Met wetenschap naar meerwaarde innovatiebeleidsplan mei 2005 Ten geleide From Business to Science ‘From Science to Business’. Onder die titel heeft de Universiteit Leiden enkele workshops georganiseerd waar het nu voor ons liggende innovatiebeleidsplan mede op is gebaseerd. Ik kan dat motto van harte onderschrijven. En ik zou er een complementair motto aan toe willen voegen: ‘From Business to Science’. Want ook hier geldt het adagium: ‘It takes two to tango’. Met andere woorden, markt en wetenschap zullen elkaar wederzijds moeten kunnen vinden om de kenniskloof tussen beiden te overbruggen. Ik denk dat Leiden de spijker op zijn kop slaat met dit plan van aanpak. En ik verwacht dat onderzoekers en ondernemers er in de praktijk veel inspiratie en motivatie aan kunnen ontlenen, leidend tot zichtbare en intensieve samenwerking en aantoonbare valorisatie. Strategische partnerships De Universiteit Leiden beschrijft in dit innovatiebeleidsplan onder meer de taken van een nieuw, professioneel front-office die de kennis, ervaring en slagkracht bundelt om overeenkomsten te sluiten voor contractonderzoek en kennishandel. Dat wordt een geduchte onderhandelingspartner. Het zal u misschien verbazen, maar ik juich dat van harte toe. Bedrijven hebben namelijk veel liever te maken met zakelijke partners die in de praktijk gepokt en gemazeld zijn, dan met functionarissen die telkens opnieuw het wiel moeten uitvinden. Mijns inziens is Leiden met dit plan daarom op de goede weg. Nu komt het aan op een consequente uitvoering. Het moge duidelijk zijn dat wij graag willen investeren in strategische partnerships met universiteiten en dus ook met Leiden. Mr. Laurens Jan Brinkhorst Minister van Economische Zaken Mr. Jacques Schraven Voorzitter VNO-NCW (tot 30 mei 2005) met wetenschap naar meerwaarde |1| MKB en universiteit bij elkaar brengen Een selecte groep van het Nederlandse Midden- en Kleinbedrijf (MKB) loopt voorop bij innovatie. Die groep weet de weg naar nationale en internationale kennisinstellingen uitstekend te vinden. Maar het kan altijd beter, en initiatieven zoals van Leiden zullen daarbij helpen. Persoonlijk verwacht ik bovendien dat degelijke stimulering en begeleiding van spin-offs in Leiden op termijn ten goede zal komen aan het MKB. Nederlandse bedrijven hebben verstand van de markt, Nederlandse universiteiten van wetenschap. Die twee bij elkaar brengen is de uitdaging, en Leiden pakt die uitdaging, net als MKB Nederland, krachtig op. Een goede start voor strategische allianties, dunkt me. Drs. Loek Hermans Voorzitter MKB Nederland Open voor intensieve connecties Nederlandse universiteiten behoren tot de besten op de wereldranglijst. Dat geldt zowel voor onderzoek als voor onderwijs. Maar bij de benutting van Nederlandse en Europese universitaire kennis zetten internationale onderzoeksinstituten vraagtekens. Amerikaanse universiteiten zouden daar bijvoorbeeld beter op toegesneden zijn. Inderdaad geven uiteenlopende indicatoren van innovatie en productiviteit aan dat het in Nederland beter kan. Maar innovatie is in de eerste plaats een zaak van het bedrijfsleven. De private sector doet er daarom mijns inziens goed aan intensieve connecties met de universiteiten aan te knopen. De Nederlandse universiteiten staan daar voor open en willen dat stimuleren. Leiden laat dat met dit plan heel duidelijk zien. Mr. Ed d’Hondt Voorzitter VSNU |2| innovatiebeleidsplan Voorwoord Leiden University Research and Innovation Services, investering in de toekomst Welzijn, welvaart en cultuur van de samenleving gaan ons zeer ter harte. Met wetenschapsbeoefening kunnen en willen wij daar graag een bijdrage aan leveren. Een van de middelen die wij daartoe hebben is het benutten van de Leidse universitaire kennis. Dat willen wij dan ook stimuleren. Kennisbenutting - utilisatie, valorisatie - is vooral een kwestie van de persoonlijke inzet van Leidse wetenschappers. Het is daarom belangrijk dat zij hun stem doen gelden in maatschappelijke platforms, hun kennis verspreiden en hun onafhankelijke expertise gevraagd en ongevraagd inzetten bij tal van maatschappelijke vraagstukken. Kennis benutten doe je met partners in innovatieve netwerken. Daarom willen we ook samenwerken met kennisinstellingen, bedrijven en overheden, zowel in de regio als nationaal en internationaal. Het voor u liggende plan zet uiteen hoe we dat willen gaan doen en vormt daarmee de uitwerking van één van de lijnen van het strategisch plan van de Universiteit Leiden: ‘Kiezen voor Talent’. Aan de totstandkoming van dit innovatiebeleidsplan hebben velen bijgedragen, binnen en buiten de universiteit. Aan hen zijn wij veel dank verschuldigd. Nu komt het inderdaad op de uitvoering aan. Graag roepen wij de voltallige universitaire gemeenschap op hier van harte aan mee te werken. Het College van Bestuur van de Universiteit Leiden Prof. dr. Douwe Breimer, rector magnificus Belangrijk is het gezamenlijk kiezen van aansprekende interdisciplinaire onderzoeksthema’s die wetenschappelijke en maatschappelijke uitdagingen met elkaar verbinden. Een productieve en functionele relatie tussen wetenschap en gebruikers, daar gaat het om. Leiden kan op dit gebied al veel successen tonen. Dat biedt een uitstekende voedingsbodem voor intensivering en professionalisering van onze inspanningen. Ook dat moeten we zelf doen, maar er is wel hulp bij nodig. We zullen daarom een interne netwerkorganisatie oprichten met de naam Leiden University Research and Innovation Services. Die gaat onderzoekers helpen om meer en betere onderzoekscontracten te verwerven, om onderzoeksconsortia op te richten, om consultancy professioneel aan te bieden, en om kennisexploitatie en kennisbescherming te verbeteren in samenwerking met bestaande bedrijven en spin-offs. Daar kunnen alle gebruikers en de universiteit op termijn veel baat bij hebben. met wetenschap naar meerwaarde |3| Inhoud Samenvatting |4| 5 Summary 10 1 Werkwijze 15 2 Achtergrond 16 3 Het innovatiebeleidsplan 3.1 Missie, strategie en uitvoering 3.2 Leiden University Research and Innovation Services 3.3 Realisatie en ondersteuning van spin-offs 3.4 Leids Universitair Medisch Centrum 3.5 Flankerend beleid 25 25 30 34 37 39 4 Realisatie LURIS 46 innovatiebeleidsplan Samenvatting De Universiteit Leiden en innovatie De Universiteit Leiden streeft naar meer en betere kennisbenutting, en stelt zich daarbij maatschappelijke, economische en financiële doelen. Het innovatiebeleidsplan beschrijft deze doelen, en hoe de universiteit ze wil bereiken. Als maatschappelijke taak wil de universiteit directe kennisoverdracht naar de samenleving ambitieus oppakken. Leidse universitaire kennis en competenties staan in het hart van actuele en toekomstige vraagstukken op het gebied van welzijn, welvaart, cultuur, economie en ondernemerschap. Het doel is om die kennis en competenties beter te benutten. Dat kan als Leidse wetenschappers zich vaker en sterker manifesteren in uiteenlopende maatschappelijke fora. Het economische doel is dat wetenschappers en ondernemers in innovatieve netwerken, strategische allianties, onderzoeksconsortia en uiteenlopende professionele samenwerkingsvormen kennis ontwikkelen en uitwisselen om wetenschappelijke en commerciële product/markt-combinaties te vinden die bedrijvigheid stimuleren. Het gaat daarbij primair om een toename van marktconforme contracten met financiers en gebruikers en om toenemende omzet van bestaande bedrijven en spin-offs waar de universiteit zaken mee doet. Het financiële oogmerk is een resultante van de maatschappelijke en economische doelen. De universiteit streeft naar meer inkomsten naast de eerste geldstroom, en dat kan als zij letterlijk haar maatschappelijke en economische waarde in financiële waardering omzet. Deze ambities zijn niet nieuw, maar de urgentie is groter dan ooit tevoren. Dat komt omdat externe en interne drijfveren krachtiger zijn geworden, terwijl de vorderingen van de universiteit op het gebied van innovatie daar geen gelijke tred mee hebben gehouden. Enkele krachtige drijfveren zijn: • Nationale en Europese behoefte aan betere utilisatie van universitaire kennis, met het oog op de economische concurrentiepositie • De algemene overtuiging dat het belang van kennis voor welvaart en welzijn toeneemt • Afnemende publieke financieringsbudgetten voor universiteiten • Toenemende concurrentie tussen universiteiten Er is behoefte aan duidelijke afspraken rond de universitaire doelen van het innovatiebeleid, wie daarbij welke verantwoordelijkheid heeft, en hoe die verantwoordelijkheden in de organisatie worden belegd. Afnemende middelen in de eerste geldstroom en het relatief geringe aandeel van Leiden in de tweede en de derde geldstroom in 1995 vormden belangrijke beweegredenen voor eerder innovatiebeleid van de Universiteit Leiden, in de vorm van de oprichting, in dat jaar, van de ‘Taakgroep Benutting Kennispotentieel’. Die taakgroep boog zich onder meer over sponsor- en fondsenwerving, alumnibeleid, internationale opleidingen, licenties en contracten, postacademisch onderwijs, de holdingstructuur en de ontwikkeling van bedrijvigheid. In 1996 is de taakgroep geïnstitutionaliseerd in Leiden University Institutional Development (LUID). Van alle onderdelen van LUID werd geëist dat ze op termijn minimaal zelfbekostigend zouden zijn, dat ze de faculteiten zouden versterken en dat ze zouden bijdragen aan het zelfverdienend vermogen van de universiteit. De voorziene structuur van LUID was die van een faciliterend organisatiebureau, met als perspectief dat de eenheden op den duur zouden verzelfstandigen onder de holdingstructuur. met wetenschap naar meerwaarde |5| LUID heeft in een relatief korte periode van bestaan successen geboekt, zoals de totstandkoming van - en deelname in - de spin-off-bedrijven Archol B.V., Screentec, Heartcore en het Crisis OnderzoeksTeam (COT). Bepaalde taken van LUID werden overgedragen aan andere instanties, zoals aan het Leids Universiteits Fonds (LUF) en aan het Bureau Buitenland. Het niet-functionerende netwerk van ‘Business Development Liaison Officers’ (BDLO) werd opgeheven. Libertatis Ergo Holding (LEH), dat in het kader van LUID is opgericht en met succes aan de realisatie van spin-offs had bijgedragen, bleef bestaan. De universiteit heeft sindsdien veel bereikt op het gebied van kennisoverdracht naar de samenleving, valorisatie en toename van onderzoeksbudget buiten de reguliere eerste geldstroom. De Haagse Campus is een goed voorbeeld van strategische positionering van onderwijs en opleiding om te voldoen aan de behoeften van gebruikers. De Stichting ‘Leiden - Life Meets Science’ (LLMS) is een recente strategische alliantie tussen belanghebbenden bij de ontwikkeling van een zinderend Leiden Bio Science Park. Daar hebben zich nu al veertig bedrijven gevestigd en zijn in de nabije toekomst, mede door LLMS, belangrijke kwantitatieve en kwalitatieve verbeteringen te verwachten. Libertatis Ergo Holding (LEH) heeft inmiddels zo’n vijftien spin-off-bedrijven opgericht, waarvan meer dan de helft is voortgekomen uit wetenschappelijk onderzoek. Bovendien heeft de universiteit samen het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) enkele belangrijke zeer omvangrijke projecten buiten de eerste geldstroom weten binnen te halen, waaronder het Centre for Medical Systems Biology (CMSB) in het kader van financiering door het Regieorgaan Genomics, en Cyttron in het kader van het Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur (BSIK). De overtuiging bestaat dat Leiden nog meer kan bereiken en dat er, met de nodige stimulering en professionele ondersteuning, belangrijke vooruitgang kan worden geboekt op het gebied van valorisatie en onderzoeksfinanciering. |6| innovatiebeleidsplan Leiden University Research and Innovation Services (LURIS) Voor manifestatie in maatschappelijke fora is vooral persoonlijke inzet en ambitie van Leidse wetenschappers nodig. Maar bij het streven naar economische en financiële doelen is bovendien de hulp nodig van een speciaal te ontwikkelen professionele organisatie, Leiden University Research and Innovation Services (LURIS). LURIS is een dienstverlenende universitaire netwerkorganisatie met interne activiteiten in alle faculteiten en instituten en externe activiteiten in nationale en internationale netwerken van gebruikers, financiers, partners en beleidsmakers. LURIS verzorgt in de eerste plaats de benodigde bedrijfsmatige en juridische kennis, expertise en contacten voor het realiseren van zakelijke onderzoekscontracten en consultancy, het vinden van product/markt-combinaties, het uitvoeren van kennisexploitatie, kennisbescherming en kennismanagement en de ontwikkeling van bedrijvigheid. LURIS doet dat in nauwe samenhang met het LUMC, met de strategische alliantie ‘Leiden - Life Meets Science’, met het Leiden Bio Science Park, en met de samenwerkende bedrijfsverzamelgebouwen en een keur aan andere publieke en private partijen en relaties in de regio en in binnen- en buitenland. Daarbij zijn flankerend beleid en activiteiten nodig op het gebied van intellectuele eigendom en van valorisatieactiviteiten, screening, scouting, coaching, investering, opleiding, motivatie, communicatie en outreach. LURIS beheert een transparante portefeuille van activiteiten en biedt een helder inzicht in concrete en meetbare doelen en prestaties, waaronder toename van onderzoeksfinanciering naast de eerste geldstroom, en toename van kennishandelactiviteiten. Voor het opzetten van LURIS is een universitaire langetermijnbasisinvestering nodig. LURIS kan groeien en verzelfstandigen op voorwaarde van goede prestaties en voldoende eigen inkomsten. LURIS zal daarbij LEH mede als instrument inzetten. LURIS richt zich op dienstverlening bij: • Onderzoekscontracten, primair binnen de derde geldstroom en secundair bij Europese onderzoeksprojecten, en bij de tweede geldstroom indien daar gebruikers bij betrokken zijn. Doel is om meer en betere onderzoekscontracten te helpen afsluiten door procesondersteuning tot en met de contractering. • Consultancy. Onder consultancy wordt verstaan dat academici en technici op verzoek van gebruikers hun persoonlijke professionele expertise zakelijk kunnen inbrengen. Doel is om onderzoekers professioneel te ondersteunen bij het realiseren van consultancycontracten. • Kennisexploitatie en kennisbescherming. Het doel is hierbij om het traject te helpen professionaliseren ter bevordering van bedrijvigheid, gemeten in kennisbescherming, overeenkomsten met derden, spin-offs en inkomsten uit kennishandel. • Coördinatie, informatie en alle kennismanagement die nodig is voor het uitvoeren van deze taken. Dienstverlening LURIS werkt binnen de universiteit intensief samen met leden van de wetenschappelijke staf en hun ondersteuning, op termijn in alle relevante faculteiten en groepen. Op elke faculteit en in elke relevante groep is in principe een ambitieus lid van de wetenschappelijke staf nodig voor intensieve liaison met LURIS. LURIS focusseert niet uitsluitend op bètamedische wetenschap. Alle wetenschappers hebben in theorie een valorisatieverantwoordelijkheid. In de praktijk kan niet iedereen die verantwoordelijkheid invullen. Dit moet in de praktijk blijken en onderkend worden. In de interne contacten heeft LURIS een sterk dienstverlenende backoffice-instelling die hier flexibel mee omgaat. De toegevoegde waarde van de dienstverlening door LURIS vormt het doorslaggevende - en misschien wel het enige - bestaansrecht. Bij de totstandkoming van zakelijke overeenkomsten is snelheid cruciaal. LURIS wil voor al haar interne en externe klanten nastreven dat contractbehandeling binnen enkele werkdagen plaatsvindt. Wetenschappers willen snel kunnen publiceren, en gebruikers willen snel zaken doen. Onderzoekscontracten In de externe contacten van LURIS komt het front-officekarakter tot uiting. LURIS is betrokken bij de totstandkoming van contracten voor onderzoek, voor consultancy, voor kennisbescherming en voor kennisexploitatie, en doet dat snel en zakelijk. Gebruikers hebben er grote behoefte aan overeenkomsten te kunnen realiseren met behulp van een professionele frontoffice. LURIS biedt die professionaliteit. Aan externe gebruikers in rekening te brengen tarieven en condities voor de verhandeling van kennis worden door LURIS in overleg met partijen vastgesteld. De diensten van LURIS worden intern aanvankelijk niet doorberekend. LURIS tracht vooral de totstandkoming van strategische onderzoeksallianties met gebruikers te bevorderen, dat wil zeggen meerjarige overeenkomsten tussen de universiteit, andere kennisinstellingen en gebruikers. Dat komt omdat ervaring uitwijst dat juist zulke allianties de grootste kans op utilisatie bieden. Hierbij geldt dat LURIS zich niet bezig houdt met aspecten die de onderzoekers zelf (beter) kunnen behartigen, zoals wetenschappelijk-inhoudelijke aspecten. LURIS zal zich moeten richten op de beste kansen om maatschappelijke, economische en financiële doelen te realiseren. Het financiële doel is dat de inkomsten voor onderzoek zullen stijgen, met name de inkomsten buiten de eerste geldstroom, zodat het aandeel daarvan in de totale financiering voor elke faculteit en groep toeneemt tot een per faculteit en groep te stellen streefwaarde. met wetenschap naar meerwaarde |7| Consultancy Voor innovatieve publiek-private netwerken en transparante aansluiting van wetenschap en markt op elkaar, waar mogelijk, is intensieve participatie van wetenschappers nodig. Een zakelijke vorm van participatie is consultancy. Daarbij gaat het in hoofdzaak om wetenschappelijke en technologische adviezen van academici en technici waarbij wel hun persoonlijke kennis en expertise, maar geen universitaire infrastructuur nodig is. De universiteit wil consultancy bevorderen omdat het bijdraagt aan kennisbenutting. Betrokken wetenschappers kunnen tijd en capaciteit aan consultancy besteden, voor uiteenlopende klanten, in overeenstemming met de bestaande regeling nevenwerkzaamheden. LURIS kan helpen om contracten voor consultancy zakelijk op te stellen en te beheren. Zakelijk omgaan met aansprakelijkheid en tarieven zijn twee belangrijke elementen die LURIS daarbij kan verzorgen. Op dit ogenblik bestaat er geen goed overzicht van universitaire consultancy. Dit moet er wel komen omdat die activiteit, mits professioneel uitgevoerd, uitstekend past in de universitaire innovatiedoelstellingen. Het streven is om op basis van feitelijke bijdragen van LURIS binnen drie jaar een helder en volledig beeld te kunnen schetsen van de consultancyactiviteiten die medewerkers van de universiteit verrichten. Kennisexploitatie en kennisbescherming LURIS bevordert exploitatie van universitaire kennis en vindingen door gebruikers. Dat doet LURIS door relevante kennis en vindingen te identificeren (screening), de connectie te leggen met gebruikers (scouting), en marktconforme afspraken met hen te maken. Dat kan met bestaande bedrijven en instellingen, maar ook met spin-offs en start-ups. Bedrijven en andere gebruikers kunnen alleen innoveren met wetenschappelijke kennis en vindingen als die ondubbelzinnig zijn gedefinieerd en als de eigendomsrechten duidelijk zijn vastgesteld. Daarom legt LURIS zich ook toe op professionele kennisbescherming. Dat mag vanzelfsprekend de wetenschappelijke kernactiviteiten, onderzoek en onderwijs, niet |8| innovatiebeleidsplan hinderen. LURIS moet snel handelen, opdat wetenschappers snel kunnen publiceren, en de universiteit moet bij kennishandel te allen tijde een licentie behouden voor onderzoek en onderwijs. Op dit ogenblik bestaat er geen goed overzicht van activiteiten op het gebied van universitaire kennisexploitatie en kennisbescherming, en staat die vorm van bedrijfsontwikkeling (business development) in de schaduw van inspanningen om spin-offs te realiseren. Daar moet snel verandering in komen. Elk jaar zal LURIS een compleet overzicht moeten kunnen geven van de activiteiten op het gebied van screening, scouting, kennisbescherming en kennisexploitatie. Voor het aantal octrooien en kennishandelcontracten met derden is een stijgende lijn geboden, en een verdubbeling over de eerste drie jaar ten opzichte van de nulmeting bij aanvang van de werkzaamheden van LURIS lijkt mogelijk. Coördinatie, informatie en kennismanagement LURIS is een lerende netwerkorganisatie. Binnen het netwerk worden de activiteiten gecoördineerd, onder meer door intensieve interne en externe kennisuitwisseling. Kennismanagement is doorslaggevend voor succes. Dat geldt niet alleen voor het consolideren van leercurven, maar ook voor het beheren en bewaken van contracten en processen. LURIS streeft naar een transparante, goed gecoördineerde portefeuille van activiteiten en een helder jaarverslag. LURIS biedt jaarlijks overzicht over een beperkt aantal zinvolle input-, output- en outcome-variabelen: • Screening- en scoutingactiviteiten (input) • Verworven onderzoekscontracten en -budgetten met/van derden (input) • Kennisbescherming en kennisexploitatiecontracten (output) • Bedrijvigheid in spin-offs (outcome) • Activiteiten flankerend beleid (input) Spin-offs In het geval van spin-offs of start-ups die respectievelijk met of zonder inbreng van intellectuele eigendom van de universiteit aan de slag willen, hanteert LURIS LEH als instrument om de nieuwe bedrijvigheid te ondersteunen. LEH bestaat sinds 1996 en heeft tot op heden gemiddeld twee tot drie spin-offs per jaar opgericht. Een verdubbeling van de resultaten van LEH over een periode van drie jaar lijkt haalbaar, mits de benodigde investeringen worden gedaan, vooral in zaaikapitaal en managementondersteuning van spin-offs. Investeringen van de universiteit in spin-offs kunnen bestaan uit het ter beschikking stellen van intellectuele eigendom, laboratorium- en kantoorruimte, apparatuur, mensen en dergelijke. Beperkte investeringen in startkapitaal en eerste financiering zijn ook mogelijk door LEH. Voorts geeft LEH initiële managementondersteuning aan spin-offs. Als tegenprestatie neemt LEH deel in het aandelenkapitaal van de spin-off. De statuten van LEH hoeven wat dit betreft vooralsnog niet te wijzigen. Maar LEH zal, om de beoogde verdubbeling te behalen, zijn ondersteuning aan spin-offs moeten vergroten, vooral op het gebied van management en