Begeleiding en kortdurend verblijf

advertisement
KEUZENOTA
BEGELEIDING EN KORTDUREND VERBLIJF
van AWBZ naar WMO
Gemeenten:
Bloemendaal en Haarlemmerliede en Spaarnwoude en Heemstede
Heemstede, mei 2012
Afdeling Welzijnszaken
Inhoudsopgave
1.
1.1
1.2
3
3
4
1.3
1.4
1.5
Inleiding
Wat is begeleiding en kortdurend verblijf
Samenwerking Bloemendaal, Haarlemmerliede
en Spaarnwoude en Heemstede
Samenwerking in Zuid-Kennemerland
Overleg met de Vereniging Bedrijfstak Zorg (VBZ)
Leeswijzer
2.
Relevante ontwikkelingen
6
3.
3.1
3.2
3.3
Analyse gegevens
Aantallen cliënten onder de AWBZ
De indicaties
De vorm van verstrekking
7
7
8
8
4.
4.1
4.2
4.3
De toegang
Toegang onder de AWBZ
Toegang onder de Wmo
Toegang voor begeleiding en
kortdurend verblijf onder de Wmo
10
10
10
10
5.
5.1
5.2
Eigen bijdrage
Eigen bijdrage en Hulp bij het huishouden
Eigen bijdrage nieuwe taken
11
11
12
6.
6.1
6.2
6.3
Persoonsgebonden budget
Wettelijk kader
Beleid PGB
PGB en Hulp bij het huishouden
12
12
13
13
7.
7.1
Verordening
De kanteling
14
14
8.
8.1
Innovatie
Innovatie-agenda
14
15
9.
Kwaliteit en toezicht
16
10.
10.1
10.2
10.3
10.4
Inkoop
Inkoop onder de AWBZ
Europese richtlijn
Inkoop gemeenten
Kostenbeheersing
17
17
17
17
18
11.
11.1
11.2
11.3
Communicatie
Regionaal
Lokaal
Wmo-raden en/of klankbordgroepen
18
18
18
19
12.
12.1
12.2
12.3
Financiën
Budget voor voorbereidings- en uitvoeringskosten
Budget voor de kosten van begeleiding en kortdurend verblijf
Uitvoeringskosten
19
19
20
20
13.
13.1
13.2
Overzicht voorstellen en vervolg
Overzicht en voorstellen
Vervolg
21
21
21
Bijlage 1: Notie eigen bijdrage
Bijlage 2: Noitie Persoonsgebonden budget
5
5
5
23
26
2
1.
Inleiding
In het Regeer- en Bestuursakkoord van het kabinet is afgesproken dat de functie ‘begeleiding’ van de
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) wordt overgeheveld naar de Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo). Een belangrijke reden daarvoor is dat gemeenten de mensen waar het om gaat
beter kennen en de begeleiding daardoor dichter bij burgers kunnen organiseren.
In de Bestuursafspraken 2011-2015 tussen Rijk en VNG zijn de randvoorwaarden uitgewerkt
waaronder deze decentralisatie kan worden gerealiseerd. Om de decentralisatie te kunnen
effectueren is een aanpassing van de Wmo noodzakelijk. Hiervoor is eind 2011 een voorstel tot
wetswijziging aan de Tweede Kamer aangeboden. Op het moment van schrijven van dit voorstel is
onduidelijk of de val van het kabinet gevolgen heeft voor de inhoud van het wetsvoorstel en/of datum
van inwerkingtreding.
In de nu voorliggende Keuzenota gaan we er vooralsnog vanuit dat de extramurale begeleiding en
het kortdurend verblijf vanaf 1 januari 2013 gefaseerd overgaan van de AWBZ naar de Wmo. Het jaar
2013 is een overgangsjaar waarin de gemeente verantwoordelijk is voor de begeleiding aan nieuwe
cliënten en aan cliënten waarvan de indicatie in 2013 eindigt. Per 1 januari 2014 gaan naar
verwachting alle cliënten met extramurale begeleiding over naar de gemeente.
De nieuwe taak die op ons afkomt, is aanzienlijk en complex en vereist in de voorbereiding veel
personele inzet. Gelet hierop werken de gemeenten Bloemendaal, Haarlemmerliede en Spaarnwoude
en Heemstede intensief samen in de voorbereiding. Doel is om door een bundeling van krachten dit
proces zo effectief en efficiënt mogelijk te laten verlopen.
In de colleges van burgemeester en wethouders van Bloemendaal en Heemstede is in februari 2012
een startnotitie met plan van aanpak voor de decentralisatie van de begeleiding vastgesteld. De
gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude heeft deze notitie in mei 2012 vastgesteld.
1.1
Wat is Begeleiding en Kortdurend verblijf?
Begeleiding in de AWBZ is bedoeld om de zelfredzaamheid van personen te bevorderen of te
compenseren, zodat een verblijf in een instelling of verwaarlozing zo lang mogelijk wordt uitgesteld.
Mensen die gebruik maken van begeleiding onder de AWBZ kunnen zonder ondersteuning niet
zelfstandig functioneren en participeren. Het betreft mensen met psychogeriatrische, somatische,
lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke beperkingen.
Om in aanmerking te kunnen komen voor extramurale begeleiding is een indicatie vereist van het
Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of Bureau Jeugdzorg 1, waarbij tevens moet zijn vastgesteld dat
sprake is van matige of ernstige beperkingen op één of meer van de volgende terreinen: sociale
redzaamheid, bewegen en verplaatsen, probleemgedrag, psychisch functioneren, geheugen- en
orientatiestoornissen.
De decentralisatie heeft bovendien alleen betrekking op extramurale begeleiding. Dat wil zeggen,
gericht op mensen die niet in een instelling verblijven. De begeleiding die wordt gegeven aan mensen
die intramuraal in een instelling verblijven, blijft in de AWBZ.
Onder de AWBZ wordt zowel begeleiding individueel (bijvoorbeeld woonbegeleiding) als begeleiding
in groepsverband (dagbesteding) geboden. Als vervoer naar de dagbesteding noodzakelijk is, wordt
dit onder de AWBZ vergoed. Dit vervoer maakt onderdeel uit van de extramurale begeleiding die
overkomt naar de gemeenten.
1
Bureau Jeugdzorg is verantwoordelijk voor de indicatiestelling voor jeugdigen jonger dan 18 jaar met psychiatrische
problematiek.
3
Ook het kortdurend verblijf of logeren komt per 1 januari 2013 over naar de gemeenten. Kortdurend
verblijf is bedoeld voor mensen met een zorgvraag, waarbij permanent toezicht nodig is om op tijd
zorg te bieden. Bijvoorbeeld bij mensen met ernstige hart- of longaandoeningen, ouderen met
dementie, mensen met een verstandelijke handicap of met zware fysieke beperkingen. Logeren heeft
als doel mantelzorgers te ontlasten.
1.2
Samenwerking Bloemendaal, Haarlemmerliede en Spaarnwoude en Heemstede
Startnotitie met plan van aanpak
In de startnotitie van de gemeenten Bloemendaal, Haarlemmerliede en Spaarnwoude en Heemstede
is aangegeven dat de begeleiding wordt vormgegeven volgens de uitgangspunten uit de Wmo.
Overzicht Wmo-uitgangspunten
Compensatieplicht
Er is niet langer sprake van een verzekerd recht op een voorziening. In plaats daarvan komt er een recht op het op een
gelijkwaardige wijze kunnen deelnemen aan de samenleving. De overgang van het denken in termen van “resultaten” in
plaats van “voorzieningen”.
Integraliteit
De nieuwe begeleiding heeft raakvlakken met vrijwel alle prestatievelden van de Wmo en ook met de twee andere grote
decentralisaties voor de gemeenten: Jeugdzorg en Wet werken naar vermogen. De decentralisatie biedt een kans om
samenhang aan te brengen.
De vraag achter de vraag
Gemeenten staan dichter bij de burger dan het Zorgkantoor en worden geacht beter in staat te zijn maatwerk te leveren. Zij
hebben goed inzicht in het gehele scala aan lokale voorzieningen. De gemeente levert dit maatwerk door “de vraag achter
de vraag” bij de toegang tot voorzieningen helder te krijgen. Hoe de gemeente dit organiseert hangt af van de lokale situatie.
Getrapte verantwoordelijkheid (kanteling)
Wanneer een burger met een ondersteuningsvraag naar de gemeente komt, wordt allereerst naar zijn of haar eigen
zelfredzaamheid gekeken. Daarna wordt in kaart gebracht welke rol mantelzorgers en zorgvrijwilligers kunnen spelen. Mocht
deze ondersteuning niet afdoende zijn, dan wordt gekeken of een sociaal steunsysteem kan worden opgebouwd. Als dit
allemaal niet mogelijk blijkt, wordt gekeken naar collectieve (voorliggende) voorzieningen. Individuele voorzieningen als
sluitpost.
Uitgaan van de mogelijkheden
Binnen de Wmo wordt eerst gekeken naar wat iemand nog wel kan. Deze mogelijkheden worden niet alleen benut om de
ervaren problemen (deels) op te lossen, maar er wordt ook gekeken of de mogelijkheden elders voor kunnen worden
gebruikt. Daarna wordt gekeken wat iemand niet kan en hoe dit kan worden gecompenseerd.
Vervolg: de Keuzenota
In het plan van aanpak is opgenomen dat in het eerste halfjaar 2012 een keuzenota wordt voorbereid
en vastgesteld. In het plan van aanpak zijn de volgende uit te werken thema’s/ onderwerpen
opgenomen:
Uit te werken thema’s/onderwerpen:

Doelgroepen en vormen van ondersteuning
- De doelgroepen
- Vormen van ondersteuning
- Vervoer

Inkopen, kwaliteit en verantwoording
- Inkopen
- Persoonsgebonden budget
- Kwaliteit en verantwoording

De uitvoering
- Toegang Wmo
- Werkprocessen en ICT
- Formatie

Verordening, besluit en beleidsregels
- Eigen bijdrage

Financiën/ sturing/(management)rapportages

Communicatie
4
Bovenstaande thema’s/ onderwerpen worden uitgewerkt in het nu voorliggende document. Voor 2013
gaan we uit van een beleidsarme overgang van de begeleiding en het kortdurend verblijf uit de AWBZ
naar de Wmo. In 2012 en 2013 gaan we ons verder voorbereiden o.a. door het uitwerken en uitvoeren
van innovatieve projecten en thema’s met als doel om vanaf 2014 te komen tot vernieuwing.
Afgesproken is dat iedere gemeenten de betrokkenheid van de Wmo-raden en/of klankbordgroepen
op zijn eigen wijze en in overeenstemming met zijn eigen regels/afspraken vorm geeft.
1.3
Samenwerking met de gemeenten in Zuid-Kennemerland
In de voorbereiding zijn er enkele onderwerpen die zich lenen voor samenwerking op de schaal van
Zuid-Kennemerland. Voor deze samenwerking is het van belang dat de gemeenten overeenstemming
hebben over de onderwerpen die regionaal worden voorbereid, op welke wijze en in welke vorm dit
gebeurt. Dit is uitgewerkt in de notitie ‘Regionale uitgangspunten en agenda 2012’ . Deze notitie is
recent in de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bloemendaal en
Heemstede vastgesteld. De gemeente Haarlemmliede en Spaarnwoude heeft deze betrokken bji de
recent vastgestelde startnotitie met plan van aanpak voor decentralisatie van de begeleiding.
Redenen voor deze samenwerking zijn de relatief kleine omvang van specifieke doelgroepen, de
schaal waarop zorgaanbieders werkzaam zijn en het feit dat op onderdelen efficiencyvoordelen te
behalen zijn als op een grotere schaal wordt samengewerkt.
De samenwerking in het voorbereidende traject met de gemeenten in de regio Zuid-Kennemerland
betreft:
1.
2.
3.
4.
5.
