Palliatieve Zorg 1- Principes van palliatieve en terminale zorg 2- Structuur van de palliatieve zorg in Vlaanderen 3- Medische beslissingen bij het levenseinde Door Prof Dr. J. Menten¹ ² ¹Lezing gehouden op 25 november 2003 voor UDL te Leuven ²Staflid Dienst Gezwelziekten-Radiotherapie en Coördinator Palliatieve Zorg, Universitaire Ziekenhuizen K.U. Leuven, Herestraat, 49, 3000 Leuven E-mail: [email protected] 1- Principes van palliatieve en terminale zorg Inleiding: De successen van de geneeskunde in de 20ste eeuw en de demografische veranderingen hebben er in belangrijke mate toe bijgedragen dat het aantal chronische zieken is toegenomen. Deze ontwikkelingen vragen van de arts en alle hulpverleners méér dan de klassieke medische diagnostische en therapeutische benaderingen. Er moeten aangepaste ethische en morele normen worden gehanteerd in de medische besluitvorming met betrekking tot de overgang van ziektebehandeling naar louter symptoombehandeling. De arts moet erover waken, samen met familie en andere hulpverleners, dat iedere patiënt door het aanwenden van de nu beschikbare kennis optimale individuele symptoomcontrole krijgt op ieder moment van het medisch handelen, maar zeker in de laatste levensfase wanneer dit handelen zich beperkt tot symptoomcontrole(1). Overgang curatieve therapie - palliatieve therapie - palliatieve zorg. Indien er een onevenwicht dreigt te ontstaan tussen de mogelijke levensverlenging en de aanvaardbare levenskwaliteit voor de patiënt, groeit vaak bij de hulpverleners, maar ook bij de patiënt en zijn familie, het besef dat niet langer de levensduur maar de dagelijkse levenskwaliteit belangrijk wordt. Palliatieve zorg kan dus aanvangen als alle betrokken partijen het erover eens zijn dat in de plaats van ziektebestrijding de symptoomcontrole en kwaliteit van leven het doel van het medisch handelen worden. De arts vervult een belangrijke katalyserende taak in dit bewustwordingsproces bij patiënt en familie door steeds in waarheid aanwezig te zijn. Dit gebeurt door de therapeutische verwachtingen maar ook de beperkingen op realistische wijze met de patiënt en zijn familie te bespreken bij de aanvang van iedere therapie. Tevens moet op regelmatige tijdstippen in het ziekteproces informatie gegeven worden over de wel en niet bereikte resultaten. Zo kan de patiënt op gedoseerde en geïndividualiseerde wijze de waarheid rond zijn ziekte-evolutie leren kennen. Zo wordt de overgang naar palliatieve zorg dan voor alle betrokkenen een te verwachten evolutie. Dit wordt dan niet ervaren als een breuklijn in het medisch handelen, noch door de patiënt en de familie, noch door de hulpverleners. Rol van de patiënt bij indicatiestelling van palliatieve therapie en zorg. Het ziekte-inzicht en de medewerking van de patiënt spelen een belangrijke rol bij de indicatiestelling in palliatieve therapie en zorg. In de curatieve en palliatieve therapie is de arts de adviseur voor de patiënt om duidelijk te maken wat de medische wetenschap te bieden heeft om de gezondheid van de individuele patiënt te verbeteren of te handhaven. In de palliatieve en terminale zorg echter is de patiënt de gids van de hulpverleners en geeft hij aan wat hij nodig heeft van de hulpverleners om in deze levensfase een zo optimaal mogelijke levenskwaliteit te realiseren. Palliatieve thuiszorg en intramurale zorg. Palliatie dient geïntegreerd te worden in de algemene gezondheidszorg. Naast de intramurale palliatieve zorg moet de palliatieve thuiszorg zoveel als mogelijk bevorderd worden. Ongeveer 70% van de patiënten wenst thuis te sterven. Palliatieve thuiszorg moet dan ook het zwaartepunt worden binnen de palliatieve zorgverlening Dit veronderstelt een solide familiale structuur met zo nodig een continue ondersteuning door