financiering. Daartoe zal LEH een of meer zogenaamde zaaikapitaalfondsen oprichten in samenwerking met anderen. Het streven is om aan deze fondsen ook intensivering van managementondersteuning te koppelen (coaching). LURIS zal met LEH als zijn instrument een meer pro-actieve rol spelen bij de totstandkoming van spin-offs, met name bij screening en scouting, het zoeken naar passende product/ markt-combinaties en het inschatten van overlevingskansen van spin-offs. Zakelijke afspraken met spin-offs verlopen via LEH. Ook een verdere intensivering van de samenwerking met bedrijfsverzamelgebouwen is geboden, omdat binnen bedrijfsverzamelgebouwen een belangrijk deel van de benodigde ondersteuning kan worden gerealiseerd. De taakverdeling tussen LURIS en LEH, met andere woorden, is zodanig dat LURIS vooral zaken doet met bestaande bedrijven, en LEH met nieuwe. Organisatorisch is LEH een instrument van LURIS, met een personele unie tussen de directeur LURIS en de directeur LEH. Leids Universitair Medisch Centrum Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) wil net als de universiteit een ‘Research Services’-functie realiseren en streeft daarbij onder meer naar een relatief kleine, centrale eenheid in samenhang met decentrale activiteiten. Waar de Universiteit Leiden de opzet van LURIS nastreeft, heeft het LUMC vorderingen gemaakt bij de ondersteuning van onderzoekscontracten, kennisbescherming en kennisvalorisatie met centrale faciliteiten, om te beginnen met ondersteuning bij Europese aanvragen. Met andere woorden, het LUMC en de universiteit ontwikkelen zich niet gescheiden, maar parallel. Dat biedt de mogelijkheid tot afstemming van beide ontwikkelingen en uitwisseling van competenties. Dat gebeurt nu al in de praktijk. Dit zal de gemeenschappelijke doelen verder versterken en meerwaarde scheppen. De bestuurlijke inbedding van deze activiteiten ontwikkelt zich zodanig dat de intern gerichte ondersteuningsactiviteiten (back-office) transparant kunnen samenwerken. Ontwikkelingsperspectief Eerder bereikte prestaties, de ervaring van LUID en de sterke ambities van het moment komen allen de opzet, werkwijze en ontwikkeling van LURIS ten goede. Zodra LURIS intern en extern voor de nodige wapenfeiten heeft gezorgd, kan opnieuw een besluit worden genomen over de best passende (rechts)vorm, opdat LURIS daadwerkelijk een zelfstandige organisatie wordt die gericht is op onderzoekscontracten, consultancy, en het creëren van bedrijvigheid en het koppelen van markt en wetenschap. In de eindsituatie, naar verwachting na vijf tot maximaal tien jaar, wanneer de toegevoegde waarde van LURIS de investeringen overtreft, zal LURIS volledig op basis van eigen verdiensten zijn werkzaamheden kunnen voortzetten. met wetenschap naar meerwaarde |9| Summary Leiden University and innovation Leiden University is striving for more and better utilisation of its knowledge, with particular societal, economic and financial goals. The Innovation Policy Plan provides a detailed description of these goals and explains how the University intends to reach them. The societal goal is to make significant progress in knowledge transfer to the community in general. Knowledge and competences from Leiden’s academic community are central to current and future issues related to well-being, wealth, culture, economy and entrepreneurship. The aim is to better utilise this knowledge and these competences and to help address these societal challenges. This objective can be achieved if scientists from Leiden engage more often and more actively in a range of societal platforms. The economic goal is that scientists and entrepreneurs should develop and exchange knowledge in a variety of professional forms of collaboration, such as innovation networks, strategic alliances and research consortia, with the aim of identifying scientific and commercial product/market combinations that can stimulate business development and growth. The primary goal is to achieve an increase in market-compliant contracts with financiers and users, as well as an increase in the turnover of existing companies and spin-offs with which the University does business. The financial goal is a consequence of the societal and economic goals. The university is striving for more income in addition to the standard governmental budget. This aim can be achieved if the societal and economic contributions can be converted into actual financial gains. These ambitions are not new, but the urgency is greater than ever before. This is the result of a significant increase in internal and external drivers, with which the innovative performance of the university has, so far, not kept pace. Some of these drivers are: | 10 | innovatiebeleidsplan • The national and European need for better utilisation of academic knowledge, with an emphasis on the economic competitive position • The general belief that knowledge is becoming significantly more important for prosperity and well-being • Decreasing public funding for universities • Increasing competition between universities We now need clear statements about the university’s goals with regard to innovation: who is responsible for what, and how these responsibilities are assigned within the academic organisation. Decreasing public budgets and the relatively weak position of Leiden in the acquisition of competitive budgets from research councils as well as in acquiring other research contracts were in 1995 the reason for developing and executing an innovation policy plan at Leiden University. This resulted in the ‘Taskforce Utilisation of Knowledge Potential’ that was put in place in that year. This taskforce covered a number of elements, including acquisition of sponsors and budgets, alumni policy, international tuition, licences and contracts, post academic courses, the Holding structure and business development. In 1996, the Taskforce was institutionalised as Leiden University Institutional Development (LUID). The requirement was that all elements would at least become self- supporting, that they would strengthen the University departments and that they would contribute to the financial independence of the University. The vision was that LUID would initially be a facilitating organisational unit with the perspective, in the longer term, of privatisation within the Holding structure. LUID has achieved a number of successes in its brief existence, such as the start of, participation in and growth of spin-offs such as Archol B.V., Screentec, Heartcore and the Crisis Research Team (COT). Some of the responsibilities of LUID were transferred to other organisations, including the Leiden University Fund and the International Office. The ineffective network of ‘Business development Liaison Officers’ was discontinued. Libertatis Ergo Holding (LEH), the Holding structure that was started as part of LUID and that contributed successfully to the realisation of spin-offs, remained in existence. Since then, the University has had many successes to report with regard to knowledge transfer, knowledge exploitation and non-standard public research budget increases. The Hague Campus is a good example of strategic positioning of teaching capabilities to meet user needs (i.e. the central government in The Hague). The Foundation ‘Leiden - Life Meets Science’ is a recent strategic alliance of stakeholders in the development of a vibrant Leiden Bio Science Park. Over forty companies have been established there, and in the near future, important qualitative and quantitative improvements can be expected, largely through the efforts of Leiden - Life Meets Science. Libertatis Ergo Holding (LEH) has in the meantime started fifteen spin-off companies and subsidiaries, more than half of them based on the results of scientific research. Also, the university, together with the Leiden University Medical Centre (LUMC), has succeeded in acquiring a number of large, very extensive collaborative research projects financed from other sources than standard public financing, such as the Centre for Medical Systems Biology (CMSB) in the framework of the Netherlands Genomics Initiative, as well as Cyttron, a research project in the framework of BSIK, a Netherlands research programme to strengthen the national knowledge infrastructure. Leiden believes that much more is possible and that, with proper vitalisation and professional support, significant progress can be made in knowledge exploitation and research budget acquisition. Leiden University Research and Innovation Services (LURIS) To improve knowledge transfer to society in general requires personal commitment and the efforts of individual scientists in Leiden. Aiming for economic and financial goals, however, requires the assistance of a special professional unit - to be developed - Leiden University Research and Innovation Services (LURIS). LURIS is a supporting university network organisation with internal activities in all departments and institutes and external activities in national and international networks of users, financiers, partners and policymakers. LURIS will provide the necessary corporate and legal knowledge, expertise and contacts to achieve corporate research contracts and consultancy, identifying product/market combinations (screening and scouting), performing knowledge exploitation, knowledge protection and knowledge management activities as well as business development. LURIS will execute these tasks in close collaboration with LUMC, the strategic alliance Leiden - Life Meets Science, the Leiden Bio Science Park, the collaborating incubators and a variety of other public and private partners in the region, in this country as well as abroad. Additional policies and activities are required with regard to intellectual property and knowledge exploitation, screening, scouting, coaching, investment, schooling, motivation, communication and outreach. LURIS will maintain a transparent portfolio of activities and will offer clear insight into concrete and measurable goals and performances, including additional research funding and increased activities relating to knowledge exploitation. Long term basic financing by the University is required to start LURIS. LURIS can subsequently grow and become selfsupporting provided it performs well and can generate sufficient own income. In doing so, LURIS will use LEH as one of its instruments. The focus of LURIS will be on professional support in order to achieve: • Research contracts, firstly within the private sector and other users, and secondly with (inter)national research councils and the EU, provided the user community is involved. The goal is to help negotiate more and better research contracts, met wetenschap naar meerwaarde | 11 | from supporting the process up to the closing of the contracts for research grants. • Consultancy. Consultancy is the application of the professional expertise and competence of scientists and technicians to the needs of users in a businesslike manner. The goal is to professionally support researchers in acquiring consultancy contracts. • Knowledge exploitation and protection. Here, the goal is to help professionalise the process, thereby promoting business development as indicated by knowledge protection activities, agreements with third parties, spin-offs and income from knowledge exploitation. • Co-ordination, information and knowledge management needed to perform these tasks. Professional support Within the University, LURIS collaborates intensively with members of the scientific community and their staff, in the long term within all relevant departments and groups. In principle, within every department and within every relevant group, an ambitious member of the scientific staff is needed to liaise intensively with LURIS. LURIS does not focus exclusively on natural sciences and medicine. In theory, all scientists have responsibility for exploitation of intellectual property. In practice, not everyone can fulfil that responsibility, which will become apparent during the process. Internally, LURIS is strongly characterised by a back-office attitude and a flexible approach to such issues. The added value of LURIS’s support activities provides the crucial - and possibly the only - right to exist. Speed is of the utmost importance in acquiring business contracts. The goal of LURIS is to process contract activities within three working days, both for internal and external clients. Scientists want to be able to publish their research in as short a time as possible, and users want to do business promptly. Research contracts The front-office attitude of LURIS will become most apparent in its external contacts. LURIS provides support in achieving | 12 | innovatiebeleidsplan research contracts, consultancy contracts, knowledge protection and knowledge exploitation, and does this in a prompt and business-like manner. Users have a strong need for a professional front-office to negotiate agreements. LURIS offers this professionalism. The rates and conditions for knowledge exploitation will be determined by LURIS in consultation with the parties involved. Initially, the charges for LURIS’s services will not be passed on internally. LURIS first and foremost will try to foster the creation of strategic research alliances with the user community in long term agreements between the University, other knowledge institutes and end users. The rationale behind this is that experience shows that these kinds of alliances offer the greatest likelihood of exploitation. LURIS will not concern itself with substantive scientific aspects which are better dealt with by the scientists themselves. LURIS will have to focus on the best opportunities in order to meet societal, economic and financial targets. The financial target is to increase the revenues for scientific research, specifically those outside of public funding, such that the percentage of those revenues in the total funding for each individual Faculty and group will rise to a target level to be set by the relevant Faculty or group. Consultancy Intensive participation from scientists is called for to achieve innovative public-private networks and a transparent interface between science and the marketplace. Consultancy is a professional form of participation. Here the primary focus for academics and technical experts lies in making scientific and technological recommendations, for which their individual knowledge and expertise are required, rather than the university infrastructure. Leiden University is keen to promote consultancy because this will contribute to the exploitation of university knowledge. The scientists involved can commit time and effort to consultancy business for different types of clients, in accordance with the current regulations on subsidiary activities (‘Regeling Nevenwerkzaamheden’). LURIS can help formulate and manage consultancy contracts. Professional handling of liability and rates is an area where LURIS can play an important role. At this moment there is no good overview of the scale of university consultancy. This should be made available because, provided it is handled professionally, it fits well with the university innovation objectives. The data accumulated by LURIS within a period of three years should provide us with a clear and complete picture of the consultancy activities carried out by employees of Leiden University. contracts with third parties will have to increase, and a doubling of the activities in the first three years seems achievable given the basic starting point upon commencement of LURIS activities. Exploitation and protection of knowledge LURIS will promote the exploitation of university knowledge and inventions by end users, and will do this by identifying relevant knowledge and inventions (screening), by establishing contacts with end users (scouting) and by negotiating agreements under market conditions. These may be with existing companies and institutions, but may equally involve university spin-offs and start ups. Companies and other end users can only innovate through scientific knowledge and discoveries which are defined unambiguously and for which the property rights are clearly established. For this reason, LURIS will apply itself to the professional protection of knowledge. Obviously this should in no way impede the core activities of scientists: research and education. LURIS must act promptly, so that scientists can publish quickly, and when exploiting knowledge, the university must at all times preserve a licence for research and education. At the present time, there is no overview of the activities relating to exploitation and protection of university knowledge, and this form of business development is largely overshadowed by the efforts involved in setting up spin-offs. This situation has to change quickly. LURIS has to be able to provide each year a complete overview of activities which are related to screening, scouting and exploitation and protection of knowledge. The number of patents and intellectual property LURIS will provide an annual report of a limited number of useful input, output and outcome variables, including: • Screening and scouting activities (input) • Research contracts and budgets acquired with/from third parties (input) • Contracts relating to protection and exploitation of intellectual property (output) • Spin-off activities (outcome) • Activities relating to lateral policies (input) Co-operation, information and knowledge management LURIS is a learning network organisation. Inside the network, activities are co-ordinated by, for instance, the intensive exchange of knowledge internally as well as externally. Knowledge management is the key to success, not only in consolidating learning curves, but also in managing and monitoring contracts and processes. LURIS’s aim is to provide a clear, well co-ordinated portfolio of activities and a transparent annual report. Spin-offs LURIS will use LEH as an instrument for supporting new businesses, which include both university spin-offs and startups which are not wholly founded on the basis of university intellectual property. From its start in 1996 up to the present time, LEH has set up an average of two to three spin-offs and subsidiaries a year. A doubling of the results over a period of three years seems feasible, provided that the necessary investments are made, especially in pre-seed capital and spin-off management support. Leiden University can invest in spin-offs by making available such resources as intellectual property, laboratory and office space, equipment and people. It is also possible for LEH to met wetenschap naar meerwaarde | 13 | invest on a limited basis in pre-starting capital and premier funding. Furthermore, LEH will provide the spin-offs with initial management support. In return, LEH will participate in the spin-offs’ share capital. In this respect, there is as yet no need for LEH’s statutes to be changed. But in order to achieve the targeted expansion, LEH will have to increase the level of support it provides to spin-offs, mostly in the management and financing areas. To this end, LEH will set up one or more so-called pre-seed capital funds with third parties. The aim is to link these funds to more intensive management support (coaching). With LEH as its instrument, LURIS will play a more proactive part in the establishment of spin-offs, especially with screening and scouting, finding appropriate product/market combinations and assessing the spin-offs’ chances of survival. LEH will handle all business agreements made with spin-offs. In addition, a further intense collaboration with incubators is required, since a considerable part of the necessary support can be achieved within these incubators. In other words, tasks between LURIS and LEH are divided in such a way that LURIS will predominantly deal with existing companies, while LEH will handle the new ones. Structurally, LEH is an instrument of LURIS, with the director of LURIS and the director of LEH being one and the same person. Leiden University Medical Centre Just like Leiden University, Leiden University Medical Centre also intends to set up a ‘Research Services’ activity and its goal is to establish a relatively small, central unit which is connected with the decentralised activities. While Leiden University strives for a set-up like LURIS, LUMC has made progress in assisting with research contracts and protection and exploitation of knowledge with centralised facilities, for instance in supporting European applications. In other words, LUMC and Leiden University are not evolving separately, but in parallel. This offers the opportunity to gear the two developments to one another and to exchange competences, which in practice | 14 | innovatiebeleidsplan is already happening. This will further strengthen the common goals and create added value. The management of these activities will be embedded in such a way that the internallyoriented support activities (back-office) can work together transparently. Development perspective Past performance, previous experiences with LUID and the strong ambition currently being expressed will all benefit the set up, method of working and development of LURIS. After LURIS has proven its internal and external potential, a new decision may be taken on the optimum (legal) construction, so that LURIS can truly become a self-supporting organisation focused on research contracts and consultancy, creating business and bringing science and the marketplace closer together. Eventually, probably after 5 to a maximum of 10 years, when the added value of LURIS exceeds the investments, LURIS will be able to pursue its activities fully funded by its own revenues. 