (PbEU L 374). Hoofdstuk 2. Toegang tot de markt Artikel 3 Als vervoer, bedoeld in artikel 2.1, derde lid, onder a, van de wet, wordt aangewezen: a. vervoer bij de verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen die vrijkomen uit percelen waar zodanige stoffen geregeld in particuliere huishoudens ontstaan; b. vervoer bij de verwijdering van afvalstoffen die vrijkomen bij de uitvoering van reinigingswerken welke door, of in opdracht van, gemeentelijke diensten worden verricht; c. vervoer van beer, kolkafval, spoel‐ en sproeiwater voor het reinigen van de openbare weg, en zand en chemicaliën voor de bestrijding van gladheid van wegen en destructiemateriaal als bedoeld in artikel 2 van de Destructiewet, voor zover dit vervoer geschiedt met in het bijzonder voor deze doelen ingerichte of uitgeruste vrachtauto's; d. vervoer van landbouwproducten of goederen, te gebruiken bij het verrichten van landbouwwerkzaamheden, met een landbouwtrekker als bedoeld in afdeling 5.8 van de Regeling voertuigen, alsmede de daardoor voortbewogen aanhangwagens, mits het betreft eigen vervoer verricht door een landbouwer ten dienste van zijn landbouwbedrijf, dan wel vervoer dat plaatsvindt rechtstreeks ten behoeve van een landbouwbedrijf en onmiddellijk vooraf gaat aan of volgt op, alsmede in direct verband staat met de uitvoering van landbouwwerkzaamheden; e. vervoer van kranten, tijdschriften, reclamedrukwerken, verricht in een distributie‐ of verspreidbedrijf, mits dit bedrijf de beschikking heeft over niet meer dan één vrachtauto of over twee vrachtauto's, mits één daarvan een aanhangwagen is, en waarbij geldt dat het ledig gewicht, vermeerderd met het laadvermogen, van de vrachtauto, dan wel van de beide vrachtauto's gezamenlijk, niet meer bedraagt dan 3500 kg; f. vervoer binnen Nederland of naar Nederland van voertuigen met toebehoren die tengevolge van een defect van het voertuig, ongeval of uitvallen van de bestuurder hun bestemming niet zonder hulp kunnen bereiken, alsmede vervoer binnen Nederland van in beslag genomen voertuigen, voor zover verricht met daartoe speciaal ingerichte vrachtauto's met een maximum laadvermogen van 3500 kg, en g. overeenkomstige aanhangwagens met een maximum laadvermogen van 1500 kg, in opdracht van organisaties, die zich krachtens polis‐ of lidmaatschapsvoorwaarden jegens verzekerden, dan wel leden hebben verbonden tot hulpverlening in vorengenoemde omstandigheden, dan wel in opdracht van Nederlandse overheidsinstanties. vervoer binnen Nederland van betonmortelspecie met daartoe speciaal ingerichte vrachtauto's van de betonmortelfabriek naar in aanbouw zijnde bouwobjecten. Artikel 4 Cabotage als bedoeld in de cabotageverordening voor het wegvervoer is niet toegestaan voor vervoer door een in Nederland gevestigde ondernemer binnen Bulgarije en Roemenië, alsmede binnen Nederland door een in Bulgarije of Roemenië gevestigde ondernemer. Hoofdstuk 3. Toegang tot het beroep Artikel 5 1. Aan de eis van vakbekwaamheid wordt voldaan door degene die een getuigschrift overlegt, dat is afgegeven door de Stichting Examenbureau Beroepsvervoer (SEB), waarbij ten minste de kennis is vastgesteld van de onderwerpen en het opleidingsniveau van bijlage I van de beroepsrichtlijn voor het wegvervoer en die overeenkomstig die bijlage zijn georganiseerd. 2. Aan de eis van vakbekwaamheid wordt tevens voldaan door degene die een verklaring van vakbekwaamheid overlegt die op grond van artikel 3, vierde lid, van de beroepsrichtlijn voor het wegvervoer door een andere lidstaat, door een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of door Zwitserland is afgegeven. Artikel 6 1. Ter voldoening aan de eis van financiële draagkracht beschikt de vervoerder aan kapitaal en reserves over een bedrag van € 9000 wanneer slechts één voertuig wordt gebruikt en € 5000 voor ieder volgend voertuig. 2. Ten aanzien van een beginnende vervoerondernemer wordt als kapitaal en reserves aangemerkt het beschikbare risicodragend vermogen, bestaande uit het eigen vermogen, vermeerderd met een belegging in durfkapitaal, zoals geregeld bij of krachtens de artikelen 5.17 en 5.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001. 3. Ingeval van verlenging van de vergunning wordt als kapitaal en reserves aangemerkt het beschikbare risicodragend vermogen, bestaande uit het eigen vermogen, vermeerderd met een ten opzichte van alle andere schulden achtergestelde lening. 