Strategie inkoop, incl. kwaliteitsbeleid, toezicht en verantwoording
(onderscheid tussen het overgangsjaar 2013 en 2014 e.v.)
Persoonsgebonden budget
Eigen bijdrage
Verordening en beleidsregels
Innovatieve projecten.
Daarnaast onderschrijven alle gemeenten het belang van een zoveel mogelijk uniforme communicatie
naar zowel de instellingen als de burgers. Dit betekent dat in ieder geval over de inhoud afstemming
tussen de samenwerkende gemeenten zal plaatsvinden.
1.4
Overleg met de Vereniging Bedrijfstak Zorg (VBZ)
Vanuit de regio’s Midden- en Zuid-Kennemerland vindt er periodiek een overleg plaats met het
bestuur van de Vereniging Bedrijfstak Zorg (VBZ). In dit overleg is de regio Zuid-Kennemerland
vertegenwoordigd door de portefeuillehouders Wmo van de gemeenten Haarlem en Heemstede. In de
VBZ zijn vrijwel alle aanbieders van Begeleiding en kortdurend verblijf vertegenwoordigd. Gemeenten
en aanbieders informeren elkaar over de stappen die zij zetten in de voorbereiding op de
decentralisatie, vindt afstemming plaats en worden afspraken gemaakt bijvoorbeeld over ieders rol bij
de uitvoering van innovatieve projecten.
1.5
Leeswijzer
Voordat we op de keuzes ingaan schetsen we de relevante ontwikkelingen (hoofdstuk 2) en gaan we
nader in op de verkregen gegevens (aantallen) (hoofdstuk 3). Daarna werken we op hoofdlijnen de
keuzes uit. Samen met de gemeenten in de regio Zuid-Kennemerland zijn de beleidsvoorstellen
voorbereid met betrekkinjg tot de eigen bijdrage (hoofdstuk 5), het persoonsgebonden budget
(hoofdstuk 6), de innovatie (hoofdstuk 8) en inkoop (hoofdstuk 10). Afstemming heeft plaats gevonden
in het regionaal portefeuillehoudersoverleg Wmo.
5
De overige onderwerpen die in dit document worden behandeld zijn: de toegang (hoofdstuk 4), de
communicatie (hoofdstuk 11) en de financiën (hoofdstuk 12). Afgesloten wordt met de planning voor
de vervolgstappen (hoofdstuk 13).
2.
Relevante ontwikkelingen
In dit hoofdstuk schetsen we de ontwikkelingen en trends die mede bepalend zijn voor de keuzes die
gemaakt moeten worden ten aanzien van de decentralisatie van de begeleiding en het kortdurend
verblijf.
Algemene tendensen in de gezondheidszorg
In de gezondheidszorg is over de hele breedte een versobering van aanspraken te zien en een groter
beroep op eigen mogelijkheden en eigen verantwoordelijkheid. Oplossingen worden allereerst binnen
het netwerk gezocht, als dat niet lukt in de algemene voorzieningen en eerstelijns zorg. Pas daarna
speelt de specialistische zorg een rol.
Er zullen méér aandoeningen uit het basispakket van de zorgverzekering gaan verdwijnen en eigen
betalingen worden verhoogd, bijvoorbeeld voor fysiotherapie. Er zal ook kritisch gekeken worden naar
het pakket van hulp- en geneesmiddelen. De Geestelijke gezondheidszorg zal nog meer ambulant
gaan werken; de intramurale capaciteit zal worden beperkt en er worden eigen bijdragen ingevoerd
voor de psychiatrie.
Hervorming van het stelsel Werk en Inkomen
De aanspraak op reïntegratietrajecten door de groep mensen met een grote afstand tot de
arbeidsmarkt wordt de komende periode verminderd. Dit is nodig om ingrijpende bezuinigingen op het
participatiebudget door het Rijk te kunnen opvangen. Een grote groep mensen verliest daardoor
ondersteuning die tot op heden vanuit het domein Werk en Inkomen werd geboden.
De afgelopen jaren hebben mensen met verstandelijke, psychische of lichamelijke beperkingen onder
begeleiding kunnen werken, dankzij de Wet op de Sociale Werkvoorziening (WSW). In de toekomst
zal deze wet bij nieuwe aanmeldingen alleen nog gelden voor mensen die ‘beschut’ werk doen, dat wil
zeggen op een sociale werkplaats. Voor anderen is er vanuit het Rijk geen financiering meer om
begeleid te worden bij hun werk.
Veranderingen in de langdurige zorg (AWBZ)
Naast de decentralisatie van begeleiding is nog een aantal andere belangrijke veranderingen in de
AWBZ aangekondigd.
IQ-maatregel
Het kabinet wil de aanspraak op AWBZ-zorg inperken. Het voornemen is mensen met een Licht
Verstandelijke Beperking (met een IQ tussen 70 en 85) niet meer in aanmerking te laten komen voor
de AWBZ. Het kabinet wil dat de ondersteuning voor deze mensen dichterbij en meer vanuit het eigen
sociale netwerk wordt georganiseerd. Gemeenten worden wel gecompenseerd voor deze maatregel,
maar het bedrag dat daar mee gemoeid gaat bedraagt slechts de helft van de huidige rijksbudgetten.
Een deel van de doelgroep zal waarschijnlijk een beroep op bredere Wmo-voorzieningen gaan doen.
Scheiden wonen, zorg en welzijn
De financiële scheiding tussen wonen en zorg is een ingrijpende maatregel binnen de AWBZ.
Bewoners van instellingen gaan in de toekomst gewoon huur betalen en daarnaast een eigen bijdrage
voor de zorg. Dat zal zeer geleidelijk zijn beslag gaan krijgen; in 2014 wordt begonnen met het
scheiden van wonen en zorg binnen de lichtste zorgzwaartepakketten. Afhankelijk van de ervaringen
daarmee wordt de scheiding op de zwaardere categorieën toegepast. De gemeente wordt dan
verantwoordelijk voor het Wmo-aanbod aan deze cliënten, waaronder welzijn.
6
Decentralisatie MEE-cliëntondersteuning
MEE-cliëntondersteuning wordt nu nog gefinancierd uit een aparte AWBZ-subsidieregeling. De
ondersteuning van MEE richt zich voornamelijk op cliënten met verstandelijke en lichamelijke
beperkingen (waaronder ook niet aangeboren hersenletsel) en hun naasten. Het is de intentie van het
Rijk om de MEE-middelen per 1-1-2015 naar gemeenten over te hevelen. Dat is een logische stap,
aangezien cliëntondersteuning één van de prestatievelden van de Wmo is. Over de precieze
voorwaarden van deze decentralisatie is nog niets bekend.
Decentralisatie Jeugdzorg
De gemeenten in Zuid-Kennemerland bereiden zich ook voor op de decentralisatie van de Jeugdzorg
per 1 januari 2015. De gemeenten worden met de decentralisatie Jeugdzorg verantwoordelijk voor de
toegang, de financiering en het aanbod van álle jeugdzorg voor kinderen, jongeren en hun opvoeders.
Dit aanbod bestaat uit de zogenoemde tweede lijnvoorzieningen bestaande uit de volgende vormen
van jeugdzorg: provinciale jeugdhulpverlening, geestelijke gezondheidszorg voor jeugd, zorg voor
jeugd met een licht verstandelijke beperking, jeugdbescherming, jeugdreclassering en gesloten
jeugdzorg.
Meer ouderen, veranderende vraag
Het aantal 65-plussers in de regio gaat de komende jaren stijgen. Gebruikers van zorg en
voorzieningen zien we vooral onder 75-plussers. Dit zijn voor een belangrijk deel alleenstaanden. Zij
wonen zelfstandig en blijven dat doen tot op hoge leeftijd. Het aantal ouderen dat in een verpleeg- of
verzorgingshuis woont, zal door het scheiden van wonen en zorg steeds verder dalen. Deze
ontwikkelingen hebben gevolgen voor de vraag naar zorg en begeleiding. Die zal op korte termijn
veranderen. De ouderen van nu zijn immers niet de ouderen van de toekomst.
3.
Analyse gegevens
Van het Zorgkantoor Achmea, het Centraal Indicatieorgaan Zorg (CIZ) en het Centraal
Administratiekantoor (CAK) is informatie ontvangen over de doelgroep begeleiding en kortdurend
verblijf. Daarnaast heeft het Bureau HHM in opdracht van de gemeenten de Impactmonitor
Begeleiding uitgevoerd voor de regio’s Kennemerland en Amstel- en Meerlanden. Deze rapportage is
gevoegd bij de op 8 mei jl. vastgestelde notitie ‘regionale uitgangspunten en agenda 2012’.
Daarnaast hebben we nadere informatie opgevraagd bij aanbieders.
De recent verkregen informatie is verwerkt in onderstaande paragrafen. Voor de statnotitie zijn de
gegevens van juli 2011 gebruikt. De nu gebruikte gegevens kunnen hierdoor op onderdelen wijken af
van de eerder in de startnotitie opgenomen aantallen.
3.1
Aantallen cliënten met begeleiding en kortdurend verblijf onder de AWBZ
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de burgers die in oktober 2011 gebruik maakten van
begeleiding en kortdurend verblijf.
Tabel gebruik begeleiding en kortdurend verblijf oktober 2011
Totaal extramurale Begeleiding
begeleiding
Individueel
Bloemendaal
Begeleiding Groep Kortdurend verblijf
143
99
73
17
1.628
1.050
867
145
33
14
21
4
Heemstede
209
137
102
33
Zandvoort
148
97
80
18
Zuid-Kennemerland
2.161
1.397
Bron: Zorgkantoor Kennemerland. Het betreft meldingen aanvang zorg (MAZ).
1.143
217
Haarlem
Haarlemmerliede
7
Uit landelijk onderzoek is gebleken dat bij gemiddeld 3 op de 4 cliënten naast groepsbegeleiding ook
sprake is van een vervoersvoorziening. Voor de gemeenten in Zuid-Kennemerland gezamenlijk komt
dit neer op circa 850 personen (75% van 1143 cliënten). Voor Bloemendaal, Haarlemmerliede en
Spaarnwoude en Heemstede op circa 150 personen (75% van 196).
3.2
De indicaties
Met ingang van 2013 worden de gemeenten verantwoordelijk voor de begeleiding en het kortdurend
verblijf van nieuwe cliënten én van cliënten van wie de indicatie afloopt in 2013 of van wie de situatie
verandert waardoor een nieuwe indicatie nodig is. Uit analyse van de van het zorgkantoor ontvangen
gegevens bedraagt het aantal indicaties dat in de loop van 2013 afloopt:
Gemeente
Bloemendaal
Heemstede
Haarlemmerliede
Totaal
Zorg in Natura
15
15
2
32
PGB
19
16
1
36
Totaal
34
31
3
68
Bron: Zorgkantoor Achmea (februari 2012)
Het CIZ heeft veel indicaties afgegeven voor een langere periode. Met het stijgen van de leeftijd
neemt dit naar verhouding sterk toe. Bijna de helft van het aantal cliënten in de hoogste
leeftijdscategorie krijgt via een CIZ een indicatie voor langere duur (15 jaar). Er mag verwacht worden
dat bij (zeer) langlopende indicaties de administratieve ‘last’ beperkter is dan bij cliënten waarbij
jaarlijks/tweejaarlijks een (her)indicatie dient plaats te vinden. Bij langlopende indicaties is in
overwegende mate sprake van zorg in natura
3.3
De vorm van verstrekking
Tot 1 januari 2012 kon onder de AWBZ gekozen worden of de zorg werd afgenomen in de vorm van
zorg in natura (ZIN) of een persoonsgebonden budget (Pgb). Sinds 1 januari is deze
keuzemogelijkheid niet meer aanwezig. Degene die een Pgb had op 31 december 2011 behoudt deze
tot in ieder geval 1 januari 2014 (overgangsregeling).
In onderstaande tabellen wordt per gemeente aangegeven het aantal cliënten dat gebruikt maakt van
ZIN en van een PGB. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt naar leeftijdsgroepen.
