KEUZENOTA BEGELEIDING EN KORTDUREND VERBLIJF van AWBZ naar WMO Gemeenten: Bloemendaal en Haarlemmerliede en Spaarnwoude en Heemstede Heemstede, mei 2012 Afdeling Welzijnszaken Inhoudsopgave 1. 1.1 1.2 3 3 4 1.3 1.4 1.5 Inleiding Wat is begeleiding en kortdurend verblijf Samenwerking Bloemendaal, Haarlemmerliede en Spaarnwoude en Heemstede Samenwerking in Zuid-Kennemerland Overleg met de Vereniging Bedrijfstak Zorg (VBZ) Leeswijzer 2. Relevante ontwikkelingen 6 3. 3.1 3.2 3.3 Analyse gegevens Aantallen cliënten onder de AWBZ De indicaties De vorm van verstrekking 7 7 8 8 4. 4.1 4.2 4.3 De toegang Toegang onder de AWBZ Toegang onder de Wmo Toegang voor begeleiding en kortdurend verblijf onder de Wmo 10 10 10 10 5. 5.1 5.2 Eigen bijdrage Eigen bijdrage en Hulp bij het huishouden Eigen bijdrage nieuwe taken 11 11 12 6. 6.1 6.2 6.3 Persoonsgebonden budget Wettelijk kader Beleid PGB PGB en Hulp bij het huishouden 12 12 13 13 7. 7.1 Verordening De kanteling 14 14 8. 8.1 Innovatie Innovatie-agenda 14 15 9. Kwaliteit en toezicht 16 10. 10.1 10.2 10.3 10.4 Inkoop Inkoop onder de AWBZ Europese richtlijn Inkoop gemeenten Kostenbeheersing 17 17 17 17 18 11. 11.1 11.2 11.3 Communicatie Regionaal Lokaal Wmo-raden en/of klankbordgroepen 18 18 18 19 12. 12.1 12.2 12.3 Financiën Budget voor voorbereidings- en uitvoeringskosten Budget voor de kosten van begeleiding en kortdurend verblijf Uitvoeringskosten 19 19 20 20 13. 13.1 13.2 Overzicht voorstellen en vervolg Overzicht en voorstellen Vervolg 21 21 21 Bijlage 1: Notie eigen bijdrage Bijlage 2: Noitie Persoonsgebonden budget 5 5 5 23 26 2 1. Inleiding In het Regeer- en Bestuursakkoord van het kabinet is afgesproken dat de functie ‘begeleiding’ van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) wordt overgeheveld naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Een belangrijke reden daarvoor is dat gemeenten de mensen waar het om gaat beter kennen en de begeleiding daardoor dichter bij burgers kunnen organiseren. In de Bestuursafspraken 2011-2015 tussen Rijk en VNG zijn de randvoorwaarden uitgewerkt waaronder deze decentralisatie kan worden gerealiseerd. Om de decentralisatie te kunnen effectueren is een aanpassing van de Wmo noodzakelijk. Hiervoor is eind 2011 een voorstel tot wetswijziging aan de Tweede Kamer aangeboden. Op het moment van schrijven van dit voorstel is onduidelijk of de val van het kabinet gevolgen heeft voor de inhoud van het wetsvoorstel en/of datum van inwerkingtreding. In de nu voorliggende Keuzenota gaan we er vooralsnog vanuit dat de extramurale begeleiding en het kortdurend verblijf vanaf 1 januari 2013 gefaseerd overgaan van de AWBZ naar de Wmo. Het jaar 2013 is een overgangsjaar waarin de gemeente verantwoordelijk is voor de begeleiding aan nieuwe cliënten en aan cliënten waarvan de indicatie in 2013 eindigt. Per 1 januari 2014 gaan naar verwachting alle cliënten met extramurale begeleiding over naar de gemeente. De nieuwe taak die op ons afkomt, is aanzienlijk en complex en vereist in de voorbereiding veel personele inzet. Gelet hierop werken de gemeenten Bloemendaal, Haarlemmerliede en Spaarnwoude en Heemstede intensief samen in de voorbereiding. Doel is om door een bundeling van krachten dit proces zo effectief en efficiënt mogelijk te laten verlopen. In de colleges van burgemeester en wethouders van Bloemendaal en Heemstede is in februari 2012 een startnotitie met plan van aanpak voor de decentralisatie van de begeleiding vastgesteld. De gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude heeft deze notitie in mei 2012 vastgesteld. 1.1 Wat is Begeleiding en Kortdurend verblijf? Begeleiding in de AWBZ is bedoeld om de zelfredzaamheid van personen te bevorderen of te compenseren, zodat een verblijf in een instelling of verwaarlozing zo lang mogelijk wordt uitgesteld. Mensen die gebruik maken van begeleiding onder de AWBZ kunnen zonder ondersteuning niet zelfstandig functioneren en participeren. Het betreft mensen met psychogeriatrische, somatische, lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke beperkingen. Om in aanmerking te kunnen komen voor extramurale begeleiding is een indicatie vereist van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of Bureau Jeugdzorg 1, waarbij tevens moet zijn vastgesteld dat sprake is van matige of ernstige beperkingen op één of meer van de volgende terreinen: sociale redzaamheid, bewegen en verplaatsen, probleemgedrag, psychisch functioneren, geheugen- en orientatiestoornissen. De decentralisatie heeft bovendien alleen betrekking op extramurale begeleiding. Dat wil zeggen, gericht op mensen die niet in een instelling verblijven. De begeleiding die wordt gegeven aan mensen die intramuraal in een instelling verblijven, blijft in de AWBZ. Onder de AWBZ wordt zowel begeleiding individueel (bijvoorbeeld woonbegeleiding) als begeleiding in groepsverband (dagbesteding) geboden. Als vervoer naar de dagbesteding noodzakelijk is, wordt dit onder de AWBZ vergoed. Dit vervoer maakt onderdeel uit van de extramurale begeleiding die overkomt naar de gemeenten. 1 Bureau Jeugdzorg is verantwoordelijk voor de indicatiestelling voor jeugdigen jonger dan 18 jaar met psychiatrische problematiek. 3 Ook het kortdurend verblijf of logeren komt per 1 januari 2013 over naar de gemeenten. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen met een zorgvraag, waarbij permanent toezicht nodig is om op tijd zorg te bieden. Bijvoorbeeld bij mensen met ernstige hart- of longaandoeningen, ouderen met dementie, mensen met een verstandelijke handicap of met zware fysieke beperkingen. Logeren heeft als doel mantelzorgers te ontlasten. 1.2 Samenwerking Bloemendaal, Haarlemmerliede en Spaarnwoude en Heemstede Startnotitie met plan van aanpak In de startnotitie van de gemeenten Bloemendaal, Haarlemmerliede en Spaarnwoude en Heemstede is aangegeven dat de begeleiding wordt vormgegeven volgens de uitgangspunten uit de Wmo. Overzicht Wmo-uitgangspunten Compensatieplicht Er is niet langer sprake van een verzekerd recht op een voorziening. In plaats daarvan komt er een recht op het op een gelijkwaardige wijze kunnen deelnemen aan de samenleving. De overgang van het denken in termen van “resultaten” in plaats van “voorzieningen”. Integraliteit De nieuwe begeleiding heeft raakvlakken met vrijwel alle prestatievelden van de Wmo en ook met de twee andere grote decentralisaties voor de gemeenten: Jeugdzorg en Wet werken naar vermogen. De decentralisatie biedt een kans om samenhang aan te brengen. De vraag achter de vraag Gemeenten staan dichter bij de burger dan het Zorgkantoor en worden geacht beter in staat te zijn maatwerk te leveren. Zij hebben goed inzicht in het gehele scala aan lokale voorzieningen. De gemeente levert dit maatwerk door “de vraag achter de vraag” bij de toegang tot voorzieningen helder te krijgen. Hoe de gemeente dit organiseert hangt af van de lokale situatie. Getrapte verantwoordelijkheid (kanteling) Wanneer een burger met een ondersteuningsvraag naar de gemeente komt, wordt allereerst naar zijn of haar eigen zelfredzaamheid gekeken. Daarna wordt in kaart gebracht welke rol mantelzorgers en zorgvrijwilligers kunnen spelen. Mocht deze ondersteuning niet afdoende zijn, dan wordt gekeken of een sociaal steunsysteem kan worden opgebouwd. Als dit allemaal niet mogelijk blijkt, wordt gekeken naar collectieve (voorliggende) voorzieningen. Individuele voorzieningen als sluitpost. Uitgaan van de mogelijkheden Binnen de Wmo wordt eerst gekeken naar wat iemand nog wel kan. Deze mogelijkheden worden niet alleen benut om de ervaren problemen (deels) op te lossen, maar er wordt ook gekeken of de mogelijkheden elders voor kunnen worden gebruikt. Daarna wordt gekeken wat iemand niet kan en hoe dit kan worden gecompenseerd. Vervolg: de Keuzenota In het plan van aanpak is opgenomen dat in het eerste halfjaar 2012 een keuzenota wordt voorbereid en vastgesteld. In het plan van aanpak zijn de volgende uit te werken thema’s/ onderwerpen opgenomen: Uit te werken thema’s/onderwerpen: Doelgroepen en vormen van ondersteuning - De doelgroepen - Vormen van ondersteuning - Vervoer Inkopen, kwaliteit en verantwoording - Inkopen - Persoonsgebonden budget - Kwaliteit en verantwoording De uitvoering - Toegang Wmo - Werkprocessen en ICT - Formatie Verordening, besluit en beleidsregels - Eigen bijdrage Financiën/ sturing/(management)rapportages Communicatie 4 Bovenstaande thema’s/ onderwerpen worden uitgewerkt in het nu voorliggende document. Voor 2013 gaan we uit van een beleidsarme overgang van de begeleiding en het kortdurend verblijf uit de AWBZ naar de Wmo. In 2012 en 2013 gaan we ons verder voorbereiden o.a. door het uitwerken en uitvoeren van innovatieve projecten en thema’s met als doel om vanaf 2014 te komen tot vernieuwing. Afgesproken is dat iedere gemeenten de betrokkenheid van de Wmo-raden en/of klankbordgroepen op zijn eigen wijze en in overeenstemming met zijn eigen regels/afspraken vorm geeft. 1.3 Samenwerking met de gemeenten in Zuid-Kennemerland In de voorbereiding zijn er enkele onderwerpen die zich lenen voor samenwerking op de schaal van Zuid-Kennemerland. Voor deze samenwerking is het van belang dat de gemeenten overeenstemming hebben over de onderwerpen die regionaal worden voorbereid, op welke wijze en in welke vorm dit gebeurt. Dit is uitgewerkt in de notitie ‘Regionale uitgangspunten en agenda 2012’ . Deze notitie is recent in de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bloemendaal en Heemstede vastgesteld. De gemeente Haarlemmliede en Spaarnwoude heeft deze betrokken bji de recent vastgestelde startnotitie met plan van aanpak voor decentralisatie van de begeleiding. Redenen voor deze samenwerking zijn de relatief kleine omvang van specifieke doelgroepen, de schaal waarop zorgaanbieders werkzaam zijn en het feit dat op onderdelen efficiencyvoordelen te behalen zijn als op een grotere schaal wordt samengewerkt. De samenwerking in het voorbereidende traject met de gemeenten in de regio Zuid-Kennemerland betreft: 1. 2. 3. 4. 