Honours: diepgang – Wat is het? Hoe bereik je het? Hanne ten Berge, Centrum voor Onderwijs en Leren Universiteit Utrecht 28 juni 2011 De praktijk van het ULC-onderwijs Een van de kenmerken van honours studenten die docenten noemen is dat deze studenten meer diepgang willen. Welke behoefte zien docenten dan en hoe kunnen ze daaraan voldoen? In de afgelopen tijd heb ik verschillende ULCdocenten ernaar gevraagd: herken je dat ULC-studenten meer diepgang willen, wat zie je ze dan doen, wat is diepgang volgens jou en hoe kan je als docent zorgen voor diepgang in een ULC-werkgroep? Dit kwam daaruit: Docenten ervaren dat ULC-studenten diepgang zoeken doordat: • ze vragen stellen over kleine onderdelen in de leerstof • ze vragen stellen die verder gaan dan de opdracht • ze de actualiteit koppelen aan de leerstof • ze de vinger op de zere plek kunnen leggen: doorvragen op het punt waar de leerstof vanuit didactische overwegingen versimpeld is Hoe docenten in een werkgroep vormgeven aan diepgang: • Een vraag die verder gaat dan de opdrachten in de groep gooien, er een interessant discussiepunt voor de groep van maken. Niet afkappen in het kader van ‘daar hebben we nu geen tijd voor’ of ‘dat krijgen jullie pas later in de opleiding’. • Bredere verbanden trekken: naar een ander beleidsterrein, naar de actualiteit (bijvoorbeeld een andere grote overnamezaak of fusie), naar andere vakgebieden, naar wat er eerder in het vak aan de orde is gekomen. • Achtergronden schetsen. • Bespreken wat de ratio is achter de regels: “Waarom zijn de regels zoals ze zijn?” • Bij studenten de soepelheid ontwikkelen om regels terzijde te leggen. Hen aansporen academisch kritisch te zijn op teksten, er afstand van kunnen nemen. • Een andere (dogmatische) aanpak voor een probleem kiezen. Bijvoorbeeld: “Hoe doen ze dat in Frankrijk?” (Berthy) of “Hoe deden ze dat 2000 jaar geleden op Kreta?” (Maaike)? De ‘stel nou dat …’-vragen. De theoretisch blik op diepgang Wat kunnen we in de theorie vinden over ‘diepgang’. Er zijn verschillende perspectieven: • Hogere orde denken, hogere leerdoelniveau’s (taxonomie van Bloom) • Betrokkenheid, toewijding: je diepgaand verbinden aan een taak, gemotiveerd zijn (zelf-determinatietheorie, Ryan & Deci) • Innerlijke toestand van flow: volledige aandacht en concentratie voor de taak (Csikszentmihalyi) • Verwerking/leerstijl: diepere verwerking betreft niet klakkeloos aannemen, maar er vragen over stellen, verbinden met andere zaken uit theorie of praktijk (Vermunt) Leerdoeltaxonomie van Bloom Cognitieve activiteiten worden door Bloom ingedeeld in lagere-orde denken en hogere-orde denken. Het cognitieve proces loopt op van simpel naar complex. Volgens deze indeling is er sprake van diepgang wanneer studenten hogere-orde denkactiviteiten laten zien: creëren, evalueren of analyseren. 1 Hogere-orde denkactiviteiten • Creëren: ontwikkelen van nieuwe ideeën, oplossingen of producten • Evalueren: de waarde van ideeën, materialen en methoden beoordelen door het ontwikkelen en toepassen van criteria • Analyseren: het opdelen van informatie in verschillende onderdelen Lagere-orde denkactiviteiten • Toepassen: strategieën, concepten, principes en theorieën in een nieuwe situatie gebruiken • Begrijpen: betekenis geven aan informatie • Onthouden: het kunnen ophalen van specifieke informatie Nieuwe taxonomie van Bloom De docent kan aan de hand van deze leerdoelenniveaus herkennen wanneer studenten verdiepende vragen stellen: bijvoorbeeld vragen die een vergelijking (analyse), een oordeel (evalueren) of het combineren van ideeën tot een nieuw geheel (creëren) betreffen. Dit zijn interessante vragen om met de groep over door te praten. Er zijn verschillende gezichtspunten mogelijk, de afweging is gebaseerd op het op een juiste