voor thuiszorg competente organisaties (huisarts, thuisverpleging, gezins- en bejaardenzorg, sociaal werk, e.d.). Dit houdt ook in dat de intramurale hulpverleners voldoende op de hoogte dienen te zijn over de recente ontwikkelingen in de palliatieve thuiszorg opdat ze de palliatieve patiënt niet ten onrechte gehospitaliseerd houden. Goed gestructureerde ontslagregelingen met vlotte transmurale en interdisciplinaire communicatie over de doelstellingen van het medisch en verpleegkundig handelen, de organisatie en de continuïteit van zorg zijn de voorwaarden voor een geslaagde palliatieve thuiszorg. Situaties waarin een spoed(her)opname noodzakelijk kan zijn worden best op voorhand afgesproken tussen alle betrokkenen zodathet vooraf vooriedereen duidelijk is wanneer nog wel maar ook wanneer niet meer gebruik gemaakt wordt van ziekenhuisopname. Zo kunnen talrijke nutteloze ziekenhuisopnames met een soms chaotisch en soms nachtelijk transport voor de terminale palliatieve patiënt vermeden worden. Een opname op een palliatieve zorgeenheid dient beperkt te worden tot die patiënten waar de complexe symptomatologie niet langer voldoende kwaliteitsvol thuis of in het ziekenhuis/rusthuis kan gebeuren. Een opname op een palliatieve zorgeenheid moet eerder als een uitzondering dan als een algemeen geldende regel beschouwd worden. Hulpverleners palliatieve zorg Er zijn drie verschillende plaatsen waar palliatieve zorg wordt gegeven door professionelen, mantelzorgers en vrijwilligers: -In de thuiszorg zorgen familieleden samen met buren en vrienden voor de palliatieve zorgverstrekking. Ze worden professioneel bijgestaan door de eerstelijnshulpverleners die de palliatieve zorg aan het bed van de patiënt brengen. Bij moeilijker palliatieve problemen kunnen ze advies en praktische hulp krijgen van de goed regionaal gespreide palliatieve thuiszorgteams. -In de ziekenhuizen en de rusthuizen (deze laatsten met >60 bedden) worden de hulpverleners bij moeilijkere palliatieve zorgsituaties geadviseerd door mobiele ondersteunende palliatieve zorgequipes om zo te trachten de symptoomcontrole te optimaliseren, om de palliatieve thuiszorg praktisch voor te bereiden of in uitzonderlijke situaties de overgang naar een palliatieve zorgeenheid praktisch en psychologisch te organiseren. Deze ondersteunende palliatieve zorgequipes bestaan uit palliatief verpleegkundigen, artsen, sociaal werkers en psychologen. Rusthuizen met minder dan 60 bedden worden door de palliatieve thuisorgequipes ondersteund en hebben zelf geen wettelijke verplichting om zelf een palliatief ondersteunend team te hebben. -Tenslotte zijn er in de palliatieve zorgeenheden multidisciplinaire teams van palliatief deskundige hulpverleners (verpleegkundigen, artsen, sociaal werkers, kinesisten, pastors en psychologen, vrijwilligers) die in een wekelijkse teamvergaderingen dikwijls nog worden bijgestaan door een interdisciplinaire ploeg van palliatieve eerstelijnshulpverleners. Zo worden ook alle aspecten van palliatieve thuiszorg in de beleidsplanning bewaakt en kunnen in dit transmurale overleg de mogelijkheden en beperkingen van alle palliatieve hulpverleningsmogelijkheden voor de individuele patiënt worden geëvalueerd. Wanneer een ontslag vanuit de palliatieve zorgeenheid naar huis mogelijk is, worden huisarts en/of thuisverpleegkundigen op dit overleg uitgenodigd om de ingezette zorg thuis naadloos verder te laten lopen en gemeenschappelijke doelstellingen te formuleren. Naarmate een curatieve behandeling overgaat naar een palliatieve therapie, en verder naar palliatieve zorg om te eindigen in stervensbegeleiding, wordt de inbreng van de paramedici (sociaal werk, kinesist, psycholoog, pastor, moreel consulent,…)progressief belangrijker terwijl de rol van de arts