1 Werkwijze Het innovatiebeleidsplan is gebaseerd op een reeks van interne en externe consultaties. Er is een begeleidingscommissie samengesteld om centrale sturing aan de opstelling van het plan te verlenen. De samenstelling van de begeleidingscommissie gaf het grote belang van het project voor de gehele universiteit aan. Daarnaast werd een klankbordgroep samengesteld om de plannen te bespreken en gecoördineerd advies in te winnen van binnen en buiten de universiteit. De samenstelling van de begeleidingscommissie en de klankbordgroep is in Tabel 1 weergegeven. In aanvulling op deze twee groepen zijn uiteenlopende formele en informele workshops en bijeenkomsten georganiseerd, met vertegenwoordigers van de Universiteit Leiden, het LUMC, Nederlandse universiteiten, bedrijven en instellingen, en van enkele universiteiten uit de League of European Research Universities (LERU). Tabel 1. Begeleidingscommissie en klankbordgroep. Begeleidingscommissie Prof. dr. Douwe Breimer (Rector Magnificus) Prof. dr. Ton van Haaften (Decaan Faculteit Letteren) Prof. dr. Eduard Klasen (Lid Raad van Bestuur LUMC) Prof. dr. Frans Saris (Decaan Faculteit Wiskunde & Natuurwetenschappen (W&N)) Dr. ir. Petra van den Berg (Academische Zaken, onderzoeksbeleid) Klankbordgroep Drs. Joke van den Bandt (VNO-NCW) Drs. Emil Broesterhuizen (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) Ir. Maarten le Clercq (LUMC) Dr. Tini Colijn-Hooymans (TNO) Prof. dr. Meindert Danhof (Universiteit Leiden) Prof. dr. Koenraad Debackere (Universiteit Leuven) Drs. Foppe de Haan (Ministerie van Economische Zaken) Prof. dr. Jacques Joosten (DSM) Dr. Martin van der Mandele (RAND Europe) Prof. dr. Jacob de Smit (Leiden University School of Management) Prof. dr. Willy Spaan (LUMC) Prof. dr. Theo Toonen (Universiteit Leiden) Adviseur Drs. Erik van de Linde (Prisma&Partners) met wetenschap naar meerwaarde | 15 | 2 Achtergrond Externe en interne ontwikkelingen Wat wil de universiteit met innovatie? Wat heeft de universiteit tot nu toe gedaan om dat te bereiken? Waarom is er nu nieuw beleid nodig? Dat zijn vragen die in dit hoofdstuk aan de orde komen. Het doel is daarbij om de achtergrond te schetsen waartegen het innovatiebeleidsplan tot stand is gekomen. Maar deze paragraaf is geen uitputtende historische beschouwing of contextuele beschrijving. Want het gaat niet om het verleden, maar om de toekomst. Valorisatie wordt derde hoofdtaak In de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW) worden onderwijs en onderzoek expliciet benoemd als hoofdtaken van de universiteiten. Daarnaast stelt de wet dat universiteiten de taak hebben om kennis naar de samenleving over te dragen. Valorisatie is het in economische waarde omzetten van de resultaten van onderzoek. De Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW) geeft nu al aan dat overdracht van kennis aan de maatschappij één van de drie kerntaken van de universiteiten is. Hiertoe behoort zeker valorisatie, zowel in de vorm van het bevorderen van nieuwe bedrijvigheid op basis van universitaire kennis als van versterking van de samenwerking met bestaande bedrijven. Er bestaat echter onduidelijkheid bij de universiteiten tot hoever deze taak strekt. Daarom zal ik de WHW op dit punt verduidelijken, bij voorkeur door wetinterpreterende regelgeving, zo nodig door een aanpassing van de wet. Ook bestaat bij de universiteiten onduidelijkheid of een deel van de Rijksbijdrage aan de valorisatietaak mag worden besteed, en zo ja, hoeveel. Om deze onduidelijkheid weg te nemen zal ik in de bekostiging apart een compartiment voor valorisatie gaan onderscheiden. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in het Wetenschapsbudget 2004. Kennisoverdracht naar de samenleving verloopt in de eerste plaats via onderwijs en onderzoek, en via de koppeling tussen beiden. Dat moet vanzelfsprekend zo blijven. Maar daarnaast is er behoefte aan directere vormen van kennisoverdracht, vooral om de economische ontwikkeling en concurrentiepositie te versterken. In vergelijking met Japan en Noord-Amerika valt de oogst van universitaire excellentie in Europa namelijk tegen. Dat is de veelbesproken kennisparadox: veel excellente kennis, maar weinig toepassing. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen overweegt een aanscherping van de WHW, waarbij valorisatie1 als onderdeel van de derde universitaire taak explicieter wordt gemaakt [zie kader]. Met het innovatiebeleid wil de Universiteit Leiden daarop vooruitlopen. Directe kennisoverdracht naar de samenleving is de derde hoofdtaak van de universiteit en innovatie is daar een belangrijk deel van. Naast innovatie blijven de doelstellingen voor onderwijs en onderzoek onverminderd van kracht. Elke faculteit, subfaculteit, instituut of vakgroep zal daarbij zijn eigen streefwaarden willen bepalen. Disciplinespecifieke afwegingen bepalen de balans tussen onderwijs, onderzoek en innovatie. Innovatie voegt waarde toe Innovatie is waardetoevoeging door nieuwe kennis in producten, processen en diensten. Dat is in de eerste plaats een zaak van bedrijven. Het is niet de bedoeling dat de universiteit zich als bedrijf gaat opstellen. De universiteit is geen onderneming. Maar de universiteit wil wel actief zijn om bestaande bedrijven te helpen innoveren, of om nieuwe innovatieve bedrijven te helpen realiseren. Bovendien, het zijn niet alleen bedrijven die innoveren. Ook de publieke sector kan met nieuwe kennis waarde toevoegen aan zijn producten, processen en diensten. De roep om een innoverende overheid klinkt steeds harder. Voor universiteiten geldt hetzelfde. Het universitaire innovatiebeleid gaat daarom verder dan bijdragen aan innovatie in bestaande of nieuwe bedrijven. De universiteit wil waarde 1 valorisatie: tot economische waarde brengen van de resultaten van | 16 | innovatiebeleidsplan wetenschappelijk onderzoek toevoegen aan producten, processen en diensten van het bedrijfsleven, van de overheid, van maatschappelijke organisaties en van zichzelf, en ziet zichzelf daarbij als onderdeel van het Cyclisch Innovatiemodel (Figuur 1) dat de relaties tussen de actoren in het dynamisch innovatiesysteem schematisch aangeeft. Toegevoegde waarde en rekenschap Liefst zouden we er simpelweg op vertrouwen dat wetenschapsbeoefening de samenleving ten goede komt, omdat daar eigenlijk geen twijfel aan is, en omdat ontwikkelde landen het zich niet kunnen permitteren geen wetenschap te beoefenen. Maar dat vertrouwen, hoe terecht ook, volstaat niet meer. De wetenschap wordt gevraagd rekenschap af te leggen over de werkzaamheden, niet alleen aan zichzelf en aan peers, maar ook aan de samenleving. Dat wetenschap voor een belangrijk deel uit belastinggeld wordt betaald, is daar mede debet aan. Succesvolle universiteiten in de Verenigde Staten en GrootBrittannië worden vaak voor een groot deel bekostigd uit private fondsen, zodat de publieke vraag naar rekenschap daar minder speelt. Maar in Nederland is dat vooralsnog niet zo, zodat het afleggen van rekenschap over de toegevoegde waarde een belangrijke rol speelt. Figuur 1. Het Cyclisch Innovatiemodel visualiseert het samenspel tussen wetenschap, technologie, productontwikkeling, markt en leiderschap. Bron: Berkhout, A.J. (2000), The dynamic role of knowledge in innovation. An integrated framework of cyclic networks for the assessment of technological change and sustainable growth. Delft: Delft University Press. Als de universiteit waarde aan het systeem toevoegt en zich op die manier gunstig onderscheidt, kunnen de positieve effecten legio zijn. Studenten zullen zich met plezier willen inschrijven. Docenten en onderzoekers zullen graag bij de universiteit blijven - of komen - werken. Publieke financieringsinstellingen zullen het succes belonen. Meer private opdrachtgevers zullen zich met de universiteit liëren. met wetenschap naar meerwaarde | 17 | Medio november 2004 publiceerde het Innovatieplatform een integrale visie op innovatie die door alle grote dagbladen werd opgepakt. Het Financieel Dagblad: Wijffels bepleit groot ‘Innovatieakkoord’ Met toezeggingen bedrijven, universiteiten, overheid AMSTERDAM - SER-voorzitter Herman Wijffels bepleit een breed Innovatieakkoord in 2005 waarin bedrijven, universiteiten, scholen en overheid vergaande afspraken maken over vitalisering van de kenniseconomie en vernieuwing van het sociale zekerheidsstelsel. In dit akkoord moeten investeringstoezeggingen komen van alle partijen. Wijffels, als prominent lid van het Innovatieplatform, presenteerde gisteren de lang verwachte visie van het platform tijdens het Innovatiedebat in De Rode Hoed, dat mede georganiseerd werd door Het Financieel Dagblad. De breed gedragen visie staat beschreven in het rapport ‘Vitalisering van de kenniseconomie’ dat het platform, onder leiding van premier Balkenende, vandaag publiceert. Om de slechte economische prestaties van Nederland om te buigen naar een dynamische kennissamenleving zijn ingrijpende en omvangrijke vernieuwingen nodig. ‘Een dergelijke, ingrijpende agenda kan niet door de overheid opgelegd worden, maar vergt samenwerking van alle partijen.’ Op die manier hoopt het platform investeringen in onderzoek fors te kunnen verhogen, niet alleen van de overheid, maar ook - en vooral - van het bedrijfsleven. De inzet van het platform is om het nieuwe Innovatieakkoord net zo belangrijk te maken als het Akkoord van Wassenaar uit 1982. In dat jaar maakten werkgevers, bonden en het kabinet afspraken over langdurige loonmatiging in ruil voor arbeidsduurverkorting. Dit legde de basis voor de alom bewonderde ‘poldereconomie’ [...] 16/11/2004, Hans Kamerbeek, Financieel Dagblad. | 18 | innovatiebeleidsplan Vanzelfsprekend bepalen veel factoren de maatschappelijke waarde van wetenschap. De bijdrage van wetenschapsbeoefening aan welvaart en welzijn is weliswaar onbetwist, maar de kwantitatieve vaststelling daarvan is niet of nauwelijks mogelijk, zeker niet als outputfinanciering van wetenschappelijk onderzoek daarbij het oogmerk is. Daarvoor zijn de causale relaties te diffuus en spelen die zich over te lange termijn af. Om die reden worden vaak veel variabelen meegenomen, soms met weegfactoren, zoals bij het Innovation scoreboard van de EU (Figuur 2). Dat geeft wel zicht op de internationale innovatieranglijst, maar niet op de kwaliteit van de bijdrage van universiteiten aan innovatie. En dat heeft ook geen zin. Figuur 2. Nederland raakt qua innovatie achter bij andere vergelijkbare landen. (Bron: Innovation scoreboard 2001, EU, in: innovatiebrief 2004, Ministerie van Economische Zaken). Meten van het universitaire aandeel in de toename van welvaart en welzijn is zinloos. Parameters zullen op zijn best een sterk schommelend karakter vertonen als gevolg van invloeden die buiten de sfeer van de universiteit liggen. Op zulke parameters kun je de universitaire bijdrage aan innovatie niet sturen. Dat leidt tot de vraag: ‘Hoe kunnen we rekenschap afleggen zonder in de valkuil terecht te komen van zinloos meten en van zinloos sturen op zinloze metingen?’ Het antwoord is: door het kiezen van een beperkt aantal, slim gekozen input-, output- en outcome-variabelen waar de universiteit daadwerkelijk invloed op kan uitoefenen, en door die indicatoren in hoofdzaak te beperken tot kwantitatieve parameters van onderzoeksbudget, kennishandel, en bedrijvigheid. Als de wetenschapsbeoefening voor financiers en gebruikers waardevol is, dan zullen die daar immers voor willen betalen. Vooraf, door bijdragen aan precommercieel onderzoek, in tweede, derde en vierde geldstroom-trajecten. En achteraf, in de vorm van kennishandel. Ambitieuze ondernemers die bereid zijn het risico van een spin-off te nemen, laten daarmee eveneens hun waardering voor wetenschappelijk onderzoeksresultaat zien. Met andere woorden, wie het onderzoeksbudget weet te verhogen, heeft daarmee tevens succes aangetoond op basis van de kwaliteit van het onderzoeksvoorstel, past performance, maatschappelijke onderzoeksbehoeften en/of innovatief onderzoeksresultaat. Nederland kampt met een verslechterende internationale concurrentiepositie en de economische groei blijft achter bij de rest van Europa. Terwijl onze ambitie is om tot de kopgroep van Europese kenniseconomieën te behoren! Het algemene oordeel over het innovatievermogen van Nederland is gematigd positief. Er is een goede basis aan publieke kennis en kennisontwikkeling waarop kan worden gebouwd. Dat is goed nieuws; het geeft aan dat we behoorlijke potenties hebben om werk te maken van innovatie. De huidige cijfers en trends tonen een matig beeld dat verder aan het verslechteren is. Bijna alle innovatie-indicatoren laten een duidelijke negatieve trend zien. Nederland blijkt de goede kennisbasis onvoldoende te benutten om nieuwe producten en processen te ontwikkelen. Nederland verliest 'momentum' op het terrein van innovatie, en dreigt zelfs weg te vallen. Uit de Innovatiebrief 2004, Ministerie van Economische Zaken. Economische concurrentiepositie De directe bijdrage van universiteiten aan innovatie mag dan slecht te meten zijn, voor innovatie zelf, en andere macroeconomische indicatoren, zoals productiviteit en concurrentiepositie, geldt dat niet. Vaak luidt de conclusie in dat verband dat Nederland achterloopt en verder achter dreigt te raken (Figuur 2). Een van de vele oplossingsrichtingen waarin wordt gedacht is een betere aansluiting van wetenschap en markt. Die oplossingsrichting komt niet uit de lucht vallen, maar is het gevolg van vele voorbeelden in binnen- en buitenland, waar clusters en combinaties van kennis en productiviteit in valleys of science parks niet alleen inspireren en tot de verbeelding spreken, maar ook feitelijk tot grote economische prestaties komen, bijvoorbeeld in termen van werkgelegenheid. Nederland zou dat ook sterker moeten aanpakken, om de kennisparadox te bestrijden en de afnemende trends tot stilstand te brengen. Leiden is daar al lang geleden mee begonnen, bijvoorbeeld in het kader van het Leiden Bio Science Park. De Universiteit Leiden wil deze aanpak verder tot ontwikkeling brengen en waar mogelijk actief werken aan een productieve koppeling tussen markt en wetenschap. Nieuw is dat niet. De universiteit heeft eerder beleid ontwikkeld om maatschappelijke, economische en financiële doelen te versterken. Een van die beleidsactiviteiten was: ‘LUID’, Leiden University Institutional Development, met sterke financiële beweegredenen. LUID Een van de belangrijke beweegredenen voor eerder innovatiebeleid van de Universiteit Leiden kwam voort uit de afnemende middelen in de eerste geldstroom en het relatief geringe aandeel van Leiden in de tweede en de derde geldstroom in 1995. Vooral daarom heeft de Universiteit Leiden in dat jaar de ‘Taakgroep Benutting Kennispotentieel’ ingericht. met wetenschap naar meerwaarde | 19 | Die taakgroep boog zich onder meer over sponsor- en fondsenwerving, alumnibeleid, internationale opleidingen, licenties en contracten, postacademisch onderwijs, de holdingstructuur en de ontwikkeling van bedrijvigheid. In 1996 is de taakgroep geïnstitutionaliseerd in Leiden University Institutional Development (LUID). Van alle onderdelen van LUID werd geëist dat ze op termijn minimaal zelfbekostigend zouden zijn, dat ze de faculteiten zouden versterken en dat ze zouden bijdragen aan het zelfverdienend vermogen van de universiteit. De voorziene structuur van LUID was die van een faciliterend organisatiebureau, met als perspectief dat de eenheden op den duur zouden verzelfstandigen onder de holdingstructuur. LUID heeft in haar korte periode van bestaan successen geboekt, zoals de totstandkoming van - en deelname in - de spin-off-bedrijven Archol B.V., Screentec, Heartcore en het Crisis OnderzoeksTeam (COT). Bepaalde taken van LUID werden overgedragen aan andere instanties, zoals aan het Leids Universiteits Fonds (LUF) en aan het Bureau Buitenland. Het niet-functionerende netwerk van ‘Business Development Liaison Officers’ (BDLO) werd opgeheven. Libertatis Ergo Holding (LEH), dat in het kader van LUID is opgericht en met succes aan de realisatie van spin-offs had bijgedragen, bleef bestaan. Decentraal zijn er ook uiteenlopende initiatieven gestart. Een voorbeeld is SOIL, het Spin-Off Initiatief Leiden. SOIL heeft met ingang van 1998 getracht vanuit het Leiden Institute of Advanced Computer Science (LIACS) ondernemerschap in de ICT-sector te ondersteunen. Er is op uitgebreide schaal aan ondernemingsplannen gewerkt, maar uiteindelijk is SOIL door tegenvallende prestaties gediscontinueerd. Het spreekt vanzelf dat het onderhavige innovatiebeleidsplan voortbouwt op de leercurven van LUID, SOIL en andere initiatieven. Uitgangspunt daarbij is om het goede te behouden en van fouten te leren. | 20 | innovatiebeleidsplan Libertatis Ergo Holding B.V. (LEH) Uit de taakgroep LUID is in 1996 de oprichting van LEH voortgekomen. Directe aanleiding was de aanbesteding van de Betuwelijn en de daarbij behorende omvangrijke archeologische werkzaamheden, waarvoor Archol B.V. is opgericht. LEH is een van de weinige initiatieven van LUID die succesvol gebleken is. Vanaf het begin is vastgehouden aan de voorwaarde van zelfbekostiging, die door de B.V.-vorm eenvoudig kon worden afgedwongen. LEH functioneert als zelfstandige rechtspersoon, op afstand van de universiteit, waaronder in aparte werkmaatschappijen contractactiviteiten voor derden en discovery-activiteiten uitgevoerd worden. LEH valt niet onder de regelgeving van de universiteit, zoals de universitaire CAO e.d. Alle aandelen LEH zijn in het bezit van de universiteit. De holding bevordert en ondersteunt het oprichten en inrichten van werkmaatschappijen, waarin op zelfstandige en transparante wijze de bedrijfsactiviteiten uitgeoefend worden. In de afgelopen zeven jaar heeft LEH vijftien spin-offs (mede)opgericht, waarvan er één naar de beurs is gegaan en er twee zijn verkocht. Gemiddeld is er over die periode A 0,3 mln per jaar winst gemaakt en is de netto vermogenswaarde gestegen van A 0,2 naar A 2,4 mln. De winsten worden grotendeels gebruikt door de werkmaatschappijen om hun eigen groei te financieren en kasgeld is dan ook een schaars artikel bij LEH. Hierdoor kan LEH maar zeer beperkt in geld investeren in nieuwe deelnemingen. LEH hoopt daar in de nabije toekomst met een zaaifonds verandering in te kunnen aanbrengen. Bron: drs. Ben Hiddinga, directeur LEH. Er is al veel bereikt De universiteit heeft sindsdien veel bereikt op het gebied van kennisoverdracht naar de samenleving, valorisatie en toename van onderzoeksbudget buiten de reguliere eerste geldstroom. De Haagse Campus is een goed voorbeeld van strategische positionering van onderwijs en opleiding om te voldoen aan de behoeften van gebruikers. De Stichting ‘Leiden - Life Meets Science’ (LLMS) is een recente strategische alliantie tussen belanghebbenden bij de ontwikkeling van een zinderend Leiden Bio Science Park. Daar hebben zich nu al veertig bedrijven gevestigd en zijn in de nabije toekomst, mede door LLMS, belangrijke kwantitatieve en kwalitatieve verbeteringen te verwachten [zie kader]. Libertatis Ergo Holding (LEH) heeft inmiddels zo’n vijftien spin-off-bedrijven en werkmaatschappijen opgericht, waarvan meer dan de helft is voortgekomen uit wetenschappelijk onderzoek. Bovendien heeft de universiteit samen met het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) enkele belangrijke zeer omvangrijke projecten buiten de eerste geldstroom weten binnen te halen, waaronder het Centre for Medical Systems Biology (CMSB) in het kader van financiering door het Regieorgaan Genomics, en Cyttron in het kader van het Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur (BSIK). De overtuiging bestaat dat Leiden nog succesvoller kan zijn en dat er, met de nodige stimulering en ondersteuning, meer bereikt kan worden op het gebied van valorisatie en onderzoeksfinanciering. Leiden - Life Meets Science Leiden Bio Science Park zich verenigd om hierin verandering te brengen. Partijen als de Vereniging van Ondernemingen en Instellingen in het Bio Science Park, Centocor B.V., de Kamer van Koophandel Rijnland, TNO, Museum Naturalis, het LUMC, HBO, ROC, de Provincie Zuid-Holland, de gemeente Leiden en de universiteit, hebben zich in 2004 in een convenant verbonden aan het actieprogramma ‘Leiden - Life Meets Science’. Het programma wil in tien jaar tijd de verdere groei van het Leidse life sciences-cluster bevorderen ten dienste van economische ontwikkeling en maatschappelijke meerwaarde. De interactie met gebruikers, publiek en stadsbewoners speelt hierbij een belangrijke rol. Onder het motto ‘Leiden - Life Meets Science’ werken sinds medio 2003 Leidse life sciences-ondernemingen, kennisinstellingen en de lokale en regionale overheid samen om kennisontwikkeling en -overdracht, innovatie en bedrijvigheid op het Leiden Bio Science Park te stimuleren. Leiden kent al sinds de jaren ‘80 een Science Park met een duidelijke focus op biomedische en life sciences-bedrijvigheid. Met een veertigtal ondernemingen huisvest Leiden momenteel ruim de helft van de gespecialiseerde life sciences-bedrijven in Nederland. Kennisinstellingen op het park bieden onderzoek en onderwijs aan, variërend van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek tot patiëntgericht onderzoek, en van onderzoekersopleidingen, tot opleidingen als laboratoriumassistent en instrumentenmaker. Bedrijven, kennisinstellingen en ondersteunende dienstverlening vormen tezamen een goed toegerust kenniscluster, waarin partijen elkaars activiteiten ondersteunen. Toch ontbrak het tot voor kort aan zichtbaarheid en duidelijke sturing van het Leidse cluster: op initiatief van de universiteit en de gemeente Leiden hebben de belangrijkste stakeholders van het In het actieprogramma hebben de partijen een zestal programmalijnen uitgezet: 1. kennisontwikkeling, nieuwe bedrijvigheid en start-ups; 2. onderwijs en arbeidsmarkt; 3. marketing en communicatie; 4. internationale allianties; 5. stedelijke ontwikkeling, infrastructuur en faciliteiten; en 6. strategieontwikkeling. Zo willen de partijen samen een impuls geven aan innovatie. Bron: dr. ir. Petra van den Berg. met wetenschap naar meerwaarde | 21 | Kwantitatieve maten voor het succes tot nu toe kunnen onder meer gezocht worden in kengetallen van de eerste, tweede en derde geldstroom. Tabel 2 geeft een overzicht van de gemiddelde eerste, tweede en derde geldstroom per faculteit, gemiddeld over de jaren 2001 - 2003, exclusief Leiden University School of Management (LUSM), de Faculteit der Kunsten en het LUMC. Centraal geadministreerde kennishandelgegevens bleken te summier om in de tabel te worden opgenomen. Uit Tabel 2 blijkt dat de afhankelijkheid van de eerste geldstroom per faculteit sterk verschilt. Gemiddeld