en creatieve manier combineren van kennis of op een eigen oordeel dat zijn basis vindt in kennis. Als je meer diepgang in een werkgroep wilt creëren zou de docent ook zelf meer van deze hogere-orde denkactiviteiten op kunnen roepen. Dit betekent: • Een beroep doen op de creativiteit • Open opdrachten geven: waar niet één maar meer mogelijke uitkomsten op zijn • Activiteiten die een hoge mate van complexiteit hebben: waarbij studenten zelf het onderscheid tussen meer en minder relevante of waardevolle informatie moeten maken • Activiteiten die stimuleren tot een onderzoekende houding en probleemoplossend denkvermogen • Activiteiten die studenten stimuleren verder en meer kritisch na te denken • Activiteiten die interactie uitlokken, zodat studenten hun ideeën kunnen toetsen aan die van anderen: het ontlokken van discussie Onderstaande actiewerkwoorden geven daar handvaten voor. • Creëren: combineren, plannen, ontwerpen, maken, ontwikkelen, onderzoeken, opstellen, formuleren, uit bestaande ideeën nieuwe ideeën creëren, generaliseren op basis van wat bekend is, relateren van kennis uit verschillende disciplines, voorspellen, … • Evalueren: beoordelen, toetsen, meten, overtuigen, selecteren, concluderen, vergelijken, samenvatten, de waarde inschatten, beargumenteerde keuzes maken, verifiëren, herkennen van subjectiviteit, … • Analyseren: analyseren, scheiden, ordenen, classificeren, deconstrueren, selecteren, afleiden, patronen herkennen, verborgen betekenis herkennen, … Actiewerkwoorden bij de hogere-orde denkactiviteiten Betrokkenheid, toewijding (Ryan & Deci) “In de theorie wordt van intrinsieke motivatie gesproken als studenten een activiteit verrichten om het plezier dat ze beleven aan de activiteit zelf en niet vanwege externe beloning of dwang. Studenten die intrinsiek gemotiveerd zijn om te leren, willen zelf leren; zij voelen een interne behoefte of drang om met de leerstof aan de slag te gaan.” (Martens & Boekaerts, p. 36) Intrinsiek gemotiveerde studenten zijn meer gericht op begrip dan op van buiten leren, ze zijn nieuwsgieriger, meer bereid tot uitwisseling en vertonen meer onderzoekend gedrag. Dat zijn kenmerken die nodig zijn voor de hogere orde leeractiviteiten. 2 Het is zaak de interne motivatie niet te verstoren door teveel externe beloning of te sterke controle. “De motivatie voor een taak of activiteit komt tot stand wanneer de leersituatie de behoefte van de student aan competentie, autonomie en sociale verbondenheid aanspreekt en ondersteunt.” (Martens & Boekaerts, p. 36) Dit vraagt een taak of activiteit die moeilijk is, maar niet te moeilijk (competentie) en die studenten de gelegenheid biedt om het op hun manier te doen (autonomie). Een docent kan zien dat een taak te complex is wanneer studenten zwakke oplossingsstrategieën kiezen of een gebrek aan inzet vertonen na eerste bestudering. Motivatie vraagt ook om een leerklimaat waarin studenten verbondenheid kunnen ervaren met de docent en medestudenten. Flow Flow is een mentale toestand waarin de persoon volledig opgaat in zijn bezigheden (Csikszentmihalyi). Kenmerken van het gevoel van flow: • Men heeft een duidelijk doel; • Concentratie en doelgerichtheid; • Verlies van zelfbewustzijn: men gaat volledig op in de activiteit en vergeet zichzelf; • Verlies van tijdsbesef: de tijd vliegt voorbij; • Directe feedback: succes en falen ten aanzien van de activiteit zijn onmiddellijk duidelijk, zodat men daarop het eigen handelen direct kan aanpassen; • Evenwicht tussen de eigen vaardigheid en de uit te voeren activiteit: de bezigheden zijn nét niet te moeilijk, maar wel heel uitdagend; • Een gevoel van persoonlijke controle over de situatie of activiteit; • De activiteit is intrinsiek belonend, bijvoorbeeld erg leuk. In flow-toestand is de