Tabel Bloemendaal:
Leeftijdsgroep
0- 5 jaar
6-10 jaar
11-15 jaar
16-20 jaar
21-23 jaar
24-50 jaar
51-60 jaar
61-70 jaar
71-80 jaar
81-90 jaar
91-100 jaar
> 100 jaar
Totaal
ZIN
0
1
3
4
2
17
18
15
30
38
10
0
138
PGB
2
3
10
8
1
10
1
3
4
5
0
0
47
Totaal
2
4
13
12
3
27
19
18
34
43
10
0
185
8
Tabel Haarlemmerliede en Spaarnwoude
Leeftijdsgroep
0- 5 jaar
6-10 jaar
11-15 jaar
16-20 jaar
21-23 jaar
24-50 jaar
51-60 jaar
61-70 jaar
71-80 jaar
81-90 jaar
91-100 jaar
> 100 jaar
Totaal
ZIN
0
0
1
3
0
2
3
2
2
7
2
0
22
PGB
0
2
0
2
1
0
0
0
0
0
0
0
5
Totaal
0
2
1
5
1
2
3
2
2
7
2
0
27
ZIN
0
4
2
3
1
29
16
21
37
58
15
1
187
PGB
4
9
10
9
3
7
8
8
5
3
3
0
69
Totaal
4
13
12
12
4
36
24
29
42
61
18
1
256
Tabel Heemstede
Leeftijdsgroep
0- 5 jaar
6-10 jaar
11-15 jaar
16-20 jaar
21-23 jaar
24-50 jaar
51-60 jaar
61-70 jaar
71-80 jaar
81-90 jaar
91-100 jaar
> 100 jaar
Totaal
Tabel Bloemendaal, Haarlemmerliede en Spaarnwoude en Heemstede
Leeftijdsgroep
0- 5 jaar
6-10 jaar
11-15 jaar
16-20 jaar
21-23 jaar
24-50 jaar
51-60 jaar
61-70 jaar
71-80 jaar
81-90 jaar
91-100 jaar
> 100 jaar
Totaal
ZIN
0
5
6
10
3
48
37
38
69
103
27
1
347
PGB
6
14
20
19
5
17
9
11
9
8
3
0
121
Totaal
6
19
26
29
8
65
46
49
78
111
30
1
468
Bij een Pgb gaat het in verreweg de meeste gevallen (ca.80%) om jongeren, waarbij veelal sprake is
van een psychiatrische aandoening/psychische stoornis. Bij ZIN is het aantal jongeren, logischerwijs,
ondervertegenwoordigd. Hier zijn de overige leeftijdsgroepen sterker vertegenwoordigd.
Als we onderscheid maken naar drie leeftijdsgroepen dan zien we de volgende verdeling:
Leeftijdsgroep
0-23 jaar
24-60 jaar
> 60 jaar
B’daal
34
46
105
18,4%
24,9%
56,7%
H’stede
45
60
151
H&S
17,6%
23,4%
59%
Totaal
9
5
13
33,3%
18,5%
48,2%
88
111
269
18,8%
23,7%
57,5%
Opvallend, maar gelet op de aard van de problematiek niet verrassend, is het hoge aantal personen in
de leeftijdsgroep ‘ouder dan 60’ dat aangewezen is op de functie begeleiding.
9
4.
Toegang
4.1
Toegang onder de AWBZ
Burgers die onder de AWBZ in aanmerking willen komen voor begeleiding of kortdurend verblijf
kunnen hiervoor een indicatie aanvragen bij het Centraal Indicatieorgaan Zorg (CIZ) of het Bureau
Jeugdzorg (BJZ). Deze laatste behandelt aanvragen voor jeugdigen jonger dan 18 jaar met een
psychiatrische problematiek. De aanvraag voor een indicatie wordt in principe door de burger zelf
gedaan. In veel gevallen wordt de aanvraag echter voorbereid door de beoogde aanbieder van
extramurale begeleiding of door de mantelzorger of wettelijk vertegenwoordiger van de aanvrager.
Op grond van de indicatie kan de cliënt aanspraak maken op zorg bij de door hem gekozen
aanbieder. Het CIZ beoordeelt de indicatie volgens de Beleidsregels Indicatiestelling AWBZ. Het CIZ
kan daarbij afgaan op het aanvraagformulier, maar ook zelf aanvullend gegevens opvragen bij de
cliënt en/of in de aanvraag genoemde zorgverleners als artsen en specialisten. In veel gevallen kiest
het CIZ voor een telefonisch gesprek met de aanvrager.
4.2
Toegang onder de Wmo
Onder de Wmo vormt het loket de toegang tot de Wmo-voorzieningen. De drie gemeenten beschikken
ieder over een op de lokale situatie afgestemd Wmo-loket. Daardoor zijn de loketten verschillend,
vooral de wijze waarop de loketten zijn georganiseerd en de partijen die in de loketten participeren.
In de loketten wordt gewerkt volgens de principes van De Kanteling. Er wordt een zogenaamd
‘keukentafel’ gesprek gehouden, waarbij de individuele mogelijkheden en beperkingen van de
aanvrager en diens sociale context centraal staan. Het bestuursrechtelijke besluit vormt het sluitstuk
van een gezamenlijke verkenning van de mogelijkheden een beperking te compenseren.
Naast het Loket is bij de verstrekking van Wmo-voorzieningen ook een belangrijke rol weggelegd voor
de Intergemeentelijke afdeling Sociale Zaken. De IASZ vormt de back office voor de Wmo.
4.3
Toegang voor begeleiding en kortdurend verblijf onder de Wmo
Met “toegang” bedoelen we het proces vanaf het moment waarop de burger zich meldt (of wordt
gemeld) met een ondersteuningsvraag, tot het bieden van passende ondersteuning.
Door de decentralisatie van begeleiding kan de toegang tot zorg en ondersteuning dichter bij de
burger worden georganiseerd, waardoor meer maatwerk mogelijk is en de kwaliteit voor de burger kan
worden vergroot. De toegang voor de kwetsbare groepen moet zorgvuldig geregeld worden. Een
goede toegang is immers de eerste stap in het waarborgen van de kwaliteit en effectiviteit van het
proces van toeleiding naar de juiste passende compensatie.
In dit kader wijzen we ook op de Memorie van Toelichting bij het voorstel tot wijziging van de Wmo,
waarin betreffende de toegang het volgende is aangegeven:
‘Een uniforme wijze van indicatiestelling past niet in de systematiek van de Wmo, waarin maatwerk en de lokale situatie een
belangrijke rol spelen. De gemeente krijgt de vrijheid om zelf, in overleg met de burger, te bepalen op welke wijze de hulpvraag
van de burger wordt beantwoord. Dit sluit aan bij het VNG project “De Kanteling”. In een gesprek met de burger, al dan niet in
de thuissituatie, wordt breed gesproken over de hulpvraag, de persoonlijke situatie en de mogelijke oplossingen voor het
probleem. Doel is om de ondersteuningsvraag en passende oplossingen in beeld te brengen, waarbij ook gekeken wordt naar
de eigen kracht van de burger en zijn netwerk. Vanzelfsprekend kan, als dat voor een zorgvuldige beoordeling nodig is, advies
worden ingewonnen bij een extern deskundige.’
Voorgaande sluit aan bij de werkwijze in de Loketten in de drie gemeenten. Maar sluit ook aan bij de
Centra voor Jeugd en Gezin zoals deze in Bloemendaal en Heemstede zijn gerealiseerd. In de
Loketten en CJG’s werken de gemeenten samen met meerdere partijen. Zo wordt in het Loket
Bloemendaal samengewerkt met de Stichting Welzijn Ouderen Bloemendaal en de Intergemeentelijke
Afdeling Sociale Zaken (IASZ) en in de gemeente Heemstede met de Stichting Welzijn Ouderen
10
Heemstede, Kontext, Tandem, Zorgbalans en de IASZ. In de gemeente Haarlemmerliede en
Spaarnwoude wordt in samenwerking met de IASZ invulling gegeven aan het Loket.
We zien een goede mogelijkheid om de toegang tot de nieuwe Wmo-voorzieningen begeleiding en
kortdurend verblijf eveneens te organiseren bij de Loketten en zo mogelijk bij de CJG’s
(leeftijdscategorie 0 tot 18 of 23 jaar).
De doelgroep die gebruik maakt van extramurale begeleiding bestaat uit mensen met uiteenlopende
problematiek. Om de ondersteuningsbehoefte van deze mensen goed te begrijpen en hen op de juiste
wijze toe te leiden naar bijvoorbeeld begeleiding, is een brede expertise nodig. In dit kader zullen we
nagaan welke partners (regionaal en/of lokaal) nodig zijn om de toegang tot de nieuwe taken lokaal
vorm te geven.
Bij het organiseren van de toegang tot begeleiding binnen de Wmo zal maatwerk in ieder geval een
uitgangspunt zijn. De beperkingen én mogelijkheden van individuele burgers en hun omgeving zullen
centraal moeten staan. Ook de inbreng van de expertise van de aanbieder is hierbij van belang.
De werkwijze in de Loketten en CJG’s gaan we verder ontwikkelen vanuit de volgende
uitgangspunten:
 minder protocollen, meer lokaal en individueel maatwerk;
 minder loketten en beoordelen/indiceren, meer samen zoeken naar oplossingen;
 meer gebruik van algemeen toegankelijke voorzieningen;
 meer kijken naar wat iemand (en het netwerk) wel kan;
 de zorginzet beter laten meebewegen met de zorgbehoefte.
Daarnaast willen we onderzoeken of en zo ja voor welke cliënten de levering van begeleiding kan
aanvangen met een melding door de zorgaanbieder. Zo is dit onder de AWBZ sinds 1 januari 2011
mogelijk voor personen van 80 jaar en ouder.
Keuze/voorstel:
We gaan de toegang tot de nieuwe taken organiseren bij het Loket en zo mogelijk het CJG en
hiervoor een nader voorstel uitwerken.
5.
Eigen bijdragen
In bijlage 1 is opgenomen een notitie over de eigen bijdrage voor de begeleiding. Onderstaand wordt
samengevat de hoofdlijn van deze notitie weergegeven.
De wet biedt de mogelijkheid om bij de verstrekking van een voorziening rekening te houden met de
financiële draagkracht van de aanvrager. De drie gemeenten vragen nu uitsluitend een eigen bijdrage
voor de Hulp bij het huishouden. De wet biedt ook mogelijkheden voor het vragen van een eigen
bijdrage voor de overige voorzieningen, met uitzondering van de rolstoelen. Hierover wordt apart een
voorstel voorgelegd, waarin ook nader ingegaan wordt op de hoogte van de eigen bijdrage voor de
hulp bij het huishouden.
5.1
Eigen bijdrage Hulp bij het huishouden
De eigen bijdrage voor de hulp bij het huishouden is gebaseerd op een combinatie van de financiële
draagkracht van de klant en de kostprijs van de Hulp bij het huishouden. Voor de ‘kostprijs Hulp bij het
huishouden’ hanteren we nu nog een uurtarief van € 13,40. Dit is het (geïndexeerde) bedrag dat
voorheen ook werd gehanteerd binnen de AWBZ. Vrijwel alle gemeenten in Nederland hebben er
inmiddels voor gekozen om de ‘kostprijs hulp bij het huishouden’ te bepalen op een reëel uurtarief. In
11
onze regio hanteren Haarlem en Zandvoort een tarief dat gelijk is aan de ondergrens van de
bandbreedte die bij de aanbesteding van de hulp bij het huishouden is gehanteerd, namelijk € 20,35
per uur. Separaat doen we een voorstel om het tarief voor de eigen bijdrage per 1 januari 2013 in 2
jaar te verhogen van € 13,40 naar € 20,35 uur. Deze verhoging heeft uitsluitend gevolgen voor de
mensen met een hoger inkomen (vanaf een verzamelinkomen van circa € 40.000 per jaar). Zij gaan
een hogere bijdrage betalen.