5. Strategie inkoop, incl. kwaliteitsbeleid, toezicht en verantwoording (onderscheid tussen het overgangsjaar 2013 en 2014 e.v.) Persoonsgebonden budget Eigen bijdrage Verordening en beleidsregels Innovatieve projecten. Daarnaast onderschrijven alle gemeenten het belang van een zoveel mogelijk uniforme communicatie naar zowel de instellingen als de burgers. Dit betekent dat in ieder geval over de inhoud afstemming tussen de samenwerkende gemeenten zal plaatsvinden. 1.4 Overleg met de Vereniging Bedrijfstak Zorg (VBZ) Vanuit de regio’s Midden- en Zuid-Kennemerland vindt er periodiek een overleg plaats met het bestuur van de Vereniging Bedrijfstak Zorg (VBZ). In dit overleg is de regio Zuid-Kennemerland vertegenwoordigd door de portefeuillehouders Wmo van de gemeenten Haarlem en Heemstede. In de VBZ zijn vrijwel alle aanbieders van Begeleiding en kortdurend verblijf vertegenwoordigd. Gemeenten en aanbieders informeren elkaar over de stappen die zij zetten in de voorbereiding op de decentralisatie, vindt afstemming plaats en worden afspraken gemaakt bijvoorbeeld over ieders rol bij de uitvoering van innovatieve projecten. 1.5 Leeswijzer Voordat we op de keuzes ingaan schetsen we de relevante ontwikkelingen (hoofdstuk 2) en gaan we nader in op de verkregen gegevens (aantallen) (hoofdstuk 3). Daarna werken we op hoofdlijnen de keuzes uit. Samen met de gemeenten in de regio Zuid-Kennemerland zijn de beleidsvoorstellen voorbereid met betrekkinjg tot de eigen bijdrage (hoofdstuk 5), het persoonsgebonden budget (hoofdstuk 6), de innovatie (hoofdstuk 8) en inkoop (hoofdstuk 10). Afstemming heeft plaats gevonden in het regionaal portefeuillehoudersoverleg Wmo. 5 De overige onderwerpen die in dit document worden behandeld zijn: de toegang (hoofdstuk 4), de communicatie (hoofdstuk 11) en de financiën (hoofdstuk 12). Afgesloten wordt met de planning voor de vervolgstappen (hoofdstuk 13). 2. Relevante ontwikkelingen In dit hoofdstuk schetsen we de ontwikkelingen en trends die mede bepalend zijn voor de keuzes die gemaakt moeten worden ten aanzien van de decentralisatie van de begeleiding en het kortdurend verblijf. Algemene tendensen in de gezondheidszorg In de gezondheidszorg is over de hele breedte een versobering van aanspraken te zien en een groter beroep op eigen mogelijkheden en eigen verantwoordelijkheid. Oplossingen worden allereerst binnen het netwerk gezocht, als dat niet lukt in de algemene voorzieningen en eerstelijns zorg. Pas daarna speelt de specialistische zorg een rol. Er zullen méér aandoeningen uit het basispakket van de zorgverzekering gaan verdwijnen en eigen betalingen worden verhoogd, bijvoorbeeld voor fysiotherapie. Er zal ook kritisch gekeken worden naar het pakket van hulp- en geneesmiddelen. De Geestelijke gezondheidszorg zal nog meer ambulant gaan werken; de intramurale capaciteit zal worden beperkt en er worden eigen bijdragen ingevoerd voor de psychiatrie. Hervorming van het stelsel Werk en Inkomen De aanspraak op reïntegratietrajecten door de groep mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt de komende periode verminderd. Dit is nodig om ingrijpende bezuinigingen op het participatiebudget door het Rijk te kunnen opvangen. Een grote groep mensen verliest daardoor ondersteuning die tot op heden vanuit het domein Werk en Inkomen werd geboden. De afgelopen jaren hebben mensen met verstandelijke, psychische of lichamelijke beperkingen onder begeleiding kunnen werken, dankzij de Wet op de Sociale Werkvoorziening (WSW). In de toekomst zal deze wet bij nieuwe aanmeldingen alleen nog gelden voor mensen die ‘beschut’ werk doen, dat wil zeggen op een sociale werkplaats. Voor anderen is er vanuit het Rijk geen financiering meer om begeleid te worden bij hun werk. Veranderingen in de langdurige zorg (AWBZ) Naast de decentralisatie van begeleiding is nog een aantal andere belangrijke veranderingen in de AWBZ aangekondigd. IQ-maatregel Het kabinet wil de aanspraak op AWBZ-zorg inperken. Het voornemen is mensen met een Licht Verstandelijke Beperking (met een IQ tussen 70 en 85) niet meer in aanmerking te laten komen voor de AWBZ. Het kabinet wil dat de ondersteuning voor deze mensen dichterbij en meer vanuit het eigen sociale netwerk wordt georganiseerd. Gemeenten worden wel gecompenseerd voor deze maatregel, maar het bedrag dat daar mee gemoeid gaat bedraagt slechts de helft van de huidige rijksbudgetten. Een deel van de doelgroep zal waarschijnlijk een beroep op bredere Wmo-voorzieningen gaan doen. Scheiden wonen, zorg en welzijn De financiële scheiding tussen wonen en zorg is een ingrijpende maatregel binnen de AWBZ. Bewoners van instellingen gaan in de toekomst gewoon huur betalen en daarnaast een eigen bijdrage voor de zorg. Dat zal zeer geleidelijk zijn beslag gaan krijgen; in 2014 wordt begonnen met het scheiden van wonen en zorg binnen de lichtste zorgzwaartepakketten. Afhankelijk van de ervaringen daarmee wordt de scheiding op de zwaardere categorieën toegepast. De gemeente wordt dan verantwoordelijk voor het Wmo-aanbod aan deze cliënten, waaronder welzijn. 6 Decentralisatie MEE-cliëntondersteuning MEE-cliëntondersteuning wordt nu nog gefinancierd uit een aparte AWBZ-subsidieregeling. De ondersteuning van MEE richt zich voornamelijk op cliënten met verstandelijke en lichamelijke beperkingen (waaronder ook niet aangeboren hersenletsel) en hun naasten. Het is de intentie van het Rijk om de MEE-middelen per 1-1-2015 naar gemeenten over te hevelen. Dat is een logische stap, aangezien cliëntondersteuning één van de prestatievelden van de Wmo is. Over de precieze voorwaarden van deze decentralisatie is nog niets bekend. Decentralisatie Jeugdzorg De gemeenten in Zuid-Kennemerland bereiden zich ook voor op de decentralisatie van de Jeugdzorg per 1 januari 2015. De gemeenten worden met de decentralisatie Jeugdzorg verantwoordelijk voor de toegang, de financiering en het aanbod van álle jeugdzorg voor kinderen, jongeren en hun opvoeders. Dit aanbod bestaat uit de zogenoemde tweede lijnvoorzieningen bestaande uit de volgende vormen van jeugdzorg: provinciale jeugdhulpverlening, geestelijke gezondheidszorg voor jeugd, zorg voor jeugd met een licht verstandelijke beperking, jeugdbescherming, jeugdreclassering en gesloten jeugdzorg. Meer ouderen, veranderende vraag Het aantal 65-plussers in de regio gaat de komende jaren stijgen. Gebruikers van zorg en voorzieningen zien we vooral onder 75-plussers. Dit zijn voor een belangrijk deel alleenstaanden. Zij wonen zelfstandig en blijven dat doen tot op hoge leeftijd. Het aantal ouderen dat in een verpleeg- of verzorgingshuis woont, zal door het scheiden van wonen en zorg steeds verder dalen. Deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor de vraag naar zorg en begeleiding. Die zal op korte termijn veranderen. De ouderen van nu zijn immers niet de ouderen van de toekomst. 3. Analyse gegevens Van het Zorgkantoor Achmea, het Centraal Indicatieorgaan Zorg (CIZ) en het Centraal Administratiekantoor (CAK) is informatie ontvangen over de doelgroep begeleiding en kortdurend verblijf. Daarnaast heeft het Bureau HHM in opdracht van de gemeenten de Impactmonitor Begeleiding uitgevoerd voor de regio’s Kennemerland en Amstel- en Meerlanden. Deze rapportage is gevoegd bij de op 8 mei jl. vastgestelde notitie ‘regionale uitgangspunten en agenda 2012’. Daarnaast hebben we nadere informatie opgevraagd bij aanbieders. De recent verkregen informatie is verwerkt in onderstaande paragrafen. Voor de statnotitie zijn de gegevens van juli 2011 gebruikt. De nu gebruikte gegevens kunnen hierdoor op onderdelen wijken af van de eerder in de startnotitie opgenomen aantallen. 3.1 Aantallen cliënten met begeleiding en kortdurend verblijf onder de AWBZ Onderstaande tabel geeft een overzicht van de burgers die in oktober 2011 gebruik maakten van begeleiding en kortdurend verblijf. Tabel gebruik begeleiding en kortdurend verblijf oktober 2011 Totaal extramurale Begeleiding begeleiding Individueel Bloemendaal Begeleiding Groep Kortdurend verblijf 143 99 73 17 1.628 1.050 867 145 33 14 21 4 Heemstede 209 137 102 33 Zandvoort 148 97 80 18 Zuid-Kennemerland 2.161 1.397 Bron: Zorgkantoor Kennemerland. Het betreft meldingen aanvang zorg (MAZ). 1.143 217 Haarlem Haarlemmerliede 7 Uit landelijk onderzoek is gebleken dat bij gemiddeld 3 op de 4 cliënten naast groepsbegeleiding ook sprake is van een vervoersvoorziening. Voor de gemeenten in Zuid-Kennemerland gezamenlijk komt dit neer op circa 850 personen (75% van 1143 cliënten). Voor Bloemendaal, Haarlemmerliede en Spaarnwoude en Heemstede op circa 150 personen (75% van 196). 3.2 De indicaties Met ingang van 2013 worden de gemeenten verantwoordelijk voor de begeleiding en het kortdurend verblijf van nieuwe cliënten én van cliënten van wie de indicatie afloopt in 2013 of van wie de situatie verandert waardoor een nieuwe indicatie nodig is. Uit analyse van de van het zorgkantoor ontvangen gegevens bedraagt het aantal indicaties dat in de loop van 2013 afloopt: Gemeente Bloemendaal Heemstede Haarlemmerliede Totaal Zorg in Natura 15 15 2 32 PGB 19 16 1 36 Totaal 34 31 3 68 Bron: Zorgkantoor Achmea (februari 2012) Het CIZ heeft veel indicaties afgegeven voor een langere periode. Met het stijgen van de leeftijd neemt dit naar verhouding sterk toe. Bijna de helft van het aantal cliënten in de hoogste leeftijdscategorie krijgt via een CIZ een indicatie voor langere duur (15 jaar). Er mag verwacht worden dat bij (zeer) langlopende indicaties de administratieve ‘last’ beperkter is dan bij cliënten waarbij jaarlijks/tweejaarlijks een (her)indicatie dient plaats te vinden. Bij langlopende indicaties is in overwegende mate sprake van zorg in natura 3.3 De vorm van verstrekking Tot 1 januari 2012 kon onder de AWBZ gekozen worden of de zorg werd afgenomen in de vorm van zorg in natura (ZIN) of een persoonsgebonden budget (Pgb). Sinds 1 januari is deze keuzemogelijkheid niet meer aanwezig. Degene die een Pgb had op 31 december 2011 behoudt deze tot in ieder geval 1 januari 2014 (overgangsregeling). In onderstaande tabellen wordt per gemeente aangegeven het aantal cliënten dat gebruikt maakt van ZIN en van een PGB. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt naar leeftijdsgroepen. Tabel Bloemendaal: Leeftijdsgroep 0- 5 jaar 6-10 jaar 11-15 jaar 16-20 jaar 21-23 jaar 24-50 jaar 51-60 jaar 61-70 jaar 71-80 jaar 81-90 jaar 91-100 jaar > 100 jaar Totaal ZIN 0 1 3 4 2 17 18 15 30 38 10 0 138 PGB 2 3 10 8 1 10 1 3 4 5 0 0 47 Totaal 2 4 13 12 3 27 19 18 34 43 10 0 185 8 Tabel Haarlemmerliede en Spaarnwoude Leeftijdsgroep 0- 5 jaar 6-10 jaar 11-15 jaar 16-20 jaar 21-23 jaar 24-50 jaar 51-60 jaar 61-70 jaar 71-80 jaar 81-90 jaar 91-100 jaar > 100 jaar Totaal ZIN 0 0 1 3 0 2 3 2 2 7 2 0 22 PGB 0 2 0 2 1 0 0 0 0 0 0 0 5 Totaal 0 2 1 5 1 2 3 2 2 7 2 0 27 ZIN 0 4 2 3 1 29 16 21 37 58 15 1 187 PGB 4 9 10 9 3 7 8 8 5 3 3 0 69 Totaal 4 13 12 12 4 36 24 29 42 61 18 1 256 Tabel Heemstede Leeftijdsgroep 0- 5 jaar 6-10 jaar 11-15 jaar 16-20 jaar 21-23 jaar 24-50 jaar 51-60 jaar 61-70 jaar 71-80 jaar 81-90 jaar 91-100 jaar > 100 jaar Totaal Tabel Bloemendaal, Haarlemmerliede en Spaarnwoude en Heemstede Leeftijdsgroep 0- 5 jaar 6-10 jaar 11-15 jaar 16-20 jaar 21-23 jaar 24-50 jaar 51-60 jaar 61-70 jaar 71-80 jaar 81-90 jaar 91-100 jaar > 100 jaar Totaal ZIN 0 5 6 10 3 48 37 38 69 103 27 1 347 PGB 6 14 20 19 5 17 9 11 9 8 3 0 121 Totaal 6 19 26 29 8 65 46 49 78 111 30 1 468 Bij een Pgb gaat het in verreweg de meeste gevallen (ca.80%) om jongeren, waarbij veelal sprake is van een psychiatrische aandoening/psychische stoornis. Bij ZIN is het aantal jongeren, logischerwijs, ondervertegenwoordigd. Hier zijn de overige leeftijdsgroepen sterker vertegenwoordigd. Als we onderscheid maken naar drie leeftijdsgroepen dan zien we de volgende verdeling: Leeftijdsgroep 0-23 jaar 24-60 jaar > 60 jaar B’daal 34 46 105 18,4% 24,9% 56,7% H’stede 45 60 151 H&S 17,6% 23,4% 59% Totaal 9 5 13 33,3% 18,5% 48,2% 88 111 269 18,8% 23,7% 57,5% Opvallend, maar gelet op de aard van de problematiek niet verrassend, is het hoge aantal personen in de leeftijdsgroep ‘ouder dan 60’ dat aangewezen is op de functie begeleiding. 9 4. Toegang 4.1 Toegang onder de AWBZ Burgers die onder de AWBZ in aanmerking willen komen voor begeleiding of kortdurend verblijf kunnen hiervoor een indicatie aanvragen bij het Centraal Indicatieorgaan Zorg (CIZ) of het Bureau Jeugdzorg (BJZ). Deze laatste behandelt aanvragen voor jeugdigen jonger dan 18 jaar met een psychiatrische problematiek. De aanvraag voor een indicatie wordt in principe door de burger zelf gedaan. In veel gevallen wordt de aanvraag echter voorbereid door de beoogde aanbieder van extramurale begeleiding of door de mantelzorger of wettelijk vertegenwoordiger van de aanvrager. Op grond van de indicatie kan de cliënt aanspraak maken op zorg bij de door hem gekozen aanbieder. Het CIZ beoordeelt de indicatie volgens de Beleidsregels Indicatiestelling AWBZ. Het CIZ kan daarbij afgaan op het aanvraagformulier, maar ook zelf aanvullend gegevens opvragen bij de cliënt en/of in de aanvraag genoemde zorgverleners als artsen en specialisten. In veel gevallen kiest het CIZ voor een telefonisch gesprek met de aanvrager. 4.2 Toegang onder de Wmo Onder de Wmo vormt het loket de toegang tot de Wmo-voorzieningen. De drie gemeenten beschikken ieder over een op de lokale situatie afgestemd Wmo-loket. Daardoor zijn de loketten verschillend, vooral de wijze waarop de loketten zijn georganiseerd en de partijen die in de loketten participeren. In de loketten wordt gewerkt volgens de principes van De Kanteling. Er wordt een zogenaamd ‘keukentafel’ gesprek gehouden, waarbij de individuele mogelijkheden en beperkingen van de aanvrager en diens sociale context centraal staan. Het bestuursrechtelijke besluit vormt het sluitstuk van een gezamenlijke verkenning van de mogelijkheden een beperking te compenseren. Naast het Loket is bij de verstrekking van Wmo-voorzieningen ook een belangrijke rol weggelegd voor de Intergemeentelijke afdeling Sociale Zaken. De IASZ vormt de back office voor de Wmo. 4.3 Toegang voor begeleiding en kortdurend verblijf onder de Wmo Met “toegang” bedoelen we het proces vanaf het moment waarop de burger zich meldt (of wordt gemeld) met een ondersteuningsvraag, tot het bieden van passende ondersteuning. Door de decentralisatie van begeleiding kan de toegang tot zorg en ondersteuning dichter bij de burger worden georganiseerd, waardoor meer maatwerk mogelijk is en de kwaliteit voor de burger kan worden vergroot. De toegang voor de kwetsbare groepen moet zorgvuldig geregeld worden. Een goede toegang is immers de eerste stap in het waarborgen van de kwaliteit en effectiviteit van het proces van toeleiding naar de juiste passende compensatie. In dit kader wijzen we ook op de Memorie van Toelichting bij het voorstel tot wijziging van de Wmo, waarin betreffende de toegang het volgende is aangegeven: ‘Een uniforme wijze van indicatiestelling past niet in de systematiek van de Wmo, waarin maatwerk en de lokale situatie een belangrijke rol spelen. De gemeente krijgt de vrijheid om zelf, in overleg met de burger, te bepalen op welke wijze de hulpvraag van de burger wordt beantwoord. Dit sluit aan bij het VNG project “De Kanteling”. In een gesprek met de burger, al dan niet in de thuissituatie, wordt breed gesproken over de hulpvraag, de persoonlijke situatie en de mogelijke oplossingen voor het probleem. Doel is om de ondersteuningsvraag en passende oplossingen in beeld te brengen, waarbij ook gekeken wordt naar de eigen kracht van de burger en zijn netwerk. Vanzelfsprekend kan, als dat voor een zorgvuldige beoordeling nodig is, advies worden ingewonnen bij een extern deskundige.’ Voorgaande sluit aan bij de werkwijze in de Loketten in de drie gemeenten. Maar sluit ook aan bij de Centra voor Jeugd en Gezin zoals deze in Bloemendaal en Heemstede zijn gerealiseerd. In de Loketten en CJG’s werken de gemeenten samen met meerdere partijen. Zo wordt in het Loket Bloemendaal samengewerkt met de Stichting Welzijn Ouderen Bloemendaal en de Intergemeentelijke Afdeling Sociale Zaken (IASZ) en in de gemeente Heemstede met de Stichting Welzijn Ouderen 10 Heemstede, Kontext, Tandem, Zorgbalans en de IASZ. In de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude wordt in samenwerking met de IASZ invulling gegeven aan het Loket. We zien een goede mogelijkheid om de toegang tot de nieuwe Wmo-voorzieningen begeleiding en kortdurend verblijf eveneens te organiseren bij de Loketten en zo mogelijk bij de CJG’s (leeftijdscategorie 0 tot 18 of 23 jaar). De doelgroep die gebruik maakt van extramurale begeleiding bestaat uit mensen met uiteenlopende problematiek. Om de ondersteuningsbehoefte van deze mensen goed te begrijpen en hen op de juiste wijze toe te leiden naar bijvoorbeeld begeleiding, is een brede expertise nodig. In dit kader zullen we nagaan welke partners (regionaal en/of lokaal) nodig zijn om de toegang tot de nieuwe taken lokaal vorm te geven. Bij het organiseren van de toegang tot begeleiding binnen de Wmo zal maatwerk in ieder geval een uitgangspunt zijn. De beperkingen én mogelijkheden van individuele burgers en hun omgeving zullen centraal moeten staan. Ook de inbreng van de expertise van de aanbieder is hierbij van belang. De werkwijze in de Loketten en CJG’s gaan we verder ontwikkelen vanuit de volgende uitgangspunten: minder protocollen, meer lokaal en individueel maatwerk; minder loketten en beoordelen/indiceren, meer samen zoeken naar oplossingen; meer gebruik van algemeen toegankelijke voorzieningen; meer kijken naar wat iemand (en het netwerk) wel kan; de zorginzet beter laten meebewegen met de zorgbehoefte. Daarnaast willen we onderzoeken of en zo ja voor welke cliënten de levering van begeleiding kan aanvangen met een melding door de zorgaanbieder. Zo is dit onder de AWBZ sinds 1 januari 2011 mogelijk voor personen van 80 jaar en ouder. Keuze/voorstel: We gaan de toegang tot de nieuwe taken organiseren bij het Loket en zo mogelijk het CJG en hiervoor een nader voorstel uitwerken. 5. Eigen bijdragen In bijlage 1 is opgenomen een notitie over de eigen bijdrage voor de begeleiding. Onderstaand wordt samengevat de hoofdlijn van deze notitie weergegeven. De wet biedt de mogelijkheid om bij de verstrekking van een voorziening rekening te houden met de financiële draagkracht van de aanvrager. De drie gemeenten vragen nu uitsluitend een eigen bijdrage voor de Hulp bij het huishouden. De wet biedt ook mogelijkheden voor het vragen van een eigen bijdrage voor de overige voorzieningen, met uitzondering van de rolstoelen. Hierover wordt apart een voorstel voorgelegd, waarin ook nader ingegaan wordt op de hoogte van de eigen bijdrage voor de hulp bij het huishouden. 5.1 Eigen bijdrage Hulp bij het huishouden De eigen bijdrage voor de hulp bij het huishouden is gebaseerd op een combinatie van de financiële draagkracht van de klant en de kostprijs van de Hulp bij het huishouden. Voor de ‘kostprijs Hulp bij het huishouden’ hanteren we nu nog een uurtarief van € 13,40. Dit is het (geïndexeerde) bedrag dat voorheen ook werd gehanteerd binnen de AWBZ. Vrijwel alle gemeenten in Nederland hebben er inmiddels voor gekozen om de ‘kostprijs hulp bij het huishouden’ te bepalen op een reëel uurtarief. In 11 onze regio hanteren Haarlem en Zandvoort een tarief dat gelijk is aan de ondergrens van de bandbreedte die bij de aanbesteding van de hulp bij het huishouden is gehanteerd, namelijk € 20,35 per uur. Separaat doen we een voorstel om het tarief voor de eigen bijdrage per 1 januari 2013 in 2 jaar te verhogen van € 13,40 naar € 20,35 uur. Deze verhoging heeft uitsluitend gevolgen voor de mensen met een hoger inkomen (vanaf een verzamelinkomen van circa € 40.000 per jaar). Zij gaan een hogere bijdrage betalen. 