naar verhouding wat minder belangrijk wordt. Toch moet de arts het nihilisme in de terminale zorg ten stelligste vermijden. Hij blijft altijd een zeer belangrijke rol vervullen voor de patiënt, voor het team en zelfs tot over de dood van de patiënt heen voor de familie. De verpleegkundige heeft een prioritaire rol. Door de aard van het werk is zij/hij immers de meest nabije voor de patiënt. De mogelijke bijdrage van sociaal werker, kinesist, psycholoog en spirituele begeleiders kan in de praktijk nog vaak geoptimaliseerd worden. De zeer belangrijke rol die familieleden en vrijwilligers kunnen hebben als actieve hulpverleners voor de stervende patiënt wordt door professionelen soms onderschat. Ongeneesbaar betekent niet onbehandelbaar. Bij de palliatieve patiënt is men geconfronteerd met een ziektebeeld waarvan men weet dat uiteindelijke genezing en soms zelfs zinvolle levensverlenging niet meer mogelijk is. Ten onrechte wordt ongeneesbaarheid gelijkgesteld aan onbehandelbaarheid. Vele ongeneesbare patiënten leven nog weken of zelfs vele maanden en het is uiterst belangrijk om door een weloverwogen behandeling en zorgverlening sommige symptomen, maar vooral de klachten, te voorkomen of te verlichten. Het is vreemd te moeten vaststellen dat bij deze patiënten vaak tekort geschoten wordt in dit aspect van de therapie en zorg, alsook dat men, gedreven door pessimisme over het uiteindelijke genezingsresultaat, dikwijls aan onderbehandeling doet. Het ergste wat een palliatieve patiënt kan overkomen is dat hij het gevoel krijgt van in de steek gelaten te worden door zijn artsen. Palliatie is niet enkel toedienen van analgetica: onderscheid tussen oorzakelijke en symptomatische therapie. Het klinisch onderzoek (ondervraging en lichamelijk onderzoek) is de hoeksteen van het medisch handelen. Dat geldt ook in de palliatieve en terminale zorg voor de pijn- en symptoomcontrole. Naast pijn, voor de patiënt vaak het meest gevreesde symptoom, kan de palliatieve patiënt talrijke andere symptomen hebben zoals zwaktegevoel, gebrek aan eetlust, misselijkheid en braken, vertopping in de darmen, zweten, slapeloosheid, angst, onrust, ….. De pijntherapie wordt nog vaak herleid tot het toedienen van pijnstillers. De meest effectieve pijnstilling wordt echter verkregen wanneer men erin slaagt de oorzaak van de pijn weg te nemen. Het ziektebeloop en de geschatte duur van overleving bepalen mee of men nog een oorzakelijke pijnbehandeling (vb. bestraling van pijnlijke botmetastase) zal ondernemen. Wanneer men zich beperkt tot analgetische therapie (= pijnstillers), zal de arts er steeds op toezien dat klachten als angst en slapeloosheid ook voldoende behandeld worden. Dit verhoogt immers in belangrijke mate de pijndrempel van de patiënt en draagt zo bij tot het succesvol behandelen van de pijn. De andere lichamelijke klachten (jeuk, kortademigheid, hoest, vochtopstapelingen, wonden, …) moeten ook afdoende behandeld worden. Sociale, psychologische en spirituele factoren worden progressief belangrijker wanneer een patiënt evolueert van curatief naar palliatief en terminaal. Deze aspecten van het ‘total pain’-concept moeten in de praktijk meer aandacht krijgen van het medische korps en op gepaste wijze moet men paramedisch advies vragen en geïntegreerd interdisciplinair samenwerken. Afwegen nut en belasting. De grondregel van de palliatieve therapie en zorg blijft dat het nut van de behandeling de belasting ver dient te overtreffen. Dit lijkt een eenvoudig en vanzelfsprekend principe dat echter niet steeds gemakkelijk toe te passen is. Het vergt immers niet alleen een grondige kennis van de neveneffecten van de therapie, doch vereist tevens een vrij goede inschatting van het mogelijk therapeutisch nut en de duur ervan. Een goed