5.2
Eigen bijdrage nieuwe taken
Mensen die begeleiding ontvangen onder de AWBZ betalen sinds juni 2010 een eigen bijdrage
gebaseerd op een tarief van € 13,40 per uur of dagdeel. Bij de overheveling van de middelen voor
begeleiding van het Rijk naar de gemeente wordt er rekening mee gehouden dat de gemeente ook
een eigen bijdrage int. Het is aan de gemeente om hiervoor beleid vast te stellen.
Om te komen tot een tarief voor de eigen bijdrageberekening voor begeleiding onder de Wmo, ligt het
voor de hand aan te sluiten bij het uurtarief voor de hulp bij het huishouden van € 20,35. Het laagst
mogelijke tarief van de Nederlandse Zorg Autoriteit voor individuele begeleiding bedraagt € 42,06. Als
we de eigen bijdrage baseren op een tarief van € 20,35 betekent dat dus, dat we altijd meer dan de
helft van de kosten van begeleiding betalen vanuit de Wmo. Hiermee wordt recht gedaan aan het
‘zorg’ karakter van de begeleiding én de verantwoordelijkheid van de gemeente hiervoor.
Voor de drie gemeenten betekent dit, gelijk aan de hulp bij het huishouden, een gefaseerde verhoging
naar € 20,35 per uur. De fasering willen we laten plaats vinden over een periode van 2 jaren, waarbij
we per 1 januari 2013 een verhoging toepassen van 50% van het verschil en per 1 januari 2014 nog
een keer.
Financiële gevolgen voor burgers
In bjilage 1 zijn twee tabellen (3 en 4) opgenomen waarin de effecten van het tarief per uur zijn
opgenomen. Hieruit blijkt dat, hoewel mensen een hogere eigen bijdrage dan onder de AWBZ gaan
betalen, deze steeds binnen de landelijke normen voor de financiële draagkracht blijft. Bovendien is
het zo dat circa 1/3 van de mensen met begeleiding ook hulp bij het huishouden ontvangt. Zij zullen in
veel gevallen geen effect merken van de verhoging van het uurtarief begeleiding omdat hun
draagkracht al geheel of voor een belangrijk deel wordt aangesproken voor de eigen bijdrage hulp bij
het huishouden. Mocht de eigen bijdrage in een bijzondere situatie leiden tot kosten die de cliënt niet
kan dragen, dan kan hij hiervoor een beroep doen op de bijzondere bijstand in het kader van de Wet
werk en bijstand (Wwb).
Keuze/voorstel:
Voor de nieuwe taken begeleiding en kortdurende verblijf een eigen bijdrage vragen en daarvoor
aansluiten bij het tarief voor de hulp bij het huishouden. En uit te werken in de nieuwe verordening en
beleidsregels.
6.
Persoonsgebonden budget
In bijlage 2 is opgenomen een notitie over het persoonsgebonden budget. Onderstaand wordt
samengevat de hoofdlijn van deze notitie weergegeven.
6.1
Wettelijk kader
Bij de invoering van de Wmo in 2007 hebben gemeenten de verplichting gekregen om het
persoonsgebonden budget (Pgb) als mogelijkheid aan te bieden. In het voorstel tot wijziging van de
Wmo wordt de wettelijke keuze-verplichting vervangen door een kan-bepaling. Aanleiding hiervoor is
12
de wijziging van het PGB in de AWBZ. Deze wijziging is een gevolg van de onbeheersbare groei
(toename van 25% per jaar) en daarmee de budgettaire onhoudbaarheid.
De verwachting is dat bij de wijziging van de Wmo de verplichting om een Pgb aan te bieden wordt
gewijzigd in een ‘kan’ –bepaling. Het is dan aan de gemeente om te bepalen of, en zo ja welke
gevallen, welke situaties, welke voorzieningen en onder welke voorwaarden, iemand in aanmerking
komt voor een Pgb.
Ten aanzien van het Pgb is in de Memorie van Toelichting bij het voorstel tot wijziging van de Wmo
het volgende bepaald:
‘Het is onder omstandigheden mogelijk dat de gemeente niet aan haar compensatieplicht voldoet door een voorziening in
natura te verstrekken; ter vergroting van de waarborgen voor de burger is daarom in het wetsvoorstel een bepaling opgenomen
(artikel 5, vierde lid, nieuw) die inhoudt dat de gemeente de burger dan een PGB moet aanbieden. Met andere woorden:
wanneer de gemeente alleen door het bieden van een Pgb kan voldoen aan de compensatieplicht, dient zij dat ook te doen.
Deze bepaling raakt niet aan het principe dat de gemeente zelf bepaalt wanneer iemand in aanmerking komt voor een PGB,
maar benadrukt dat, in het geval een voorziening in natura niet toereikend is te achten, een Pgb moet worden verstrekt, ook al
zou de gemeentelijke verordening daar niet in voorzien. Het is immers denkbaar dat de beperking van de burger vraagt om een
voorziening in een vorm die wezenlijk afwijkt van wat de voorziening in natura kan bieden; de burger wordt daarmee dan niet
gecompenseerd. Te denken valt aan de situatie dat de ondersteuning niet planbaar is voor de aanbieder omdat die op
onregelmatige tijdstippen is benodigd en/of moet worden geleverd op meerdere locaties.’
6.2
Beleid PGB
We willen de mogelijkheid om onder de Wmo een Pgb te verstrekken, blijven inzetten. Maar we willen
het Pgb wel gerichter gaan inzetten. De basis vormt het zogenaamde ‘keukentafel’-gesprek waarin
samen met de aanvrager de mogelijkheden in de individuele situatie zorgvuldig worden nagegaan.
Uitgangspunt zal zijn dat verstrekking bij voorkeur plaats vindt in de vorm van zorg in natura. Dit
vraagt ook om een zorgvuldig en gevarieerd samengesteld aanbod. In situaties waarin dit aanbod niet
passend is, gaan we maatwerk leveren. Een mogelijkheid kan dan zijn een Pgb. Dit vereist een
nadere uitwerking. Daarin gaan we aangeven in welke situaties, voor welke cliënten en voor welke
voorzieningen we de mogelijkheid van een Pgb blijven inzetten om te komen tot een goede
zorgverlening.
Ook in situaties waarin inzet van een Pgb tot een adequate compensatie leidt tegen geringere kosten,
zal vanzelfsprekend onderzocht worden op welke wijze en onder welke voorwaarde een Pgb ingezet
kan worden.
6.3
PGB en hulp bij het huishouden
We hechten aan een eenduidig beleid ten aanzien van het Pgb. Dit betekent dat een wijziging in het
Pgb-beleid ook gevolgen kan hebben voor degenen die nu onder de Wmo een Pgb hebben. Een Pgb
wordt nu vooral gebruik voor de hulp bij het huishouden.
We verwachten dat mensen die nu een Pgb ontvangen voor hulp bij het huishouden veelal ook
gecompenseerd kunnen worden via zorg in natura. We zullen opnieuw met deze mensen in gesprek
gaan en onderzoeken op welke wijze zij per 1 januari 2014 gecompenseerd kunnen worden. Gelijk
aan de AWBZ zien we 2013 als overgangsjaar voor de houders van een PGB onder de Wmo 2013.
Het nieuwe beleid dient per 1 januari 2014 volledig te zijn ingevoerd.
Keuze/voorstel:
Een nader voorstel uitwerken voor de invulling van het Pgb vanaf 1 januari 2013, waarbij uitgangspunt
is dat verstrekking bij voorkeur plaats vindt in de vorm van zorg in natura.
13
7.
De verordening
De keuzes ten aanzien van het PGB en de eigen bijdrage dienen verwerkt te worden in de nieuwe
Wmo-verordening en beleidsregels. Deze nieuwe verordening zal samen met de gemeenten in ZuidKennemerland worden voorbereid. Hierbij is ook van belang dat de verordening wordt ingericht
volgens de principes van ‘De Kanteling’.
7.1
De kanteling
‘De Kanteling’ is een project van de VNG waarin gemeenten gestimuleerd worden om het
compensatiebeginsel uit de Wmo op een nieuwe wijze vorm te geven, zodat mensen met een
beperking betere kansen hebben om volwaardig mee te doen aan de samenleving. Dit betekent meer
tijd voor een eerste vraagverhelderend gesprek met de klant. In dat gesprek worden alle
mogelijkheden verkend om een hulpvraag op te lossen waarbij het behoud van de regie over het
eigen leven en zelfredzaamheid voorop staan. Samen met de burger wordt vastgesteld wat het
resultaat van de ondersteuning moet zijn en welke oplossingen daaraan bijdragen.
Zowel in de Loketten als bij de Intergemeentelijke afdeling Sociale Zaken (IASZ) wordt al zoveel
mogelijk gewerkt volgens deze methode. We zien mogelijkheden om deze werkwijze te optimaliseren.
Hiervoor zullen we nog meer samen met de mensen nagaan welk ondersteuningsarrangement er in
de individuele situatie toe bijdraagt dat zij meer en beter kunnen participeren. Een belangrijke
voorwaarde hiervoor is dat de Verordening maatschappelijke ondersteuning ook volgens het principe
van ‘De Kanteling’ is ingericht. Een gekantelde verordening dient ondersteunend te zijn aan de
benadering waarbij niet langer claims en rechten centraal staan.
Keuze/voorstel:
Een voorstel voorbereiden tot wijziging van de Wmo-verordening per 1 januari 2013.
8.
Innovatie
Begeleiding (en kortdurend verblijf) zal binnen de Wmo op onderdelen een andere invulling moeten
krijgen dan nu binnen de AWBZ het geval is. Dit als gevolg van de uitgangspunten van de Wmo en
van de noodzaak de kosten van begeleiding te beheersen (zie paragraaf 10.9). Opzet is het aanbod
meer te laten aansluiten op de eigen kracht en participatie van burgers.
Het toepassen van de Wmo-uitgangspunten leidt dus tot vernieuwing van het aanbod. De aard en
omvang van die vernieuwing is afhankelijk van de mogelijkheden en beperkingen van de doelgroep
van AWBZ-begeleiding. Tevens is de vraag aan de orde in hoeverre het aanbod waar de gemeente
nu al verantwoordelijk voor is kan bijdragen aan het beoogde resultaat van begeleiding. Waar zit de
overlap met het welzijnswerk, de maatschappelijke dienstverlening, het preventief jeugdbeleid of de
huishoudelijke hulp? In hoeverre kan dit bestaande aanbod de ondersteuningsbehoefte (mede)
accommoderen?
Het aanbod van begeleiding kan niet van de ene op de andere dag vernieuwd worden. Burgers,
welzijnsorganisaties, aanbieders en gemeente(n) hebben tijd nodig om kennis en ervaring op te doen
en zo vernieuwing van het aanbod mogelijk te maken. Daarbij moet rekening worden gehouden met
afnemende financiële middelen en met de verwevenheid met de andere decentralisaties in het sociaal
domein.
14
8.1
De innovatieagenda
In het regionale portefeuillehoudersoverlg Wmo heeft afstemming plaats gevonden over volgende drie
in de “Nota uitgangspunten regionale samenwerking Zuid-Kennemerland” opgenomen innovaties:
1. Vervoer
In de huidige situatie valt onder dagbesteding ook het vervoer van en naar de locatie van
dagbesteding, als daarvoor een medische noodzaak bestaat. In vrijwel alle gevallen wordt het vervoer
geregeld door de instellingen zelf, die hiervoor veelal externe partijen inhuren. In dit kader zal in
overleg gegaan worden met de aanbieders om te onderzoeken of er doelmatigheidswinst behaald kan
worden door het vervoer voor alle activiteiten van dagbesteding centraal in te kopen. Tevens wordt
daarbij gekeken of aangesloten kan worden bij het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (zoals dat nu
door Bios wordt uitgevoerd) en/of het leerlingenvervoer.