over 2001 - 2003 haalt de faculteit W&N bijna een ratio van 30% (2e+3e)/(1e+2e+3e), en de laatste twee jaar is daarin bij W&N een sterke stijging te bespeuren: in 2003 heeft W&N zijn doelstelling om 40% van het totale onderzoeksbudget buiten de eerste geldstroom te realiseren bijna gehaald. W&N wil vooral het aandeel van de derde geldstroom nog verhogen. W&N kent daartoe een actief innovatiebeleid, ondermeer aangestuurd vanuit de ‘Knokploeg kennishandel’, bestaande uit de Decaan, de Instituutsmanagers en een voltijds ‘Liaison officer’. Van de overige faculteiten zijn op dit punt geen streefwaarden of gecoördineerde inspanningen bekend en is de laatste tijd geen sterke stijging in een van de componenten te bespeuren. Universiteiten binnen de League of European Research Universities (LERU), die aan de Universiteit Leiden ten voorbeeld kunnen worden gesteld, zoals de universiteiten van Oxford, Edinburgh, Cambridge, en Leuven, laten voor hun zelfverdienend vermogen percentages zien van boven de 50%. Tabel 2 is gebaseerd op gegevens uit de centrale universitaire administratie (SAP-gegevens) en geeft daarmee een ondergrens weer van de feitelijke inkomsten. Tabel 2. Overzicht van de 1e, 2e en 3e geldstroom (GS) in mln T per Faculteit, gemiddeld over 2001 - 2003 (Bron: SAP-gegevens universiteit). Faculteit 1e GS 2e GS 3e GS (2e+3e)/totaal (%) Wiskunde en Natuurwetenschappen 43.6 10.1 8.2 29 Sociale Wetenschappen 21.5 1.0 4.1 19 Rechtsgeleerdheid 17.2 0.5 2.4 14 Archeologie 2.5 0.2 0.1 10 Letteren 29.0 3.7 0.7 13 Godgeleerdheid 1.9 0.2 0 10 Wijsbegeerte 1.3 0 0 0 Totaal 117 15.7 15.5 - Het is nu menens Dat het de universiteit ernst is met innovatiebeleid bleek recent uit het strategisch plan ‘Kiezen voor talent’ van de Universiteit Leiden (2005). Het plan spreekt van inspiratie van wetenschappers door wetenschappelijke en maatschappelijke vraagstukken, de zoektocht naar speerpunten van onderzoek, benutting en valorisatie van kennis, het etaleren van de kennis en expertise die de universiteit heeft opgebouwd, de benodigde structuur voor ondersteuning van onderzoekers bij onderzoeksacquisitie en kennisexploitatie, en de inzet van fondsen. In feite biedt het concept strategisch plan de ambitieuze basis voor het onderhavige innovatiebeleidsplan. Universitaire netwerkstructuur en innovatieve speerpunten Dit innovatiebeleidsplan voorziet niet in de systematische selectie van onderzoeksthema’s met een grote kans op succesvolle wetenschappelijke en commerciële product/marktcombinaties. De universiteit maakt vanzelfsprekend wel thematische keuzen voor onderzoek, maar niet in het kader van dit innovatiebeleidsplan. De keuze van thema’s van | 22 | innovatiebeleidsplan onderzoekssamenwerking met derden volgt uit het succesvol aanknopen van strategische allianties met gebruikers en financiers. Deze strategie heeft een volgend karakter. Het primaat daarvoor ligt bij de onderzoekers. Naast het grote belang van het openhouden van de universitaire organisatie voor vrije wetenschapsbeoefening (mits van excellente kwaliteit) wijst de ervaring uit dat thematisering - fundamenteel of maatschappelijk - alleen werkt indien de thema’s bottom-up tot stand komen, en niet, bijvoorbeeld in dit innovatiebeleidsplan, top-down worden geparachuteerd. Zodra zich significante thema’s uitkristalliseren, is het raadzaam om het onderzoek rond deze thema’s voor langere tijd - maar niet onbeperkt - te focusseren. Daarbij kan het met het oog op innovatie veelal gaan om disciplineoverstijgende onderzoeksthema’s. Grensoverschrijdende combinaties van kennis en expertise leveren nu eenmaal de grootste kans op ontdekkingen en innovatie. Bij voldoende kritische massa kan extra structuur en ondersteuning aan de thema’s gegeven worden, bijvoorbeeld door het aanstellen van zakelijke managers. In de praktijk van grote onderzoeksconsortia en strategische allianties is dat gebruikelijk, zoals bij het CMSB. De zakelijk managers dragen dan de uitvoerende verantwoordelijkheid voor contacten met partners en gebruikers. Het Centre for Medical Systems Biology (CMSB) is een omvangrijk onderzoeksprogramma van A 16 mln subsidie van het Nationaal Regieorgaan Genomics, verdeeld over vijf jaar en zes onderzoeksinstellingen met als invalshoeken epidemiologie en systeembiologie. Deelnemers zijn de Universiteit Leiden, het LUMC, de Vrije Universiteit Amsterdam (VU), het VU Medisch Centrum en TNO Kwaliteit van Leven. Veel voorkomende ziekten zoals de ziekte van Alzheimer, cardiovasculaire aandoeningen, suikerziekte en reuma worden veroorzaakt door een complex van factoren, waarin leeftijd, geslacht, levensstijl en genetische aanleg een rol spelen. Bovendien lijken veel voorkomende ziekten vaak gekoppeld, zoals bij depressie en migraine, kiespijn en hart- en vaatziekten en een hoog cholesterol gehalte en Alzheimer. Dat veronderstelt dat er gemeenschappelijke biologische oorzaken aan ten grondslag liggen, die, als ze ontdekt worden, zicht bieden op geheel nieuwe manieren van diagnose, behandeling en preventie. Het CMSB heeft toegang tot een grote hoeveelheid epidemiologische gegevens die in de loop der jaren bijeen is gebracht. De combinatie van die statistische data met systeembiologische kennis van genexpressie, eiwitexpressie en metabolieten - in feite transcriptomics, proteomics en metabolomics tezamen - levert de mogelijkheid van herkenning van onderliggende patronen en ketens. Daarbij richt het CMSB zich op een breed palet van aandoeningen: Alzheimer, depressie, migraine, metabole aandoeningen, hart- en vaatziekten, trombose, artritis, kanker en inwendige ontstekingen. Centraal staat de identificatie van genen die betrokken zijn bij het ontstaan en de ontwikkeling van de ziekten, nieuwe diagnostische kenmerken, en onderliggende patronen. Het CMSB zal daarbij aanknopingspunten bieden voor de farmaceutische industrie, zowel voor nieuwe als bestaande preparaten, waardoor onder meer alternatief gebruik van bestaande geneesmiddelen binnen bereik komt. Bron: factsheet CMSB 26/01/2004. met wetenschap naar meerwaarde | 23 | Gespecialiseerde universiteiten kennen soms een structuur waarbij de disciplineoverschrijdende instituten en de faculteiten zodanig gelijkwaardig zijn dat van een matrix gesproken kan worden. In de Universiteit Twente bijvoorbeeld, nemen naast decanen (onderwijs) ook de directeuren van de instituten (onderzoek) deel aan de centrale besluitvorming over verdeling van onderzoeksbudgetten, waar de instituten voorstellen voor kunnen schrijven. Die voorstellen worden vervolgens gewogen door een optimaal geïnformeerde, onafhankelijke en externe wetenschappelijke raad, die zich buigt over de wetenschappelijke èn innovatieve aspecten van de voorstellen. Op deze wijze kan de universiteit een deel van zijn eigen strategie in innovatief onderzoek gemeenschappelijk bepalen. De Universiteit Leiden is te divers voor een matrixstructuur, en die diversiteit wil Leiden ook koesteren. Daarom is een netwerkstructuur beter, waarin de speerpunten van onderzoek worden belegd in netwerken van waaruit de aansluiting op innovatie plaats kan vinden. In de toekomst zou een systematiek overwogen kunnen worden waar interne netwerken kunnen meedingen naar centrale budgetten voor speerpuntonderzoek. | 24 | innovatiebeleidsplan Samenvatting Samenvattend kan worden gesteld dat de universiteit vanuit vier perspectieven een innovatiebeleidsplan wil opzetten: • Externe ontwikkelingen, zoals internationale onderzoekssamenwerking en concurrentie • Directe kennisoverdracht naar de samenleving • Versterken van de nationale economische concurrentiepositie • Afnemende onderzoeksbudgetten Deze perspectieven zijn niet nieuw, maar ze gelden nu nog sterker dan tevoren. Daardoor is een gevoel van urgentie ontstaan. Eerder beleid van de universiteit is ten dele succesvol geweest, maar er waren ook missers. Het nieuwe innovatiebeleidsplan moet daar rekening mee houden. Het is nu menens, en er is behoefte aan duidelijke afspraken rond de doelen van het innovatiebeleid, wie daarbij welke verantwoordelijkheid heeft, en hoe die verantwoordelijkheden in de organisatie worden belegd. 3 Het innovatiebeleidsplan 3.1 Missie, strategie en uitvoering Inleiding Het innovatiebeleidsplan beschrijft de organisatie en werkwijze die de Universiteit Leiden nodig en mogelijk acht om professioneel te gaan werken aan kennisbenutting en waardetoevoeging door nieuwe kennis in producten, processen en diensten van de relaties en klanten van de universiteit. Organisatie op zichzelf is niet voldoende. Kennisbenutting en waardetoevoeging kunnen alleen worden bereikt door mensen. Organisatie is nodig om mensen daarbij ruimte, motivatie en ondersteuning te bieden. Het innovatiebeleidsplan geeft niet aan welke strategische, wetenschappelijk-inhoudelijke keuzen de universiteit zou kunnen maken. Strategische keuzen worden door de universiteit wel gemaakt, maar niet in dit innovatiebeleidsplan. Missie De Universiteit Leiden wil stevig inzetten op kennisbenutting. Uitgangspunten daarbij zijn: • Directe kennisoverdracht naar de samenleving ambitieus oppakken als maatschappelijke taak • Bijdragen aan innovatieve bedrijvigheid intensiveren met het oog op de Nederlandse economie • Aansluiting versterken op de markt van kennis, kunde, vraagsturing en financiering De maatschappelijke, economische, en financiële aspecten van kennisbenutting vormen samen de driehoek waarop het universitaire innovatiebeleid is gericht (Figuur 3). Onderzoek en onderwijs moeten daarbij waardevrij, onafhankelijk en internationaal toonaangevend blijven. De universiteit wil de inzet op de driehoek van kennisbenutting evenwichtig verdelen, afhankelijk van wetenschappelijke disciplines. Een onevenwichtige nadruk op een van de hoekpunten, met name het financiële hoekpunt, kan contraproductief werken. Het innovatiebeleidsplan is geïnspireerd door Leidse ambities, door vele gesprekken met relevante personen binnen en buiten de universiteit en door ervaringen van excellente universiteiten in de LERU. Het sluit bovendien aan op een rijke Leidse historie en op de huidige situatie en context. Er is in Leiden al veel op het gebied van innovatie bereikt. De meeste activiteiten spelen daarbij rond de life sciences, maar de geschiedenis laat ook een brede variatie van veel andere disciplines zien die tot valorisatie komen. Dat zal in de toekomst ook zo zijn. Daarom beschrijft het plan een flexibele netwerkorganisatie die zich gaandeweg ontwikkelt, afhankelijk van de kwaliteit van de dienstverlening door de mensen van de organisatie zelf. De kracht van het plan staat of valt met de uitvoering. Figuur 3. Schematische weergave van de drie doelen van de universitaire kennisbenutting. met wetenschap naar meerwaarde | 25 | Het maatschappelijke doel is om meer, en meer intensieve relaties met de samenleving aan te knopen. Het belangrijkste middel daartoe is dat Leidse wetenschappers zich manifesteren in uiteenlopende maatschappelijke fora. Dit is een kwalitatief doel en als zodanig niet eenduidig meetbaar. Het economische doel is dat wetenschappers en ondernemers in innovatieve netwerken, strategische allianties, onderzoeksconsortia en andere professionele samenwerkingsvormen intensief en zakelijk kennis uitwisselen om samen wetenschappelijke en commerciële product/markt-combinaties te vinden. Dit is zowel een kwalitatief als een kwantitatief meetbaar doel. De universiteit streeft naar toename van de inkomsten. Dit financiële doel, dat sterk verbonden is met de economische en maatschappelijke doelen, is kwantitatief en goed meetbaar. Benutting van wetenschappelijke kennis vraagt om strategische allianties en zakelijke afspraken met gebruikers in innovatieve netwerken. Het LUMC, de strategische alliantie LLMS en de Haagse Campus voor (post)academische opleidingen van professionals zijn daar drie goede voorbeelden van. Ze laten zien dat excellente wetenschap en doelgerichte benutting uitstekend kunnen samengaan. Dat is goed voor de gebruikers en het is goed voor de wetenschap. Met inzetten op kennisbenutting wil de universiteit dan ook niet alleen de samenleving, maar ook zichzelf versterken. Strategie In de strategienota ‘Kiezen voor talent’ (2005) van de Universiteit Leiden, is een samenhangende visie op onderzoek, onderwijs, benutting en organisatie krachtig onder woorden gebracht. Tabel 3 geeft een samenvatting van enkele relevante invalshoeken van ‘Kiezen voor talent’. De strategische visie biedt het fundament voor het onderhavige, integrale innovatiebeleidsplan, dat het raamwerk biedt waarbinnen de universiteit op professionele wijze haar missie kan uitvoeren. | 26 | innovatiebeleidsplan Tabel 3. Enkele relevante invalshoeken uit ‘Kiezen voor talent’ (2005). Inspiratie Leidse wetenschappers willen zich laten inspireren vanuit hun visie op wetenschappelijke en maatschappelijke vraagstukken [...], en willen dit vertalen in hun eigen fundamentele onderzoeksvraagstellingen. Speerpunten De universiteit zoekt naar synergie in interdisciplinaire thema’s en onderzoeksspeerpunten, als kristallisatiepunt voor excellente expertise, en om selectief kracht bij te zetten op fronten van wetenschappelijke en maatschappelijke uitdagingen voor de toekomst. Benutting en valorisatie Innovatie is het benutten van kennis voor de toekomst, niet alleen voor de economie, maar ook voor cultuur en welzijn. De universiteit stimuleert kennisbenutting, kennisoverdracht naar de samenleving en naar marktpartijen, en nieuwe kennisintensieve bedrijvigheid. Communicatie De wetenschappelijke prestaties moeten in de samenleving zichtbaar gemaakt worden door professionele kennisverspreiding en deelname van onderzoekers aan maatschappelijke fora. Facilitaire structuur Hiertoe wordt de infrastructuur ter ondersteuning van onderzoekers op het gebied van kennisbescherming, kennisexploitatie en onderzoeksacquisitie versterkt en geprofessionaliseerd. Bekostiging Bekostiging uit de eerste geldstroom en uit noodzakelijke aanvullende fondsen moet aansluiten op de gekozen beleidsstrategie en worden ingezet in lijn met de bestuurscyclus beleid-planning-verantwoording-evaluatie-terugkoppeling. Het innovatiebeleidsplan neemt de gehele universiteit als uitgangspunt en dus niet uitsluitend exacte wetenschappen, en stimuleert professionele connecties met de buitenwereld. De universiteit wil haar relaties met de buitenwereld intensiveren en consolideren. Daarvoor zijn open, innovatieve publiekprivate netwerken nodig waarin de gehele universiteit participeert en waarin onder meer de speerpunten voor onderzoek worden gezocht en onderbouwd. Het buzz word daarbij is ‘open innovatie’. ‘Open innovatie’ geeft aan dat behalve universiteiten, ook bedrijven in toenemende mate openstaan voor participatie in zulke netwerken (Tabel 4). Dat biedt een grijpbare buitenkans voor samenwerking tussen universiteiten en bedrijven. Bovendien is het zaak de universitaire kennis goed en voor een breed publiek te etaleren. Dat gaat beduidend verder dan een website of een octrooi en het betekent intensieve participatie van wetenschappers in de samenleving. Tabel 4. Verschillen in bedrijfsvisie bij gesloten en open innovatie (Uit ‘Vitalisering van de kenniseconomie, Innovatieplatform, november 2004) (IE = Intellectuele Eigendom, R&D = Research and Development) Gesloten Innovatie Open Innovatie. De slimme mensen op ons terrein werken voor ons Niet alle slimme mensen werken voor ons, we moeten manieren vinden om deze mensen af te tappen Om van R&D te kunnen profiteren moeten we zelf ontdekken, ontwikkelen en produceren R&D van anderen kan significante toegevoegde waarde opleveren. Eigen R&D is nodig om een deel van deze waarde toe te kunnen eigenen Als we het zelf ontdekken, zullen we de eerste op de markt zijn Onderzoek hoeft niet van ons te zijn om ervan te kunnen profiteren Wie het eerste een innovatie Een goed business model is commercialiseert is de winnaar belangrijker dan als eerste op de markt zijn Wie de meeste en beste ideeën Als we het beste gebruik heeft wint maken van interne en externe ideeën dan zullen we winnen We moeten ons IE beschermen zodat andere bedrijven geen gebruik kunnen maken van onze ideeën We moeten profiteren van het gebruik van ons IE en we moeten IE van anderen gebruiken als dat past binnen ons business model met wetenschap naar meerwaarde | 27 | Het innovatiebeleidsplan beschrijft een langetermijnvisie en de acties die op korte termijn nodig en mogelijk zijn om Leidse wetenschappers te inspireren en zakelijke overeenkomsten tussen financiers, gebruikers en wetenschappers te verbeteren en te stimuleren. Alle kennis kan in principe benut worden, alfa, bèta èn gamma, en niet alleen voor economische doeleinden. Veel Leidse universitaire kennis en competentie ziet op culturele aspecten van de samenleving. Het belang daarvan is niet minder dan het economische belang, onder meer omdat het een fundamentele en onmisbare en bijdrage levert aan het discours over ons type samenleving. Dat is geen lippendienst aan sociale wetenschappen, rechtsgeleerdheid, godgeleerdheid, wijsbegeerte, archeologie of taal- & letterkunde, maar een feit dat rust op positieve externe en interne ervaringen. Dat kan ook met vele niet-technologische Leidse voorbeelden worden geïllustreerd, waaronder ‘Archeologisch Onderzoek Leiden’ (Archol) en het Centrum voor Wetenschaps- en Technologiestudies (CWTS) [zie kaders]. Archeologisch Onderzoek Leiden B.V. (Archol) is in 1997 opgericht door, en gehuisvest in, de Faculteit der Archeologie van de Universiteit Leiden. Archol is een 100% deelneming van LEH. De directe aanleidingen voor de oprichting waren de aanleg van de Betuwelijn en de totstandkoming van het Verdrag van Malta. Sinds dat verdrag heeft archeologisch onderzoek een vaste plaats verworven in planologisch beleid. zoekers in te huren. Dit betekent in de praktijk: • inzet van periodespecialisten: van steentijd tot en met de Romeinse Tijd • deskundigheid op het terrein van geologie, fysische geografie en automatisering • de beschikking over een paleobotanisch laboratorium voor onderzoek van botanische resten als pollen, zaden en hout • de beschikking over een lithisch laboratorium voor onderzoek van gebruikssporen en residu op werktuigen van verschillende steensoorten, been en schelp • de beschikking over een keramisch laboratorium voor technologisch onderzoek van aardewerk • de beschikking over een archeozoölogisch laboratorium voor onderzoek van faunaresten • praktijkervaring voor een toenemend aantal studenten In opdracht van de Projectorganisatie Betuweroute begon Archol met twee belangrijke opgravingen. Dat heeft geresulteerd in twee omvangrijke boeken over het leven van de bewoners van de rivierduinen aan het einde van de middensteentijd (5300 v. Chr.) en het begin van de nieuwe steentijd (4700 v. Chr.). Sinds de afronding van deze grote projecten verricht Archol op projectbasis een breed spectrum aan archeologische verkenningen en opgravingen in onder andere Noord-Brabant, Limburg en Noord-Holland. Opdrachtgevers zijn gemeenten, provinciale overheden, de rijksoverheid en bedrijven. Bij al haar projecten werkt Archol nauw samen met de Faculteit Archeologie van de Universiteit Leiden. Dit biedt opdrachtgevers de kans om de expertise van ervaren onder- | 28 | innovatiebeleidsplan Het innovatiebeleidsplan voorziet in een flexibele netwerkorganisatie en groeimogelijkheden om voortdurend aan te kunnen sluiten op ontwikkelingen in wetenschap en markt. Het plan maakt duidelijk wie wat waarom doet, wat niet wordt gedaan, en hoe dat wordt georganiseerd. Daarbij blijven de lijnen tussen publiek en privaat helder en is niet zozeer een geheel andere wijze van opereren nodig, als wel een hoger ambitieniveau, motivatie en extra ondersteuning. Het plan beoogt tevens insluipende bureaucratie te weren. Bij Archol zijn op dit ogenblik achttien mensen werkzaam. In 2003 bedroeg de omzet bijna A 2 mln, en in 2004 A 1,6 mln. Bron: www.archol.nl en directieverslag LEH Uitvoering Centraal in de uitvoering van het plan staat de doelgerichte koppeling tussen wetenschap en gebruikers. Missie en strategie kunnen worden gefaciliteerd door gecoördineerde werkzaamheden van een speciale organisatie die decentrale en centrale diensten aan onderzoekers verleent en zakelijke afspraken met gebruikers maakt, in samenhang met intensievere activiteiten van de bestaande holding (LEH) en met de activiteiten van de samenwerkende bedrijfsverzamelgebouwen en andere publieke en private partijen. Daarbij is flankerend beleid nodig op het gebied van afstemming met onder andere het LUMC, van intellectuele eigendom en van valorisatieactiviteiten, screening, scouting, coaching, opleiding, onderwijs, motivatie, communicatie en outreach. Het Centrum voor Wetenschaps- en Technologiestudies (CWTS) is een universitair instituut waaruit sinds 2002 een bedrijf, CWTS B.V., is voortgekomen. De missie van het CWTS is het verrichten van onderzoek naar de ontwikkeling van wetenschap en technologie, waarbij dit onderzoek moet leiden tot toepasbare informatieproducten (indicatoren, kaarten). Daarbij staat het gebruik van kwantitatieve methoden en technieken voorop. Het onderzoek en primaire ontwikkelingswerk (“R&D”) vindt plaats in het universitaire instituut. CWTS B.V. is opgericht voor de meer concrete ontwikkeling van producten en diensten en het op de markt brengen daarvan. van wetenschaps- en technologiegebieden, met name de mapping van wetenschappelijk onderzoek gericht op sociaal-economische problemen, en de combinatie van deze mapping met prestatie-indicatoren. Het innovatieve element van CWTS is de ‘transformatie’ van gegevens in een zeer grote wereldwijde databank (Citation Index, CI) die primair een information retrieval-karakter heeft, naar een datasysteem dat geschikt is voor evaluatie en meting van wetenschappelijke ontwikkelingen en prestaties. Daarbij wordt het CWTS-datasysteem, met de (door CWTS veelal aanzienlijk verbeterde) CI-data als ‘harde kern’ met verdere gegevens uitgebreid. De innovatie bestaat dus uit het toevoegen van een substantiële meerwaarde aan een bestand product. Het CWTS-onderzoek, en de daarvan afgeleide producten en diensten betreft in hoofdlijnen het ontwerpen en toepassen van kwantitatieve indicatoren betreffende belangrijke