ziekte-inzicht is noodzakelijk om een redelijke voorspelling te maken van het ziektebeloop en de mogelijke klachten of verwikkelingen die kunnen optreden. Ook het ziekte-inzicht van de patiënt en de familie is bepalend voor de therapiekeuze (bvb. morfine starten of niet). Het effect van de behandeling moet zeer regelmatig geëvalueerd worden, bijna nooit met technische middelen (zoals bloedonderzoek, radiologie, ...), maar vooral door te luisteren naar de patiënt om met hem te bespreken of hij door deze therapie een aanvaardbaar niveau van levenskwaliteit bereikt. Indien dit niet het geval is, moet de therapie dan ook logischerwijze terug gestopt worden. Palliatie kan een medische urgentie zijn. Vaak bestaat het idee dat bij het stellen van prioriteiten de voorrang dient gegeven te worden aan patiënten waarbij een curatieve behandeling kan uitgevoerd worden. In deze gevallen zal een uitstel van enkele dagen nochtans nooit een impact hebben op het uiteindelijke resultaat. Bij een aantal palliatieve situaties, vooral compressie van het ruggenmerg met dreigende dwarslaesie (=verlamming van benen, soms armen én benen), maar ook bij het vena-cavasuperiorsyndroom of acute ureterobstructies, bij te hoge calciumwaarden in het bloed, bij epilepsie of bij massieve arteriële bloedingen, bestaat er een reële urgentie en zal de kans op succes zeer snel afnemen bij uitstel van therapie. Heeft de arts deze situaties voorzien bij de individuele patiënt en zijn er voor hem, maar ook voor de andere hulpverleners, standaardrichtlijnen beschikbaar? Werden de therapiebeperkingen (niet meer reanimeren, geen spoedopname, geen antibiotica meer, geen nierdialyse, geen transfer naar een intensieve zorgeenheid, geen parenterale voeding) vooraf voldoende besproken met de patiënt, de familie en het team? Werden de besluiten van dit overleg ook neergeschreven in het individuele patiëntendossier zodat iedereen ingelicht wordt over hoever men therapeutisch nog wel of niet wenst te gaan? In de palliatieve en terminale zorg is niet meer de ziekte van de patiënt de focus van onze zorg. De patiënt zelf, in zijn sociale omgeving met familie en hulpverlenend team, wordt de focus van zorg terwijl de patiënt zoveel mogelijk zelf aangeeft wat op dit ogenlik in zijn leven nog belangrijk is. Stopzetten van therapie. Het stopzetten van therapie is een therapeutische beslissing die vaak veel moeilijker is dan de indicatiestelling tot therapie. Opnieuw dient hier de grondregel gehanteerd dat men zorgvuldig dient af te wegen wat men de patiënt reëel kan bieden. Dit geldt zeker voor bepaalde levensbedreigende tumorgebonden complicaties waar men steeds dient te overwegen wat men patiënt zal kunnen bieden in het later ziekte verloop. Een typisch voorbeeld van het niet meer starten van een therapie is een bilaterale obstructie van de nierafvoer bij een tumor in het bekken waarvoor men over geen effectieve therapie meer beschikt. Alvorens maatregelen genomen worden voor urinederivatie via nefrostomie(= sonde vanuit de nier rechtsreeks naar buiten het lichaam in een urineopvangzakje) dient men zorgvuldig de situatie te overwegen daar verdere tumorgroei vaak tot uiterst moeilijk behandelbare problemen (vb. fistels of pijnen door druk op zenuwen) zal leiden. Na overleg met de patiënt en de familie is de spontane evolutie naar nierinsufficiëntie soms te verkiezen boven het aanleggen van een nefrostomie. Besluit: Palliatie therapie en zorg kan een brug slaan tussen de principes van de "hospice"-beweging en de binnen de acute geneeskunde ontwikkelde kennis. Technologische geneeskunde en humane geneeskunde zijn niet inherent tegenstrijdig. De extreme houdingen enerzijds van therapeutisch nihilisme ("we kunnen niets meer doen"), of anderzijds een doorgedreven