afstemming tussen uitdaging (challenge level) en vaardigheden (skill level) optimaal. De positie rechts bovenin onderstaande grafiek is de optimale positie. Links van flow: ‘opgewondenheid’ (arousel), is ook een goede positie. Je bent weliswaar uit je comfortzone, maar door wat meer vaardigheden aan te leren kun je de taak aan en kom je in de flow-zone. Rechts van flow: ‘controle’ (control) is ook een goed gebied. Je voelt je comfortabel, maar weinig opgewonden en je wordt weinig uitgedaagd. De uitdaging moet groter worden om in flow terecht te komen. Verder van flow af in het model wordt de gemoedstoestand steeds minder effectief. Mentale toestand als een product van uitdagings- en vaardighedenniveau 3 De uitdaging van het onderwijs is om studenten meer in het flow-kanaal te brengen. Een aantal van de punten die flow kenmerken kunnen we gebruiken om te bekijken wat wij kunnen doen om studenten meer in flow te brengen: • Laat ze duidelijke doelen voor zichzelf formuleren waar ze zelf voor gemotiveerd zijn (intrinsiek belonend), die haalbaar zijn maar niet gemakkelijk (zone van naaste ontwikkeling). • Zorg voor goede en snelle feedback op basis waarvan studenten hun handelen kunnen aanpassen • Zorg voor een leerklimaat waarin studenten geconcentreerd en toegewijd kunnen werken. Leerstijl Studenten verschillen in de aanpak van het werk dat ze voor hun studie moeten verrichten (leerstrategie), de manier waarop ze tegen ‘leren’ aankijken (mentaal leermodel) en de reden waarom ze leren (leeroriëntatie). Tezamen noemen we dit leerstijl’. Vermunt onderscheidt vier leerstijltypen: • Ongerichte leerstijl: Grote moeite met bepalen wat meer of minder belangrijk is, daardoor nauwelijks verwerking van leerinhouden, stuurloos leergedrag • Reproductiegerichte leerstijl: stapsgewijze verwerkingsstrategieën, veel uit het hoofd leren, gedetailleerde werkwijze, leergedrag in hoge mate geleid door externe sturing • Betekenisgerichte leerstijl: veelvuldig gebruik van relaterende, structurerende en kritische verwerkingsactiviteiten, informatie ordenen, proberen hiërarchische relaties te ontdekken en zelf na te denken over de juistheid van redeneringen en gevolgtrekkingen, raadplegen bronnen buiten de studiestof om tot een beter begrip van de stof te komen, construeren kennis • Toepassingsgerichte leerstijl: proberen wat ze leren voortdurend te koppelen aan verschijnselen die ze kennen uit eigen ervaring, proberen leerinhouden te concretiseren door er voorbeelden bij te bedenken, denken na over hoe de studiestof kan worden toegepast De grenzen tussen leerstijlen zijn niet scherp. Het gaat eerder om 4 dimensies, dan om 4 categorieën. De eerste twee zijn kwalitatief laagwaardig, de laatste twee kwalitatief hoogwaardig. Laagwaardig wil in dit geval zeggen dat studenten de leerstof moeilijk kunnen terughalen uit hun geheugen en de leerstof beperkt in kunnen zetten buiten de context waarin ze het geleerd hebben. Studenten met een hoogwaardige leerstijl, die resulteert in diepere verwerking, nemen niet klakkeloos alles aan, ze blijven er vragen over stellen en ze verbinden de stof met andere zaken uit theorie of praktijk. Vermunt typeert leerstijl als een voorkeur. Een leerstijl is het resultaat van een ontwikkeling in leergedrag, het is geen persoonlijkheidskenmerk. Leerstijl is veranderbaar en onderwijs kan studenten uitdagen een andere leerstijl te ontwikkelen. Een docent heeft daarin een voorbeeldfunctie door hardop te denken en zijn redeneertrant duidelijk te maken en door stof te koppelen aan (andere) theorie en aan de praktijk. Ook kan hij studenten met vragen en opdrachten uitdagen tot activiteiten die passen bij de hoogwaardige leerstijlen. Het stellen van vragen is een essentieel kenmerk van actief leren en diepere verwerking. 4