aspecten van wetenschap en technologie en de wisselwerking tussen de twee kennisdomeinen. Dit houdt in dat het CWTS een grote expertise heeft opgebouwd op het gebied van de ontwikkeling van informatiesystemen over wetenschap en technologie. Een bijzondere innovatie is het in kaart brengen Het CWTS heeft een bescheiden eerste geldstroom omvang (ca. 15% van het budget). Het grootste deel van het budget bestaat uit verworven middelen: tweede geldstroom (NWO) en externe financiering (o.a. van de overheid, het bedrijfsleven, de EC en buitenlandse wetenschappelijke organisaties). Het CWTS omvat vijftien medewerkers, waarvan een achttal onderzoekers. De medewerkers hebben een verschillende disciplinaire achtergrond. Het interdisciplinaire karakter wordt door deze verschillende achtergronden geaccentueerd. CWTS werkt in verscheidene projecten nauw samen met buitenlandse universitaire instituten, wetenschappelijke organisaties en bedrijven. Bron: prof. dr. Ton van Raan, CWTS met wetenschap naar meerwaarde | 29 | 3.2 Leiden University Research and Innovation Services Allereerst is op korte termijn een speciale organisatie nodig waarbinnen de benodigde facilitaire structuur wordt geboden en gecoördineerd. Vooral om de economische en financiële doelstellingen te helpen realiseren, want daar is de behoefte aan ondersteuning het grootst. Deze organisatie heeft als naam ‘Leiden University Research and Innovation Services’ (LURIS). In LURIS wordt de professionaliteit en expertise ingebracht en ontwikkeld die nodig is om onderzoekers in hun ambities te ondersteunen. Daarbij gaat het in de eerste plaats om additionele bedrijfsmatige juridische kennis voor zakelijke overeenkomsten, om expertise op het gebied van Europese contracten en om het ontwikkelen van bedrijvigheid met universitaire vindingen. Zakelijke overeenkomsten zijn nodig in het licht van wettelijke aansprakelijkheid en voor het realiseren van marktconforme afspraken. Juist deze specifieke kennis en ervaring ontbreken veelal bij onderzoekers. LURIS is een intern sterk vertakte universitaire organisatie met een nieuwe, in aanvang kleine centrale component van maximaal vijf fulltime equivalents (fte), waaronder een directeur/coördinator, een bedrijfsjurist, een research manager, en licensing executive, plus extra budget, onder meer voor ondersteuning en het inschakelen van externe ad hoc experts en voor octrooikosten. De meeste medewerkers van LURIS zijn decentraal gestationeerd en aangesteld, afhankelijk van de behoeften en mogelijkheden van de betreffende disciplines en groepen. Daarbij gaat het in aanvang vooral om professionals die nu al bij de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen de genoemde ondersteuning als (deel)taak hebben. Maar uit de integraliteit van het innovatiebeleidsplan volgt dat bij alle faculteiten en relevante groepen zulke decentrale medewerkers op termijn nodig zijn. Daarbij is het mogelijk dat een medewerker voor meerdere faculteiten of groepen optreedt. | 30 | innovatiebeleidsplan LURIS richt zich op dienstverlening bij: • Onderzoekscontracten, primair binnen de derde geldstroom en secundair bij Europese onderzoeksprojecten, en bij de tweede geldstroom indien daar gebruikers bij betrokken zijn. Doel is om meer en betere onderzoekscontracten te helpen afsluiten door procesondersteuning tot en met de contractering. • Consultancy. Onder consultancy wordt verstaan dat academici en technici op verzoek van gebruikers hun persoonlijke professionele expertise zakelijk kunnen inbrengen. Doel is om onderzoekers professioneel te ondersteunen bij het realiseren van consultancycontracten. • Kennisexploitatie en kennisbescherming. Het doel is hierbij om het traject te helpen professionaliseren ter bevordering van bedrijvigheid, gemeten in kennisbescherming, overeenkomsten met derden, spin-offs en inkomsten uit kennishandel. • Coördinatie, informatie en alle kennismanagement die nodig is voor het uitvoeren van deze taken. Dienstverlening LURIS werkt binnen de universiteit intensief samen met leden van de wetenschappelijke staf en hun ondersteuning, op termijn in alle relevante faculteiten en groepen. Op elke faculteit en in elke relevante groep is in principe een ambitieus lid van de wetenschappelijke staf nodig voor intensieve liaison met LURIS. LURIS focusseert niet uitsluitend op bètamedische wetenschap. Alle wetenschappers hebben in theorie een valorisatieverantwoordelijkheid. In de praktijk kan niet iedereen die verantwoordelijkheid invullen. Dit moet in de praktijk blijken en onderkend worden. In de interne contacten heeft LURIS een sterk dienstverlenende instelling die hier flexibel mee omgaat. De toegevoegde waarde van de dienstverlening door LURIS vormt het doorslaggevende - en misschien wel het enige - bestaansrecht. Bij de totstandkoming van zakelijke overeenkomsten is snelheid cruciaal. LURIS wil voor al haar klanten nastreven, intern en extern, dat contractbehandeling binnen enkele werkdagen plaatsvindt. Wetenschappers willen snel kunnen publiceren, en gebruikers willen snel zaken doen. Onderzoekscontracten In de externe contacten van LURIS komt het front-officekarakter tot uiting. LURIS is betrokken bij de totstandkoming van contracten voor onderzoek, voor consultancy, voor kennisbescherming en voor kennisexploitatie, en doet dat snel en zakelijk. Gebruikers hebben er grote behoefte aan overeenkomsten te kunnen realiseren met behulp van een professionele partij. LURIS biedt die professionaliteit. Aan externe gebruikers in rekening te brengen tarieven en condities voor de verhandeling van kennis worden door LURIS in overleg met partijen vastgesteld. Bedrijven willen zaken doen met een front-office Een van de redenen dat het valorisatiebeleid van universiteiten onvoldoende uit de verf komt is dat bedrijven de ingang naar de universiteit niet kunnen vinden. Het is onduidelijk waar en met wie men nu precies zaken kan doen. Die vraag is terecht, omdat de praktijk uitwijst dat de aanpak vanuit de periferie een versnipperd beeld laat zien. Een front-office, in de vorm van LURIS, kan aan die vraag tegemoet komen. De frontoffice-functie geldt ten aanzien van contracten met gebruikers en financiers. De onderzoekers in faculteiten en instituten zijn dan het back-office, omdat daar de feitelijke wetenschappelijke werkzaamheden gebeuren. LURIS is een front-office, maar ook een back-office Maar LURIS is juist ook een dienstverlenende instantie aan de onderzoekers en hun werkgemeenschappen. En het zijn de onderzoekers die het initiatief nemen en zich als materiedeskundigen manifesteren in de maatschappij. Dan draaien de rollen om: LURIS is back-office, en de onderzoekers zijn het front-office. En als de contracten eenmaal getekend zijn, dan doen de onderzoekers wetenschappelijk inhoudelijke zaken met de gebruikers, niet LURIS. Dit omklappen van de rol van LURIS is typerend voor de intermediaire functie. In feite trekken LURIS, de onderzoekers en hun managers gelijk op vanuit ieders eigen competentie, om gezamenlijk het doel van meer en betere onderzoekscontracten en kennisexploitatie te bereiken. De diensten van LURIS worden intern aanvankelijk niet doorberekend. LURIS tracht vooral de totstandkoming van strategische onderzoeksallianties met gebruikers te bevorderen, dat wil zeggen: meerjarige overeenkomsten tussen de universiteit, andere kennisinstellingen en gebruikers. Dat komt omdat ervaring uitwijst dat juist zulke allianties de grootste kans op utilisatie bieden. De zogenaamde ‘Technology Platforms’ die de Europese Commissie stimuleert zijn een recent voorbeeld van beleid dat daar op programmaniveau op aansluit. In eigen land vormen de gebruikerscommissies van de Stichting Technische Wetenschappen (Technologiestichting STW) een praktijk die het nastreven op projectniveau waard is. Hierbij geldt dat LURIS zich niet bezig houdt met aspecten die de onderzoekers zelf (beter) kunnen behartigen, zoals wetenschappelijk-inhoudelijke aspecten. LURIS zal zich moeten beperken om te voorkomen dat het een brievenbus wordt voor alle innovatiepost. LURIS zal zich moeten richten op de beste kansen om te werken aan maatschappelijke, economische en financiële doelen. Het financiële doel is dat de inkomsten voor onderzoek zullen stijgen, met name de inkomsten buiten de eerste geldstroom, zodat het aandeel daarvan in de totale financiering voor elke faculteit en groep toeneemt tot een per faculteit en groep te stellen streefwaarde. Toename van de tweede geldstroom is ook van belang in verband met de zogenaamde smart mix financiering die ophanden is vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en het Ministerie van Economische Zaken. met wetenschap naar meerwaarde | 31 | De Klankbordgroep: Zorg dat je focus aanbrengt in wat je wel doet en wat je niet doet. Je kunt geen brievenbus worden voor alles wat maar enigszins met innovatie te maken heeft. De EU-technologieplatforms bijvoorbeeld, daar kan LURIS beter ver van weg blijven. Definieer sleutelfactoren voor succes en mijlpalen, en richt je daar op. Richt het plan niet in als een proces, maar als een project, zodat je het gevaar vermijdt in details te verzanden. Er zullen keuzen gemaakt moeten worden. Zo kun je wellicht niet alle faculteiten bedienen. Een specifieke aanpak werkt beter dan een generieke. LURIS en zijn partners moeten een portefeuille van activiteiten beheren, die in combinatie de gestelde doelen helpen realiseren. Die combinatie is de motor, maar er is focus nodig op activiteiten en doelen. Consultancy Voor innovatieve publiek-private netwerken en transparante aansluiting van wetenschap en markt op elkaar, waar mogelijk, is intensieve participatie van wetenschappers nodig. Een zakelijke vorm van participatie is consultancy. Daarbij gaat het in hoofdzaak om wetenschappelijke en technologische adviezen van academici en technici waarbij wel hun persoonlijke kennis en expertise, maar geen universitaire infrastructuur nodig is. De universiteit wil consultancy bevorderen omdat het bijdraagt aan kennisbenutting. Daarom wil de universiteit de transparantie op dit punt ook opvoeren. Via louter een verplichte registratie werkt dat vanzelfsprekend niet, zoals nu ook uit de praktijk van de bestaande ‘regeling nevenwerkzaamheden’ blijkt, maar die regeling vormt wel een goede basis voor een verdere professionalisering van ondersteuning bij consultancy. | 32 | innovatiebeleidsplan De Klankbordgroep: Consultancy kan omvangrijk zijn en vraagt om professionalisering. De universiteit moet de belangrijke kansen voor consultancy benutten en beschrijven wat consultancy precies is. Met consultancy worden persoonlijke activiteiten bedoeld, niet activiteiten waarbij infrastructuur of ander kapitaal van de universiteit wordt ingezet. En het moet specifiek betrekking hebben op wetenschap, geen concurrentie met consultancybureaus. Net zoals een academisch ziekenhuis er is voor bijzondere gezondheidsproblemen, zo is de universitaire consultant er voor bijzondere wetenschappelijke uitdagingen. Consultancyactiviteiten moeten helder worden gepositioneerd ten opzicht van de markt/overheid-discussie. Hulp door LURIS is bedoeld om consultancy te stimuleren, zichtbaar te maken en te professionaliseren, zowel met betrekking tot tarieven als aansprakelijkheid. Richtlijnen zijn nodig, want men weet vaak de scheidslijn niet te trekken tussen consultancy en contractonderzoek. Betrokken wetenschappers kunnen tijd en capaciteit aan consultancy besteden, voor uiteenlopende klanten, in overeenstemming met de bestaande regeling nevenwerkzaamheden. LURIS kan helpen om contracten voor consultancy zakelijk op te stellen en te beheren. Zakelijk omgaan met aansprakelijkheid en tarieven zijn twee belangrijke elementen die LURIS daarbij kan verzorgen. Op dit ogenblik bestaat er geen overzicht van universitaire consultancy. Dit moet er wel komen ondat die activiteit, mits professioneel uitgevoerd, uitstekend past in de universitaire innovatiedoelstellingen. Het streven is om op basis van feitelijke bijdragen van LURIS binnen drie jaar een helder en volledig beeld te kunnen schetsen van de consultancyactiviteiten die medewerkers van de universiteit verrichten. De Klankbordgroep: Naleven van intellectuele eigendom afspraken is van groot belang. De universiteit is vanzelfsprekend juridisch eigenaar van de intellectuele eigendom, en intellectuele eigendom beslissingen zijn dus formeel centrale beslissingen, maar het gaat er om wat dat nu precies in de praktijk betekent. Het gaat om ‘intellectuele eigendom-awareness’, zowel in universiteiten als in bedrijven. Voordat je het weet, hebben gebruikers of concurrenten in de gaten waar je mee bezig bent. Door middel van best practices, onderwijs en ervaring zal de juiste omgang met intellectuele eigendom als proces moeten beklijven. Maar een te strikte oriëntatie op intellectuele eigendom kan contraproductief zijn. Als de universiteit zijn eigenaarschap te nadrukkelijk claimt, roep je ontwijkend gedrag op, ook van potentiële spin-offs. LURIS moet in dit verband soepel omgaan met haar mandaat en vooral bedrijvigheid stimuleren. Met een goed business model en slechte intellectuele eigendom kun je beter zaken doen dan met goede intellectuele eigendom en een slecht business model. van inspanningen om spin-offs te realiseren. Daar moet snel verandering in komen. Elk jaar zal LURIS en compleet overzicht moeten kunnen geven van de activiteiten op het gebied van screening, scouting, kennisbescherming en kennisexploitatie. Voor het aantal octrooien en kennishandelcontracten met derden is een stijgende lijn geboden, en een verdubbeling over de eerste drie jaar ten opzichte van de nulmeting bij aanvang van de werkzaamheden van LURIS lijkt mogelijk. Kennisexploitatie en kennisbescherming LURIS bevordert exploitatie van universitaire kennis en vindingen door gebruikers. Dat doet LURIS door relevante kennis en vindingen te identificeren (screening), de connectie te leggen met gebruikers (scouting), en marktconforme afspraken met hen te maken. Dat kan met bestaande bedrijven en instellingen, maar ook met spin-offs. Bedrijven en andere gebruikers kunnen alleen innoveren met wetenschappelijke kennis en vindingen als die ondubbelzinnig zijn gedefinieerd en als de eigendomsrechten duidelijk zijn vastgesteld. Daarom legt LURIS zich ook toe op professionele kennisbescherming. Dat mag vanzelfsprekend de wetenschappelijke kernactiviteiten, onderzoek en onderwijs, niet hinderen. LURIS moet snel handelen, opdat wetenschappers snel kunnen publiceren, en de universiteit moet bij kennishandel te allen tijde een licentie behouden voor onderzoek en onderwijs. Op dit ogenblik bestaat er geen goed overzicht van activiteiten op het gebied van universitaire kennisexploitatie en kennisbescherming, en staat die vorm van bedrijfsontwikkeling (business development) in de schaduw Geen ‘one size fits all’ LURIS onderhandelt met bestaande bedrijven en instellingen en, via LEH, met spin-offs, over kennisexploitatie en houdt daarbij rekening met bestaande relevante afspraken. Er is geen beperking ten aanzien van de bedrijven waarmee onderhandeld kan worden. Internationaal opererende bedrijven uit de maakindustrie of intermediaires, zoals venture capitalists, kunnen evengoed klanten zijn als het nationale en lokale innovatieve MKB. Ten opzichte van andere ontwikkelde landen heeft Nederland vooral op het punt van relaties met het MKB een grote achterstand. Er is een inhaalslag nodig, en dat vereist gedetailleerd maatwerk dat door LURIS geleverd wordt. Er zijn geen standaardcontracten en geen langjarige, exclusieve overeenkomstenovereenkomsten voor het commercialiseren van intellectuele eigendom. Wel zijn er standaard benaderingen. Succesvolle voorbeeldcontracten, ook van anderen2, kunnen daarbij een nuttige rol spelen, maar elke onderhandeling staat op zichzelf. Uitgangspunt is het bereiken van marktconform onderhandelingsresultaat, rekening houdend met nationaal en Europees beleid betreffende mededinging en staatssteun. Coördinatie, informatie en kennismanagement LURIS is een lerende netwerkorganisatie. Binnen het netwerk worden de activiteiten gecoördineerd, onder meer door intensieve interne en externe kennisuitwisseling. Kennismanagement is doorslaggevend voor succes. Dat geldt niet alleen voor het consolideren van leercurven, maar ook voor het beheren en bewaken van contracten en processen. LURIS streeft naar een transparante, goed gecoördineerde portefeuille van activiteiten en een helder jaarverslag. 2VSNU en VNO-NCW ontwikkelen thans een toolbox van kennishandelcontracten. met wetenschap naar meerwaarde | 33 | 3.3 Realisatie en ondersteuning van spin-offs Libertatis Ergo Holding In het geval van spin-offs of start-ups die respectievelijk met of zonder inbreng van intellectuele eigendom van de universiteit aan de slag willen, werkt LURIS met Libertatis Ergo Holding (LEH) als zijn instrument om de nieuwe bedrijvigheid te realiseren en te ondersteunen. LEH bestaat sinds 1996 en heeft tot op heden gemiddeld twee tot drie spin-offs per jaar opgericht. Een verdubbeling van de resultaten van LEH over een periode van drie jaar lijkt haalbaar, mits de benodigde investeringen worden gedaan, vooral in zaaikapitaal en managementondersteuning van spin-offs. Investeringen van de universiteit in spin-offs kunnen bestaan uit het ter beschikking stellen van intellectuele eigendom, laboratorium- en kantoorruimte, apparatuur, mensen en dergelijke. Beperkte investeringen in startkapitaal en eerste financiering zijn ook mogelijk door LEH. Voorts geeft LEH managementondersteuning aan spin-offs. Als tegenprestatie neemt LEH deel in het aandelenkapitaal van de spin-off. De statuten van LEH hoeven wat dit betreft vooralsnog niet te wijzigen. Maar LEH zal, om de beoogde verdubbeling te behalen, zijn ondersteuning aan spin-offs moeten vergroten, vooral op het gebied van management en financiering. Daartoe zal LEH een of meer zogenaamde zaaikapitaalfondsen oprichten in samenwerking met de universiteit, private partners en de overheid. Technopartner is een specifiek subsidie-instrument dat daarvoor mede benut kan worden, maar het initiatief ligt in eerste instantie bij de universiteit zelf, en er zullen partners gevonden moeten worden om gezamenlijk een of meer zogenaamde SBIC’s (Small Business Investment Companies) te vormen. LURIS/LEH zal een meer pro-actieve rol spelen bij de totstandkoming van spin-offs, met name bij screening en scouting, het zoeken naar passende product/markt-combinaties en het inschatten van overlevingskansen van spin-offs. LEH maakt zakelijke afspraken met spin-offs. Ook een verdere | 34 | innovatiebeleidsplan intensivering van de samenwerking met bedrijfsverzamelgebouwen is geboden, omdat binnen bedrijfsverzamelgebouwen een belangrijk deel van de benodigde ondersteuning kan worden gerealiseerd. De taakverdeling tussen LURIS en LEH, met andere woorden, is zodanig dat LURIS vooral zaken doet met bestaande bedrijven, en LEH met nieuwe. Door een personele unie tussen de directeur/coördinator van LURIS en de directeur LEH wordt een zo transparant mogelijke organisatie bereikt. LEH legt transparant verantwoording af aan het College van Bestuur en aan de betrokken faculteit, instituut, onderzoeksgroep en werkmaatschappij. De universiteit is 100% aandeelhouder van LEH en de kosten van LEH worden geheel gedekt uit haar eigen bedrijfsvoering. Over uitkering van dividend door LEH en haar werkmaatschappijen wordt besloten door de diverse Raden van Commissarissen. De uitgangspunten van LEH zijn solide en er is geen aanleiding voor een principiële koerswijziging. LEH is er om spin-offs en werkmaatschappijen op te richten en om deze te begeleiden. Met een minimale bezetting blijven de kosten laag, terwijl toch het aantal opgerichte werkmaatschappijen en spin-offs niet lager is dan dat van andere, vergelijkbare universiteiten. Dat wil overigens niet zeggen dat er geen ruimte is voor groei, en de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er in de afgelopen jaren op plaatsen ontevredenheid heeft bestaan bij gebruikers vanwege het verschil tussen de ondersteuning waarop men had gehoopt en de feitelijke ondersteuning die LEH kon bieden. De waardering en het begrip voor de activiteiten van LEH kan hoger, vooral in de perifere organisatie. Deels ligt daar het gezegde ‘onbekend maakt onbemind’ aan ten grondslag. LEH zou er daarom goed aan doen meer naar buiten te treden met eindproducten, zoals het directieverslag, maar ook met een helder aanbod van de diensten van LEH. Door grotere dienstverlening en meer transparantie zal de waardering voor de inspanningen en resultaten van LEH kunnen toenemen. Die diensten moeten nog verder worden ontwikkeld in de richting van het pro-actief stimuleren van ondernemerschap, en het steunen van prille ondernemers met geld en management. De voorgenomen zaaikapitaalfondsen zijn een goede stap in die richting. Ook zijn er goede contacten nodig met formele en informele investeerders voor opeenvolgende investeringsronden. Investeringsbeslissingen vergen durf en vertrouwen, en LURIS en LEH kunnen daar aan bijdragen, in samenwerking met de andere activiteiten op het gebied van universitaire ontwikkeling. Verder kan LEH overwegen om zich nadrukkelijker te manifesteren bij de bedrijfsverzamelgebouwen, bijvoorbeeld met een vast spreekuur. Naar een verplichte winkelnering? Er worden ook spin-offs opgericht buiten LEH om. De oorzaak kan zijn dat de oprichters de diensten van LEH en ondersteuning van de universiteit niet nodig hebben. Servicebedrijven hebben bijvoorbeeld veel minder hulp nodig dan discovery-bedrijven. Maar het zou jammer zijn als het komt doordat de oprichters onvoldoende fiducie hebben in de diensten van LEH. Dat is een reden om de dienstverlening beter te communiceren en te intensiveren. De inbreng van universitaire intellectuele eigendom in bedrijvigheid kan ook onder de huidige universitaire regels niet buiten het fiat van het College van Bestuur plaatsvinden. Dat betekent dat in de nieuwe structuur, LURIS de overdracht van intellectuele eigendom aan een spin-off contractueel zal begeleiden. LURIS werkt voor spin-offs primair met de systematiek van LEH als instrument, en kan daar alleen met goede argumenten van afwijken. Dat