2. (Verbinden) individuele begeleiding en hulp bij het huishouden
De gemeenten in Zuid-Kennemerland zijn in 2009 gezamenlijk overeenkomsten aangegaan met de
aanbieders van de hulp bij het huishouden. Deze overeenkomsten zijn recent voor de tweede maal
met één jaar verlengd tot 1 oktober 2013 en kunnen mogelijk doorlopen tot 1 januari 2014. Dit
betekent dat in 2013 ook de inkoopstrategie voor de hulp bij het huishouden bepaald moet worden. Er
lijkt sprake van overlap tussen de begeleidingscomponent in de huishoudelijke hulp en individuele
begeleiding binnen de AWBZ. We onderzoeken of door vernieuwing van het aanbod van begeleiding
de schotten tussen huishoudelijke hulp en individuele begeleiding – gedeeltelijk – weggehaald kunnen
worden.
3. Vastgoed
De gemeenten hebben geïnventariseerd op hoeveel locaties aanbieders van extramurale begeleiding
dagbesteding aanbieden in de regio Zuid- en Midden-Kennemerland; het gaat om ruim 120 locaties.
Een eerste analyse laat zien dat het de moeite loont om te onderzoeken of een herschikking van de
locaties voor dagbesteding in samenhang met overige locaties voor woon-, zorg- en
welzijnsvoorzieningen op termijn doelmatigheidswinsten oplevert. We zullen de aanbieders van
dagbesteding voorstellen hiernaar een verkennend onderzoek uit te voeren.
Naast deze onderwerpen is in het regionale portefeuillehoudersoverleg afgestemd om ook bij de
volgende onderwerpen samen te werken:
4. Versterken van het sociale netwerk van mantelzorgers en mensen met een begeleidingsbehoefte
We willen initiatieven stimuleren die bijdragen aan het opbouwen en versterken van sociale netwerken
van mantelzorgers en mensen met een begeleidingsvraag, bijvoorbeeld door middel van Eigen Kracht
Conferenties of ‘netwerkcoaches’.
5. Verbinden van professionele hulp met vrijwillige inzet
We willen de mogelijkheden verkennen om combinaties van professionele- en vrijwilligersorganisaties
te maken, met als doel verminderde professionele inzet ten gunste van vrijwillige inzet.
6. Versterken respijtzorg voor mantelzorgers en vernieuwing van het aanbod Kortdurend Verblijf
Volgens artikel 9a van het Besluit zorgaanspraken AWBZ betreft kortdurend verblijf het logeren van
een persoon met een aandoening, beperking of een handicap in een instelling gedurende maximaal
drie etmalen per week, als de zorg voor die persoon noodzakelijkerwijs gepaard gaat met permanent
toezicht. Met de decentralisatie naar de Wmo verdwijnt de aanspraak op kortdurend verblijf. In plaats
daarvan wordt in artikel 4 van de Wmo de volgende bepaling opgenomen: ‘Indien een cliënt is
aangewezen op permanent toezicht, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen
die de mantelzorger (…) in staat stelt de mantelzorg voort te zetten’. De memorie van toelichting geeft
aan dat gemeenten zelf kunnen bepalen hoe zij dit realiseren. We gaan onderzoeken of het ontlasten
van mantelzorgers van cliënten die permanent toezicht nodig hebben onder de Wmo, op een andere
15
manier plaats moet en kan vinden dan zoals nu gebeurt onder de regeling van Kortdurend Verblijf. We
plaatsen dit in een breder kader van het versterken van het aanbod voor respijtzorg.
7. Gebruik online-tools/self-assessments
In het Verenigd Koninkrijk kent men de trend van een verschuiving van intakegesprekken naar vormen
van online self-assessments en tools waarmee het proces van vraagverheldering reeds in gang wordt
gezet. Dit is ontstaan vanuit de gedachte dat het arbeidsintensief en administratief veeleisend is om
iedereen met een ondersteuningsvraag telefonisch of fysiek te spreken. Verwacht wordt dat hiermee
ook doelgroepen worden bereikt die niet makkelijk van de loketten gebruik maken bijvoorbeeld de
doelgroep GGZ.
De innovatieagenda is niet definitief en limitatief.. Er bestaan mogelijkheden tot aanvullende of
afwijkende ideeën. Per genoemd onderwerp zal een eerste uitwerking plaats vinden in een plan van
aanpak. Daarnaast gaan we een planning 2012/2013 opstellen voor de innovatieagenda.
Keuze/voorstel:
Samen met de overige gemeenten in Zuid-Kennemerland de hierboven genoemde innovatieve
projecten voorbereiden en, indien gewenst, uitvoeren.
9.
Kwaliteit en toezicht
Gemeenten worden met de decentralisatie van begeleiding en het kortdurend verblijf volledig
verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering en het toezicht erop.
In de huidige situatie valt de extramurale begeleiding die als Zorg in Natura wordt aangeboden onder
toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en moeten de uitvoerders voldoen aan de
kwaliteitseisen die gesteld worden door de uitvoeringsregels van de AWBZ en de eisen die door de
inkopende Zorgkantoren worden gesteld. Voor de zorg die in het kader van het persoonsgebonden
budget wordt geboden, gelden geen kwaliteitseisen.
Voor begeleiding onder de Wmo geldt dat het toezicht door de IGZ en de kwaliteitseisen die nu door
de Zorgkantoren worden gesteld, komen te vervallen. Wel wordt een bepaling opgenomen dat de IGZ
voor een beperkte periode nog toezicht zal uitvoeren op de wijze waarop de gemeenten vorm geven
aan het kwaliteitstoezicht (‘systeemtoezicht’).
Gemeenten zijn verplicht, op grond van artikel 3 van de Wmo, in hun beleidsplannen kwaliteitsregels
op te nemen. Daarnaast moet de Wmo-verordening regels bevatten om het kwaliteitsbeleid uit te
voeren. Er komt een nieuw, verplicht landelijk uniform cliëntenervaringsonderzoek, waarmee de
kwaliteit van de uitvoering gemeten wordt. Daarnaast hebben burgers het recht om de gemeente te
verzoeken handhavend op te treden als een van de uitvoerings- of kwaliteitsvoorschriften overtreden
wordt.
Samen met de gemeenten in Zuid-Kennemerland zullen we bij de ontwikkeling van het kwaliteits- en
toezichtsbeleid met betrekking tot de te decentraliseren begeleiding gebruik maken van landelijke
richtlijnen die naar verwachting door de VNG ontwikkeld zullen worden, maar zullen hier ook zelf
beleid in ontwikkelen.
Keuze/voorstel:
Samen met de overige gemeenten in Zuid-Kennemerland het kwaliteits- en toezichtsbeleid uitwerken
in overeenstemming met de hiervoor te ontwikkelen landelijke richtlijnen.
16
10.
Inkoop
10.1
Inkoop onder de AWBZ
AWBZ-zorg, waaronder extramurale begeleiding en kortdurend verblijf, wordt op dit moment
ingekocht door het Zorgkantoor. Dit gebeurt op boven-regionaal niveau. De begeleiding en het
kortdurend verblijf worden geleverd door een breed scala aan aanbieders. Voor Zuid-Kennemerland
zijn dit er ongeveer 40. Naast deze door het Zorgkantoor gecontracteerde aanbieders zijn er
verschillende aanbieders die uitsluitend AWBZ-begeleiding leveren aan Pgb-houders. Voor de
cliënten die in 2013 nog niet onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid vallen, koopt het
Zorgkantoor in het kader van de AWBZ begeleiding en kortdurend verblijf in.
10.2 Europese richtlijn
Volgens de van toepassing zijnde Europese richtlijn vallen begeleiding en kortdurend verblijf in de
categorie maatschappelijk werk en gezondheidszorg (2B-dienst). Dat betekent dat een ‘licht’
aanbestedingsregime van toepassing is.
De basisregels voor de inkoop van 2B-diensten luiden:
 de principes van het aanbestedingsrecht moeten in acht worden genomen, d.w.z. de
transparantie-, non-discriminatie- en gelijkheidsbeginselen;
 achteraf moet het resultaat van de aanbesteding gepubliceerd worden.
Dit betekent dat er vormvrijheid is bij de aanbesteding van de begeleiding. De gemeente kan kiezen
op welke wijze het onderhandelingsproces met de betrokken partijen wordt vormgegeven.
10.3
Inkoop gemeenten
In de nota ‘ Regionale uitgangspunten en agenda 2012’ is opgenomen dat de gemeenten samen
werken bij de inkoop van de begeleiding en het kortdurend verblijf. Ter voorbereiding op de inkoop
hebben de gemeenten het afgelopen jaar in regionale samenwerking veelvuldig overleg gevoerd met
de zorgaanbieders, onder meer aan de hand van workshops en expertmeetings.
Om met ingang van 1 januari 2013 begeleiding en kortdurend verblijf te kunnen bieden is het
noodzakelijk om op korte termijn met het inkooptraject te starten. Zorgkantoor Achmea voert voor
2013 - voor het ‘AWBZ-deel’ van de begeleiding - de inkoop en contractvorming 2013 uit conform de
eigen procedures en gebaseerd op de richtlijnen van de Nederlandse Zorg Autoriteit (NZA). Daar waar
mogelijk is het Zorgkantoor bereid tot het uitwisselen van informatie. Echter, gegevens met betrekking
tot aanbesteding, inkoop en contractering door het Zorgkantoor komen voor gemeenten niet
beschikbaar vanwege bedrijfseconomische en juridische beperkingen.
Door voor 2013 voor een belangrijk deel nog aan te sluiten bij de afspraken van het zorgkantoor,
kunnen gemeenten en zorgaanbieders kennis en ervaring opdoen in een voor hun nieuwe situatie.
Deze kennis en ervaring kan gebruikt worden bij de voorbereiding van de inkoop voor 2014 en
volgende jaren.
We willen de inkoop van de begeleiding en het kortdurend verblijf voor 2013 realiseren:
a. - in aansluiting op het inkoopbeleid voor 2013 van het Zorgkantoor,
b - in samenwerking met de gemeenten in Zuid-Kennemerland, en
c - onder de Algemene Inkoopvoorwaarden van de gemeente Haarlem.
Dit betekent dat de gemeenten afwijken van hun eigen inkoopvoorwaarden.
Voor advisering zijn zowel de Stichting Regionaal Inkoopbureau IJmond-Kennemerland (Stichting
RIJK), als de afdeling Inkoop van de gemeente Haarlem intensief betrokken. Op dit moment bereiden
de regiogemeenten gezamenlijk met de inkopers een advies voor de inkoop 2013 voor. Op dit
17
onderdeel vindt ook overleg plaats met de Vereniging Bedrijfstak Zorg. Het inkoopadvies 2013 zal
medio juni a.s. voor besluitvorming van de individuele gemeenten worden voorgelegd.
Vanaf 2014 zijn gemeenten volledig verantwoordelijk voor de inkoop/realisatie van de voorzieningen.
Gedurende 2012 en 2013 kunnen de projecten/thema’s genoemd in hoofdstuk 6 worden uitgewerkt.
De resultaten hiervan kunnen zo mogelijk betrokken worden bij de inkoop voor 2014 en volgende
jaren. De zorgaanbieders gaan we hier bij betrekken o.a. via het overleg met de Vereniging Bedrijfstak
Zorg.
10.4
Kostenbeheersing
De decentralisatie van de functie begeleiding AWBZ gaat gepaard met een efficiencykorting van 5%.
We zien de volgende mogelijkheden om te komen tot een budgettair neutrale uitvoering:
1. de toegang tot de voorziening (minder bureaucratisch, efficiënter, daardoor goedkoper);
2. ‘goedkopere’ zorg (minder individuele, meer algemene voorzieningen);
3. besparingen op de vervoerskosten (efficiënter, dus goedkoper).
