Aan: De Werkgroep verzekeringsgeneeskundig protocol CVS van de Commissie WIA van de Gezondheidsraad. Betreft: Aandachtspunten voor het protocol naar aanleiding van bijeenkomst focusgroep mediprudentie Groningen, 5 juni 2006 Geachte werkgroepleden, Op maandag 15 mei vond, onder leiding van TNO Kwaliteit van Leven, een bijeenkomst plaats van de Focusgroep die werkt aan mediprudentie over ME/CVS. Professor dr. J.W.M. van der Meer was uitgenodigd als medisch specialist/onderzoeker en ondergetekende als deskundige vanuit patiëntenperspectief. Ons was gevraagd een reactie te geven op twee ME/CVS-casus en vragen van de aanwezige verzekeringsartsen te beantwoorden. Ik heb deze uitwisseling van informatie als prettig en nuttig ervaren. De combinatie van deskundigheid vanuit medisch wetenschappelijk perspectief en vanuit het patiëntenperspectief bleek zeer vruchtbaar. Dat de bijeenkomst in een grote behoefte voorzag bleek alleen al uit het feit dat we tijd te kort kwamen: van de twee casus is er slechts één besproken en die slechts gedeeltelijk. Wat het effect is geweest zal moeten blijken uit het resultaat. Uit de voorlopige beschouwingen over de voorliggende casus en uit het gesprek kwamen een aantal misverstanden en onduidelijkheden over ME/CVS naar voren. Ik hoop dat deze tijdens de bijeenkomst afdoende zijn rechtgezet en verhelderd. Ik wil ze ook graag onder de aandacht van uw werkgroep brengen, omdat ik denk dat ze typerend zijn voor het beeld dat veel verzekeringsartsen van ME/CVS hebben. Ik zou het zeer op prijs stellen wanneer u er waar mogelijk bij de formulering van het protocol rekening mee houdt, zodat dergelijk misverstanden in de toekomst zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen of weggenomen. Gesignaleerde misvattingen en onduidelijkheden: 1. ME/CVS wordt in wezen gezien als het gevolg van inadequaat copinggedrag bij normale stressfactoren. Commentaar: Deze visie wordt niet ondersteund door wetenschappelijk onderzoek. Er zijn geen aanwijzigen voor een bij ME/CVS horend verkeerd copinggedrag. 2. Gesteld wordt dat het overdrijven of overschatten van de beperkingen tot het ziektebeeld ME/CVS behoort en dat de beperkingen die mensen met ME/CVS ervaren daarom bij voorbaat niet of niet volledig geaccepteerd moeten worden. Commentaar: Deze stelling wordt niet bevestigd door wetenschappelijk onderzoek. Ervaringskennis: onder mensen met ME/CVS zijn zowel mensen die hun beperkingen overschatten als mensen die hun beperkingen onderschatten. Na verloop van tijd zullen de meesten een vrij goed inzicht gekregen hebben in hun mogelijkheden en beperkingen. Ook de manier waarop mensen met ME/CVS over hun klachten beperkingen communiceren varieert, net zoals bij mensen met andere ziektes. 3. Het idee dat de beperkingen in de fysieke belastbaarheid niet te begrijpen zijn en dus niet plausibel zijn wanneer er geen spierafwijkingen zijn aangetoond. 4. Een van de ICF afwijkend gebruik van het begrip stoornis, waardoor zelfs in twijfel getrokken wordt of er bij iemand met ME/CVS wel sprake is van een stoornis. Commentaar: Naar aanleiding van dit punt heb ik een poging gedaan het begrippenkader voor stoornissen van de ICF toe te passen op de Fukuda-criteria voor CVS (zie bijlage). Daaruit blijkt dat er bij ME/CVS sprake is van meerdere ICF-stoornissen. Daarbij moet nog bedacht worden dat mensen met ME/CVS vaak nog andere klachten en symptomen hebben dan de in de Fukudacriteria genoemde, en dus mogelijk ook nog andere stoornissen. 5. De beoordeling in beide casus dat betrokkenen 8 uur per dag en 40 uur per week kunnen werken en dat een urenbeperking dus niet nodig is. (De casus gingen niet over mensen met een extreem lichte vorm van ME/CVS: In casus 1 kon met moeite 20 uur per week licht werk worden volgehouden en in casus 2 was 2 tot 3 uur ‘activiteit’ per dag het maximum en leek werk helemaal niet haalbaar). Commentaar: Dat het energieprobleem bij ME/CVS betekent dat mensen echt niet meer kúnnen was helemaal niet overgekomen, evenmin als het feit dat veel meer hersteltijd dan normaal nodig is. Aan het diagnosecriterium dat er als gevolg van de klachten sprake moet zijn van een aanzienlijke vermindering van het vroegere activiteitenniveau op het gebied van werk, studie, sociale of persoonlijke activiteiten wordt hier volledig voorbij gegaan. Dit terwijl voor die groep patiënten die restcapaciteit voor arbeid heeft een urenbeperking gecombineerd met een op het individu toegespitste afwisseling van activiteit en rust in de praktijk de enige manier is om deze te benutten. (N.B. het gaat bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid altijd om werken in ‘gangbare arbeid’. Dat wil zeggen conform de arbeidsmoraal en arbeidsintensiteit van Nederland anno 2006). 