therapeutische verbetenheid (die niet langer leidt tot kwaliteit van leven) dienen vervangen te worden door "intensieve persoonlijke zorg", die gericht dient te zijn op alle noden van de patiënt en zijn familie in samenspraak met de individuele patiënt op zijn maat. Palliatieve zorgen en terminale zorgenverstrekking betekenen niet "geen behandeling meer geven", maar wel de meest gespecialiseerde behandeling toepassen, waarbij “leven aan de dagen wordt toegevoegd, eerder dan dagen aan het leven”. Deze basishouding ligt ver verwijderd van het passieve zogenaamde "alleen nog maar vasthouden van het handje”. Wanneer het sterven nabij komt, hebben mensen een goede opvang van hun klachten nodig, de veiligheid van een verzorgende omgeving, de ondersteuning met deskundigheid en de verzekering dat zij en hun familie niet aan hun lot zullen worden overgelaten. Dergelijke filosofie weerspiegelt de inspanningen die verwacht worden van een maatschappij om op systematische wijze nieuwe vormen van zorg te ontwikkelen, die overigens niet alleen op ouderen of kankerpatiënten van toepassing zijn, maar deel uitmaken van de totale geneeskunde. Ieder mens wenst in vrede, waardig en klachtenvrij te sterven, ongeacht zijn socioeconomische of religieuze achtergrond, zijn medische of verpleegkundige omgeving. Wanneer men dit als maatschappij kan aanbieden in de vorm van palliatieve handelen, wordt waardig sterven een medisch succes en dient het overlijden niet meer aanzien te worden als een falen van de geneeskunde. 2- Structuur van de palliatieve zorg in Vlaanderen 2.1 Inleiding. Figuur 1 geeft een overzicht van de organisatiestructuur van de palliatieve zorg in België. Zij steunt op drie belangrijke pijlers: - de thuiszorg, eerste echelon van de palliatieve zorg, - de palliatieve functies of palliatieve supportteams die actief zijn binnen de acute ziekenhuizen en de rust- en verzorgingstehuizen (RVT’s), - en tenslotte de palliatieve zorgeenheden. Op al deze niveaus zijn vrijwilligersinitiatieven actief. Overkoepelend vinden we de palliatieve netwerken terug. Figuur 1: Organisatiestructuur van de palliatieve zorg in België. Palliatief Netwerk vrijwilligersinitiatieven RVT en Thuiszorg Ziekenhuizen Rusthuizen Vrijwilligersinitiatieven Vrijwilligersinitiatieven Vrijwilligersinitiatieven Palliatieve Palliatieve functie Palliatieve functie thuiszorgequipes = support-team = support-team Palliatieve Zorgeenheid Vrijwilligersinitiatieven 2.2 De verschillende palliatieve organisatiemogelijkheden. 2.2.1De palliatieve netwerken. De Interministeriële Conferentie van 7 mei 1996 was de eerste aanzet tot de erkenning van de regionale samenwerkingsverbanden, de zogenaamde palliatieve netwerken. Er is ongeveer 1 netwerk per 300 000 inwoners, wat maakt dat er een dertigtal van deze netwerken geografisch verspreid in België voorkomen. Vlaanderen beschikt over 15 palliatieve netwerken. De wettelijke erkenning van deze netwerken was een verwezenlijking van de Vlaamse overheid. Zij werken overkoepelend enerzijds voor de multidisciplinaire thuiszorgteams, anderzijds voor de intramurale palliatieve support teams en de palliatieve zorgeenheden binnen hun geografisch gebied. De netwerken bevorderen de samenwerking tussen de intra- en extramurale zorgverlener rond de palliatieve zorgbehoevende patiënt, ze streven naar een palliatieve zorgcultuur in een regio door sensibilisatie en gepaste opleiding. De Vlaamse overheid legt, naast kennisoverdracht en het aanleren van palliatieve attitudes, vooral de nadruk op interdisciplinaire samenwerking. Daarvoor vergoedt ze per netwerk forfaitair 1 coördinator. Er worden geen vergoedingen voorzien per palliatieve prestatie of per palliatieve patiënt. De federale overheid vertrekt vanuit het principe dat palliatie