4. De vervoerder toont tegenover de NIWO zijn financiële draagkracht aan door het overleggen van een balans en een toelichting daarop, voorzien van een verklaring, inhoudende dat de waardering van het beschikbare risicodragend vermogen is geschied volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd, en dat dit vermogen voldoet aan de in het eerste lid gestelde eisen. 5. Indien de vervoerder een rechtspersoon is, die op grond van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is om een jaarrekening op te maken, kan hij volstaan met het overleggen van zijn jaarrekening over het voorafgaande kalenderjaar, voorzien van een verklaring waaruit blijkt dat het beschikbare risicodragend vermogen voldoet aan de in het eerste lid gestelde eisen. 6. De verklaringen, bedoeld in het vierde en vijfde lid, zijn afgegeven door een registeraccountant of een Accountant‐Administratieconsulent als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. 7. In afwijking van het zesde lid kunnen ingeval van verlenging van een vergunning de verklaringen ook zijn afgegeven door een belastingdeskundige, aangesloten bij een door de NIWO daartoe aangewezen instelling. 8. Omtrent het voldoen aan de eis van financiële draagkracht stelt de NIWO een onderzoek in als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder b van de beroepsrichtlijn voor het wegvervoer. 9. De NIWO kan de vervoerder een uitstel van ten hoogste een jaar verlenen om te voldoen aan de eis van financiële draagkracht indien hij heeft aangetoond dat het op grond van de algemene economische situatie van zijn vervoeronderneming waarschijnlijk is dat hij voor afloop van het verleende uitstel zal voldoen aan de eis van financiële draagkracht. 10. Een vervoerder, wiens land van herkomst of oorsprong een andere lidstaat, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland is, voldoet aan de eis van financiële draagkracht, indien een verklaring overgelegd wordt die overeenkomstig artikel 9 van de beroepsrichtlijn voor het wegvervoer in die andere staat is afgegeven en die niet ouder is dan drie maanden. Hoofdstuk 4. CEMT‐vergunningen en ritmachtigingen Artikel 7 Aanvragen om een CEMT‐vergunning, geldig voor het volgende kalenderjaar, worden vóór een door de NIWO te bepalen datum bij de NIWO ingediend; aanvragen om een CEMT‐vergunning voor het lopende kalenderjaar kunnen gedurende dat jaar bij de NIWO worden ingediend. Artikel 8 1. De houder van een CEMT‐vergunning houdt het daarbij behorende rittenboekje bij. 2. De NIWO reikt aan de houder van een CEMT‐vergunning op zijn verzoek de nodige rittenboekjes uit. De NIWO draagt zorg voor de invulling van de omslag van het boekje. 3. De houder van een CEMT‐vergunning maakt een verslag van het verrichte vervoer op voor elke beladen rit, afgelegd tussen elke plaats waar geladen of gelost wordt, alsmede voor elke ledige rit, met inachtneming van de in het rittenboekje gegeven aanwijzingen. 4. De verslagen van het verrichte vervoer worden zodanig opgesteld, dat de chronologische volgorde van de voor de verschillende al dan niet beladen ritten afgelegde trajecten wordt aangehouden. 5. De houder van een CEMT‐vergunning zendt de verslagen binnen twee weken na het verstrijken van de maand waarop zij betrekking hebben, aan de NIWO toe. Artikel 9 1. Een ritmachtiging wordt aan de vervoerder verleend voor een vrachtauto al dan niet met een aanhangwagen, of voor een samenstel van een trekker en een oplegger, waarbij het trekkend voertuig in Nederland geregistreerd is. 2. Op de ritmachtiging worden vermeld: a. naam en adres van de houder; b. de datum waarop op het verzoek om de ritmachtiging is beslist; c. de geldigheidsduur, en d. de voorwaarden waaronder zij is verleend. Artikel 10 Degene, die krachtens een CEMT‐vergunning dan wel krachtens een ritmachtiging grensoverschrijdend beroepsvervoer met een vrachtauto verricht, alsmede de bestuurder van die vrachtauto zorgt ervoor dat de geldige CEMT‐vergunning en het bijbehorende rittenboekje, onderscheidenlijk de ritmachtiging, bij de vrachtauto aanwezig zijn. Artikel 11 1. Geen CEMT‐vergunning onderscheidenlijk ritmachtiging is vereist ten aanzien van vervoer waarvoor vrijstellingen zijn verleend ingevolge besluiten van de Conferentie van de Europese Ministers van Transport onderscheidenlijk bilaterale verdragen. 