5.2 Eigen bijdrage nieuwe taken Mensen die begeleiding ontvangen onder de AWBZ betalen sinds juni 2010 een eigen bijdrage gebaseerd op een tarief van € 13,40 per uur of dagdeel. Bij de overheveling van de middelen voor begeleiding van het Rijk naar de gemeente wordt er rekening mee gehouden dat de gemeente ook een eigen bijdrage int. Het is aan de gemeente om hiervoor beleid vast te stellen. Om te komen tot een tarief voor de eigen bijdrageberekening voor begeleiding onder de Wmo, ligt het voor de hand aan te sluiten bij het uurtarief voor de hulp bij het huishouden van € 20,35. Het laagst mogelijke tarief van de Nederlandse Zorg Autoriteit voor individuele begeleiding bedraagt € 42,06. Als we de eigen bijdrage baseren op een tarief van € 20,35 betekent dat dus, dat we altijd meer dan de helft van de kosten van begeleiding betalen vanuit de Wmo. Hiermee wordt recht gedaan aan het ‘zorg’ karakter van de begeleiding én de verantwoordelijkheid van de gemeente hiervoor. Voor de drie gemeenten betekent dit, gelijk aan de hulp bij het huishouden, een gefaseerde verhoging naar € 20,35 per uur. De fasering willen we laten plaats vinden over een periode van 2 jaren, waarbij we per 1 januari 2013 een verhoging toepassen van 50% van het verschil en per 1 januari 2014 nog een keer. Financiële gevolgen voor burgers In bjilage 1 zijn twee tabellen (3 en 4) opgenomen waarin de effecten van het tarief per uur zijn opgenomen. Hieruit blijkt dat, hoewel mensen een hogere eigen bijdrage dan onder de AWBZ gaan betalen, deze steeds binnen de landelijke normen voor de financiële draagkracht blijft. Bovendien is het zo dat circa 1/3 van de mensen met begeleiding ook hulp bij het huishouden ontvangt. Zij zullen in veel gevallen geen effect merken van de verhoging van het uurtarief begeleiding omdat hun draagkracht al geheel of voor een belangrijk deel wordt aangesproken voor de eigen bijdrage hulp bij het huishouden. Mocht de eigen bijdrage in een bijzondere situatie leiden tot kosten die de cliënt niet kan dragen, dan kan hij hiervoor een beroep doen op de bijzondere bijstand in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb). Keuze/voorstel: Voor de nieuwe taken begeleiding en kortdurende verblijf een eigen bijdrage vragen en daarvoor aansluiten bij het tarief voor de hulp bij het huishouden. En uit te werken in de nieuwe verordening en beleidsregels. 6. Persoonsgebonden budget In bijlage 2 is opgenomen een notitie over het persoonsgebonden budget. Onderstaand wordt samengevat de hoofdlijn van deze notitie weergegeven. 6.1 Wettelijk kader Bij de invoering van de Wmo in 2007 hebben gemeenten de verplichting gekregen om het persoonsgebonden budget (Pgb) als mogelijkheid aan te bieden. In het voorstel tot wijziging van de Wmo wordt de wettelijke keuze-verplichting vervangen door een kan-bepaling. Aanleiding hiervoor is 12 de wijziging van het PGB in de AWBZ. Deze wijziging is een gevolg van de onbeheersbare groei (toename van 25% per jaar) en daarmee de budgettaire onhoudbaarheid. De verwachting is dat bij de wijziging van de Wmo de verplichting om een Pgb aan te bieden wordt gewijzigd in een ‘kan’ –bepaling. Het is dan aan de gemeente om te bepalen of, en zo ja welke gevallen, welke situaties, welke voorzieningen en onder welke voorwaarden, iemand in aanmerking komt voor een Pgb. Ten aanzien van het Pgb is in de Memorie van Toelichting bij het voorstel tot wijziging van de Wmo het volgende bepaald: ‘Het is onder omstandigheden mogelijk dat de gemeente niet aan haar compensatieplicht voldoet door een voorziening in natura te verstrekken; ter vergroting van de waarborgen voor de burger is daarom in het wetsvoorstel een bepaling opgenomen (artikel 5, vierde lid, nieuw) die inhoudt dat de gemeente de burger dan een PGB moet aanbieden. Met andere woorden: wanneer de gemeente alleen door het bieden van een Pgb kan voldoen aan de compensatieplicht, dient zij dat ook te doen. Deze bepaling raakt niet aan het principe dat de gemeente zelf bepaalt wanneer iemand in aanmerking komt voor een PGB, maar benadrukt dat, in het geval een voorziening in natura niet toereikend is te achten, een Pgb moet worden verstrekt, ook al zou de gemeentelijke verordening daar niet in voorzien. Het is immers denkbaar dat de beperking van de burger vraagt om een voorziening in een vorm die wezenlijk afwijkt van wat de voorziening in natura kan bieden; de burger wordt daarmee dan niet gecompenseerd. Te denken valt aan de situatie dat de ondersteuning niet planbaar is voor de aanbieder omdat die op onregelmatige tijdstippen is benodigd en/of moet worden geleverd op meerdere locaties.’ 6.2 Beleid PGB We willen de mogelijkheid om onder de Wmo een Pgb te verstrekken, blijven inzetten. Maar we willen het Pgb wel gerichter gaan inzetten. De basis vormt het zogenaamde ‘keukentafel’-gesprek waarin samen met de aanvrager de mogelijkheden in de individuele situatie zorgvuldig worden nagegaan. Uitgangspunt zal zijn dat verstrekking bij voorkeur plaats vindt in de vorm van zorg in natura. Dit vraagt ook om een zorgvuldig en gevarieerd samengesteld aanbod. In situaties waarin dit aanbod niet passend is, gaan we maatwerk leveren. Een mogelijkheid kan dan zijn een Pgb. Dit vereist een nadere uitwerking. Daarin gaan we aangeven in welke situaties, voor welke cliënten en voor welke voorzieningen we de mogelijkheid van een Pgb blijven inzetten om te komen tot een goede zorgverlening. Ook in situaties waarin inzet van een Pgb tot een adequate compensatie leidt tegen geringere kosten, zal vanzelfsprekend onderzocht worden op welke wijze en onder welke voorwaarde een Pgb ingezet kan worden. 6.3 PGB en hulp bij het huishouden We hechten aan een eenduidig beleid ten aanzien van het Pgb. Dit betekent dat een wijziging in het Pgb-beleid ook gevolgen kan hebben voor degenen die nu onder de Wmo een Pgb hebben. Een Pgb wordt nu vooral gebruik voor de hulp bij het huishouden. We verwachten dat mensen die nu een Pgb ontvangen voor hulp bij het huishouden veelal ook gecompenseerd kunnen worden via zorg in natura. We zullen opnieuw met deze mensen in gesprek gaan en onderzoeken op welke wijze zij per 1 januari 2014 gecompenseerd kunnen worden. Gelijk aan de AWBZ zien we 2013 als overgangsjaar voor de houders van een PGB onder de Wmo 2013. Het nieuwe beleid dient per 1 januari 2014 volledig te zijn ingevoerd. Keuze/voorstel: Een nader voorstel uitwerken voor de invulling van het Pgb vanaf 1 januari 2013, waarbij uitgangspunt is dat verstrekking bij voorkeur plaats vindt in de vorm van zorg in natura. 13 7. De verordening De keuzes ten aanzien van het PGB en de eigen bijdrage dienen verwerkt te worden in de nieuwe Wmo-verordening en beleidsregels. Deze nieuwe verordening zal samen met de gemeenten in ZuidKennemerland worden voorbereid. Hierbij is ook van belang dat de verordening wordt ingericht volgens de principes van ‘De Kanteling’. 7.1 De kanteling ‘De Kanteling’ is een project van de VNG waarin gemeenten gestimuleerd worden om het compensatiebeginsel uit de Wmo op een nieuwe wijze vorm te geven, zodat mensen met een beperking betere kansen hebben om volwaardig mee te doen aan de samenleving. Dit betekent meer tijd voor een eerste vraagverhelderend gesprek met de klant. In dat gesprek worden alle mogelijkheden verkend om een hulpvraag op te lossen waarbij het behoud van de regie over het eigen leven en zelfredzaamheid voorop staan. Samen met de burger wordt vastgesteld wat het resultaat van de ondersteuning moet zijn en welke oplossingen daaraan bijdragen. Zowel in de Loketten als bij de Intergemeentelijke afdeling Sociale Zaken (IASZ) wordt al zoveel mogelijk gewerkt volgens deze methode. We zien mogelijkheden om deze werkwijze te optimaliseren. Hiervoor zullen we nog meer samen met de mensen nagaan welk ondersteuningsarrangement er in de individuele situatie toe bijdraagt dat zij meer en beter kunnen participeren. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is dat de Verordening maatschappelijke ondersteuning ook volgens het principe van ‘De Kanteling’ is ingericht. Een gekantelde verordening dient ondersteunend te zijn aan de benadering waarbij niet langer claims en rechten centraal staan. Keuze/voorstel: Een voorstel voorbereiden tot wijziging van de Wmo-verordening per 1 januari 2013. 8. Innovatie Begeleiding (en kortdurend verblijf) zal binnen de Wmo op onderdelen een andere invulling moeten krijgen dan nu binnen de AWBZ het geval is. Dit als gevolg van de uitgangspunten van de Wmo en van de noodzaak de kosten van begeleiding te beheersen (zie paragraaf 10.9). Opzet is het aanbod meer te laten aansluiten op de eigen kracht en participatie van burgers. Het toepassen van de Wmo-uitgangspunten leidt dus tot vernieuwing van het aanbod. De aard en omvang van die vernieuwing is afhankelijk van de mogelijkheden en beperkingen van de doelgroep van AWBZ-begeleiding. Tevens is de vraag aan de orde in hoeverre het aanbod waar de gemeente nu al verantwoordelijk voor is kan bijdragen aan het beoogde resultaat van begeleiding. Waar zit de overlap met het welzijnswerk, de maatschappelijke dienstverlening, het preventief jeugdbeleid of de huishoudelijke hulp? In hoeverre kan dit bestaande aanbod de ondersteuningsbehoefte (mede) accommoderen? Het aanbod van begeleiding kan niet van de ene op de andere dag vernieuwd worden. Burgers, welzijnsorganisaties, aanbieders en gemeente(n) hebben tijd nodig om kennis en ervaring op te doen en zo vernieuwing van het aanbod mogelijk te maken. Daarbij moet rekening worden gehouden met afnemende financiële middelen en met de verwevenheid met de andere decentralisaties in het sociaal domein. 14 8.1 De innovatieagenda In het regionale portefeuillehoudersoverlg Wmo heeft afstemming plaats gevonden over volgende drie in de “Nota uitgangspunten regionale samenwerking Zuid-Kennemerland” opgenomen innovaties: 1. Vervoer In de huidige situatie valt onder dagbesteding ook het vervoer van en naar de locatie van dagbesteding, als daarvoor een medische noodzaak bestaat. In vrijwel alle gevallen wordt het vervoer geregeld door de instellingen zelf, die hiervoor veelal externe partijen inhuren. In dit kader zal in overleg gegaan worden met de aanbieders om te onderzoeken of er doelmatigheidswinst behaald kan worden door het vervoer voor alle activiteiten van dagbesteding centraal in te kopen. Tevens wordt daarbij gekeken of aangesloten kan worden bij het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (zoals dat nu door Bios wordt uitgevoerd) en/of het leerlingenvervoer. 