niet gezien dient te worden als een nieuw specialisme, doch eerder als een deskundigheid die deel uitmaakt van het dagelijks medisch en verpleegkundig handelen. Palliatieve zorg is daarom niet het monopolie van 1 discipline, maar vereist de federale overheid van degenen die in contact komen met palliatieve zorgbehoevende patiënten een “deskundige, interdisciplinaire, menselijke en niet louter technische omgang als hulpverlener met de patiënt en de familie”. De federale overheid is geen voorstander van aparte diensten of palliatieve eenheden, maar steunt wel de idee van palliatieve equipes, zowel intra- als extramuraal. 2.2.2 De thuiszorg. In de thuiszorg zijn er palliatieve thuiszorgequipes. Hierin werken palliatieve verpleegkundigen onder leiding van een palliatief coördinator. Hun taak is de professionele thuiszorgverleners binnen de regio, huisartsen en thuisverpleegkundigen, te ondersteunen en de palliatieve cultuur binnen dit gebied te verspreiden. Zij doen dus zelf niet aan actieve patiëntenzorg maar geven in overleg met de eerstelijnswerkers geindividualiseerd advies (bvb over pijnpompen en dosissen van medicatie). 2.2.3 De vrijwilligersinitiatieven. Het streefdoel van het Ministerie van Welzijn is dat er telkens minstens één vrijwilligersorganisatie in nauwe samenwerking met de palliatieve netwerken zou zijn. Ook op alle andere echelons (thuiszorg, RVT & ziekenhuis en palliatieve zorgeenheden) werken gewoonlijk diverse vrijwilligersinitiatieven, zowel intra- als extramuraal, waar zij een ondersteunende functie vervullen. De grondslag van de wettelijke structuur waarin de andere palliatieve medespelers functioneren, werd gelegd op 15 juli 1997 met de formulering van een aantal Koninklijke Besluiten. Deze besluiten handelen over de bijzondere erkenning van de RVT’s, over de architectonische normen van palliatieve eenheden binnen de acute ziekenhuizen en over de organisatie van de palliatieve supportteams. 2.2.4 De palliatieve supportteams in de rust- en verzorgingstehuizen (RVT’s). Het eerste van hoger vernoemde Koninklijke Besluiten betreft de normen voor de bijzondere erkenning van RVT's. Ter ondersteuning van de terminale zorgbehoevende in een RVT van >60 bedden zijn de coördinerende arts en hoofdverpleegkundige belast met het invoeren van een palliatieve zorgcultuur en het sensibiliseren van het personeel, het formuleren van adviezen betreffende palliatieve zorg, het bijwerken van de kennis van het medisch, verpleegkundig en paramedisch verzorgend personeel. Verder moeten RVT's een functionele binding hebben met een palliatieve zorgeenheid en meewerken aan het palliatief netwerk binnen de regio. Gezien er echter voorlopig geen financieringen worden voorzien om dit te realiseren zijn vele van deze palliatieve functies nog onvoldoende operationeel. 2.2.5 De palliatieve functies in de acute ziekenhuizen. De palliatieve ziekenhuisfuncties, ook wel palliatief support team genoemd, zijn gevormd door een team bestaande uit een arts, verpleegkundigen en paramedici van het ziekenhuis, die een specifieke opleiding in de palliatieve zorg gevolgd hebben. Verder moet het team beroep kunnen doen op een psycholoog, een maatschappelijke assistent of een sociale verpleegkundige. Het palliatief support team is niet rechtstreeks bij de eigenlijke behandeling en verzorging betrokken, doch is verantwoordelijk voor alle activiteiten die de behandeling en de opvang van de palliatieve en terminale ziekenhuispatiënten ondersteunen, voornamelijk: - de palliatieve zorgcultuur invoeren en het ziekenhuispersoneel hiervoor sensibiliseren; - advies geven betreffende palliatieve zorg aan de artsen, de verpleegkundigen en de paramedici van het ziekenhuis, alsook de ziekenhuisdirectie adviseren over het terzake te voeren beleid. - zorgen voor de permanente opleiding van het ziekenhuispersoneel in palliatieve zorg. - zorgen voor continuïteit van de palliatieve zorgverlening binnen het ziekenhuis, maar ook transmuraal wanneer de patiënt het ziekenhuis verlaat om naar huis te gaan of in een RVT te worden opgenomen. Om erkend te worden en te blijven, dienen dergelijke support teams een functionele binding te hebben met een palliatieve zorgeenheid en ook mee te werken aan het regionale palliatief netwerk en met de organisatie van thuiszorg van het desbetreffende geografische gebied. 