De financiële effecten hiervan zijn op dit moment nog niet aan te geven. Wel wijzen we er op dat
sprake is van een zogenaamde ‘open einde regeling’: noodzakelijke begeleiding of kortdurend verblijf
kan niet geweigerd worden, omdat de gemeentelijke middelen niet toereikend zijn.
Keuze/voorstel:
Voor de inkoop van het kortdurend verblijf en de begeleiding samen met de gemeenten in ZuidKennemerland een voorstel voorbereiden, uitgaande van beleidsarme invoering in 2013, aansluiting
op het inkoopproces van het Zorgkantoor en onder de Algemene inkoopvoorwaarden van Haarlem.
11.
Communicatie
Voor het communiceren van de gevolgen van de decentralisatie AWBZ maken we onderscheid tussen
hetgeen we regionaal en lokaal gaan doen.
11.1
Regionaal
Een gedeelte van de communicatie leent zich bij uitstek voor regionale voorbereiding/afstemming om
zoveel mogelijk eenduidigheid te bieden. De communicatieafdelingen van de gemeenten in ZuidKennemerland gaan hun werkwijze (proces)) en de teksten (inhoud) op elkaar afstemmen.
Daarbij denken we aan de communicatie naar de aanbieders en doorverwijzers en cliënten die al
bekend zijn, doordat zij nu gebruik maken van begeleiding en/of kortdurend verblijf. Daarnaast willen
we de lokaal te verstrekken informatie aan alle inwoners afstemmen. We streven daarbij naar zoveel
mogelijk regionaal gelijkluidend informatie gericht op de veranderingen per 1 januari 2013, de
verordening, de hoogte van de eigen bijdrage en informatie over het persoonsgebonden budget.
11.2
Lokaal
Het is van belang al onze inwoners (dus niet alleen de cliënten) tijdig te informeren over de wijze
waarop de gemeente zich voorbereid. Het doel is om de zorg weg te nemen bij gebruikers én hun
omgeving. We willen duidelijk maken dat we werken aan de overgang naar de nieuwe situatie per 1
januari 2013 voor nieuwe gebruikers en voor degenen die in 2013 een herindicatie nodig hebben.
Het gaat dan vooral om procesinformatie, zoals bekend maken dat de gemeente contact heeft met de
aanbieders die een of meer inwoners als cliënt hebben. Ook moet duidelijk zijn dat de gemeente ook
weet om welke inwoners het gaat, zodat mensen niet de twijfel of zorg hebben dat zij vergeten
worden.
18
We gaan hiervoor zoveel mogelijk de eigen communicatiekanalen van de gemeenten inzetten, zoals
de lokale kranten en gemeentelijke websites. Ook gaan we een centraal punt inrichten (websitepagina
of platform) waar alle informatie beschikbaar is en waar mensen met vragen/opmerkingen terecht
kunnen en hun informatiebehoefte kunnen aangeven.
Waar mogelijk zullen inwoners, waarvan bekend is dat zij gebruik maken van de begeleiding op
individuele basis en/of via hun aanbieder geïnformeerd worden. Hierover vindt afstemming plaats met
de Vereniging Bedrijfstak Zorg (VBZ).
Daarnaast worden de Wmo-loketten en de afdeling IASZ geïnformeerd, zodat zij tijdig op de hoogte
zijn over de veranderingen en gericht op vragen van inwoners kunnen antwoorden.
11.3
Wmo-raden en/of klankbordgroepen
Ook is de informatie aan de Wmo-raad en/of –klankbordgroep van belang. De Wmo-raad en/of –
klankbordgroep wordt in iedere gemeente, voorafgaand aan de besluitvorming, geïnformeerd over de
keuzes die de gemeente maakt. Het gaat daarbij zowel om de sec lokale keuzes als de keuzes die, na
regionale afstemming, worden gemaakt over de onderdelen die regionaal zijn voorbereid en
afgestemd.
Door de relatief korte tijd die we hebben om te komen tot invoering van de nieuwe taken, zal de
termijn voor het betrekken van de Wmo-raden en/of –klankbordgroepen op sommige momenten kort
zijn. Ondanks deze beperking spannen we ons ervoor in om de betrokkenheid van de Wmo-raden
en/of –klankbordgroepen zo optimaal mogelijk te laten zijn. We gaan stukken in een zo vroeg mogelijk
stadium voorleggen. Ook als deze nog niet door de colleges zijn vastgesteld. We doen daarbij wel een
dringend beroep op de flexibiliteit van de Wmo-raden en/of –klankbordgroepen om zo nodig in korte
tijd met een reactie te komen op stukken die worden voorgelegd. We verwachten hierdoor het proces
van verdere voorbereiding op besluitvorming en implementatie zorgvuldig te kunnen doorlopen.
Vanzelfsprekend zal in het stadium van besluitvorming (verordening, beleidsregels, enz.) op de
gebruikelijke wijze inspraak/participatie plaatsvinden.
Keuze/voorstel:
De communicatie zowel regionaal als lokaal vormgeven.
Voor de lokale communicatie een pagina inrichten op de gemeentelijke website.
Lokaal de Wmo-raden en/of klankbordgroepen betrekken.
12.
Financiën
Voor de decentralisatie van de AWBZ naar de Wmo komen de volgende budgetten beschikbaar:
1. budget voor voorbereidings- en invoeringskosten (2012 en 2013)
2. budget voor de kosten van de begeleiding
3. budget voor de invoeringskosten.
12.1
Budget voor voorbereidings- en invoeringskosten
Met betrekking tot de invoerings- en voorbereidingskosten zijn voor de jaren 2012 en 2013 bestuurlijke
afspraken gemaakt tussen rijk en gemeenten. Totaal is hier landelijk 130 miljoen euro voor
beschikbaar waarvan 80 miljoen voor de gemeenten. In de septembercirculaire 2011 zijn de
gemeenten geïnformeerd over deze bedragen.
19
Budget Invoeringskosten
Haarlemmerliede en
Heemstede
Bloemendaal
€ 86.000
€ 76.000
Spaarnwoude
2012
€ 40.700
2013
€ 27.500
€ 57.000
€ 52.000
Totaal
€ 68.200
€ 143.000
€ 128.000
12.2
Budget voor de kosten van de begeleiding en het kortdurend verblijf
De hoogte van het gemeentelijk budget voor begeleiding en het kortdurend verblijf is nog niet bekend.
Wel is bekend dat het landelijk budget ligt tussen de 2,7 en 3,1 miljard euro. Naar verwachting zal in
de meicirculaire (verschijnt in juni) van 2012 de exacte hoogte van het macrobudget en de verdeling
ervan over de gemeenten bekend worden. Aan de decentralisatie is een bezuiniging van 5%
verbonden. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag dat uitvoeren van de nieuwe taken volgens de
Wmo-uitgangspunten leidt tot efficiencywinst.
Het budget dat de gemeenten in 2014 krijgen, zal gebaseerd zijn op de AWBZ-uitgaven voor
begeleiding in 2010, opgehoogd met de jaarlijkse groei van gemiddeld 2,5% uit het Budgettair Kader
Zorg (BKZ). Er zal een korting plaats vinden in verband met het effect van de wijziging van het PGB in
de AWBZ. Het budget 2013 betreft alleen de nieuwe instroom en zal proportioneel uit het budget 2014
worden afgeleid.
12.3
Budget voor de uitvoeringskosten
Het budget voor de uitvoeringskosten is nog niet bekend. In dit kader zullen de werkelijk vrijvallende
kosten in de AWBZ (bij onder meer het CIZ, de Zorgkantoren en Bureau Jeugdzorg) worden
berekend. Dit bedrag zal aan gemeenten structureel beschikbaar worden gesteld. Daarnaast is sprake
van een verhoging van het landelijk budget van 55 miljoen euro voor de uitvoering van begeleiding én
jeugdzorg.
Om te komen tot een verdeling van het landelijk beschikbaar komende budget heeft het ministerie van
Binnenlandse Zaken opdracht gegeven aan bureau Cebeon om een verdeelmodel te ontwikkelen voor
het budget voor de nieuwe Wmo-taak begeleiding. Op dit moment zijn er nog geen eerste resultaten
bekend. In de meicirculaire 2012 krijgen de gemeenten informatie over de hoogte van het bedrag dat
zij voor 2013 (het overgangsjaar) gaan ontvangen en waarschijnlijk ook, op basis van het
macrobedrag en de gehanteerde verdeling, welk bedrag zij voor 2014 ontvangen.
Financiële situatie Wmo
De gemeenten streven naar een structurele balans tussen de inkomsten en uitgaven binnen de Wmo.
Keuze/voorstel:
De nieuwe taken budgettair neutraal uitvoeren.
20
13.
Overzicht voorstellen en vervolg
13.1
Overzicht voorstellen/keuzes
Hoofdstuk
4
Voorstel/keuze
Toegang: we gaan de toegang tot de nieuwe taken organiseren bij het Loket en zo
mogelijk het CJG en hiervoor een nader voorstel uitwerken.
5
Eigen bijdrage: voor de nieuwe taken begeleiding en kortdurend verblijf een eigen
bijdrage vragen en daarvoor aansluiten bij het tarief voor de hulp bij het huishouden. En
dit uit te werken in de nieuwe verordening en beleidsregels.
6
Persoonsgebonden budget: een voorstel uitwerken voor de invulling van het PGB vanaf
1 januari 2013, waarbij uitgangspunt is dat verstrekking bij voorkeur plaats vindt in de
vorm van zorg in natura.
7
Verordening: een voorstel voorbereiden tot wijziging van de Wmo-verordening per 1
januari 2013.
Innovatieagenda: samen met de gemeenten in Zuid-Kennemerland de in hoofdstuk 8
genoemde innovatieve projecten voorbereiden en zo nodig uitvoeren.
Kwaliteit en toezicht: samen met de gemeenten in Zuid-Kennemerland het kwaliteitsen toezichtsbeleid uitwerken in overeenstemming met de hiervoor te ontwikkelen
landelijke richtlijnen.
8
9
10
Inkoop: voor de inkoop van het kortdurend verblijf en de begeleiding samen met de
gemeenten in Zuid-Kennemerland een voorstel voorbereiden, uitgaande van een
beleidsarme invoering in 2013, aansluiting op het inkoopproces van het Zorgkantoor en
onder de Algemene Inkoopvoorwaarden van de gemeente Haarlem.
11
Communicatie: de communicatie zowel regionaal als lokaal vorm geven. Voor de lokale
communicatie o.a. een pagina inrichten op de gemeentelijke website. Lokaal de Wmoraden en/of klankbordgroepen betrekken.
12
Financiën: de nieuwe taken budgettair neutraal uitvoeren.
13.2
Vervolg
In onderstaand overzicht is de planning van de bestuurlijke besluitvorming 2012 opgenomen.
Planning
decentralisatie AWBZ
1.
2.
Heemstede
Bloemendaal
Haarlemmerliede en
Spaarnwoude
Uitgangspunten en
Keuzen
College
Commissie (B-stuk:
voor advies)/Raad
Uitwerking
22-05-2012
12-06-2012
22/29-05-2012
12-06-2012/juli 2012
22/29-05-2012
7-06-2012/3-07-2012
11-09-2012
11-09-2012
11-09-2012
Concept verordening,
besluit en
beleidsregels ambtelijk
gereed
College
21
3.
Commissie (B-stuk:
voor advies)
Uitvoering
16-10-2012
12-10-2012
2-10-2012
College
Commissie
13-11-2012
4-12-2012
13-11-2012
14-12-2012
13-11-2012
4-12-2012
Raad (A-stuk: voor
vaststelling)
19-12-2012
20-12-2012
18-12-2012
Verordening, besluit en
beleidsregels
22
Bijlage 1: Notitie eigen bijdrage Wmo
De wet biedt de mogelijkheid om bij de verstrekking van een voorziening rekening te houden met de
financiële draagkracht van de aanvrager. De gemeenten in Zuid-Kennemerland vragen op dit moment
uitsluitend een (beperkte) eigen bijdrage voor de Hulp bij het huishouden. Met het vragen van een
eigen bijdrage spreken we burgers aan op hun eigen verantwoordelijkheid.