2. (Verbinden) individuele begeleiding en hulp bij het huishouden De gemeenten in Zuid-Kennemerland zijn in 2009 gezamenlijk overeenkomsten aangegaan met de aanbieders van de hulp bij het huishouden. Deze overeenkomsten zijn recent voor de tweede maal met één jaar verlengd tot 1 oktober 2013 en kunnen mogelijk doorlopen tot 1 januari 2014. Dit betekent dat in 2013 ook de inkoopstrategie voor de hulp bij het huishouden bepaald moet worden. Er lijkt sprake van overlap tussen de begeleidingscomponent in de huishoudelijke hulp en individuele begeleiding binnen de AWBZ. We onderzoeken of door vernieuwing van het aanbod van begeleiding de schotten tussen huishoudelijke hulp en individuele begeleiding – gedeeltelijk – weggehaald kunnen worden. 3. Vastgoed De gemeenten hebben geïnventariseerd op hoeveel locaties aanbieders van extramurale begeleiding dagbesteding aanbieden in de regio Zuid- en Midden-Kennemerland; het gaat om ruim 120 locaties. Een eerste analyse laat zien dat het de moeite loont om te onderzoeken of een herschikking van de locaties voor dagbesteding in samenhang met overige locaties voor woon-, zorg- en welzijnsvoorzieningen op termijn doelmatigheidswinsten oplevert. We zullen de aanbieders van dagbesteding voorstellen hiernaar een verkennend onderzoek uit te voeren. Naast deze onderwerpen is in het regionale portefeuillehoudersoverleg afgestemd om ook bij de volgende onderwerpen samen te werken: 4. Versterken van het sociale netwerk van mantelzorgers en mensen met een begeleidingsbehoefte We willen initiatieven stimuleren die bijdragen aan het opbouwen en versterken van sociale netwerken van mantelzorgers en mensen met een begeleidingsvraag, bijvoorbeeld door middel van Eigen Kracht Conferenties of ‘netwerkcoaches’. 5. Verbinden van professionele hulp met vrijwillige inzet We willen de mogelijkheden verkennen om combinaties van professionele- en vrijwilligersorganisaties te maken, met als doel verminderde professionele inzet ten gunste van vrijwillige inzet. 6. Versterken respijtzorg voor mantelzorgers en vernieuwing van het aanbod Kortdurend Verblijf Volgens artikel 9a van het Besluit zorgaanspraken AWBZ betreft kortdurend verblijf het logeren van een persoon met een aandoening, beperking of een handicap in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, als de zorg voor die persoon noodzakelijkerwijs gepaard gaat met permanent toezicht. Met de decentralisatie naar de Wmo verdwijnt de aanspraak op kortdurend verblijf. In plaats daarvan wordt in artikel 4 van de Wmo de volgende bepaling opgenomen: ‘Indien een cliënt is aangewezen op permanent toezicht, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen die de mantelzorger (…) in staat stelt de mantelzorg voort te zetten’. De memorie van toelichting geeft aan dat gemeenten zelf kunnen bepalen hoe zij dit realiseren. We gaan onderzoeken of het ontlasten van mantelzorgers van cliënten die permanent toezicht nodig hebben onder de Wmo, op een andere 15 manier plaats moet en kan vinden dan zoals nu gebeurt onder de regeling van Kortdurend Verblijf. We plaatsen dit in een breder kader van het versterken van het aanbod voor respijtzorg. 7. Gebruik online-tools/self-assessments In het Verenigd Koninkrijk kent men de trend van een verschuiving van intakegesprekken naar vormen van online self-assessments en tools waarmee het proces van vraagverheldering reeds in gang wordt gezet. Dit is ontstaan vanuit de gedachte dat het arbeidsintensief en administratief veeleisend is om iedereen met een ondersteuningsvraag telefonisch of fysiek te spreken. Verwacht wordt dat hiermee ook doelgroepen worden bereikt die niet makkelijk van de loketten gebruik maken bijvoorbeeld de doelgroep GGZ. De innovatieagenda is niet definitief en limitatief.. Er bestaan mogelijkheden tot aanvullende of afwijkende ideeën. Per genoemd onderwerp zal een eerste uitwerking plaats vinden in een plan van aanpak. Daarnaast gaan we een planning 2012/2013 opstellen voor de innovatieagenda. Keuze/voorstel: Samen met de overige gemeenten in Zuid-Kennemerland de hierboven genoemde innovatieve projecten voorbereiden en, indien gewenst, uitvoeren. 9. Kwaliteit en toezicht Gemeenten worden met de decentralisatie van begeleiding en het kortdurend verblijf volledig verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering en het toezicht erop. In de huidige situatie valt de extramurale begeleiding die als Zorg in Natura wordt aangeboden onder toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en moeten de uitvoerders voldoen aan de kwaliteitseisen die gesteld worden door de uitvoeringsregels van de AWBZ en de eisen die door de inkopende Zorgkantoren worden gesteld. Voor de zorg die in het kader van het persoonsgebonden budget wordt geboden, gelden geen kwaliteitseisen. Voor begeleiding onder de Wmo geldt dat het toezicht door de IGZ en de kwaliteitseisen die nu door de Zorgkantoren worden gesteld, komen te vervallen. Wel wordt een bepaling opgenomen dat de IGZ voor een beperkte periode nog toezicht zal uitvoeren op de wijze waarop de gemeenten vorm geven aan het kwaliteitstoezicht (‘systeemtoezicht’). Gemeenten zijn verplicht, op grond van artikel 3 van de Wmo, in hun beleidsplannen kwaliteitsregels op te nemen. Daarnaast moet de Wmo-verordening regels bevatten om het kwaliteitsbeleid uit te voeren. Er komt een nieuw, verplicht landelijk uniform cliëntenervaringsonderzoek, waarmee de kwaliteit van de uitvoering gemeten wordt. Daarnaast hebben burgers het recht om de gemeente te verzoeken handhavend op te treden als een van de uitvoerings- of kwaliteitsvoorschriften overtreden wordt. Samen met de gemeenten in Zuid-Kennemerland zullen we bij de ontwikkeling van het kwaliteits- en toezichtsbeleid met betrekking tot de te decentraliseren begeleiding gebruik maken van landelijke richtlijnen die naar verwachting door de VNG ontwikkeld zullen worden, maar zullen hier ook zelf beleid in ontwikkelen. Keuze/voorstel: Samen met de overige gemeenten in Zuid-Kennemerland het kwaliteits- en toezichtsbeleid uitwerken in overeenstemming met de hiervoor te ontwikkelen landelijke richtlijnen. 16 10. Inkoop 10.1 Inkoop onder de AWBZ AWBZ-zorg, waaronder extramurale begeleiding en kortdurend verblijf, wordt op dit moment ingekocht door het Zorgkantoor. Dit gebeurt op boven-regionaal niveau. De begeleiding en het kortdurend verblijf worden geleverd door een breed scala aan aanbieders. Voor Zuid-Kennemerland zijn dit er ongeveer 40. Naast deze door het Zorgkantoor gecontracteerde aanbieders zijn er verschillende aanbieders die uitsluitend AWBZ-begeleiding leveren aan Pgb-houders. Voor de cliënten die in 2013 nog niet onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid vallen, koopt het Zorgkantoor in het kader van de AWBZ begeleiding en kortdurend verblijf in. 10.2 Europese richtlijn Volgens de van toepassing zijnde Europese richtlijn vallen begeleiding en kortdurend verblijf in de categorie maatschappelijk werk en gezondheidszorg (2B-dienst). Dat betekent dat een ‘licht’ aanbestedingsregime van toepassing is. De basisregels voor de inkoop van 2B-diensten luiden: de principes van het aanbestedingsrecht moeten in acht worden genomen, d.w.z. de transparantie-, non-discriminatie- en gelijkheidsbeginselen; achteraf moet het resultaat van de aanbesteding gepubliceerd worden. Dit betekent dat er vormvrijheid is bij de aanbesteding van de begeleiding. De gemeente kan kiezen op welke wijze het onderhandelingsproces met de betrokken partijen wordt vormgegeven. 10.3 Inkoop gemeenten In de nota ‘ Regionale uitgangspunten en agenda 2012’ is opgenomen dat de gemeenten samen werken bij de inkoop van de begeleiding en het kortdurend verblijf. Ter voorbereiding op de inkoop hebben de gemeenten het afgelopen jaar in regionale samenwerking veelvuldig overleg gevoerd met de zorgaanbieders, onder meer aan de hand van workshops en expertmeetings. Om met ingang van 1 januari 2013 begeleiding en kortdurend verblijf te kunnen bieden is het noodzakelijk om op korte termijn met het inkooptraject te starten. Zorgkantoor Achmea voert voor 2013 - voor het ‘AWBZ-deel’ van de begeleiding - de inkoop en contractvorming 2013 uit conform de eigen procedures en gebaseerd op de richtlijnen van de Nederlandse Zorg Autoriteit (NZA). Daar waar mogelijk is het Zorgkantoor bereid tot het uitwisselen van informatie. Echter, gegevens met betrekking tot aanbesteding, inkoop en contractering door het Zorgkantoor komen voor gemeenten niet beschikbaar vanwege bedrijfseconomische en juridische beperkingen. Door voor 2013 voor een belangrijk deel nog aan te sluiten bij de afspraken van het zorgkantoor, kunnen gemeenten en zorgaanbieders kennis en ervaring opdoen in een voor hun nieuwe situatie. Deze kennis en ervaring kan gebruikt worden bij de voorbereiding van de inkoop voor 2014 en volgende jaren. We willen de inkoop van de begeleiding en het kortdurend verblijf voor 2013 realiseren: a. - in aansluiting op het inkoopbeleid voor 2013 van het Zorgkantoor, b - in samenwerking met de gemeenten in Zuid-Kennemerland, en c - onder de Algemene Inkoopvoorwaarden van de gemeente Haarlem. Dit betekent dat de gemeenten afwijken van hun eigen inkoopvoorwaarden. Voor advisering zijn zowel de Stichting Regionaal Inkoopbureau IJmond-Kennemerland (Stichting RIJK), als de afdeling Inkoop van de gemeente Haarlem intensief betrokken. Op dit moment bereiden de regiogemeenten gezamenlijk met de inkopers een advies voor de inkoop 2013 voor. Op dit 17 onderdeel vindt ook overleg plaats met de Vereniging Bedrijfstak Zorg. Het inkoopadvies 2013 zal medio juni a.s. voor besluitvorming van de individuele gemeenten worden voorgelegd. Vanaf 2014 zijn gemeenten volledig verantwoordelijk voor de inkoop/realisatie van de voorzieningen. Gedurende 2012 en 2013 kunnen de projecten/thema’s genoemd in hoofdstuk 6 worden uitgewerkt. De resultaten hiervan kunnen zo mogelijk betrokken worden bij de inkoop voor 2014 en volgende jaren. De zorgaanbieders gaan we hier bij betrekken o.a. via het overleg met de Vereniging Bedrijfstak Zorg. 10.4 Kostenbeheersing De decentralisatie van de functie begeleiding AWBZ gaat gepaard met een efficiencykorting van 5%. We zien de volgende mogelijkheden om te komen tot een budgettair neutrale uitvoering: 1. de toegang tot de voorziening (minder bureaucratisch, efficiënter, daardoor goedkoper); 2. ‘goedkopere’ zorg (minder individuele, meer algemene voorzieningen); 3. besparingen op de vervoerskosten (efficiënter, dus goedkoper). De financiële effecten hiervan zijn op dit moment nog niet aan te geven. Wel wijzen we er op dat sprake is van een zogenaamde ‘open einde regeling’: noodzakelijke begeleiding of kortdurend verblijf kan niet geweigerd worden, omdat de gemeentelijke middelen niet toereikend zijn. Keuze/voorstel: Voor de inkoop van het kortdurend verblijf en de begeleiding samen met de gemeenten in ZuidKennemerland een voorstel voorbereiden, uitgaande van beleidsarme invoering in 2013, aansluiting op het inkoopproces van het Zorgkantoor en onder de Algemene inkoopvoorwaarden van Haarlem. 