2.2.6 De palliatieve eenheden. Een palliatieve eenheid of Sp-dienst voor palliatieve verzorging is bestemd voor patiënten met een ongeneeslijke ziekte die in de terminale fase palliatieve zorg nodig hebben en die omwille van te beperkte mantelzorg of om andere redenen niet (meer) in de thuissituatie verzorgd kunnen worden. Men legt er zich specifiek toe op pijn- en symptoomcontrole, psychosociale en spirituele begeleiding, rouwvoorbereiding en -begeleiding. Dergelijke dienst vormt bij voorkeur een architectonische zelfstandige en herkenbare entiteit van 6 à 12 bedden. Verder zijn er een aantal specifieke vereisten wat betreft ruimte binnen de kamers, sanitair, meubilair en gemeenschappelijke ruimten. De noodzakelijke technische middelen voor pijnbestrijding dienen aanwezig te zijn (pijnpompen, spuitaandrijvers). Voor de familieleden moet de mogelijkheid bestaan om de dienst 24 uur op 24 te bezoeken en tevens om op de dienst te overnachten. Dergelijke dienst organiseert wekelijks interdisciplinaire teamvergaderingen en wordt geleid door een arts met bijzondere ervaring in de palliatieve zorg. Met inbegrip van de hoofdverpleegkundige heeft de dienst per erkend palliatief bed 1,25 verpleegkundige (normaal in een acuut ziekenhuis is dat maar 0,67), bijgestaan door voldoende verzorgend personeel. De dienst moet beroep kunnen doen op geneesheerspecialisten in de oncologie, de anesthesiologie, de geriatrie en de psychiatrie, en verder ook op een kinesitherapeut, een maatschappelijke werker, een levensbeschouwelijke begeleider en een psycholoog. De teamleden dienen voldoende opleiding in palliatieve zorg genoten te hebben en de permanente opleiding bedraagt minimum twee dagen per jaar per hulpverlener. Naast deze palliatieve eenheden zijn er recent in België, bij wijze van experiment, ook een aantal palliatieve dagverblijven opgestart, hun bedoeling is tijdens de dag de mantelzorg te ondersteunen. Besluit en toekomstperspectieven. De structurele organisatie van de palliatieve zorg in België werd in minder dan 5 jaar ontwikkeld dankzij de zeer sterke communicatie over en weer tussen de actoren in het werkveld en de beleidsvoerders. Zij mag beschouwd worden als een voorbeeld van palliatieve organisatie binnen Europa. In de komende jaren zullen de financiële middelen progressief nog moeten worden aangepast zodat vooral ook intramuraal de Koninklijke Besluiten gerealiseerd kunnen worden. 3.3 Financiering 3.3.1 Palliatieve organisaties De palliatieve ondersteuningsequipes geven thuis, in de RVT’s en in de ziekenhuizen gratis advies aan de daar aanwezige hulpverleners, patiënten en families. Het palliatief netwerk ontvangt van de Vlaamse en federale overheid subsidies die evenredig zijn met het inwonersaantal (60.000 à 100.000€ of 2,5 à 4 mlj. Br.) De thuiszorgequipes worden gefinancierd vanuit het RIZIV. De ziekenfondsen betalen een forfaitair bedrag per patiënt die begeleid wordt zodat in ruil voor 100 à 150 patiëntopvolgingen 2 VTE verpleegkundigen (VTE= voltijdsequivalenten), 0,5 VTE secretaresse, 4u/week een huisartsconsulent kunnen functioneren plus daarboven nog 22.000€ werkingskosten. Om als palliatieve patiënt erkend te worden moet de HUISARTS een aanvraag doen bij het RIZIV voor iedere individuele patiënt die thuis in samenwerking met een multidisciplinaire begeleidingsequipe palliatieve zorg krijgt. Er bestaat nog geen subsidie voor de palliatieve support teams in de RVT’s. In ziekenhuizen is er wél een forfaitaire subsidie evenredig met het aantal erkende ziekenhuisbedden. Deze subsidiëring is echter ontoereikend om de wettelijke bepaalde bestaffing te kunnen betalen waardoor een aantal ziekenhuizen op dit ogenblik nog niet (kunnen) voldoen aan de wettelijke bepalingen voorzien in de koninklijke besluiten. 