2. De in het eerste lid bedoelde vrijstellingen worden door de NIWO bekend gemaakt. Hoofdstuk 5. Dienstbetrekking Artikel 12 Het model voor een verklaring als bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, van de wet wordt vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage, die ter inzage ligt ten kantore van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, Koningskade 4 te 's‐Gravenhage. Artikel 13 1. Van artikel 2.11, eerste lid, van de wet, wordt ontheffing verleend indien vervoer wordt verricht met een of meer vrachtauto’s met een laadvermogen van niet meer dan 500 kg. 2. Van artikel 2.11, eerste lid, van de wet, wordt ontheffing verleend indien gebruik wordt gemaakt van: a. een werknemer die voor beperkte tijd bij wijze van hulpbetoon zonder winstoogmerk aan een vergunninghouder ter beschikking is gesteld door een andere vergunninghouder bij wie die werknemer in b. dienstbetrekking is en die ten bewijze daarvan een verklaring van dienstbetrekking kan tonen; of een werknemer die door een instelling aan een vergunninghouder ter beschikking is gesteld en die ten bewijze daarvan een door deze instelling afgegeven verklaring kan tonen. Artikel 14 1. Een instelling die een werknemer aan een vergunninghouder ter beschikking wil stellen, verkrijgt daartoe op aanvraag een aanwijzing van de Minister van Verkeer en Waterstaat. 2. Een aanwijzing, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet reeds was verleend, wordt aangemerkt als aanwijzing als bedoeld in het eerste lid. Hoofdstuk 6. Vrachtbrief Artikel 15 1. Op de vrachtbrief worden de volgende aanduidingen vermeld: a. de naam en het adres van de afzender; b. de naam en het adres van de vervoerder; c. de naam en het adres van de geadresseerde; d. de gebruikelijke aanduiding van de aard van de goederen; e. het brutogewicht of de op andere wijze aangegeven hoeveelheid van de goederen. 2. De vergunninghouder draagt er zorg voor dat: a. de vrachtbrief in de vrachtauto, waarmee de goederen vervoerd worden, aanwezig is; b. de vrachtbrief bij het ten vervoer aannemen van de goederen aan de afzender ten bewijze van ontvangst wordt afgegeven; c. bij aflevering van de goederen de vrachtbrief tegelijk met de goederen wordt afgegeven tegen aftekening voor ontvangst van een daarvoor bestemd deel van de vrachtbrief. 3. Het tweede lid is niet van toepassing indien het beroepsvervoer betreft waarvan de op dat vervoer betrekking hebbende vrachtbriefgegevens gestructureerd en genormeerd via een elektronisch systeem worden uitgewisseld. 4. Geen vrachtbrief is vereist voor het binnenlands beroepsvervoer van: a. levende dieren; b. landbouwproducten van de teeltplaats naar de veiling en van tot dit vervoer gebezigde ledige verpakkingsmiddelen van de veiling naar de teeltplaats; c. inboedels; d. losgestorte goederen, of e. postzendingen. Hoofdstuk 7. Bestuur NIWO Artikel 16 In het bestuur van de NIWO worden benoemd door: a. TLN, Transport en Logistiek Nederland: 3 leden; b. KNV, Koninklijk Nederlands Vervoer: 1 lid; c. Vervoersbond FNV: 1 lid; d. Vervoersbond CNV: 1 lid; e. EVO, Ondernemersorganisatie voor logistiek en transport: 1 lid; f. stichting VERN, Verenigde Eigen Rijders Nederland: 1 lid. Hoofdstuk 8. Taken NIWO Artikel 17 De NIWO is mede belast met de afgifte van uitnodigingen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c) van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Russische Federatie inzake de versoepeling van de afgifte van visa aan burgers van de Europese Unie en de Russische Federatie (PbEU 129), voor zover deze betrekking hebben op goederenvervoer, verricht in opdracht van een in Nederland gevestigde vervoerder. Hoofdstuk 9. Aanduiding als strafbare feiten Artikel 18 1. Overtreding van de artikelen 8, eerste en derde tot en met vijfde lid en 10 vormt een strafbaar feit. 2. Als bepalingen, bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, van de wet, worden aangewezen artikel 72, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 5.1.2 in verbinding met de artikelen 5.18.17a tot en met 5.18.17g of in verbinding met artikel 5.18.25 van de Regeling voertuigen. 3. Als bepalingen, bedoeld in artikel 2.6, tweede lid, van de wet, worden aangewezen artikel 5.1.2 in verbinding met de artikelen 5.18.17a tot en met 5.18.17g of in verbinding met artikel 5.18.25 van de Regeling voertuigen. Hoofdstuk 10. Wijziging andere regelingen Artikel 19 [Wijzigt de Regeling getuigschrift vakbekwaamheid.] Hoofdstuk 11. Slotbepalingen Artikel 20 Deze regeling treedt in werking met ingang van het tijdstip waarop de wet, met uitzondering van artikel 8.4, onderdelen A tot en met D van de wet, in werking treedt. Artikel 21 Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling wegvervoer goederen. Aan de inhoud van deze tekst kunnen geen rechten worden ontleend. De adviezen worden slechts als algemeen voorbeeld gepresenteerd en is niet gericht op toepassing in individuele gevallen. TLEC aanvaardt dan ook geen enkele aansprakelijkheid – uit welken hoofde ook – voor de toepassing ervan in dergelijke individuele gevallen. 
Download