kan bij servicebedrijven het geval zijn, als er geen intellectuele eigendom zaken spelen en als er geen belangrijke investeringen in de spin-off nodig zijn. Gedwongen winkelnering was een van de aspecten die LUID en LEH in het verleden hebben bedreigd, en herhaling van die fout moet worden vermeden. Maar ook is het ongewenst dat de transparantie en coördinatie die LURIS en LEH nastreven niet zouden slagen door autonoom beleid op decentraal niveau. Bedrijfsverzamelgebouwen Bedrijvigheid laten groeien in een beschermde omgeving Wanneer kansrijke bedrijvigheid op basis van universitaire vindingen niet kan worden ontwikkeld via bestaande bedrijven, of indien de ambitie daartoe noopt, kan via spin-offs worden geprobeerd om bedrijven uit de universiteit te laten ontstaan en groeien. De praktijk wijst uit dat zulke startende bedrijven, vooral bij life sciences, gedurende enkele jaren ondersteuning nodig hebben. Bedrijfsverzamelgebouwen kunnen een deel van die steun bieden, door starters, soms na een of meer jaren van ontkieming binnen faculteiten en instituten, tot wasdom te laten komen in de beschermde omgeving van een incubator. Een incubator is een bedrijfsverzamelgebouw met additionele, specifieke infrastructuur en dienstverlening, zoals cleanrooms en coaching. Huidige bedrijfsverzamelgebouwen gefragmenteerd In Leiden zijn drie publiek (mede)gefinancierde bedrijfsverzamelgebouwen actief, namelijk ABC, BioPartner en Medipark. Deze hebben elk een eigen locatie. Naast publieke, zijn er ook private bedrijfsverzamelgebouwen in Leiden, zoals het in aanbouw zijnde ‘Beagle’. Waar ABC een algemene doelstelling heeft, is BioPartner er specifiek voor life science-bedrijven, en richt Medipark zich op huisvesting van biomedische start-ups. Maar door de overgang van het BioPartner-programma van het Ministerie van Economische Zaken naar het Technopartner-programma is te verwachten de signatuur van dat bedrijfsverzamelgebouw ook kan verbreden. BioPartner biedt voor starters relevante extra dienstverlening, waaronder managementondersteuning, financieringsondersteuning en het leggen van contacten met bedrijven en instellingen. Dat doet BioPartner door samenwerking met het Competence Center Life Sciences (CCLS), een aparte organisatie die deze functie voor de Kennisalliantie van de Provincie Zuid-Holland uitvoert. Bedrijfsverzamelgebouwen kunnen winstgevende ondernemingen zijn en volgens een zakelijk model worden gemanaged, vooral indien er ook publieke middelen voor beschikbaar zijn (vanuit overheid, provincie, gemeente, uni- met wetenschap naar meerwaarde | 35 | versiteit en regionale ontwikkelingsfondsen). Ook daaraan kunnen LURIS en LEH bijdragen. De bedrijfsverzamelgebouwen bieden een gefragmenteerd perspectief. Het is aan te bevelen om BioPartner en ABC tot meer en betere samenwerking en complementariteit te bewegen, bijvoorbeeld door gemeenschappelijke vestiging in het Sylviusgebouw en door sterkere banden na te streven met LEH en LURIS. Crucell Crucell N.V. is een biotechnologiebedrijf, gericht op het ontwikkelen van vaccins en antistoffen voor de bestrijding van infectieziekten, waaronder Ebola, influenza, malaria en het West-Nijlvirus. In 2000 ontstond Crucell uit de fusie van twee Nederlandse bedrijven, Introgene en U-Bisys. Introgene, een spin-off van TNO, werd in 1993 opgericht door prof. dr. Dinko Valerio, hoogleraar aan de Universiteit Leiden. Deze kloonde het eerste gen dat bruikbaar was voor klinische gentherapie, het ADA-gen. In januari 1996 deed de Universiteit Leiden de rechten op dit onderzoek, dat plaatsvond in de onderzoeksgroep van Valerio, over aan Introgene in ruil voor aandelen en geld. In samenwerking met de Universiteit Leiden ontwikkelde Introgene de productietechnologie (PER.C6®), die een menselijke cellijn gebruikt voor de productie van biofarmaceutische producten, zoals vaccins en antistoffen. Vergeleken met reeds bestaande productiemethoden, kenmerkt PER.C6 zich door kwaliteit, veiligheid en het vermogen grootschalige productie te realiseren. De Universiteit Leiden deed in november 1997 haar rechten (50%) op de PER.C6 technologie over aan Introgene. In ruil hiervoor werd een onderzoekscontract gesloten tussen de universiteit en Introgene, dat tot 2005 aan de universiteit een jaarlijkse onderzoeksfinanciering betaalt, en er werden bepaalde licenties aan de universiteit toegekend. Crucell combineert twee innovatieve technologieën, PER.C6 en U-Bisys’ technologie op het gebied van antilichamen, MAbstract®. Hierdoor beschikt Crucell over effectieve middelen om biofarmaceutische medicijnen te ontdekken, ontwikkelen en produceren. Crucell werkt samen met een aantal universiteiten in Nederland en België, waaronder de Universiteit Leiden, op het gebied van cellijnen, gentherapie, de behandeling van kanker en hart- en vaatziekten en vaccins. Sinds oktober 2000 staat Crucell genoteerd op Euronext en NASDAQ. Gebaseerd op een case study van Science Based Business | 36 | innovatiebeleidsplan Sterkere band met de Holding nodig Spin-offs, en activiteiten rond spin-offs en start-ups zoals van het CLLS en de bedrijfsverzamelgebouwen, moeten in principe tot de private sector worden gerekend. Deelname van de publieke sector in gerelateerde activiteiten moeten gezien worden in het licht van marktimperfecties, waardoor vooral de eerste jaren van spin-offs en de bedrijfsverzamelgebouwfaciliteiten niet geheel door de markt kunnen worden opgepikt. Dat is ook de reden dat de Universiteit Leiden, via de werkmaatschappijen van LEH, zijn verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van spin-offs. Een en ander betekent dat de banden tussen LEH en de bedrijfsverzamelgebouwen sterk moet zijn. Momenteel zijn de banden te zwak, en dat moet verbeteren. Vanuit het veld wordt daar ook uitdrukkelijk om gevraagd. Eerste stap is de realisatie van een zaaikapitaalfonds door LEH, zoals hierboven besproken. 3.4 Leids Universitair Medisch Centrum Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) wil net als de universiteit een ‘Research Services’-functie realiseren en streeft daarbij onder meer naar een relatief kleine, centrale ondersteuning vanuit het Bureau Onderzoek in samenhang met decentrale activiteiten. Waar de Universiteit Leiden de opzet van LURIS nastreeft, heeft het LUMC vorderingen gemaakt bij de ondersteuning van vierde geldstroom contracten, kennisbescherming en kennisvalorisatie met centrale faciliteiten, om te beginnen met ondersteuning bij Europese aanvragen. Met andere woorden, het LUMC en de universiteit ontwikkelen zich parallel. Deze situatie biedt de mogelijkheid van afstemming van beide ontwikkelingen en uitwisseling van competenties. Dat gebeurt nu al in de praktijk. Dit zal de gemeenschappelijke doelen verder versterken en meerwaarde scheppen. De bestuurlijke inbedding van deze activiteiten ontwikkelt zich voorspoedig. Samenwerking tussen de Universiteit Leiden en het LUMC voor optimaal resultaat Het innovatiebeleidsplan is mede gebouwd op het fundament van samenwerking tussen de Universiteit Leiden en het LUMC. Zonder die samenwerking komt innovatie niet goed van de grond. Dat komt omdat veel kansen juist liggen op het gebied van de life sciences, een gebied waar de Universiteit Leiden en het LUMC complementair zijn. Voorbeeld is de activiteit in het CMSB, waar onderzoekers van het LUMC en de Universiteit Leiden intensief met elkaar en met anderen gemeenschappelijke vraagstukken gecoördineerd aanpakken, en waar ook uitdrukkelijk naar valorisatie wordt gestreefd met partners zoals NROG en TNO. Dat betekent niet dat innovatiebeleid en uitvoering bij LUMC en de Universiteit Leiden exact aan elkaar gelijk moeten zijn, maar wel dat de uitgangspunten en aanpak elkaar moeten versterken. Innovatie bij het LUMC In de afgelopen periode zijn diverse besprekingen gevoerd waaruit blijkt dat de Universiteit Leiden en het LUMC ten aanzien van innovatie zeer vergelijkbare doelen nastreven. Maar omdat onderzoekers van het LUMC zich nu eenmaal bewegen op het bijzondere terrein van gezondheid en ziekte, is het LUMC van mening dat extra voorzichtigheid geboden is, om met name (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen. Om die reden is het LUMC met sommige aspecten van innovatiebeleid terughoudender dan de Universiteit Leiden. Te noemen is de mogelijkheid van deeltijdaanstellingen van onderzoekers die tevens betrokken zijn bij bedrijvigheid in relatie tot hun onderzoek, de mogelijkheid van beloning van uitvinders in persoon bij succesvolle kennishandel en het pro-actief nastreven van spin-offs via een holding van de instelling. met wetenschap naar meerwaarde | 37 | Het Parvo Patent De sectie moleculaire virologie van afdeling Medische Microbiologie heeft vanaf eind jaren tachtig, eerst onder leiding van dr. Weiland en daarvan van prof. dr. Spaan, een diagnostische test ontwikkeld voor de detectie van antistoffen tegen het humane parvovirus B19. Dit kleinste DNA-virus veroorzaakt bij kinderen de zogenaamde vijfde ziekte, een kinderziekte die meestal zonder complicaties verloopt, behalve bij kinderen die immunodeficient zijn en waar deze infectie een ernstig beloop kent. Bij volwassenen kan een infectie met B19 virus langdurige pijnlijke en gezwollen gewrichten veroorzaken. Parvovirus B19 infectie gedurende de zwangerschap kan ernstige implicaties hebben voor het ongeboren kind. Omdat het virus de voorlopercellen van de rode bloedlichaampjes infecteert kan na een infectie anemie optreden, waarbij in geval van een primaire infectie gedurende de eerste zes maanden van de zwangerschap de vrucht kan sterven. Aangezien het B19 virus niet in grote hoeveelheden is te kweken bleek het aanvankelijk niet mogelijk om een doeltreffende test te ontwikkelen waarmee zowel IgM als IgG antistoffen konden worden gedetecteerd. Deze antistoffen kunnen alleen het natieve virus herkennen en niet de afzonderlijke manteleiwitten waaruit het virus is opgebouwd. De doorbraak voor de ontwikkeling van een B19 test was de bevinding dat met Intensieve samenwerking tussen de Universiteit Leiden en het LUMC heeft als voordeel dat de dienstverlening aansluit op het grensoverschrijdende aspect van het life sciences-onderzoek, en dat relevante contracten voor onderzoek en kennishandel snel en transparant recht kunnen doen aan ieders bijdrage. In dat verband is ook besproken dat een LUMC Holding met onder meer als doel de oprichting van spin-offs, of deelname van het LUMC in LEH, deze transparantie zou kunnen bevorderen, door de relatieve bijdrage van partijen te laten reflecteren in het relatieve aandeel in de spin-off of in de gerealiseerde kennishandel. Het LUMC concentreert zich op dit moment op centralisatie van de dienstverlening aan onderzoekers, en wil voor de kennishandel en spin-offs vooralsnog | 38 | innovatiebeleidsplan behulp van recombinant DNA-technieken virusachtige deeltjes in insectencellen konden worden geproduceerd, die sterk lijken op de echte virusdeeltjes. Deze virusachtige deeltjes kunnen in zeer grote hoeveelheden worden geproduceerd en blijken een uitstekende substraat te zijn voor de B19 antistoffen. Op de bevindingen werd zowel in Europa als in de VS een patent aangevraagd en de rechten werden ondergebracht bij de Stichting Contacten Bedrijfsleven (SCB). In Europa is het octrooi verleend, maar in Amerika werd het octrooi gegund aan een Amerikaanse concurrent, de NIH. Omdat de NIH vooral geïnteresseerd was in de vaccintoepassing van de virusachtige deeltjes heeft SCB de rechten voor de diagnostische test in Amerika verkregen in ruil voor de rechten op de vaccin toepassing in Europa, die aan NIH werden overgedragen. SCB heeft, met hulp van BioScience Applications uit Amsterdam, in eerste instantie met verschillende biotechbedrijven contracten voor de commerciële productie en verkoop van de diagnostische test afgesloten. Zeer recent zijn de niet-exclusieve licenties omgezet in een exclusieve licentie met de firma Biotrin te Dublin. Biotrin verkoopt de parvotest nu in een groot aantal landen waaronder de grootste Europese landen, de VS, Canada en Australië. De jaaromzet is momenteel ongeveer A 10 mln. Bron: prof. dr. Willy Spaan, LUMC. gebruik maken van gespecialiseerde bedrijven waar het LUMC zelf geen aandeel in heeft. Het bovenstaande kan voor de korte en middellange termijn als volgt worden samengevat: • LURIS en LEH realiseren de voorziene facilitaire structuur voor de universiteit • Het LUMC intensiveert de centrale dienstverlening vanuit het Bureau Onderzoek en creëert spin-offs c.q. verhandelt kennis met behulp van gespecialiseerde private intermediairs • LURIS en het Bureau Onderzoek van het LUMC, werken samen als het gaat om back-office-activiteiten en wisselen doorlopend informatie uit over vorderingen/ontwikkelingen. 3.5 Flankerend beleid Intellectuele eigendom Om de vindingen die met publieke middelen zijn gedaan openbaar te maken, bedrijvigheid te stimuleren en tegelijkertijd zo snel mogelijk wetenschappelijk te kunnen publiceren, kan het nodig zijn om ze te beschermen door middel van een octrooi, copyright, of een ander legale beschermingsconstructie. Octrooien zijn dus een middel, geen doel. Het doel is de exploitatie van intellectuele eigendom. Octrooien kunnen daarbij helpen, en zijn vaak zelfs noodzakelijk. Zonder goed geregelde intellectuele eigendomsrechten is het vaak moeilijk financiers te vinden en kunnen de risico’s voor bedrijven om de vinding toe te passen te groot zijn. De werkgever Uit de octrooiwet volgt dat vindingen die in dienstverband zijn gedaan, eigendom zijn van de werkgever. De universiteit is dus in principe de eigenaar van de intellectuele eigendom. Het College van Bestuur vertegenwoordigt de universiteit binnen en buiten rechte. Wat er met de intellectuele eigendom gebeurt, is dus ter bepaling van het College van Bestuur. Het College kan vanzelfsprekend zijn verantwoordelijkheden delegeren, rekening houdend met andere afspraken. En in de praktijk zal het College dat graag doen. In de huidige mandaatregeling van de Universiteit Leiden is de delegatie van verantwoordelijkheden goed geregeld. In de CAO van de universiteit staat dat de uitvinder in aanmerking komt voor een billijke vergoeding. Bovendien is het niet meer dan terecht dat de uitvinder ook wetenschappelijke erkenning voor zijn inspanning krijgt. Het College wil daar substantiële uitvoering aan geven. Een bijzonder aandachtspunt betreft de betekenis van de term dienstverband. Vindingen van onderzoekers die niet in dienst van de universiteit zijn, zijn in principe geen eigendom van de universiteit. Het is zaak om tijdig over dergelijke kwesties afspraken te maken, bijvoorbeeld bij samenwerkingsprojecten. Principes Nieuwe principes rond intellectuele eigendom zijn niet nodig, maar wel het opnieuw articuleren en communiceren, alsmede nauwgezet naleven van afspraken rond die principes. De universiteit is juridisch eigenaar van de intellectuele eigendom en uitvinders zullen een billijke vergoeding van de universiteit ontvangen als de kennishandel daartoe aanleiding geeft. Waar mogelijk, nodig en nuttig zorgt de universiteit via LURIS voor bescherming van kennis van de universiteit, bijvoorbeeld met octrooien. Met breed gedragen nationale en internationale uitgangspunten rond de intellectuele eigendom, zoals de resultaten van het Universitair Octrooiplatform, het Onderzoek & Ontwikkeling-steunkader (O&O) van de Europese Unie en de aanbevelingen van supranationale organisaties zal rekening worden gehouden. Omdat intellectuele eigendom van vindingen van universitaire medewerkers wettelijk aan de universiteit toebehoort, en omdat de universiteit de kosten van octrooiering draagt, bepaalt de universiteit of er octrooi op een vinding wordt aangevraagd. In de praktijk worden alleen octrooien aangevraagd voor veelbelovende product/marktcombinaties, met uitzicht op spin-offs of kennishandel. Op deze wijze afgewogen octrooieringsbeslissingen leveren een octrooiportefeuille op die zowel wetenschappelijk als commercieel waardevol is. De uitwerking van besluiten rond octrooiering geschiedt in het kader van de vigerende mandaatregeling, met fiat van LURIS. Alleen octrooi aanvragen indien nuttig en nodig Het College van Bestuur wil de aanvraag en vestiging van octrooien bevorderen, ondermeer door via LURIS de aanvraagprocedure te faciliteren en financieren, met als doel de exploitatie van kennis te stimuleren. Het gaat er dus niet om zoveel mogelijk octrooien aan te vragen. In een octrooi zit op zich weinig waarde. De aanvraag van Nederlands octrooi, bijvoorbeeld, verloopt zonder toetsing van nieuwheid, niet-vanzelfsprekendheid en toepasbaarheid. Of zo’n octrooi terecht is verleend blijkt pas op het moment dat er oppositie tegen is. Bij internationale octrooien wordt die toetsing wel verricht, maar met wetenschap naar meerwaarde | 39 | daar staat wel tegenover dat de aanvraag en de instandhouding van zulke octrooien kostbaar is. Gezien het bovenstaande is het vanzelfsprekend dat bij de aanvraag van een octrooi zorgvuldig te werk moet worden gegaan. Over het algemeen vormen de gedragsregels die in het octrooiplatform zijn vastgesteld (www.bie.nl) een goed uitgangspunt (zie Tabel 5). De universiteit participeert in aanvullend nationaal en internationaal overleg tussen partijen op dit gebied, waaronder het overleg in het kader van VSNU en VNONCW, om ook in de toekomst aan te kunnen blijven sluiten op gemeenschappelijke octrooibeleidskaders. Bijzondere aandachtspunten zijn de ontwikkeling van het Europese octrooi(recht) en van het Europese O&O-steunkader, dat op zichzelf ook sterk in transitie is. Op deze wijze worden de kaders gerealiseerd die voor samenwerking met andere kennisinstellingen, financiers, en gebruikers van belang zijn. Elke werknemer heeft volgens de Leidse Universitaire CAO de plicht om een vinding, of het vermoeden van een vinding, te melden. De melding geschiedt aan de direct gemandateerde of aan degene aan wie zijn taken zijn gedelegeerd. De vinding wordt in een logboek bijgehouden en gesigneerd. Op deze wijze is er in elk geval een afdoende registratie voor het Amerikaanse first to find-principe. In Europa en Japan geeft interne registratie overigens geen bescherming, aangezien daar het first to fileprincipe geldt, dat wil zeggen, registratie bij het octrooibureau. Op decentraal niveau vindt in eerste instantie vervolgens een toets plaats op de drie hoofdkenmerken van een octrooi: nieuw, niet vanzelfsprekend, en commercieel toepasbaar. Bij deze toets kunnen externen worden ingeschakeld, waar nodig onder geheimhouding. Bovendien wordt nagegaan of er een potentiële gebruiker bekend is en welke relevante afspraken al gemaakt zijn met derden, zoals onderzoeksfinanciers. Indien uit deze lichte toets, die zeer snel kan - en moet plaatsvinden, de conclusie wordt getrokken dat de vinding | 40 | innovatiebeleidsplan vermoedelijk octrooieerbaar is, zorgt LURIS in samenwerking met de uitvinder, de eventuele gebruiker en met eventuele andere rechthebbenden, voor een zwaardere toets en de eventueel daarop volgende octrooiering. Daarna spant LURIS zich samen met de uitvinder en anderen in om de kennis marktconform te verhandelen. Onderdeel daarvan is publicatie op de website van LURIS, en andere websites, maar effectiever is het inschakelen van business-netwerken van de eigen business developers en hun relaties. Indien na dertig maanden geen belangstellende is gevonden, wordt het octrooi niet langer gecontinueerd, maar als een spin-off met het octrooi aan de slag gaat, worden er nadere afspraken gemaakt om het octrooi te handhaven. Indien het octrooi wordt verleend, bestaat op basis van deze procedure de zekerheid dat het om een degelijk octrooi gaat. Aan octrooipublicatie is volgens protocol tussen de Universiteit Leiden en de VSNU de erkenning van een wetenschappelijke publicatie verbonden. Indien het octrooi vervolgens ook nog succesvol verhandeld wordt, treedt bij netto inkomsten een staffel in werking, als gevolg waarvan de uitvinder wordt beloond (zie volgende hoofdstuk). Vanaf het moment van uitvinding tot het moment dat de aanvraag van het octrooi is vastgelegd, de zogenaamde prioriteitsdatum, is het nodig dat de uitvinder zich onthoudt van uitspraken of publicaties die de uitvinding vrijgeven. Een bijzonder aandachtspunt betreft intellectuele eigendom die in samenwerking tot stand is gekomen. Dat zal in toenemende mate het geval zijn, bijvoorbeeld als gevolg van de hybride financiering van Europese en nationale onderzoeksprojecten. Voor zakelijke afspraken rond deze complexe materie is de professionaliteit van LURIS onontbeerlijk. Afspraken kunnen zowel voor- als achteraf worden gemaakt. Belangrijk is dat mede-uitvinders ook als zodanig op het octrooi worden vermeld. Partners kunnen het recht krijgen om mede namens de universiteit over kennis te onderhandelen. Tabel 5. Aspecten van Universitair Octrooibeleid zoals in 2004 bijeengebracht door het Octrooiplatform (www.bie.nl) 1. Beschouw octrooibeleid als deel van de maatschappelijke taak van de universiteit om kennis te ontwikkelen en vervolgens over te dragen naar gebruikers 2. Zie universitair octrooibeleid als een lange termijn investering waar menskracht en expertise, vanuit een bureau kennistransfer, gestimuleerd worden om de onder 1. genoemde kennisoverdracht te realiseren 3. Gebruik octrooidocumenten als vaste bron van informatie bij het formuleren van een onderzoeksvoorstel 4. Noteer in de rapportage over de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek de uitvinding en het moment waarop de uitvinding is gedaan 5. Bepaal hoe lang de publicatie van een wetenschappelijk artikel maximaal uitgesteld kan worden omwille van de indiening van een octrooiaanvrage 6. Laat de onderzoeker samen met een deskundige van het bureau kennistransfer van de universiteit beoordelen of de uitvinding inderdaad in potentie interessant is voor bedrijven en ga, na ondertekening van een geheimhoudingsovereenkomst na, of een bedrijf contractonderzoek over de uitvinding wil financieren. 