3.3.2 De patiënt en zijn omgeving 3.3.2.1 Palliatief verlof: Een werknemer heeft het recht om 2x een maand verlof te nemen om palliatieve zorg te verstrekken aan een terminale patiënt die niet noodzakelijk onder hetzelfde dak moet wonen en zelfs geen familie moet zijn. Dit verlof begint in principe op de eerstvolgende werkdag volgend op de week waarin het attest gemaakt door de behandelende arts aan de werkgever werd overhandigd. Tijdens dit palliatief verlof krijgt de werknemer een forfaitaire vergoeding van 500€/maand. Als de mogelijk van de 2 maanden uitgeput zijn kan er verder loopbaanonderbreking gevraagd worden ‘voor het verzorgen van een zwaar ziek gezins- of familielid’ zonder verdere vergoeding en minstens gedurende één maand aansluitend op het palliatief verlof. 3.3.2.2 Palliatieve thuiszorgpatiënten: Palliatieve patiënten die thuis verzorgd worden hebben recht op maximum 2x een maandelijkse vergoeding van bijna 500€ als tussenkomst in de kosten voor geneeskundige verzorging, geneesmiddelen, verzorgingsmiddelen en hulpmiddelen en krijgen het remgeld voor bezoeken van de huisarts volledig vergoed via het ziekenfonds (mits erkend statuut door de medische adviseur van het ziekenfonds na aanvraag door de huisarts). Het is de bedoeling om hierdoor de thuiszorg beter betaalbaar te maken voor de patiënt om zo de financiële ongelijkheid voor de patiënt tussen palliatieve ziekenhuis- en thuiszorg te milderen. 3.3.2.3 Opleiding: Alle hulpverleners die deel uitmaken van een palliatief netwerk of begeleidingsequipe moeten jaarlijks minimum 2 volle dagen bijscholing volgen waarvoor geen enkele vergoeding voorzien wordt. 3 Medische beslissingen bij het levenseinde Tot voor enkele decennia werden de medische beslissingen uitsluitend door de artsen genomen (paternalisme). Sinds eind jaren ’70 werd het meer en meer de gewoonte dat de patiënt of zijn belangenbehartiger toestemming gaf, na voldoende informatie gekregen te hebben, om een medische behandeling te starten. Het was echter niet altijd even duidelijk of de patiënt de informatie wel begrepen had waardoor de kwaliteit van deze informatie soms erg in vraag moest gesteld worden. Misschien wel als een soort reactie hierop ontstond er maatschappelijk de laatste jaren een drang naar patiënten autonomie en wettelijk kwam er in 2002 een wet op de patiënten rechten. Dit betekent dat het medisch en verpleegkundig handelen nu veleer in dialoogvorm best zou gebeuren. Er is dus de verantwoordelijkheid bij de patiënt om keuzes te maken maar ook bij de hulpverleners om deze verschillende keuzes die kunnen gemaakt worden uitvoerig met de patiënt te overleggen. Dit is een nieuwe uitdaging in de gezondheidszorg waar zowel de patiënten als de hulpverleners op maat van de individuele patiënt moeten leren mee werken. Deze vorm van gezondheids zorg houdt het midden tussen de twee extremen van paternalisem van de zijde van de artsen en de absolute autonomie van de patiënt. Communicatie is in deze vorm van gezondheidszorg het sleutelwoord. Eventuele literatuur: Palliatieve zorg, stervensbegeleiding, rouwbegeleiding A Van Orshoven en J Menten (red) Handboek voor deskundige hulpverlening in de thuiszorg en in het ziekenhuis