6. Als iemand een normaal lijkend gesprek kan voeren met de verzekeringsarts (van een half uur of een uur) dan zijn er geen concentratie- en geheugenproblemen. Commentaar: Concentratie- en geheugenproblemen bij ME/CVS kunnen vaak niet tijdens een gesprek van een uur worden vastgesteld. Uit zo’n gesprek, of uit de duur daarvan, kunnen zeker geen conclusies getrokken worden over een dagelijks te leveren inspanning gedurende 8 uur per dag, 40 uur per week, 48 weken per jaar. 7. Bij ME/CVS valt niets te objectiveren 2 Commentaar: Er valt volgens de Richtlijn medisch Arbeidsongeschiktheidscriterium en het Schattingsbesluit ook bij ME/CVS heel wat te objectiveren. Dit vraagt om een actieve opstelling van de verzekeringsarts: Welke stoornissen zijn er vast te stellen? Welke beperkingen? Hoe zit het met de consistentie van stoornissen beperkingen en participatieproblemen? Hoe zit het met de externe consistentie (levensloop, dagbesteding, heteroanamnese)? Past het verhaal in de sociaal medische kennis over ME/CVS? Welke aanvullende gegevens of onderzoeken zijn nodig om deze vragen te beantwoorden en om het een en ander plausibel te maken/de plausibilteit van het een en ander na te gaan? 8. Onduidelijkheid over de begrippen somatisatie en somatoforme stoornis Commentaar: Los van de casus kwam de vraag naar de afgrenzing tussen ME/CVS en de ‘ongedifferentieerde somatoforme stoornis’. Beide diagnoses hebben een heel verschillend referentiekader. De meeste patiënten die voldoen aan de diagnosecriteria voor ME/CVS zullen waarschijnlijk ook voldoen aan de meeste DSM IV-criteria voor ‘ongedifferentieerde somatoforme stoornis’. Op één punt van de criteria is toepassing van deze diagnose bij mensen met ME/CVS echter discutabel: namelijk de voorwaarde dat de symptomen niet verklaard kunnen worden door een ‘known general medical condition’. Gezien de recente wetenschappelijke ontwikkelingen is het gerechtvaardigd om in dit verband ME/CVS als ‘known general medical condition’ te beschouwen (ook al is er nog veel onbekend, maar dat is wel bij meer ziektes het geval). Verzekeringsartsen beschouwen ME/CVS ook vaak als ‘somatisatiestoornis’. Bij toepassing van de definitie uit de DSM IV voor somatisatiestoornis blijkt echter dat de meeste patiënten hieraan niet voldoen. Het verdient aanbeveling om ME/CVS in het protocol zo goed mogelijk af te grenzen van deze diagnoses. Als het gaat om ME/CVS hebben deze diagnoses in het kader van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling geen meerwaarde en leiden ze vaak tot verkeerde conclusies. De hoofdoorzaak van de ziekte wordt dan bijvoorbeeld krampachtig in persoonlijke of sociale problemen gezocht. Bovendien wordt dan vaak de conclusie getrokken dat er geen fysieke beperkingen zijn, terwijl die er bij ME/CVS wel zijn. 9. Het niet toepassen van het ‘wederkerigheidsprincipe’ Commentaar: Wanneer op het eerste gezicht sprake is van inconsistenties tussen bewering en gedrag dan worden daar soms conclusies uit getrokken zonder dat deze inconsistenties eerst, zoals volgens de Richtlijn Medisch Arbeidsongeschiktheidscriterium zou moeten, aan betrokkene zijn voorgelegd. Het zou immers kunnen dat deze met een heel plausibele verklaring de schijnbare inconsistentie weg kan nemen of dat betrokkene inziet dat een bepaalde bewering niet helemaal juist is geweest. Mocht een nadere toelichting gewenst zijn dan geef ik die graag. Ik hoop dat u het bovenstaande, dat u kunt zien als een aanvulling op de aanbevelingen die ik u in mijn brief van op 20 maart heb doen toekomen, bij uw werk kunt gebruiken. Met vriendelijke groet, Drs. Ynske Jansen, voorzitter Steungroep ME en Arbeidsongeschiktheid Bijlage: Stoornissen en beperkingen bij ME/CVS volgens de ICF 3 STOORNISSEN EN BEPERKINGEN BIJ ME/CVS VOLGENS DE ICF* STOORNISSEN Vereiste symptomen voor de diagnose ME/CVS volgens de CDC-criteria van 1994, met toegevoegd de bijbehorende stoornissen uit de ICF-classificatie Klinisch geëvalueerde