7. Stel een octrooiaanvrage op en dien deze in voordat de onderzoeksresultaten worden gepubliceerd in een wetenschappelijk artikel of worden gepresenteerd tijdens een congres of in een poster 8. Beoordeel of de universiteit dan wel een bedrijf eigenaar moet zijn van een octrooi en weet dat aan bedrijven de exploitatierechten kunnen toekomen. Denk daarbij niet alleen aan de kosten voor het aanvragen van een octrooi maar houdt ook rekening met de kosten die eventueel gemaakt moeten worden voor het instandhouden en verdedigen van het octrooi. 9. Als de universiteit besluit eigenaar te worden van een octrooi kan het, o.a. om redenen van risk management, verstandig zijn om het octrooi onder te brengen in een universitaire stichting of holding 10. De taak van een dergelijke stichting of holding is het beheer van universitaire octrooien, waarbij zij deskundigen van het bureau kennistransfer kunnen inschakelen en externe experts om het octrooi te valoriseren 11. Betrek de onderzoeker, het bureau kennistransfer, indien mogelijk een bedrijf, en een octrooigemachtigde bij het schrijven en indienen van een octrooiaanvrage. Leg duidelijk vast tot waar de octrooibescherming reikt in relatie tot vervolgonderzoek door de uitvinder. 12. Leg bij overdracht, verkoop of licentieverlening van een universitair octrooi aan een bedrijf contractueel vast binnen welke termijn het octrooi benut moet worden en wat de universiteit kan ondernemen indien een bedrijf zich niet aan deze verplichting houdt 13. Naast verkoop of licentieverlening aan gevestigde bedrijven kan het octrooi in zeer specifieke gevallen (zoals platform technologie met brede toepassingsmogelijkheden) ook onder zachte voorwaarden ter beschikking worden gesteld aan een universitaire spin-off 14. Bepaal hoe lang de onder 9. genoemde stichting een octrooi nog op naam van de universiteit kan laten staan indien de exploitatierechten niet aan een bedrijf kunnen worden overgedragen of het octrooi niet kan worden gebruikt als onderpand in een licentieovereenkomst of bij contractonderzoek 15. Beloon de onderzoeker, de vakgroep en eventueel de faculteit als de verkoop van een octrooi of een octrooilicentie (royalty-)inkomsten genereert en hanteer daarbij een billijke en duidelijke verdeelsleutel (bijvoorbeeld: 30 / 30 / 30 %) 16. De onderzoeker c.q. uitvinder die werkzaam is aan de universiteit dient te allen tijde als uitvinder vermeld te worden op een octrooi en heeft daar recht op 17. Waardeer een verleend octrooi als wetenschappelijke publicatie 18. Plaats verleende octrooien op de website van de universiteit 19. Schakel experts in voor de continue scholing van studenten, onderzoekers en medewerkers van het bureau kennistransfer met wetenschap naar meerwaarde | 41 | In de faculteit W&N wordt momenteel vanuit het Leids Instituut voor Onderzoek in de Natuurkunde (LION) het volgende, voor de gehele universiteit illustratieve stappenplan (pagina 43) en beslissingsschema (Figuur 4) gehanteerd om systematisch na te gaan of er vindingen zijn die nieuw zijn, niet vanzelfsprekend zijn en tot bedrijvigheid kunnen leiden. Figuur 4. Weergave van het beslissingsschema dat wordt gehanteerd bij LION/faculteit W&N (Met dank aan dr. Eppo Bruins). | 42 | innovatiebeleidsplan Bij positieve beantwoording van de gestelde vragen kan tot octrooiaanvraag worden besloten. Het gehele proces staat of valt met systematische screening; een academische cultuur van ‘frappez-toujours’ om onderzoekers uit te dagen en aan te moedigen om innovatieve ideeën te genereren. Het huidige LION-stappenplan 0 Aanmoediging Moedig onderzoekers en technici zoveel mogelijk aan om met leuke ideeën langs te komen. Nooit geschoten is altijd mis! Maar: zodra ze komen, wees zo kritisch mogelijk. 1 Minimale ‘in-house’ check Ga een paar simpele vuistregels na, zie het beslissingsschema (Figuur 4). Vraag je af of bescherming via een octrooi de beste garantie voor kennisoverdracht geeft. Wanneer het stroomschema positief doorlopen wordt, is die kans groot. Vraag verder: • Welke uitvinders zijn betrokken? - In tegenstelling tot wetenschappelijke publicaties, moeten dit er zo weinig mogelijk zijn ter vermijding van administratieve rompslomp later in het proces. Vraag: “wie had concreet het lampje boven zijn hoofd?” - Ga na of er uitvinders bij zijn die werknemer zijn van een andere organisatie, of dat de uitvinding concreet is gedaan in het kader van een door derden gefinancierd project. • Wat is zo concreet mogelijk de inventieve stap in de nieuwe uitvinding? - De onderzoeker moet dit goed kunnen verwoorden. • Ben je echt zeker dat dit nieuw is? - Hoe is de onderzoeker tot deze overtuiging gekomen? Is hij/zij voldoende op de hoogte van de literatuur? - Doe desnoods zelf een quick check op www.bie.nl. Wanneer je niet op alle vragen een bevredigend antwoord krijgt, is de uitvinding waarschijnlijk het octrooieren niet waard. 2. Medefinanciers octrooikosten Indien er uitvinders bij zijn die werknemer zijn van een andere organisatie, of de uitvinding concreet is gedaan in het kader van een door derden gefinancierd project, kan het zo zijn dat een andere organisatie mederechthebbend is. Maak daar gebruik van: het halveert de kosten. Het halveert natuurlijk ook eventuele inkomsten, maar de kans dat die komen is klein. Overigens, mocht er winst worden gemaakt, dan is het beleid die winst door te spelen aan de onderzoeksgroep. Hier geldt dus: halve kosten, hele winst. 3 Octrooiaanvraag opstellen Ga niet zelf zitten knutselen en laat ook de onderzoeker hier geen werk doen waar hij niet voor is opgeleid. Schakel een octrooigemachtigde in. Deze hoort (gratis!) een eerste gesprek met de onderzoeker te willen hebben en hoort op basis daarvan een sterk octrooischrift te kunnen schrijven. 4 Octrooiaanvraag indienen Laat dit doen door dezelfde octrooigemachtigde. Begin met een Nederlandse octrooiaanvraag; die is het goedkoopst. Stuur, indien van toepassing, de factuur voor 50% van de kosten door de medefinancier. 5 Gebruiker zoeken Ga daarna direct op zoek naar een mogelijke gebruiker (liefst een hit binnen een jaar, maar sowieso binnen 2.5 jaar, anders stoppen). Neem je onderzoeker in een vroeg stadium mee om te praten met een gebruiker, want de onderzoeker is de expert. Laat de onderzoeker echter niet zelf onderhandelen, want a) hij is niet de eigenaar van de kennis, b) hij kan niet onderhandelen. met wetenschap naar meerwaarde | 43 | Persoonlijke ontwikkeling Van universitaire innovatie komt niets terecht als de medewerkers van de universiteit zich niet geroepen voelen om te innoveren. Waarom zouden zij daar een bijdrage aan leveren? Hoe kunnen zij er arbeidsvreugde aan ontlenen? Het innovatiebeleidsplan gaat daarbij uit van een balans tussen materiele en immateriële incentives. De Klankbordgroep: Het belangrijkste, de motivatie van wetenschappers, mag geen hekkensluiter zijn. Zonder gemotiveerde wetenschappers lukt het niet. Het is prioritair. De decentrale activiteiten van LURIS (het ‘kennen’ van de onderzoekers) zijn daarin cruciaal. Al te veel planning is niet nodig, gemotiveerd samen aan de slag, dat werkt beter. Wetenschappers moeten kunnen en durven communiceren met de buitenwereld. Het is belangrijk samen met de onderzoeker te kijken waar de kansen liggen. Een grote fouttolerantie is ook nodig. Geen onderzoekers berispen omdat ze iets fout hebben gedaan, maar van fouten leren. Het gaat om samenwerking in de geest van ‘lessons learned’. Van het beleid moeten financiële prikkels uitgaan. Het is de vraag of de staffel die prikkels biedt, vooral ten aanzien van de onderzoeksgroep. Uitvinders kunnen beter geen deel uitmaken van de staffel. Belonen van uitvinders is niet verplicht en het geeft ongewenste bijeffecten. Bovendien is het lastig om te bepalen wie de uitvinders nu precies zijn. In plaats van een percentage voor de uitvinder(s) liever een bonus. De staffel wekt een verkeerde indruk, alsof het om geld gaat. Zo’n kortetermijnbeloning werkt niet, en zeker niet in de ‘life sciences’. | 44 | innovatiebeleidsplan Motivatie Wetenschappers zullen voor hun bijdragen aan innovatie worden gemotiveerd door erkenning en beloning van hun inspanningen, tot uiting komend in • Toename van het onderzoeksbudget in de derde geldstroom • Erkenning van de wetenschappelijke waarde van octrooien • Toename kennisbescherming en kennisexploitatie, en, via een staffel, budget voor onderzoek en in persoon • Steun bij de opzet van spin-offs • Terugkeergarantie na tijdelijke werkzaamheid in het bedrijfsleven, bijvoorbeeld in het kader van spin-offs • Mogelijkheid van deeltijdaanstellingen • Steun voor studenten bij het opzetten van bedrijvigheid via een door LURIS/LEH op termijn op te zetten systeem van persoonlijke leningen naar het voorbeeld van de Tijdelijke Ondernemers Plaats-regeling (TOP) van de Universiteit Twente. • Onderwijs en opleiding • Communicatie en outreach Onderwijs en opleiding Studenten, onderzoekers en medewerkers van LURIS hebben behoefte aan training en opleiding. In overleg met Science Based Business (SBB), Leiden University School of Management (LUSM) en externe partners, zoals de LERU, de Association of (European) Science and Technology Transfer Professionals (ASTP), en de Association of University Technology Managers (AUTM) kunnen opleidingen worden gearrangeerd en ingebed in de bestaande onderwijsprogramma’s en professionele werkzaamheden. Samenwerking tussen het LUSM, SBB, LURIS en LEH kan alle betrokkenen versterken. De kwaliteit van onderwijs en opleiding in bedrijfsontwikkeling kan veel baat hebben bij operationele contacten tussen de docenten en de praktijk, waaronder de praktijk in Leiden. Praktijkervaring van docenten is onder meer te realiseren door hun zakelijke participatie, bijvoorbeeld als managementcoach, in de activiteiten van bedrijven, bedrijfsverzamelgebouwen, en door deelname in de activiteiten van LEH en LURIS. Communicatie en outreach Het is belangrijk dat LURIS en LEH niet alleen zichzelf, maar ook de prestaties van onderzoekers, continu intern en extern zichtbaar maken. Een interactieve website is daarbij onontbeerlijk, evenals representatie in uiteenlopende nationale en internationale gremia, in het bijzonder binnen Europa en de LERU. Maar ook de top van de universiteit, en van het LUMC, doet er goed aan regelmatig op te treden in het belang van innovatie. Te denken valt bijvoorbeeld aan relatiedagen, spreekuren, seminars en het uitreiken van prijzen voor innovatieve wetenschappers. Managementerkenning van innovatief succes onderstreept de doelen van het innovatiebeleid. met wetenschap naar meerwaarde | 45 | 4 Realisatie LURIS Financiering De centrale component van LURIS ontvangt van de universiteit basisfinanciering voor de periode van 2005 - 2010. In die periode zal een mechanisme moeten ontstaan om zelf de benodigde inkomsten te genereren. Waar mogelijk zal door LURIS gebruik worden gemaakt van subsidies ten behoeve van additionele financiering van activiteiten. Na de beginperiode worden opnieuw afspraken gemaakt over de bekostiging van centrale en decentrale componenten van LURIS, mede afhankelijk van de prestaties en de uiteindelijke (rechts)vorm van LURIS. LURIS blijft vooralsnog een regulier onderdeel van de universitaire begroting, maar streeft in de praktijk naar verzelfstandiging en groei. Uitgangspunt is dat de prestaties dat mogelijk moeten maken. Op deze wijze neemt de universiteit zijn verantwoordelijkheid en kiest een solide en betrouwbare positie in de driehoek van maatschappelijke, economische en financiële doelstellingen. Immers, zelfs als LURIS onvoldoende inkomsten voor zelfstandigheid en groei zou (kunnen) opleveren, zou de universiteit de financiering (kunnen) voortzetten, aangezien LURIS daarmee de maatschappelijke en economische doelen nastreeft. De Klankbordgroep: Het voorgestelde groeimodel voor LURIS spreekt aan, maar de financiering kan wel wat dapperder. De centrale financiering van LURIS is een goed startmodel, maar groei en financiële duurzaamheid van LURIS/LEH moet worden bekostigd vanuit haar eigen succes. Dit prikkelt om inkomsten te genereren. En die zijn hard nodig. Het managen van een octrooiportefeuille kost veel tijd en geld. Onderhoud van een octrooiportefeuille van 100 - 150 octrooien kan A 3- 3,5 mln kosten. De universiteit kan zich dat niet veroorloven, zeker niet uit de eerste geldstroom. LURIS berekent vooralsnog geen directe kosten van haar diensten door aan faculteiten of aan facultaire groepen. LURIS moet een effectieve service-organisatie worden, met een lage toegangsdrempel voor onderzoekers en faculteiten. De universiteit is bereid hierin te investeren. De contractueel | 46 | innovatiebeleidsplan overeengekomen onderzoeksbudgetten komen in de startperiode onverminderd ter beschikking aan de betrokken onderzoeksgroepen en faculteiten, rekening houdend met de bepalingen in het universitaire financiële verdelingsmodel en, waar van toepassing, interne afdrachtsystematiek. Op termijn zal er wellicht een terugkoppelingsmechanisme ontworpen worden gebaseerd op een klein percentage van de meeropbrengsten gerealiseerd door de activiteiten van LURIS. Dit om groei van activiteiten en bekostiging op langere termijn te garanderen. Hiervoor is van belang dat eerst de reputatie van toegevoegde waarde van de dienstverlening door LURIS wordt gevestigd. Bij kennishandel wordt de opbrengst, na aftrek van de directe kosten voor kennisbescherming, zoals octrooikosten, via een staffel (zie Tabel 6) verdeeld over de onderzoeksgroep, het instituut, de faculteit, de centrale universitaire organisatie en de uitvinder(s) in persoon. Een uitvinder of groep van uitvinders kan dus volgens de staffel maximaal A 115.000 bruto ontvangen. Daarboven zijn in principe nadere afspraken mogelijk, zoals bijvoorbeeld een bonus. De staffel geeft verder aan dat bij zeer hoge bedragen, mocht dit ooit voorkomen, het aandeel van de centrale universiteit zwaarder wordt. Dat heeft te maken met de begrensde capaciteit van groepen, instituten en faculteiten om zeer hoge bedragen te absorberen. Tabel 6. Voorlopige staffel voor de verdeling van netto inkomsten uit kennishandel. Van netto inkomsten tot A 100.000 ontvangen de uitvinders tezamen 25% in persoon. Over de netto meerinkomsten daarboven tot een bedrag van A 1 miljoen ontvangen de uitvinders tezamen 10% in persoon. (N.A.: nadere afspraken per geval nodig) Totaal netto opbrengst (k A) Onderzoeksgroep % Instituut of faculteit % <100 100-1000 1000-10.000 >10.000 25 20 20 15 25 20 20 15 Centrale Universiteit Uitvinder(s) % % 25 50 60 70 25 10 N.A. N.A. Een mogelijk neveneffect van deze staffel is dat veel kleine kennishandelprojecten relatief meer aan uitvinders zouden opleveren dan een grote ‘klapper’. Of dat een bezwaar is, zal in de praktijk moeten blijken. De staffel is te beschouwen als experiment en wordt jaarlijks herzien op basis van de praktijkervaringen. LAP&P Consultants B.V. is een wetenschappelijk adviesbureau, gericht op de ontwikkeling en toepassing van geavanceerde wiskundige modellen en statistische methoden als basis voor het ontwerp en de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen. LAP&P Consultants B.V. werd in 1998 opgericht op basis van een samenwerking van de Sectie Farmacologie van het Leiden/ Amsterdam Center for Drug Research (LACDR) en KinesisPharma Consultants B.V. De Sectie Farmacologie van LACDR onder leiding van professor Meindert Danhof verricht international toonaangevend onderzoek naar de theoretische grondslagen van de biologische systeemanalyse als basis voor het voorspellen van de werking van geneesmiddelen bij de mens. Bij de internationale farmaceutische industrie bestaat er grote belangstelling voor deze modellen. Zij vormen de wetenschappelijke basis voor de selectie van kandidaat geneesmiddelen in de preklinische screeningfase èn voor de opzet en evaluatie van trials in de klinische ontwikkelingsfase. De efficiëntie van de ontwikkeling nieuwe geneesmiddelen wordt daarmee sterk verbeterd. Dit komt onder meer tot uitdrukking in een sterke reductie van het aantal klinische trials dat nodig is om de werkzaamheid en veiligheid van een nieuw geneesmiddel vast te stellen. LAP&P Consultants B.V. is gevestigd in het Bio Science Park in Leiden. Op dit moment zijn er 12 mensen werkzaam in grote consultancyprojecten met de internationale farmaceutische industrie. De stafleden van LAP&P Consultants B.V. zijn daarnaast nauw betrokken bij het onderzoek en onderwijs aan de Universiteit Leiden. Op basis van hun grote ervaring met industriële geneesmiddelenresearch leveren zij unieke bijdragen aan de opleiding van studenten in de Masterfase en Promovendi. Bron: prof. dr. Meindert Danhof (LACDR en LAP&P). met wetenschap naar meerwaarde | 47 | LURIS wil 'lean and mean' blijven, maar kan groeien als de prestaties en de markt (de combinatie van behoeften van onderzoekers, opdrachtgevers en gebruikers) dat aangeven. LURIS kan zich op termijn wellicht inzetten voor grote onderzoekscontracten in de tweede geldstroom, en zelfs voor institutionele onderwijscontracten. Maar dat is toekomstmuziek. Groei van LURIS, met andere woorden, kan alleen bekostigd worden uit haar eigen succes. In de eindsituatie zullen de inkomsten van LURIS volledig uit eigen bedrijfsvoering afkomstig moeten zijn. Cyttron The Cyttron consortium focuses on bio-imaging techniques and includes a co-operation between the Universities of Leiden, Delft, Utrecht, Antwerp and London; the Leiden University Medical Medical Centre and the Companies of Bruker-Nonius B.V., FEI B.V., and Key Drug Prototyping B.V. under the leading of Prof. dr. J.P. Abrahams. The Cyttron consortium wants to implement a comprehensive, integrated infrastructure for bio-imaging and modeling cells down to atomic detail. We would like to provide a generic tool for identifying the molecular causes of disease, essential for the prevention of disease and the development of new drug and therapies, and to establish a platform for advanced diagnosis and tuning of individualized therapy, increasing effectiveness in health care. The consortium is highly multidisciplinary including (bio-)physicists, chemists, mathematicians, bio-informatics and image processing specialists, cell biologists, microscopists and medical researches from various research institutes. This figure gives the ranges in which various microscopic, spectroscopic and diffraction techniques are used in the visualization of the molecular components of life. The effective range is between its maximum resolution and the largest object that it can image. The Cyttron consortium has been awarded to the value of A 8.8 million within the Bsik program (Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur) for developing the super microscope based on the implementation of the various forms of bio-imaging techniques. A total of 15 research projects will be carried out over a period of four years involving bio-physicists, chemists, mathematicians, bio-informatics and image processing specialists, cell biologists, microscopists and medical researchers Bron: www.cyttron.org | 48 | innovatiebeleidsplan De centrale component van LURIS wordt vooralsnog organisatorisch gerealiseerd met financieel-administratieve ondersteuning van het Bestuursbureau van de universiteit. LURIS heeft een specifiek mandaat en rapporteert gezien het strategisch belang en de noodzakelijke bewegingsvrijheid rechtstreeks aan de algemeen directeur van het Bestuursbureau ten aanzien van functionele aspecten, en aan het College van Bestuur ten aanzien van integrale managementverantwoordelijkheid. Daarnaast zijn er intensieve operationele relaties met andere activiteiten op het gebied van universitaire ontwikkeling. LURIS wordt elk jaar geëvalueerd aan de hand van het jaarverslag en eenmaal per drie of vier jaar aan de hand van een externe evaluatie, waarna besluiten worden genomen over de voortgang. De bedrijfsvoering van LURIS is zakelijk, dat wil zeggen gericht op het bereiken van operationeel resultaat en klanttevredenheid. Staf van LURIS, in eerste instantie de staf van de centrale component, wordt beoordeeld en financieel gecompenseerd naar rato van de prestaties, primair op de uitvoering van de vier hoofdtaken. Beleidscyclus LURIS stelt jaarlijks een jaarverslag, een begroting en een jaarplan op. Vaste onderdelen van de stukken zijn: • Onderzoekscontracten, consortia en strategische allianties • Consultancy • Kennisbescherming en kennisexploitatiecontracten, inclusief intellectuele eigendom overdracht naar LEH (LEH rapporteert over zichzelf en haar werkmaatschappijen) • Ondersteunende activiteiten, zoals screening, scouting, communicatie en outreach. • Ontwikkelingen op het gebied van opleiding, training, informatievoorziening en kennismanagement. • Subsidies ter ondersteuning van LURIS • Samenwerking met het LUMC • Samenwerking met andere relevante universitaire activiteiten • Functioneren van LURIS • Overzicht van activiteiten bij relevante relaties • Lange termijn visie, inclusief concrete doelen op het gebied van de hoofdtaken van LURIS Omvang en bezetting De initiële omvang en basisbezetting van LURIS is een resultante van de kritische massa die voor de beoogde activiteiten nodig is, de beschikbare middelen, belangrijke overwegingen op het gebied van signaalwerking en universitaire acceptatie, en een langetermijninvestering. Om alle voorzienbare en mogelijke taken en verantwoordelijkheden te accommoderen, kan een organisatie van enige tientallen medewerkers nodig zijn. Vertegenwoordigers van universiteiten met succesvolle research services wijzen daar nadrukkelijk op. Maar algemene organisatiekunde laat er geen twijfel over bestaan dat het verstandig is om activiteiten klein te beginnen en naar gelang van de behoefte en de mogelijkheden verder te laten groeien. Bovendien gaat er van een initieel omvangrijke unit een ongewenst signaal uit naar de faculteiten en instituten met betrekking tot hun eigen verantwoordelijkheden. Bovendien zijn de middelen beperkt, mede met het oog op de benodigde lange termijn beschikbaarheid van een basisbudget voor LURIS. Bij voorkeur heeft het LURIS kernteam bij aanvang een omvang van maximaal 5 fte en een basisbudget van maximaal A 600.000 (exclusief LEH en exclusief subsidies), te beginnen voor een periode van 2005 – 2010. LURIS kan vanuit die basis met externe financiering worden uitgebreid als dat nodig en mogelijk is. Te denken valt aan relevante ontwikkelingen van vraag en aanbod die