De wet biedt meer mogelijkheden voor het vragen van een eigen bijdrage dan de gemeenten in ZuidKennemerland tot nu toe gebruiken. Voor alle individuele Wmo-voorzieningen, met uitzondering van
de rolstoelen, kan een eigen bijdrage worden gevraagd. Enkele gemeenten willen hier meer gebruik
van gaan maken. Dit als gevolg van de noodzaak om te komen tot kostenbeheersing om uiteindelijk
een structurele balans tussen de inkomsten en uitgaven Wmo te bereiken.
Wettelijk kader
Artikel 4 lid 2 Wmo luidt als volgt: “Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van
burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager
van de voorzieningen alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf
in maatregelen te voorzien.” Dit betekent dat wanneer een burger voor een voorziening in aanmerking
komt, kan worden bekeken of een eigen bijdrage moet worden opgelegd (en zo ja, welke).
De maximale grens voor het berekenen van een eigen bijdrage (= financiële draagkracht) onder de
Wmo stelt het Rijk jaarlijks vast via het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Hierin worden de
regels uit de AWBZ één op één overgenomen. De gemeenten hebben deze regels overgenomen in
het lokale besluit maatschappelijke ondersteuning. De rekenregels voor de inkomensafhankelijke
eigen bijdrage Wmo zijn daardoor in de gemeenten in Zuid-Kennemerland gelijk aan die voor de
AWBZ. De eigen bijdrage is uitsluitend van toepassing voor personen van 18 jaar en ouder.
Grenzen in de eigen bijdrage regeling
De eigen bijdrageregeling houdt in dat tot 120% van het sociaal minimum voor een alleenstaande
65+ resp. tot 105% van het sociaal minimum voor een alleenstaande 65- een vastgelegd
maximumbedrag (jaarlijks geïndexeerd) geldt. Boven deze inkomensgrens geldt een maximum eigen
bijdrage van 15% over het meerdere inkomen. Gemeenten zijn vrij om binnen dit maximum te kiezen
voor een lagere eigen bijdrage of eigen aandeel, bijvoorbeeld door een lager percentage te kiezen of
een lagere kostprijs voor een uur hulp of een voorziening.
Het rekening houden met vermogen is gelet op recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep
niet mogelijk. Gelet op de behoefte hieraan bij gemeenten zijn VNG en Rijk in de bestuursafspraken
2011-2015 overeen gekomen hier onderzoek naar te doen. Een voorstel is in voorbereiding, waarin
het inkomensbegrip wordt uitgebreid met een vermogensbijtelling.
Voorstel vermogensbijtelling
Het inkomen dat relevant is voor het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage wordt
opgehoogd met een percentage (4%) van het belastbaar vermogen (boven vrijstellingsgrens box 3).
Het Centraal Administratiekantoor (CAK) int zowel de eigen bijdrage Wmo als AWBZ. De eigen
bijdrage Wmo gaat voor op de eventuele bijdrage AWBZ. Dit betekent dat in geval van samenloop van
eigen bijdragen, een eventuele AWBZ bijdrage uitsluitend wordt geïnd als daar na inning van de
Wmo-bijdrage nog financiële ruimte voor over is.
Om een indruk te geven van de hoogte van de eigen bijdrage is in de tabellen 1 en 2 een overzicht
opgenomen van de verzamelinkomens en de daarbij behorende maximale eigen bijdrage. Uitgewerkt
volgens de rekenregels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Dit betekent een
onderscheid tussen een- en meerpersoonshuishoudens en jonger dan 65 jaar en 65 jaar en ouder.
23
Van belang is dat de eigen bijdrage nooit hoger kan zijn dan de werkelijke kosten die de gemeente
maakt.
Tabel 1. Financiële draagkracht: jonger dan 65 jaar
Eenpersoonshuishouden
Verzamelinkomen
22.905
25.000
27.500
30.000
35.000
40.000
45.000
50.000
Eigen draagkracht
Per 4 weken
18,00
42,17
71,02
99,87
157,56
215,25
272,94
330,63
Meerpersoonshuishouden
Verzamelinkomen
----28.306
30.000
35.000
40.000
45.000
50.000
Eigen draagkracht
Per 4 weken
----25,80
37,55
95,24
152,93
210,62
268,32
Tabel 2. Financiële draagkracht: 65 jaar en ouder
Eenpersoonshuishouden
Verzamelinkomen
16.007
17.000
18.000
19.000
20.000
25.000
30.000
35.000
40.000
45.000
50.000
Eigen draagkracht
Per 4 weken
18,00
29,45
41,00
52,53
64,07
121,77
179,46
237,15
294,84
352,53
410,23
Meerpersoonshuishouden
Verzamelinkomen
--------22.329
25.000
27.500
35.000
40.000
45.000
50.000
Eigen draagkracht
Per 4 weken
--------25,80
48,93
77,78
164,32
222,01
279.70
337,40
Relatie met bijzondere bijstand
Mocht de eigen bijdrage in een bijzondere situatie leiden tot kosten die de cliënt niet kan dragen, dan
kan hij hiervoor een beroep doen op de bijzondere bijstand in het kader van de Wet werk en bijstand
(Wwb).
Eigen bijdrage voor Hulp bij het huishouden
Zoals aangegeven vragen de regiogemeenten allemaal een eigen bijdrage voor de hulp bij het
huishouden.De eigen bijdrage voor de hulp bij het huishouden is gebaseerd op een combinatie van de
financiële draagkracht van de klant en de kostprijs van de Hulp bij het huishouden. Voor de ‘kostprijs
Hulp bij het huishouden’ hanteren we nu nog een uurtarief van € 13,40. Dit is het (geïndexeerde)
bedrag dat voorheen ook werd gehanteerd binnen de AWBZ. Vrijwel alle gemeenten in Nederland
hebben er inmiddels voor gekozen om de ‘kostprijs hulp bij het huishouden’ te bepalen op een reëel
uurtarief. In onze regio hanteren Haarlem en Zandvoort een tarief dat gelijk is aan de ondergrens van
de bandbreedte die bij de aanbesteding van de hulp bij het huishouden is gehanteerd, namelijk
€ 20,35 per uur. Separaat doen we een voorstel om het tarief voor de eigen bijdrage per 1 januari
2013 in 2 jaar te verhogen van € 13,40 naar € 20,35 uur. Deze verhoging heeft uitsluitend gevolgen
voor de mensen met een hoger inkomen (vanaf een verzamelinkomen van circa € 40.000 per jaar).
Zij gaan een hogere bijdrage betalen.
Eigen bijdrage onder de AWBZ
Mensen die onder de AWBZ gebruik maken van individuele en/of dagbegeleiding betalen sinds juni
2010 een eigen bijdrage. Deze eveneens inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt geheven over
het uurtarief Zorg zonder verblijf dat onder de AWBZ is vastgesteld op € 13,40. Voor individuele
begeleiding wordt dit tarief per uur berekend, voor begeleiding groep geldt dit tarief per dagdeel.
24
Eigen bijdrage onder de Wmo
Bij de overheveling van de middelen voor begeleiding van het Rijk naar de gemeente wordt er
rekening mee gehouden dat de gemeente ook een eigen bijdrage int. Het is aan de gemeente om
binnen het wettelijke kader hiervoor beleid vast te stellen.
We vinden het redelijk dat mensen die dat kunnen, ook onder de Wmo meebetalen in de kosten van
de begeleiding. Voor het bepalen van de financiële draagkracht kan aangesloten worden bij het al
aanwezige lokale besluit maatschappelijke ondersteuning. Dit besluit is in de regiogemeenten gelijk.
Dit betekent dat in de gemeenten op eenzelfde wijze berekend wordt hoe hoog de financiële
draagkracht in het kader van de eigen bijdrage Wmo is.
Het is ook aan de gemeente om te bepalen over welk bedrag de eigen bijdrage wordt betaald. Zoals
eerder aangegeven ligt de grens hierbij op de werkelijke kosten die de gemeente maakt. Hiervoor
komen we uit bij de tarieven die de Nederlandse Zorgautoriteit (verder NZA genoemd) jaarlijks
vaststelt voor de extramurale begeleiding. Het gaat hier om maximale tarieven. De werkelijke tarieven
bedragen in het algemeen minimaal 80% van de maximale tarieven. De tarieven verschillen per
doelgroep en zwaarte van de handicap. In totaliteit zijn er 47 tarieven te onderscheiden.
Voor de dagbegeleiding zijn er 33 tarieven van € 34,53 (80% = € 27,62) tot € 121,87 (€ 97,50) per
dagdeel. Daarnaast zijn er 7 tarieven voor het vervoer van en naar de dagactiviteit. Deze variëren van
€ 10,89 (€ 8,71) tot € 23,15 (€ 18,52) per dag.
Voor de individuele begeleiding zijn er 7 tarieven van € 52,58 (80% = € 42,06) tot € 117,54 (€ 94,32)
per uur.
Voorgaande betekent dat de kostprijs van de begeleiding in alle gevallen aanzienlijk hoger ligt dan het
tarief zorg zonder verblijf van € 13,40 zoals dat nu onder de AWBZ wordt gehanteerd voor de
berekening van de eigen bijdrage. Onder de AWBZ betaalt een cliënt ongeacht de hoogte van
zijn/haar inkomen nimmer meer dan € 13,40 per uur of dagdeel.
Wij willen, meer dan tot nu toe onder de AWBZ het geval is, een beroep doen op de eigen kracht en
de eigen verantwoordelijkheid van de burger. In dat kader vinden we het redelijk dat, daar waar de
financiële draagkracht het toelaat, een eigen bijdrage wordt betaald over een groter aandeel in de
kosten dan nu onder de AWBZ het geval is.
We vinden het, gelet op de aard van de begeleiding (meer ‘zorg’ dan ‘dienstverlening’), ook redelijk
dat een deel van de kosten altijd voor rekening van de Wmo komt (en de eigen bijdrage dus nooit zo
hoog is als de werkelijke kosten). Daarbij willen we een eenvoudige systematiek en bij voorkeur, zoals
dat ook voor de berekening van de eigen bijdrage hulp bij het huishouden en de eigen bijdrage AWBZ
het geval is, eenzelfde bedrag voor de diverse vormen van begeleiding. Dit betekent dat naarmate
iemand als gevolg van zijn beperking duurdere begeleiding nodig heeft, hij/zij geen eigen bijdrage
gaat betalen over een hoger uurtarief.
Om te komen tot een tarief voor de eigen bijdrageberekening voor begeleiding onder de Wmo, ligt het
voor de hand aan te sluiten bij het uurtarief voor de hulp bij het huishouden van € 20,35. Het laagst
mogelijke tarief van de Nederlandse Zorg Autoriteit voor individuele begeleiding bedraagt € 42,06. Als
we de eigen bijdrage baseren op een tarief van € 20,35 betekent dat dus, dat we altijd meer dan de
helft van de kosten van begeleiding betalen vanuit de Wmo. Hiermee wordt recht gedaan aan het
‘zorg’ karakter van de begeleiding én de verantwoordelijkheid van de gemeente hiervoor.
Voor de drie gemeenten betekent dit, gelijk aan de hulp bij het huishouden, een gefaseerde verhoging
naar € 20,35 per uur. De fasering willen we laten plaats vinden over een periode van 2 jaren, waarbij
we per 1 januari 2013 een verhoging toepassen van 50% van het verschil en per 1 januari 2014 nog
een keer.
