32. Dat de droom tot tweemaal toe aan Farao herhaald is, wil zeggen, dat de zaak bij God vaststaat, en dat God die haastig zal volbrengen. 33. Nu dan, Farao zie om naar een verstandig en wijs man, en hij stelle hem aan over het land Egypte. 34. Farao doe ook dit: hij stelle opzichters over het land aan, en heffe van het land Egypte een vijfde, in de zeven jaren van de overvloed. 35. Zij moeten al het voedsel van deze goede jaren die komen zullen, verzamelen en koren opslaan ter beschikking van Farao, als voedsel in de steden, en dit bewaren. 36. Zo zal dat voedsel het land tot voorraad dienen voor de zeven jaren van hongersnood, die in het land Egypte zullen zijn, opdat het land door de honger niet te gronde worde gericht. 37. Dit voorstel nu was goed in de ogen van Farao en in de ogen van al zijn dienaren. 38. En Farao zeide tot zijn dienaren: Zouden wij iemand kunnen vinden als deze, een man, in wie de Geest Gods is? 39. En Farao zeide tot Jozef: Aangezien God u dit alles bekend gemaakt heeft, is er niemand zo verstandig en wijs als gij. 40. Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal mijn gehele volk zich voeden; alleen door de troon zal ik boven u staan. 41. Voorts zeide Farao tot Jozef: Zie, ik stel u aan over het gehele land Egypte. 42. Daarop trok Farao zijn zegelring van zijn hand en deed hem aan Jozefs hand; hij bekleedde hem met linnen klederen, en hing een gouden keten om zijn hals. 43. En hij liet hem rijden op de tweede wagen die hij had, en men riep voor hem uit: Eerbied! Aldus stelde hij hem aan over het gehele land Egypte. 44. Ook zeide Farao tot Jozef: Ik ben Farao, maar zonder u zal niemand in het gehele land Egypte zijn hand of zijn voet opheffen. 45. En Farao noemde Jozef: Safenat-paneach, en hij gaf hem Asnat, de dochter van Potifera, de priester van On, tot vrouw. En Jozef ging uit, als heer over het land Egypte. 46. Jozef was dertig jaar oud, toen hij voor Farao, de koning van Egypte, stond. En Jozef ging van Farao heen en trok door het gehele land Egypte. 47. Het land nu gaf zijn opbrengst in de zeven jaren van overvloed bij handen vol, 32. Ora, se o sonho foi duplicado a Faraó, é porque esta coisa é determinada por Deus, e ele brevemente a fará. 33. Portanto, proveja-se agora Faraó de um homem entendido e sábio, e o ponha sobre a terra do Egito. 34. Faça isto Faraó: nomeie administradores sobre a terra, que tomem a quinta parte dos produtos da terra do Egito nos sete anos de fartura; 35. e ajuntem eles todo o mantimento destes bons anos que vêm, e amontoem trigo debaixo da mão de Faraó, para mantimento nas cidades e o guardem; 36. assim será o mantimento para provimento da terra, para os sete anos de fome, que haverá na terra do Egito; para que a terra não pereça de fome. 37. Esse parecer foi bom aos olhos de Faraó, e aos olhos de todos os seus servos. 38. Perguntou, pois, Faraó a seus servos: Poderíamos achar um homem como este, em quem haja o espírito de Deus? 39. Depois disse Faraó a José: Porquanto Deus te fez saber tudo isto, ninguém há tão entendido e sábio como tu. 40. Tu estarás sobre a minha casa, e por tua voz se governará todo o meu povo; somente no trono eu serei maior que tu. 41. Disse mais Faraó a José: Vê, eu te hei posto sobre toda a terra do Egito. 42. E Faraó tirou da mão o seu anel-sinete e pô-lo na mão de José, vestiu-o de traje de linho fino, e lhe pôs ao pescoço um colar de ouro. 43. Ademais, fê-lo subir ao seu segundo carro, e clamavam diante dele: Ajoelhai-vos. Assim Faraó o constituiu sobre toda a terra do Egito. 44. Ainda disse Faraó a José: Eu sou Faraó; sem ti, pois, ninguém levantará a mão ou o pé em toda a terra do Egito. 45. Faraó chamou a José Zafnate-Paneã, e deu-lhe por mulher Asenate, filha de Potífera, sacerdote de Om. Depois saiu José por toda a terra do Egito. 46. Ora, José era da idade de trinta anos, quando se apresentou a Faraó, rei do Egito. E saiu José da presença de Faraó e passou por toda a terra do Egito. 47. Durante os sete anos de fartura a terra produziu a mancheias; 82