de uitbreiding van de taken van LURIS vergen, en aan de financiering uit de directe opbrengsten van de kennishandel van LURIS alsmede uit subsidies van de werkzaamheden van LURIS. met wetenschap naar meerwaarde | 49 | Leuven Research & Development (LRD) is aparte afdeling binnen de Katholieke Universiteit Leuven met het doel om kennisoverdracht en technologieoverdracht tussen de universiteit en het bedrijfsleven te bevorderen. LRD biedt hiertoe professionele diensten aan op het gebied van juridische, technische en bedrijfskundige aspecten. De activiteiten van LRD zijn onder meer: Contractonderzoek: Professioneel advies voor het identificeren van kansen (innovation advice & technology brokerage) en voor het uitonderhandelen van onderzoekscontracten, waaronder het opstellen van werkplannen, het hanteren van tarieven, rechten op intellectuele eigendom, etc.) Beheer van intellectuele eigendom. Er wordt een actief octrooi en licentiebeleid nagestreefd op het gebied van universitaire onderzoeksresultaten. Dit actieve beleid levert fondsen op voor universitair onderzoek. De basisbezetting De mogelijke basisbezetting waarmee LURIS van start zou kunnen gaan is weergegeven in Tabel 7. Daarin worden de volgende medewerkers aangegeven. Directeur/coördinator. De directeur/coördinator is een professional en bruggenbouwer met leidinggevende ervaring, aantoonbare relevante prestaties en met uitgebreide relevante landelijke en internationale netwerken. Hij of zij is bekend met onderzoeksbekostiging en onderzoek en innovatie in het algemeen, en met contractonderzoek in het bijzonder, met name de Europese dimensie. Hij heeft ervaring met kennisbescherming en kennisexploitatie. Hij is een publiek-private netwerker met zwaartepunten in het Europese innovatiesysteem. Hij kan onderzoekers en ondernemers motiveren en met gezag optreden als boegbeeld van de organisatie. Hij combineert zijn functie met die van directeur LEH. Bevorderen van hoog technologische bedrijvigheid en ondernemerschap via netwerkinitiatieven zoals Leuven.Inc (Leuven Innovation Networking Circle) and het clusteren van technologieën en bedrijvigheid, zoals DSP-valley (Digital Signal Processing) en L-SEC (Leuven Security Excellence Consortium). Bedrijfsjurist. De bedrijfsjurist heeft ervaring met het opstellen van contracten voor publiek-private samenwerking in onderzoek en ontwikkeling. Klantgerichtheid, snel en zakelijk handelen en een pro-actieve, dienstverlenende instelling is de leidraad van deze persoon, die grote affiniteit heeft met wetenschappelijk onderzoek, bij voorkeur met life sciences-onderzoek. Het is van groot belang dat LURIS deze eigen juridische expertise heeft en ontwikkelt, omdat de juridische kennis van de afdeling Juridische Zaken van de universiteit een ander terrein bestrijkt dan de diensten van LURIS en omdat LURIS zich tot een zelfstandige eenheid dient te ontwikkelen. LRD heeft 27 medewerkers, bestaat inmiddels dertig jaar, en is in staat gebleken zichzelf te bekostigen en winst voor de universiteit op te leveren, mede op grond van afdracht aan LRD van een percentage van de onderzoekscontracten. LRD heeft meer dan vijftig spin-off- bedrijven opgeleverd met een totaal omzet van A 350 mln en ruim 2000 medewerkers. Research manager. De research manager werkt samen met de decentrale Business Development Executives3 (BDE’s) om nieuwe onderzoekskansen te identificeren en te benutten. De research manager behartigt bovendien de liaison met diensten van nationale en internationale overheden voor onderzoek en ontwikkeling en met de industrie. Oprichting van nieuwe onderzoeksgeoriënteerde en innovatieve spin-offs. Professioneel advies bij de oprichting en toegang tot startkapitaal, onder meer via het Gemma Frisius Fonds van de KU Leuven, voor ondernemers die willen ondernemen met universitaire kennis of technologie. Bron: www.kuleuven.ac.be/lrd 3 Dat zijn bijvoorbeeld de instituutsmanagers van de faculteit W&N | 50 | innovatiebeleidsplan die naast hun andere verantwoordelijkheden ook in deeltijd aan kennisbenutting werken. Hun relevante activiteiten worden vooralsnog niet onder het budget van LURIS gebracht. Consultancy manager. De consultancy manager behartigt alle dienstverlenende activiteiten voor het stimuleren en begeleiden van professionele consultancyactiviteiten. Tabel 7. Mogelijke basisbezetting van LURIS Functie Directeur/ coördinator Korte functieomschrijving Verantwoordelijk voor de organisatie en leiding van LURIS; stuurt initiatieven op het gebied van spinoffs en nieuwe bedrijvigheid aan; verantwoordelijk voor de begeleiding van majeure onderzoekscontracten en licentieovereenkomsten; verantwoordelijk voor interne en externe marketing; initieert en draagt bij aan beleidsontwikkelingen op het gebied van contractonderzoek, kennisoverdracht, consultancy en nieuwe bedrijvigheid; begeleidt en traint personeel Bedrijfsjurist Stelt onderzoekscontracten, licentieovereenkomsten en consultancycontracten op in samenspraak met interne en externe partijen; controleert en draagt bij aan overeenkomsten en documentatie voor het opzetten van nieuwe bedrijven; geeft juridisch advies. Research manager Initieert en adviseert over grote publiek-private onderzoekssamenwerking; onderhandelt over majeure onderzoekscontracten; identificeert mogelijkheden voor onderzoekssamenwerking met o.a. bedrijfsleven en overheden, en coördineert nieuwe initiatieven op het gebied van contractonderzoek en externe onderzoeksfinanciering; Consultancy Manager Promoot en ondersteunt wetenschappelijke consultancyactiviteiten; zorgt voor marketing van faciliteiten en serviceactiviteiten Licensing executive Evalueert potentiële uitvindingen in samenspraak met interne en externe partijen; adviseert over strategieën voor kennisbescherming en kennisexploitatie; identificeert potentiële licentieafnemers en zorgt voor de marketing van uitvindingen; onderhandelt over licenties en andere kennishandelcontracten; Secretariaat Managementassistentie, secretariële werkzaamheden en administratie Licensing Executive. Deze medewerker evalueert samen met de BDE’s de vindingen van onderzoekers. Hij/zij adviseert in overleg ten aanzien van de commercialisatiestrategie en onderneemt de benodigde acties ten aanzien van onderhandelingen, licenties, e.e.a. samen met de jurist, en houdt bovendien het overzicht over de technologieoverdracht. Uitbreiding vanaf de basis De basisbezetting kan worden uitgebreid als daar aanleiding voor bestaat en als er middelen beschikbaar zijn. Op korte termijn zouden middelen kunnen worden verkregen uit subsidies, vooral uit de Technopartner-regeling van het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Op langere termijn kunnen de middelen worden toegekend door het College van Bestuur uit de opbrengsten uit kennishandel en via een omslagregeling bij andere inkomsten. Belangrijke voorwaarde voor uitbreiding is dat de dienstverlening door LURIS waarde toevoegt die door de faculteiten en instituten zodanig op prijs wordt gesteld dat het engageren van LURIS vanzelfsprekend wordt. Het zal waarschijnlijk enige jaren duren voordat LURIS zich in die zin kan bewijzen. met wetenschap naar meerwaarde | 51 | Op 21 juni 2004 vond in Naturalis een eendaagse workshop plaats, getiteld ‘From Science to Business in Oxford and Leiden’. Er werden presentaties gegeven door Tim Cook (ISIS) en Catherine Quinn (Research Services) van de universiteit van Oxford, en door Dinko Valerio (Crucell), Jan Pieter Abrahams (W&N) en Douwe Breimer (Rector Magnificus) uit Leiden. Peter Folstar (Regieorgaan Genomics) gaf een lunchlezing. Er waren ongeveer veertig Leidse deelnemers. De twee vertegenwoordigers uit Oxford schetsten de duale structuur van het Oxfordse innovatiemodel. Dienstverlening op het gebied van onderzoekscontracten is ondergebracht in een eenheid ‘Research Services’, welke een dienstverlenende en een bewakingstaak en formeel de kennisoverdracht verricht naar de private instelling ISIS, met daarin de universiteit als grootaandeelhouder. ISIS draagt onder meer zorg voor de contacten en contracten met het bedrijfsleven en formele en informele investeerders, met als doel om onderzoeksresultaat om te zetten bedrijvigheid. Research Services en ISIS zijn beiden ongeveer even groot, met tezamen 68 hoog opgeleide werknemers, veelal zelf onderzoekers. Enkele conclusies uit de gedachtewisselingen: In Leiden is een slagvaardige, genetwerkte, centraal gecoördiHet kan niet genoeg worden benadrukt dat de band van LURIS met de decentraal werkende collega’s (BDE’s) zeer sterk moet zijn, om te beginnen met de collega’s die expliciet tot taak hebben een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van onderzoekscontracten en kennisexploitatie en kennisbescherming. Elke faculteit en/of instituut moet zulke specifieke collega’s kunnen benoemen, waarbij een voorwaarde is dat zij daar vanuit hun eigen sterke ambitie een bijdrage aan willen leveren. | 52 | innovatiebeleidsplan neerde organisatie nodig voor onderzoekscontracten en kennisoverdracht. Deze organisatie moet voortbouwen op datgene wat decentraal in Leiden al bestaat. Het Oxfordse model met twee gescheiden, maar samenwerkende organisaties (Research Services en ISIS) is in de Leidse context te kwetsbaar. Research Services in Leiden moet op termijn zelfdragend zijn, maar het begint met investeren. De universiteit is geen risicokapitaalverschaffer; de bestaande holding (LEH) is daar de aangewezen partij voor. Dat een uitvinding tot activiteiten leidt, is de beste motivatie voor een wetenschapper. Financiële beloning komt niet op de eerste plaats. Die prioriteit hoort meer bij de Angelsaksische cultuur. Financiële beloning van uitvinders zou kunnen plaatsvinden via een staffel, met ruimte voor faculteiten en instituten voor aanpassingen. Een B.V. is voor zakelijke transacties niet nodig; transparantie van de eigen boekhouding volstaat. Jaarlijkse inventarisatie van de belangen van de onderzoekers, zoals in Oxford, kan (gevaar van) belangenverstrengeling voorkomen. Een andere voorwaarde voor uitbreiding is dat er voldoende vraag is naar de werkzaamheden van LURIS. Gezien de ervaringen in Leiden tot nu toe, met name bij de Knokploeg kennishandel van de faculteit W&N, en de ervaringen van andere succesvolle universiteiten, zoals Leuven, Oxford en Edinburgh, lijkt er op dat punt geen beperking te verwachten. Uiteindelijk kan LURIS een organisatievorm krijgen waarbij de organisatie van de universiteit als het ware weerspiegeld wordt, met andere woorden, dat er binnen LURIS business units zijn voor de faculteiten en de instituten. Op termijn zal daarvoor de beste vorm gekozen moeten worden. Organisatievorm en inbedding LURIS zal op langere termijn zelfstandig moeten kunnen functioneren, op enige afstand van het College van Bestuur, maar wel rechtstreeks daaraan rapporterend. Dat is bij andere succesvolle universiteiten niet ongebruikelijk, maar in de praktijk laat de distributie van operationele verantwoordelijkheid voor innovatieondersteunende activiteiten op verschillende universiteiten een gevarieerd beeld zien. De Klankbordgroep: Klein beginnen is een belangrijke voorwaarde voor succes. Maar klein beginnen biedt ook een enorm risico, want een hutje wordt geen villa en voor een dubbeltje kom je niet op de eerste rang. De capaciteit moet in aanvang voldoende zijn en goed aansluiten op de bestaande praktijk om snel kleine successen te kunnen boeken. Dat werkt motiverend en bewijst de toegevoegde waarde van de centrale component. Mensen zullen dan zeggen: “Hé, hier gebeurt iets nuttigs, daar wil ik aan meedoen”. Soms worden alle innovatieondersteunende activiteiten ondergebracht in een aparte onderneming, soms worden de activiteiten verdeeld over een onderneming en universitaire afdelingen, en soms worden alle activiteiten ondernomen vanuit de universiteit, zonder private componenten. Welke keuze gemaakt wordt is niet doorslaggevend voor het succes. De keuze hangt vooral af van de universitaire cultuur en de ontwikkeling van de activiteiten. Wel doorslaggevend voor succes zijn de competenties en ambities van onderzoekers en ondersteuners. Om het dienstverlenende karakter van LURIS ten aanzien van de faculteiten en instituten te benadrukken, en de afstand tussen LURIS en de universiteit zo klein mogelijk te houden, is het verstandig om ook de centrale component van LURIS aanvankelijk op te zetten als afdeling van de universiteit. Een private ondernemingsvorm zou aanvankelijk te veel afstand creëren. De decentrale component bestaat aanvankelijk uit personen die nu al, grotendeels als deeltijdtaak, bij W&N innovatieactiviteiten verrichten. In de loop van enkele jaren komen daar vergelijkbare personen in andere faculteiten bij. Functioneel vormen deze personen het groeiende netwerk van LURIS in de universiteit. Zij zijn werknemer van de universiteit, aangesteld bij de faculteit. Ondertussen intensiveert de back-officesamenwerking met het LUMC, wat aan het interne netwerk van LURIS bijdraagt. De centrale component is het relatief kleine bureau van LURIS dat taken verricht op het gebied van formalisatie van afspraken rond contractonderzoek, kennishandel, de ontwikkeling van bedrijvigheid en de algehele coördinatie van de activiteiten van LURIS en met de interne en externe partners van LURIS. Een belangrijke overweging is de aansprakelijkheid van de universiteit. De financiële consequenties daarvan kunnen grote vormen aannemen. De rechtsvorm zou uiteindelijk zo moeten zijn dat de universiteit, indien mogelijk, voor schade wordt gevrijwaard. Een ander aandachtspunt wordt gevormd door fiscale aspecten. Concentratie van activiteiten in LURIS vestigt fiscale aandacht op onderzoekscontracten en kennishandel. Onderzoek heeft aan het licht gebracht dat de huidige fiscale afspraken kunnen worden gecontinueerd, zowel met LURIS als een universitaire afdeling of in een andere rechtsvorm, zolang de universiteit daar 100% aandeelhouder van is. Op termijn, als LURIS zichzelf intern en extern bewezen heeft, kan opnieuw een besluit worden genomen over de beste (rechts)vorm, opdat LURIS daadwerkelijk een zelfstandige organisatie wordt die gericht is op onderzoekscontracten, consultancy en het creëren van bedrijvigheid en het koppelen van markt en wetenschap. met wetenschap naar meerwaarde | 53 | Werkwijze De stafleden van LURIS dragen ieder vanuit hun eigen taakomschrijving bij aan de werkzaamheden. Alle stafleden moeten een sterk dienstverlenende instelling uitdragen. Bovendien moeten de stafleden voortdurend de klanten opzoeken, zowel in persoon als via de ter beschikking staande communicatiemiddelen, waaronder een interactieve website. Dat geldt dus zowel voor de universitaire klanten als voor de gebruikers. Een specifiek type klant is de beleidswereld, zoals bij de ministeries Economische Zaken, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Europese Commissie. Ook die klant moet worden bediend. Ten slotte moet LURIS goede contacten onderhouden met zusterorganisaties in binnen- en buitenland, waaronder specifiek de Technische Universiteit Delft (TUD) en de LERU, en met brancheverenigingen. De research manager en de licensing executive houden regelmatig spreekuur op de departementen en instituten, om samen met de onderzoekers, de BDE’s en hun superieuren onderzoek te screenen op uitvindingen die tot bedrijvigheid kunnen leiden en om kansen te benutten voor contractonderzoek. LURIS organiseert regelmatig bijeenkomsten met potentiële klanten. Medewerkers van LURIS signaleren en creëren mogelijkheden van onderzoeksfinanciering en strategische allianties en betrekken daarbij intensief zowel de onderzoekers als de professionals die nodig kunnen zijn om onderzoeksaanvragen snel op papier te kunnen zetten indien het de eigen organisatie aan kennis of tijd ontbreekt. LURIS houdt regelmatig bijeenkomsten waar ‘best and worst cases’ ter instructie van onderzoekers tegen het licht worden gehouden. | 54 | innovatiebeleidsplan De bedrijfsjurist zorgt voor gedegen contracten om de taken van LURIS te ondersteunen, en voert samen met de licensing executive en andere betrokkenen de onderhandelingen om kennis marktconform te verhandelen. Ook de afwikkeling van contracten is een zaak voor de juristen, plus het volgen van de gemaakte afspraken, zoals het anti-ijskastbeding. De Klankbordgroep: Het gaat over mensen, niet over regels. Die dimensie moet meer aandacht krijgen. Hoe zullen de dagelijkse contacten verlopen? Wie praat met wie? Hoe worden de contacten binnen de universiteit gelegd en onderhouden? Hoe communiceer je met de gebruikers? Betrek daar ook Leiden - Life Meets Science en het Bio Science Park bij. De bedrijfsverzamelgebouwen en het Competence Center Life Sciences zijn door elkaar lopende organisaties, hierover zou meer duidelijkheid geboden kunnen worden. Hoe werken LURIS en LEH centraal en decentraal samen? Hoe bevorder je teamwork en voorkom je competitie tussen LEH en LURIS? Kunnen screening en scouting door samenwerking van LEH en LURIS worden behartigd? Indien de decentrale component van LURIS al te duidelijk gelieerd is met een groep (in een faculteit) kan dit tot gebrek aan vertrouwen leiden. LOFAR: economische winst door fundamentele wetenschap In 1997 stelde professor George Miley van de vakgroep Astronomie in Leiden voor een nieuwe radiotelescoop te bouwen, die een grote verbetering zou leveren ten opzichte van de bestaande radiotelescopen met lange radiogolven. De Low Frequency Array (LOFAR) is een revolutionair ontwerp dat gebruik maakt van de laatste ontwikkelingen op het gebied van ICT- en communicatietechnologie. In velden van 100 m2 zullen ongeveer 100 kleine antennes geplaatst worden, om een enkel LOFAR-station te vormen, dat als een grote phasedarray antenne functioneert. Ongeveer 50 van deze stations, die samen de complete LOFAR-telescoop vormen, zullen over een gebied van 100 km2 worden verdeeld. De LOFAR-stations zullen worden verbonden met een wijdverbreid scalair optisch netwerk met een grote capaciteit, dat in staat is de enorme gegevensstromen te verwerken. In 1999 is door de Stichting ASTRON een haalbaarheidsstudie uitgevoerd. Men realiseerde zich toen dat een breedbandnetwerk, dat nodig zou zijn voor de radiotelescoop, ook van bijzonder nut kon zijn voor andere disciplines. Daarom is LOFAR ontwikkeld als een flexibel multidisciplinair netwerk van sensoren. Behalve de radiosensoren (antennes) zijn sensoren (geofoons) ingebouwd waarmee het effect van gas- en oliewinning op de stabiliteit van de aarde onderzocht kan worden. Ook andere applicaties zijn ingebouwd, namelijk sensoren om microklimatologische parameters en gedetailleerde milieueigenschappen te meten bij elk station. Dergelijke metingen zijn van groot belang voor meteorologen en boeren en leveren wezenlijk economisch voordeel. Bovendien bieden de technische problemen die overwonnen moeten worden om LOFAR te realiseren een interessante uitdaging voor informatici. Op basis van het economische belang van LOFAR voor de infrastructuur van Noord Nederland, heeft de Nederlandse regering in november 2003 een subsidie van A 52 mln aan de LOFAR infrastructuur toegekend. Inmiddels is er al een teststation in werking gesteld in Borger-Odorn (Drente), de toekomstige centrale locatie. Het huidige schema voorziet een initieel gebruik van LOFAR eind 2006 en een volledig gebruik in 2008. Bron: prof. dr. George Miley, Leidse Sterrenwacht. met wetenschap naar meerwaarde | 55 | Een belangrijk deel van de netwerkorganisatie LURIS bestaat al bij aanvang, namelijk de Knokploeg kennishandel van de faculteit W&N. In aanvulling daarop worden geschikte personen gezocht om de functies te vervullen van de centrale component van LURIS, om te beginnende directeur. Lopende deze activiteiten kan een begin worden gemaakt met een gedetailleerde markt- en productstrategie en een portfolio van producten op de vier hoofdactiviteiten van researchcontracten, consultancy, kennishandel en kennismanagement. De bureau-inrichting die nodig is om LURIS te accommoderen bestaat uit het realiseren van de fysieke ruimte en de procesondersteuning. Het gaat daarbij om beheerssystemen, kennismanagementsystemen, workflow-systemen, sjablonen voor rapportages, ontwerp, opzet en beheer van communicatiemiddelen waaronder in de eerste plaats een website, ontwerp van beeldkenmerken en communicatieprotocollen. Voor veel van deze systemen kan gebruik worden gemaakt van expertise die op de universiteit aanwezig is, waardoor er geen omvangrijke extra kosten hoeven te worden begroot. Een specifieke website rond het signaleren van financieringsmogelijkheden is thans op de universiteit in ontwikkeling, maar dat laat onverlet dat LURIS snel zijn eigen website zal moeten opzetten. Eerste activiteiten LURIS De eerste activiteiten van LURIS zullen bestaan uit het beleggen van interne workshops en spreekdagen in faculteiten en instituten. Een van de resultaten daarvan is de liaison met een of meerdere contactpersonen in elke faculteit. Gaandeweg wordt een begin gemaakt met de identificatie van kansen voor researchcontracten, consultancy, screeningactiviteiten, inventarisaties van bestaande activiteiten en intellectuele eigendom, en met activiteiten rond kennisbescherming en kennisexploitatie. | 56 | innovatiebeleidsplan Indicatoren LURIS en LEH LURIS en LEH bieden jaarlijks overzicht over een beperkt aantal zinvolle input-, output- en outcome-variabelen: • Screening- en scoutingactiviteiten (input) • Verworven onderzoekscontracten en -budgetten naast de eerste geldstroom (input) • Kennisbescherming en kennisexploitatiecontracten (output) • Bedrijvigheid in spin-offs (outcome) • Activiteiten flankerend beleid (input) Stabiele eindsituatie LURIS De visie op de stabiele eindsituatie is dat LURIS na vijf tot maximaal tien jaar, met LEH mede als instrument, in staat is voldoende eigen inkomsten te genereren op basis van zijn toegevoegde waarde in het realiseren van onderzoekscontracten, consultancy en kennishandel, om volledig in zijn eigen bedrijfsvoering te voorzien. De Universiteit Leiden verwacht op die termijn en op de in dit plan beschreven wijze, een effectieve, efficiënte, institutionele en duurzame bijdrage te hebben gerealiseerd aan de benutting van de universitaire kennis.