chronische vermoeidheid die onverklaarbaar is persisteert of recidiveert nieuw is of een duidelijk begin heeft (die niet het hele leven aanwezig is) niet het gevolg is van voortdurende inspanning niet aanzienlijk vermindert door rust een aanzienlijke vermindering van het vroegere activiteitenniveau op het gebied van werk, studie, sociale of persoonlijke activiteiten tot gevolg heeft. ICF: ernstige stoornis in energieniveau (b1300) Het tegelijkertijd voorkomen van tenminste vier van de volgende symptomen. Deze symptomen moeten allemaal een periode van tenminste 6 achtereenvolgende maanden aanhouden of gedurende deze periode steeds weer terugkeren. Ze mogen niet reeds hebben bestaan voor de vermoeidheid begon. a. De patiënt geeft aan dat hij of zij een verslechtering van het korte-termijngeheugen of van het concentratievermogen ervaart die zo ernstig is dat het een aanzienlijke vermindering van het vroegere activiteitenniveau op het gebied van werk, studie, sociale of persoonlijke activiteiten tot gevolg heeft. ICF: stoornis in korte termijngeheugen (b144), stoornis in concentratievermogen (b140) b. Keelpijn. ICF: pijn in hoofd en hals (b28011) c. Gevoelige lymfeklieren in hals of oksels. ICF: anatomische eigenschappen van lymfeknopen (s4201) en/of pijn in hoofd en hals (b28011) en/of b298 sensorische functie en pijn, anders gespecificeerd d. Spierpijn. ICF: pijngewaarwording (b280) e. Hoofdpijn die qua vorm, patroon en ernst nieuw is. ICF: pijn in hoofd en hals (b28011) f. Niet verkwikkende slaap. ICF: stoornis in slaapkwaliteit (b1343) g. Na inspanning malaisegevoel dat meer dan 24 uur aanhoudt. ICF: gegeneraliseerde pijn (b2800) of sensorische functies en pijn, niet gespecificeerd (b299) en ernstige stoornis in energieniveau (b1300) h. Pijn in verschillende gewrichten zonder zwelling of roodheid. ICF: pijn in gewrichten (b28016) Bron CDC-criteria: Centers for Disease Control and Prevention, National Center for Infectious Diseases, Atlanta, Georgia, maart 1995. N.B. Buiten de bovengenoemde komen bij ME/CVS regelmatig nog andere symptomen voor, per patiënt verschillend, die ook als ICF-stoornissen kunnen worden geclassificeerd. *ICF, Nederlandse vertaling van de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health. Bohn Stafleu van Loghem, Houten 2002 ISBN 90 313 3913 X. 4 ICF-DEFINITIE VAN STOORNISSEN Stoornissen zijn afwijkingen in of verlies van functies of anatomische eigenschappen (definitie ICIDH en ICF WHO). Stoornissen zijn volgens de ICF gedefinieerd als ‘afwijkingen in of verlies van functies of anatomische eigenschappen. Functies zijn fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijk organisme. In de ICF zijn stoornissen, ondanks dezelfde definitie, wat anders geformuleerd en geclassificeerd dan in de voorganger ICIDH. In de ICIDH stonden de stoornissen centraal en was bijvoorbeeld ‘vermoeibaarheid’ geclassificeerd als stoornis 28.5 en ‘algemene vermoeidheid’ als stoornis 94.6. In de ICF staan de functies en anatomische eigenschappen centraal en staat onder ‘mentale functies’ bijvoorbeeld de functie ‘energienievau’ geclassicificeerd als functie b1300. Bij ME/CVS is er dan een stoornis in de functie energieniveau (b1300). ICF-DEFINITIE VAN BEPERKINGEN Beperkingen zijn in de ICF gedefinieerd als ‘moeilijkheden die iemand heeft met het uitvoeren van activiteiten.’ Participatieproblemen: ‘problemen die iemand heeft met het deelnemen aan het maatschappelijk leven’. Beperkingen en participatieproblemen worden in hetzelfde deel van de ICF, getiteld ‘Activiteiten en Participatie’, behandeld. Dit deel van de ICF is onderverdeeld in de volgende rubrieken: Leren en toepassen van kennis Algemene taken en eisen Communicatie Mobiliteit Zelfverzorging Huishouden Tussenmenselijke interacties en relaties Belangrijke levensgebieden (onderverdeeld in: opleiding, beroep en werk, economisch leven) Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven. Deze rubrieken en de items daarbinnen corresponderen niet volledig met de Funktionele Mogelijkhedenlijst die door het UWV wordt gebruikt. Een aantal items komt wel overeen. Bron: ICF, Nederlandse vertaling van de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health. Bohn Stafleu van Loghem, Houten 2002 ISBN 90 313 3913 X. Zie ook de uitgebreide toelichting op de begrippen beperkingen en participatieproblemen op p. 213. 5