11. Communicatie Voor het communiceren van de gevolgen van de decentralisatie AWBZ maken we onderscheid tussen hetgeen we regionaal en lokaal gaan doen. 11.1 Regionaal Een gedeelte van de communicatie leent zich bij uitstek voor regionale voorbereiding/afstemming om zoveel mogelijk eenduidigheid te bieden. De communicatieafdelingen van de gemeenten in ZuidKennemerland gaan hun werkwijze (proces)) en de teksten (inhoud) op elkaar afstemmen. Daarbij denken we aan de communicatie naar de aanbieders en doorverwijzers en cliënten die al bekend zijn, doordat zij nu gebruik maken van begeleiding en/of kortdurend verblijf. Daarnaast willen we de lokaal te verstrekken informatie aan alle inwoners afstemmen. We streven daarbij naar zoveel mogelijk regionaal gelijkluidend informatie gericht op de veranderingen per 1 januari 2013, de verordening, de hoogte van de eigen bijdrage en informatie over het persoonsgebonden budget. 11.2 Lokaal Het is van belang al onze inwoners (dus niet alleen de cliënten) tijdig te informeren over de wijze waarop de gemeente zich voorbereid. Het doel is om de zorg weg te nemen bij gebruikers én hun omgeving. We willen duidelijk maken dat we werken aan de overgang naar de nieuwe situatie per 1 januari 2013 voor nieuwe gebruikers en voor degenen die in 2013 een herindicatie nodig hebben. Het gaat dan vooral om procesinformatie, zoals bekend maken dat de gemeente contact heeft met de aanbieders die een of meer inwoners als cliënt hebben. Ook moet duidelijk zijn dat de gemeente ook weet om welke inwoners het gaat, zodat mensen niet de twijfel of zorg hebben dat zij vergeten worden. 18 We gaan hiervoor zoveel mogelijk de eigen communicatiekanalen van de gemeenten inzetten, zoals de lokale kranten en gemeentelijke websites. Ook gaan we een centraal punt inrichten (websitepagina of platform) waar alle informatie beschikbaar is en waar mensen met vragen/opmerkingen terecht kunnen en hun informatiebehoefte kunnen aangeven. Waar mogelijk zullen inwoners, waarvan bekend is dat zij gebruik maken van de begeleiding op individuele basis en/of via hun aanbieder geïnformeerd worden. Hierover vindt afstemming plaats met de Vereniging Bedrijfstak Zorg (VBZ). Daarnaast worden de Wmo-loketten en de afdeling IASZ geïnformeerd, zodat zij tijdig op de hoogte zijn over de veranderingen en gericht op vragen van inwoners kunnen antwoorden. 11.3 Wmo-raden en/of klankbordgroepen Ook is de informatie aan de Wmo-raad en/of –klankbordgroep van belang. De Wmo-raad en/of – klankbordgroep wordt in iedere gemeente, voorafgaand aan de besluitvorming, geïnformeerd over de keuzes die de gemeente maakt. Het gaat daarbij zowel om de sec lokale keuzes als de keuzes die, na regionale afstemming, worden gemaakt over de onderdelen die regionaal zijn voorbereid en afgestemd. Door de relatief korte tijd die we hebben om te komen tot invoering van de nieuwe taken, zal de termijn voor het betrekken van de Wmo-raden en/of –klankbordgroepen op sommige momenten kort zijn. Ondanks deze beperking spannen we ons ervoor in om de betrokkenheid van de Wmo-raden en/of –klankbordgroepen zo optimaal mogelijk te laten zijn. We gaan stukken in een zo vroeg mogelijk stadium voorleggen. Ook als deze nog niet door de colleges zijn vastgesteld. We doen daarbij wel een dringend beroep op de flexibiliteit van de Wmo-raden en/of –klankbordgroepen om zo nodig in korte tijd met een reactie te komen op stukken die worden voorgelegd. We verwachten hierdoor het proces van verdere voorbereiding op besluitvorming en implementatie zorgvuldig te kunnen doorlopen. Vanzelfsprekend zal in het stadium van besluitvorming (verordening, beleidsregels, enz.) op de gebruikelijke wijze inspraak/participatie plaatsvinden. Keuze/voorstel: De communicatie zowel regionaal als lokaal vormgeven. Voor de lokale communicatie een pagina inrichten op de gemeentelijke website. Lokaal de Wmo-raden en/of klankbordgroepen betrekken. 12. Financiën Voor de decentralisatie van de AWBZ naar de Wmo komen de volgende budgetten beschikbaar: 1. budget voor voorbereidings- en invoeringskosten (2012 en 2013) 2. budget voor de kosten van de begeleiding 3. budget voor de invoeringskosten. 12.1 Budget voor voorbereidings- en invoeringskosten Met betrekking tot de invoerings- en voorbereidingskosten zijn voor de jaren 2012 en 2013 bestuurlijke afspraken gemaakt tussen rijk en gemeenten. Totaal is hier landelijk 130 miljoen euro voor beschikbaar waarvan 80 miljoen voor de gemeenten. In de septembercirculaire 2011 zijn de gemeenten geïnformeerd over deze bedragen. 19 Budget Invoeringskosten Haarlemmerliede en Heemstede Bloemendaal € 86.000 € 76.000 Spaarnwoude 2012 € 40.700 2013 € 27.500 € 57.000 € 52.000 Totaal € 68.200 € 143.000 € 128.000 12.2 Budget voor de kosten van de begeleiding en het kortdurend verblijf De hoogte van het gemeentelijk budget voor begeleiding en het kortdurend verblijf is nog niet bekend. Wel is bekend dat het landelijk budget ligt tussen de 2,7 en 3,1 miljard euro. Naar verwachting zal in de meicirculaire (verschijnt in juni) van 2012 de exacte hoogte van het macrobudget en de verdeling ervan over de gemeenten bekend worden. Aan de decentralisatie is een bezuiniging van 5% verbonden. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag dat uitvoeren van de nieuwe taken volgens de Wmo-uitgangspunten leidt tot efficiencywinst. Het budget dat de gemeenten in 2014 krijgen, zal gebaseerd zijn op de AWBZ-uitgaven voor begeleiding in 2010, opgehoogd met de jaarlijkse groei van gemiddeld 2,5% uit het Budgettair Kader Zorg (BKZ). Er zal een korting plaats vinden in verband met het effect van de wijziging van het PGB in de AWBZ. Het budget 2013 betreft alleen de nieuwe instroom en zal proportioneel uit het budget 2014 worden afgeleid. 12.3 Budget voor de uitvoeringskosten Het budget voor de uitvoeringskosten is nog niet bekend. In dit kader zullen de werkelijk vrijvallende kosten in de AWBZ (bij onder meer het CIZ, de Zorgkantoren en Bureau Jeugdzorg) worden berekend. Dit bedrag zal aan gemeenten structureel beschikbaar worden gesteld. Daarnaast is sprake van een verhoging van het landelijk budget van 55 miljoen euro voor de uitvoering van begeleiding én jeugdzorg. Om te komen tot een verdeling van het landelijk beschikbaar komende budget heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken opdracht gegeven aan bureau Cebeon om een verdeelmodel te ontwikkelen voor het budget voor de nieuwe Wmo-taak begeleiding. Op dit moment zijn er nog geen eerste resultaten bekend. In de meicirculaire 2012 krijgen de gemeenten informatie over de hoogte van het bedrag dat zij voor 2013 (het overgangsjaar) gaan ontvangen en waarschijnlijk ook, op basis van het macrobedrag en de gehanteerde verdeling, welk bedrag zij voor 2014 ontvangen. Financiële situatie Wmo De gemeenten streven naar een structurele balans tussen de inkomsten en uitgaven binnen de Wmo. Keuze/voorstel: De nieuwe taken budgettair neutraal uitvoeren. 20 13. Overzicht voorstellen en vervolg 13.1 Overzicht voorstellen/keuzes Hoofdstuk 4 Voorstel/keuze Toegang: we gaan de toegang tot de nieuwe taken organiseren bij het Loket en zo mogelijk het CJG en hiervoor een nader voorstel uitwerken. 5 Eigen bijdrage: voor de nieuwe taken begeleiding en kortdurend verblijf een eigen bijdrage vragen en daarvoor aansluiten bij het tarief voor de hulp bij het huishouden. En dit uit te werken in de nieuwe verordening en beleidsregels. 6 Persoonsgebonden budget: een voorstel uitwerken voor de invulling van het PGB vanaf 1 januari 2013, waarbij uitgangspunt is dat verstrekking bij voorkeur plaats vindt in de vorm van zorg in natura. 7 Verordening: een voorstel voorbereiden tot wijziging van de Wmo-verordening per 1 januari 2013. Innovatieagenda: samen met de gemeenten in Zuid-Kennemerland de in hoofdstuk 8 genoemde innovatieve projecten voorbereiden en zo nodig uitvoeren. Kwaliteit en toezicht: samen met de gemeenten in Zuid-Kennemerland het kwaliteitsen toezichtsbeleid uitwerken in overeenstemming met de hiervoor te ontwikkelen landelijke richtlijnen. 8 9 10 Inkoop: voor de inkoop van het kortdurend verblijf en de begeleiding samen met de gemeenten in Zuid-Kennemerland een voorstel voorbereiden, uitgaande van een beleidsarme invoering in 2013, aansluiting op het inkoopproces van het Zorgkantoor en onder de Algemene Inkoopvoorwaarden van de gemeente Haarlem. 11 Communicatie: de communicatie zowel regionaal als lokaal vorm geven. Voor de lokale communicatie o.a. een pagina inrichten op de gemeentelijke website. Lokaal de Wmoraden en/of klankbordgroepen betrekken. 12 Financiën: de nieuwe taken budgettair neutraal uitvoeren. 13.2 Vervolg In onderstaand overzicht is de planning van de bestuurlijke besluitvorming 2012 opgenomen. Planning decentralisatie AWBZ 1. 