25
Financiële gevolgen voor burgers
Onerstaand zijn twee tabellen (3 en 4) opgenomen waarin de effecten van het tarief per uur zijn
opgenomen. Hieruit blijkt dat, hoewel mensen een hogere eigen bijdrage dan onder de Awbz gaan
betalen, deze steeds binnen de landelijke normen voor de financiële draagkracht blijft. Bovendien is
het zo dat circa 1/3 van de mensen met begeleiding ook hulp bij het huishouden ontvangt. Zij zullen in
veel gevallen geen effect merken van de verhoging van het uurtarief begeleiding omdat hun
draagkracht al geheel of voor een belangrijk deel wordt aangesproken voor de eigen bijdrage hulp bij
het huishouden. Mocht de eigen bijdrage in een bijzondere situatie leiden tot kosten die de cliënt niet
kan dragen, dan kan hij hiervoor een beroep doen op de bijzondere bijstand in het kader van de Wet
werk en bijstand (Wwb).
Tabel 3. Rekenvoorbeeld eigen bijdrage per 4 weken:
Situatie: Alleenstaande, jonger dan 65 jaar, 16 uur of 16 dagdelen begeleiding per 4 weken.
Uitgaande van een eigen bijdrage van € 13,40 per uur staat in kolom 1 hoe hoog de eigen bijdrage is.
Deze loopt afhankelijk van de hoogte van het inkomen op tot het maximum van € 143,65 per 4 weken
bij een jaarinkomen van € 40.000 en hoger In kolom 2 is aangegeven hoe hoog de eigen bijdrage is
gebaseerd op € 20,35 per uur. Te zien is dat dit effect heeft voor degenen met een verzamelinkomen
van € 40.000 en hoger. Vanaf een inkomen van € 50.000 wordt dan het maximale bedrag van
€ 218,15 per 4 weken betaald.
Jaarinkomen
13,40 per uur/
dagdeel
20,35 per uur/
dagdeel
30,00 per uur/
dagdeel
40,00 per uur/
dagdeel
25.000
28,26
28,26
28,26
28,26
30.000
66,91
66,91
66,91
66,91
35.000
105,56
105,56
105,56
105,56
40.000
143,65
144,22
144,22
144,22
45.000
143,65
182,87
182,87
182,87
50.000
143,65
218,15
221,53
221,53
55.000
143,65
218,15
260,18
260,18
60.000
143,65
218,15
298,83
298,83
Tabel 4. Rekenvoorbeeld eigen bijdrage per 4 weken:
Situatie: Meerpersoonshouden, 65 jaar en ouder, 8 uur of 8 dagdelen begeleiding per 4 weken
Uitgaande van een eigen bijdrage van € 13,40 per uur staat in kolom 1 hoe hoog de eigen bijdrage is.
Deze loopt afhankelijk van de hoogte van het inkomen op tot het maximum van € 71,83 per 4 weken
bij een jaar inkomen van € 30.000 en hoger. In kolom 2 is aangegeven hoe hoog de eigen bijdrage is
gebaseerd op € 20,35 per uur. Te zien is dat dit hogere tarief gevolgen heeft voor degenen met een
verzamelinkomen van € 35.000 en hoger. Vanaf een inkomen van € 35.000 en hoger wordt dan het
maximale bedrag van € 115,32 per 4 weken betaald.
Jaarinkomen
13,40 per uur/
dagdeel
20,35 per uur/
dagdeel
30,00 per uur/
dagdeel
40,00 per uur/
dagdeel
22.319
17,29
17,29
17,29
17,29
25.000
38,01
38,01
38,01
38,01
30.000
71,82
71,82
71,82
71,82
35.000
71,82
115,32
115,32
115,32
40.000
71,82
115,32
153,97
153,97
50.000
71,82
115,32
153,97
192,63
55.000
71,82
115,32
153,97
214,40
60.000
71,82
115,32
153,97
298,83
26
Bijlage 2: Notitie persoonsgebonden budget
Bij de invoering van de Wmo in 2007 hebben gemeenten de verplichting gekregen om het
persoonsgebonden budget (pgb) als mogelijkheid aan te bieden. De verwachting is dat deze
verplichting in de wet wordt gewijzigd in een ‘kan’ –bepaling. Dit betekent dat het vanaf 1 januari 2013
aan de gemeente is om te bepalen of, en zo ja op welke wijze aan de cliënt de mogelijkheid van een
pgb wordt geboden.
Het persoonsgebonden budget in de AWBZ
Het pgb is in 1996 ingevoerd in de Awbz. De laatste jaren komen vooral de negatieve aspecten van
het pgb naar voren. Het gaat daarbij om onbedoeld en oneigenlijk gebruik maar vooral ook om de
onbeheersbare groei (toename van 25% per jaar) en daarmee de budgettaire onhoudbaarheid. Het
SCP heeft hier onderzoek naar gedaan. Volgens dit onderzoek zou 43% van de cliënten met een pgb
in de AWBZ geen naturavoorziening hebben aangevraagd.
Als gevolg van de onbeheersbaarheid van de regeling heeft het Rijk recent ingegrepen op de Pgb
verstrekking binnen de AWBZ. Een pgb is hierdoor alleen nog mogelijk voor mensen met een indicatie
zorg met verblijf (zorgzwaartepakket). Nieuwe cliënten met een extramurale indicatie, o.a. voor
begeleiding komen vanaf 1 januari 2012 niet meer in aanmerking voor een pgb. Bestaande pgb’s
worden uiterlijk op 1 januari 2014 gestopt. Het Rijk gaat uit van de veronderstelling dat 1/3 van deze
cliënten (33%) geen beroep meer zal doen op deze zorg. In de praktijk moet nog blijken of en zo ja in
welke mate dit leidt tot een groei van de vraag naar zorg in natura.
Opgemerkt wordt dat het pgb in de AWBZ vooral naar mensen met de functie begeleiding gaat. Van
de 130.000 pgb-houders in de AWBZ hebben 96.000 mensen dit budget voor begeleiding. Dit
betekent dat het overgrote deel van de pgb-houders uiterlijk per 1 januari 2014 overgaat naar de
gemeenten.
Bestuursakkoord en voorstel tot wijziging Wmo
In het bestuursakkoord is met betrekking tot het pgb het volgende afgesproken: ‘Het ligt in ieder geval
in de rede om de door het Rijk voorgenomen (beperkende) voorwaarden ten aanzien van het ‘solide
pgb’ uit hoofde van de AWBZ (wettelijk) door te vertalen naar de Wmo.’
In de voorgenomen wetswijziging Wmo, die eind 2011 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is met
betrekking tot het pgb de ‘kan’- bepaling opgenomen. Met deze ‘kan’-bepaling komt de plicht om de
cliënt de keuze te bieden tussen een pgb en zorg in natura te vervallen. De gemeente kan dan zelf, in
de verordening, bepalen in welke gevallen, welke situaties, welke voorzieningen en zo ja, onder welke
voorwaarden, iemand in aanmerking komt voor een pgb.
Ten aanzien van het pgb is in de Memorie van Toelichting bij het voorstel tot wijziging van de Wmo het
volgende bepaald:
‘Het is onder omstandigheden mogelijk dat de gemeente niet aan haar compensatieplicht voldoet door een voorziening in
natura te verstrekken; ter vergroting van de waarborgen voor de burger is daarom in het wetsvoorstel een bepaling opgenomen
(artikel 5, vierde lid, nieuw) die inhoudt dat de gemeente de burger dan een pgb moet aanbieden. Met andere woorden:
wanneer de gemeente alleen door het bieden van een pgb kan voldoen aan de compensaiteplicht, dient zij dat ook te doen.
Deze bepaling raakt niet aan het principe dat de gemeente zelf bepaalt wanneer iemand in aanmerking komt voor ene pgb,
maar benadrukt dat, in het geval een voorziening in natrura niet toereikend is te achten, een pgb moet worden verstrekt, ook al
zou de gemeentelijk verordening daar niet in voorzien. Het is immers denkbaar dat de beperking van de burger vraagt om een
voorziening in een vorm die wezenlijk afwijkt van wat de voorziening in natura kan bieden; de burger wordt daarmee dan niet
gecompenseerd. Te denken valt aan de sitautie dat de ondersteunnig niet planbaar is voor de aanbieder omdat die op
onregelmatige tijdstippen is benodigd en/of moet worden geleverd op meerdere locaties.’
In deze notitie is uitgegaan van het wetsvoorstel en de toelichting daarop zoals deze zijn aangeboden
aan de Tweede Kamer. Voorzover de wet zal afwijken van het wetsvoorstel, kan dit leiden tot wijziging
van het nu voorliggende voorstel.
27
Financiële gevolgen Pgb
Het kabinet verwacht met de ingreep op de pgb’s 800 a 900 miljoen te bezuinigen. Omdat 85% van de
mensen die het betreft naar de Wmo overgaan, zal het Rijk bij de decentralisatie van de begeleiding
een korting toepassen tussen de 500 en 700 miljoen. Dit is een financiële doorvertaling van de
landelijke maatregelen om de pgb’s beheersbaar te maken naar de Wmo. Het gaat hier om een
korting naast de efficiencykorting van 5%.
Het huidige Wmo beleid ten aanzien van pgb’s ongewijzigd voortzetten zal derhalve leiden tot een
disbalans tussen de uitgaven en inkomsten. Dit betekent dat we financieel gezien genoodzaakt zijn
om het pgb beleid onder de Wmo te wijzigen.
Toekomstig beleid persoonsgebonden budget
We willen de mogelijkheid om onder de Wmo een Pgb te verstrekken, blijven inzetten. Maar we willen
het Pgb wel gerichter gaan inzetten. De basis vormt het zogenaamde ‘keukentafel’-gesprek waarin
samen met de aanvrager de mogelijkheden in de individuele situatie zorgvuldig worden nagegaan.
Uitgangspunt zal zijn dat verstrekking bij voorkeur plaats vindt in de vorm van zorg in natura. Dit
vraagt ook om een zorgvuldig en gevarieerd samengesteld aanbod. In situaties waarin dit aanbod niet
passend is, gaan we maatwerk leveren. Een mogelijkheid kan dan zijn een Pgb. Dit vereist een
nadere uitwerking. Daarin gaan we aangeven in welke situaties, voor welke cliënten en voor welke
voorzieningen we de mogelijkheid van een Pgb blijven inzetten om te komen tot een goede
zorgverlening.
Ook in situaties waarin inzet van een Pgb tot een adequate compensatie leidt tegen geringere kosten,
zal vanzelfsprekend onderzocht worden op welke wijze en onder welke voorwaarde een Pgb ingezet
kan worden.
6.3
Pgb en hulp bij het huishouden
We hechten aan een eenduidig beleid ten aanzien van het PGB. Dit betekent dat een wijziging in het
Pgb-beleid ook gevolgen kan hebben voor degenen die nu onder de Wmo een PGB hebben. Een
PGB wordt nu vooral gebruik voor de hulp bij het huishouden.
We verwachten dat mensen die nu een PGB ontvangen voor hulp bij het huishouden veelal ook
gecompenseerd kunnen worden via zorg in natura. We zullen opnieuw met deze mensen in gesprek
gaan en onderzoeken op welke wijze zij per 1 januari 2014 gecompenseerd kunnen worden. Gelijk
aan de AWBZ zien we 2013 als overgangsjaar voor de houders van een PGB onder de Wmo 2013.
Het nieuwe beleid dient per 1 januari 2014 volledig te zijn ingevoerd.
Tabel aantallen zorg in natura en persoonsgebonden budget per gemeente
Soort voorziening
Heemstede
Begeleiding
Hulp bij het huishouden
Haarlem
Begeleiding
Hulp bij het huishouden
Haarlemmerliede en
Spaarnwoude
Begeleiding
Hulp bij het huishouden
Bloemendaal
Begeleiding
Hulp bij het huishouden
Zandvoort
Begeleiding
Hulp bij het huishouden
Zin
Pgb
Pgb in %
181
686
75
105
29%
13%
1363
4034
388
842
22%
17%
22
100
5
11
19%
10%
168
464
49
147
23%
24%
119
442
33
75
22%
15%
Bron cijfers Begeleiding: Zorgkantoor Achmea, april 2012.
Bron cijfers huishoudelijke hulp: gemeentelijke administraties.
28
Download