2. Heemstede Bloemendaal Haarlemmerliede en Spaarnwoude Uitgangspunten en Keuzen College Commissie (B-stuk: voor advies)/Raad Uitwerking 22-05-2012 12-06-2012 22/29-05-2012 12-06-2012/juli 2012 22/29-05-2012 7-06-2012/3-07-2012 11-09-2012 11-09-2012 11-09-2012 Concept verordening, besluit en beleidsregels ambtelijk gereed College 21 3. Commissie (B-stuk: voor advies) Uitvoering 16-10-2012 12-10-2012 2-10-2012 College Commissie 13-11-2012 4-12-2012 13-11-2012 14-12-2012 13-11-2012 4-12-2012 Raad (A-stuk: voor vaststelling) 19-12-2012 20-12-2012 18-12-2012 Verordening, besluit en beleidsregels 22 Bijlage 1: Notitie eigen bijdrage Wmo De wet biedt de mogelijkheid om bij de verstrekking van een voorziening rekening te houden met de financiële draagkracht van de aanvrager. De gemeenten in Zuid-Kennemerland vragen op dit moment uitsluitend een (beperkte) eigen bijdrage voor de Hulp bij het huishouden. Met het vragen van een eigen bijdrage spreken we burgers aan op hun eigen verantwoordelijkheid. De wet biedt meer mogelijkheden voor het vragen van een eigen bijdrage dan de gemeenten in ZuidKennemerland tot nu toe gebruiken. Voor alle individuele Wmo-voorzieningen, met uitzondering van de rolstoelen, kan een eigen bijdrage worden gevraagd. Enkele gemeenten willen hier meer gebruik van gaan maken. Dit als gevolg van de noodzaak om te komen tot kostenbeheersing om uiteindelijk een structurele balans tussen de inkomsten en uitgaven Wmo te bereiken. Wettelijk kader Artikel 4 lid 2 Wmo luidt als volgt: “Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.” Dit betekent dat wanneer een burger voor een voorziening in aanmerking komt, kan worden bekeken of een eigen bijdrage moet worden opgelegd (en zo ja, welke). De maximale grens voor het berekenen van een eigen bijdrage (= financiële draagkracht) onder de Wmo stelt het Rijk jaarlijks vast via het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Hierin worden de regels uit de AWBZ één op één overgenomen. De gemeenten hebben deze regels overgenomen in het lokale besluit maatschappelijke ondersteuning. De rekenregels voor de inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo zijn daardoor in de gemeenten in Zuid-Kennemerland gelijk aan die voor de AWBZ. De eigen bijdrage is uitsluitend van toepassing voor personen van 18 jaar en ouder. Grenzen in de eigen bijdrage regeling De eigen bijdrageregeling houdt in dat tot 120% van het sociaal minimum voor een alleenstaande 65+ resp. tot 105% van het sociaal minimum voor een alleenstaande 65- een vastgelegd maximumbedrag (jaarlijks geïndexeerd) geldt. Boven deze inkomensgrens geldt een maximum eigen bijdrage van 15% over het meerdere inkomen. Gemeenten zijn vrij om binnen dit maximum te kiezen voor een lagere eigen bijdrage of eigen aandeel, bijvoorbeeld door een lager percentage te kiezen of een lagere kostprijs voor een uur hulp of een voorziening. Het rekening houden met vermogen is gelet op recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep niet mogelijk. Gelet op de behoefte hieraan bij gemeenten zijn VNG en Rijk in de bestuursafspraken 2011-2015 overeen gekomen hier onderzoek naar te doen. Een voorstel is in voorbereiding, waarin het inkomensbegrip wordt uitgebreid met een vermogensbijtelling. Voorstel vermogensbijtelling Het inkomen dat relevant is voor het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage wordt opgehoogd met een percentage (4%) van het belastbaar vermogen (boven vrijstellingsgrens box 3). Het Centraal Administratiekantoor (CAK) int zowel de eigen bijdrage Wmo als AWBZ. De eigen bijdrage Wmo gaat voor op de eventuele bijdrage AWBZ. Dit betekent dat in geval van samenloop van eigen bijdragen, een eventuele AWBZ bijdrage uitsluitend wordt geïnd als daar na inning van de Wmo-bijdrage nog financiële ruimte voor over is. Om een indruk te geven van de hoogte van de eigen bijdrage is in de tabellen 1 en 2 een overzicht opgenomen van de verzamelinkomens en de daarbij behorende maximale eigen bijdrage. Uitgewerkt volgens de rekenregels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Dit betekent een onderscheid tussen een- en meerpersoonshuishoudens en jonger dan 65 jaar en 65 jaar en ouder. 23 Van belang is dat de eigen bijdrage nooit hoger kan zijn dan de werkelijke kosten die de gemeente maakt. Tabel 1. Financiële draagkracht: jonger dan 65 jaar Eenpersoonshuishouden Verzamelinkomen 22.905 25.000 27.500 30.000 35.000 40.000 45.000 50.000 Eigen draagkracht Per 4 weken 18,00 42,17 71,02 99,87 157,56 215,25 272,94 330,63 Meerpersoonshuishouden Verzamelinkomen ----28.306 30.000 35.000 40.000 45.000 50.000 Eigen draagkracht Per 4 weken ----25,80 37,55 95,24 152,93 210,62 268,32 Tabel 2. Financiële draagkracht: 65 jaar en ouder Eenpersoonshuishouden Verzamelinkomen 16.007 17.000 18.000 19.000 20.000 25.000 30.000 35.000 40.000 45.000 50.000 Eigen draagkracht Per 4 weken 18,00 29,45 41,00 52,53 64,07 121,77 179,46 237,15 294,84 352,53 410,23 Meerpersoonshuishouden Verzamelinkomen --------22.329 25.000 27.500 35.000 40.000 45.000 50.000 Eigen draagkracht Per 4 weken --------25,80 48,93 77,78 164,32 222,01 279.70 337,40 Relatie met bijzondere bijstand Mocht de eigen bijdrage in een bijzondere situatie leiden tot kosten die de cliënt niet kan dragen, dan kan hij hiervoor een beroep doen op de bijzondere bijstand in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb). Eigen bijdrage voor Hulp bij het huishouden Zoals aangegeven vragen de regiogemeenten allemaal een eigen bijdrage voor de hulp bij het huishouden.De eigen bijdrage voor de hulp bij het huishouden is gebaseerd op een combinatie van de financiële draagkracht van de klant en de kostprijs van de Hulp bij het huishouden. Voor de ‘kostprijs Hulp bij het huishouden’ hanteren we nu nog een uurtarief van € 13,40. Dit is het (geïndexeerde) bedrag dat voorheen ook werd gehanteerd binnen de AWBZ. Vrijwel alle gemeenten in Nederland hebben er inmiddels voor gekozen om de ‘kostprijs hulp bij het huishouden’ te bepalen op een reëel uurtarief. In onze regio hanteren Haarlem en Zandvoort een tarief dat gelijk is aan de ondergrens van de bandbreedte die bij de aanbesteding van de hulp bij het huishouden is gehanteerd, namelijk € 20,35 per uur. Separaat doen we een voorstel om het tarief voor de eigen bijdrage per 1 januari 2013 in 2 jaar te verhogen van € 13,40 naar € 20,35 uur. Deze verhoging heeft uitsluitend gevolgen voor de mensen met een hoger inkomen (vanaf een verzamelinkomen van circa € 40.000 per jaar). Zij gaan een hogere bijdrage betalen. Eigen bijdrage onder de AWBZ Mensen die onder de AWBZ gebruik maken van individuele en/of dagbegeleiding betalen sinds juni 2010 een eigen bijdrage. Deze eveneens inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt geheven over het uurtarief Zorg zonder verblijf dat onder de AWBZ is vastgesteld op € 13,40. Voor individuele begeleiding wordt dit tarief per uur berekend, voor begeleiding groep geldt dit tarief per dagdeel. 24 Eigen bijdrage onder de Wmo Bij de overheveling van de middelen voor begeleiding van het Rijk naar de gemeente wordt er rekening mee gehouden dat de gemeente ook een eigen bijdrage int. Het is aan de gemeente om binnen het wettelijke kader hiervoor beleid vast te stellen. We vinden het redelijk dat mensen die dat kunnen, ook onder de Wmo meebetalen in de kosten van de begeleiding. Voor het bepalen van de financiële draagkracht kan aangesloten worden bij het al aanwezige lokale besluit maatschappelijke ondersteuning. Dit besluit is in de regiogemeenten gelijk. Dit betekent dat in de gemeenten op eenzelfde wijze berekend wordt hoe hoog de financiële draagkracht in het kader van de eigen bijdrage Wmo is. Het is ook aan de gemeente om te bepalen over welk bedrag de eigen bijdrage wordt betaald. Zoals eerder aangegeven ligt de grens hierbij op de werkelijke kosten die de gemeente maakt. Hiervoor komen we uit bij de tarieven die de Nederlandse Zorgautoriteit (verder NZA genoemd) jaarlijks vaststelt voor de extramurale begeleiding. Het gaat hier om maximale tarieven. De werkelijke tarieven bedragen in het algemeen minimaal 80% van de maximale tarieven. De tarieven verschillen per doelgroep en zwaarte van de handicap. In totaliteit zijn er 47 tarieven te onderscheiden. Voor de dagbegeleiding zijn er 33 tarieven van € 34,53 (80% = € 27,62) tot € 121,87 (€ 97,50) per dagdeel. Daarnaast zijn er 7 tarieven voor het vervoer van en naar de dagactiviteit. Deze variëren van € 10,89 (€ 8,71) tot € 23,15 (€ 18,52) per dag. Voor de individuele begeleiding zijn er 7 tarieven van € 52,58 (80% = € 42,06) tot € 117,54 (€ 94,32) per uur. Voorgaande betekent dat de kostprijs van de begeleiding in alle gevallen aanzienlijk hoger ligt dan het tarief zorg zonder verblijf van € 13,40 zoals dat nu onder de AWBZ wordt gehanteerd voor de berekening van de eigen bijdrage. Onder de AWBZ betaalt een cliënt ongeacht de hoogte van zijn/haar inkomen nimmer meer dan € 13,40 per uur of dagdeel. Wij willen, meer dan tot nu toe onder de AWBZ het geval is, een beroep doen op de eigen kracht en de eigen verantwoordelijkheid van de burger. In dat kader vinden we het redelijk dat, daar waar de financiële draagkracht het toelaat, een eigen bijdrage wordt betaald over een groter aandeel in de kosten dan nu onder de AWBZ het geval is. We vinden het, gelet op de aard van de begeleiding (meer ‘zorg’ dan ‘dienstverlening’), ook redelijk dat een deel van de kosten altijd voor rekening van de Wmo komt (en de eigen bijdrage dus nooit zo hoog is als de werkelijke kosten). Daarbij willen we een eenvoudige systematiek en bij voorkeur, zoals dat ook voor de berekening van de eigen bijdrage hulp bij het huishouden en de eigen bijdrage AWBZ het geval is, eenzelfde bedrag voor de diverse vormen van begeleiding. Dit betekent dat naarmate iemand als gevolg van zijn beperking duurdere begeleiding nodig heeft, hij/zij geen eigen bijdrage gaat betalen over een hoger uurtarief. Om te komen tot een tarief voor de eigen bijdrageberekening voor begeleiding onder de Wmo, ligt het voor de hand aan te sluiten bij het uurtarief voor de hulp bij het huishouden van € 20,35. Het laagst mogelijke tarief van de Nederlandse Zorg Autoriteit voor individuele begeleiding bedraagt € 42,06. Als we de eigen bijdrage baseren op een tarief van € 20,35 betekent dat dus, dat we altijd meer dan de helft van de kosten van begeleiding betalen vanuit de Wmo. Hiermee wordt recht gedaan aan het ‘zorg’ karakter van de begeleiding én de verantwoordelijkheid van de gemeente hiervoor. Voor de drie gemeenten betekent dit, gelijk aan de hulp bij het huishouden, een gefaseerde verhoging naar € 20,35 per uur. De fasering willen we laten plaats vinden over een periode van 2 jaren, waarbij we per 1 januari 2013 een verhoging toepassen van 50% van het verschil en per 1 januari 2014 nog een keer. 25 Financiële gevolgen voor burgers Onerstaand zijn twee tabellen (3 en 4) opgenomen waarin de effecten van het tarief per uur zijn opgenomen. Hieruit blijkt dat, hoewel mensen een hogere eigen bijdrage dan onder de Awbz gaan betalen, deze steeds binnen de landelijke normen voor de financiële draagkracht blijft. Bovendien is het zo dat circa 1/3 van de mensen met begeleiding ook hulp bij het huishouden ontvangt. Zij zullen in veel gevallen geen effect merken van de verhoging van het uurtarief begeleiding omdat hun draagkracht al geheel of voor een belangrijk deel wordt aangesproken voor de eigen bijdrage hulp bij het huishouden. Mocht de eigen bijdrage in een bijzondere situatie leiden tot kosten die de cliënt niet kan dragen, dan kan hij hiervoor een beroep doen op de bijzondere bijstand in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb). Tabel 3. Rekenvoorbeeld eigen bijdrage per 4 weken: Situatie: Alleenstaande, jonger dan 65 jaar, 16 uur of 16 dagdelen begeleiding per 4 weken. Uitgaande van een eigen bijdrage van € 13,40 per uur staat in kolom 1 hoe hoog de eigen bijdrage is. Deze loopt afhankelijk van de hoogte van het inkomen op tot het maximum van € 143,65 per 4 weken bij een jaarinkomen van € 40.000 en hoger In kolom 2 is aangegeven hoe hoog de eigen bijdrage is gebaseerd op € 20,35 per uur. Te zien is dat dit effect heeft voor degenen met een verzamelinkomen van € 40.000 en hoger. Vanaf een inkomen van € 50.000 wordt dan het maximale bedrag van € 218,15 per 4 weken betaald. Jaarinkomen 13,40 per uur/ dagdeel 20,35 per uur/ dagdeel 30,00 per uur/ dagdeel 40,00 per uur/ dagdeel 25.000 28,26 28,26 28,26 28,26 30.000 66,91 66,91 66,91 66,91 35.000 105,56 105,56 105,56 105,56 40.000 143,65 144,22 144,22 144,22 45.000 143,65 182,87 182,87 182,87 50.000 143,65 218,15 221,53 221,53 55.000 143,65 218,15 260,18 260,18 60.000 143,65 218,15 298,83 298,83 Tabel 4. Rekenvoorbeeld eigen bijdrage per 4 weken: Situatie: Meerpersoonshouden, 65 jaar en ouder, 8 uur of 8 dagdelen begeleiding per 4 weken Uitgaande van een eigen bijdrage van € 13,40 per uur staat in kolom 1 hoe hoog de eigen bijdrage is. Deze loopt afhankelijk van de hoogte van het inkomen op tot het maximum van € 71,83 per 4 weken bij een jaar inkomen van € 30.000 en hoger. In kolom 2 is aangegeven hoe hoog de eigen bijdrage is gebaseerd op € 20,35 per uur. Te zien is dat dit hogere tarief gevolgen heeft voor degenen met een verzamelinkomen van € 35.000 en hoger. Vanaf een inkomen van € 35.000 en hoger wordt dan het maximale bedrag van € 115,32 per 4 weken betaald. Jaarinkomen 13,40 per uur/ dagdeel 20,35 per uur/ dagdeel 30,00 per uur/ dagdeel 40,00 per uur/ dagdeel 22.319 17,29 17,29 17,29 17,29 25.000 38,01 38,01 38,01 38,01 30.000 71,82 71,82 71,82 71,82 35.000 71,82 115,32 115,32 115,32 40.000 71,82 115,32 153,97 153,97 50.000 71,82 115,32 153,97 192,63 55.000 71,82 115,32 153,97 214,40 60.000 71,82 115,32 153,97 298,83 26 Bijlage 2: Notitie persoonsgebonden budget Bij de invoering van de Wmo in 2007 hebben gemeenten de verplichting gekregen om het persoonsgebonden budget (pgb) als mogelijkheid aan te bieden. De verwachting is dat deze verplichting in de wet wordt gewijzigd in een ‘kan’ –bepaling. Dit betekent dat het vanaf 1 januari 2013 aan de gemeente is om te bepalen of, en zo ja op welke wijze aan de cliënt de mogelijkheid van een pgb wordt geboden. Het persoonsgebonden budget in de AWBZ Het pgb is in 1996 ingevoerd in de Awbz. De laatste jaren komen vooral de negatieve aspecten van het pgb naar voren. Het gaat daarbij om onbedoeld en oneigenlijk gebruik maar vooral ook om de onbeheersbare groei (toename van 25% per jaar) en daarmee de budgettaire onhoudbaarheid. Het SCP heeft hier onderzoek naar gedaan. Volgens dit onderzoek zou 43% van de cliënten met een pgb in de AWBZ geen naturavoorziening hebben aangevraagd. Als gevolg van de onbeheersbaarheid van de regeling heeft het Rijk recent ingegrepen op de Pgb verstrekking binnen de AWBZ. Een pgb is hierdoor alleen nog mogelijk voor mensen met een indicatie zorg met verblijf (zorgzwaartepakket). Nieuwe cliënten met een extramurale indicatie, o.a. voor begeleiding komen vanaf 1 januari 2012 niet meer in aanmerking voor een pgb. Bestaande pgb’s worden uiterlijk op 1 januari 2014 gestopt. Het Rijk gaat uit van de veronderstelling dat 1/3 van deze cliënten (33%) geen beroep meer zal doen op deze zorg. In de praktijk moet nog blijken of en zo ja in welke mate dit leidt tot een groei van de vraag naar zorg in natura. Opgemerkt wordt dat het pgb in de AWBZ vooral naar mensen met de functie begeleiding gaat. Van de 130.000 pgb-houders in de AWBZ hebben 96.000 mensen dit budget voor begeleiding. Dit betekent dat het overgrote deel van de pgb-houders uiterlijk per 1 januari 2014 overgaat naar de gemeenten. Bestuursakkoord en voorstel tot wijziging Wmo In het bestuursakkoord is met betrekking tot het pgb het volgende afgesproken: ‘Het ligt in ieder geval in de rede om de door het Rijk voorgenomen (beperkende) voorwaarden ten aanzien van het ‘solide pgb’ uit hoofde van de AWBZ (wettelijk) door te vertalen naar de Wmo.’ In de voorgenomen wetswijziging Wmo, die eind 2011 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is met betrekking tot het pgb de ‘kan’- bepaling opgenomen. Met deze ‘kan’-bepaling komt de plicht om de cliënt de keuze te bieden tussen een pgb en zorg in natura te vervallen. De gemeente kan dan zelf, in de verordening, bepalen in welke gevallen, welke situaties, welke voorzieningen en zo ja, onder welke voorwaarden, iemand in aanmerking komt voor een pgb. Ten aanzien van het pgb is in de Memorie van Toelichting bij het voorstel tot wijziging van de Wmo het volgende bepaald: ‘Het is onder omstandigheden mogelijk dat de gemeente niet aan haar compensatieplicht voldoet door een voorziening in natura te verstrekken; ter vergroting van de waarborgen voor de burger is daarom in het wetsvoorstel een bepaling opgenomen (artikel 5, vierde lid, nieuw) die inhoudt dat de gemeente de burger dan een pgb moet aanbieden. Met andere woorden: wanneer de gemeente alleen door het bieden van een pgb kan voldoen aan de compensaiteplicht, dient zij dat ook te doen. Deze bepaling raakt niet aan het principe dat de gemeente zelf bepaalt wanneer iemand in aanmerking komt voor ene pgb, maar benadrukt dat, in het geval een voorziening in natrura niet toereikend is te achten, een pgb moet worden verstrekt, ook al zou de gemeentelijk verordening daar niet in voorzien. Het is immers denkbaar dat de beperking van de burger vraagt om een voorziening in een vorm die wezenlijk afwijkt van wat de voorziening in natura kan bieden; de burger wordt daarmee dan niet gecompenseerd. Te denken valt aan de sitautie dat de ondersteunnig niet planbaar is voor de aanbieder omdat die op onregelmatige tijdstippen is benodigd en/of moet worden geleverd op meerdere locaties.’ In deze notitie is uitgegaan van het wetsvoorstel en de toelichting daarop zoals deze zijn aangeboden aan de Tweede Kamer. Voorzover de wet zal afwijken van het wetsvoorstel, kan dit leiden tot wijziging van het nu voorliggende voorstel. 27 Financiële gevolgen Pgb Het kabinet verwacht met de ingreep op de pgb’s 800 a 900 miljoen te bezuinigen. Omdat 85% van de mensen die het betreft naar de Wmo overgaan, zal het Rijk bij de decentralisatie van de begeleiding een korting toepassen tussen de 500 en 700 miljoen. Dit is een financiële doorvertaling van de landelijke maatregelen om de pgb’s beheersbaar te maken naar de Wmo. Het gaat hier om een korting naast de efficiencykorting van 5%. Het huidige Wmo beleid ten aanzien van pgb’s ongewijzigd voortzetten zal derhalve leiden tot een disbalans tussen de uitgaven en inkomsten. Dit betekent dat we financieel gezien genoodzaakt zijn om het pgb beleid onder de Wmo te wijzigen. Toekomstig beleid persoonsgebonden budget We willen de mogelijkheid om onder de Wmo een Pgb te verstrekken, blijven inzetten. Maar we willen het Pgb wel gerichter gaan inzetten. De basis vormt het zogenaamde ‘keukentafel’-gesprek waarin samen met de aanvrager de mogelijkheden in de individuele situatie zorgvuldig worden nagegaan. Uitgangspunt zal zijn dat verstrekking bij voorkeur plaats vindt in de vorm van zorg in natura. Dit vraagt ook om een zorgvuldig en gevarieerd samengesteld aanbod. In situaties waarin dit aanbod niet passend is, gaan we maatwerk leveren. Een mogelijkheid kan dan zijn een Pgb. Dit vereist een nadere uitwerking. Daarin gaan we aangeven in welke situaties, voor welke cliënten en voor welke voorzieningen we de mogelijkheid van een Pgb blijven inzetten om te komen tot een goede zorgverlening. Ook in situaties waarin inzet van een Pgb tot een adequate compensatie leidt tegen geringere kosten, zal vanzelfsprekend onderzocht worden op welke wijze en onder welke voorwaarde een Pgb ingezet kan worden. 6.3 Pgb en hulp bij het huishouden We hechten aan een eenduidig beleid ten aanzien van het PGB. Dit betekent dat een wijziging in het Pgb-beleid ook gevolgen kan hebben voor degenen die nu onder de Wmo een PGB hebben. Een PGB wordt nu vooral gebruik voor de hulp bij het huishouden. We verwachten dat mensen die nu een PGB ontvangen voor hulp bij het huishouden veelal ook gecompenseerd kunnen worden via zorg in natura. We zullen opnieuw met deze mensen in gesprek gaan en onderzoeken op welke wijze zij per 1 januari 2014 gecompenseerd kunnen worden. Gelijk aan de AWBZ zien we 2013 als overgangsjaar voor de houders van een PGB onder de Wmo 2013. Het nieuwe beleid dient per 1 januari 2014 volledig te zijn ingevoerd. Tabel aantallen zorg in natura en persoonsgebonden budget per gemeente Soort voorziening Heemstede Begeleiding Hulp bij het huishouden Haarlem Begeleiding Hulp bij het huishouden Haarlemmerliede en Spaarnwoude Begeleiding Hulp bij het huishouden Bloemendaal Begeleiding Hulp bij het huishouden Zandvoort Begeleiding Hulp bij het huishouden Zin Pgb Pgb in % 181 686 75 105 29% 13% 1363 4034 388 842 22% 17% 22 100 5 11 19% 10% 168 464 49 147 23% 24% 119 442 33 75 22% 15% Bron cijfers Begeleiding: Zorgkantoor Achmea, april 2012. Bron cijfers huishoudelijke hulp: gemeentelijke administraties. 28