Organisaties op Facebook Experimenteel onderzoek naar het effect van positieve, negatieve of gemengde Facebookreacties en het effect van het wel of niet reageren door de organisatie op het commentaar L. van Alphen 3476502 Masterscriptie Communicatiestudies Universiteit Utrecht Begeleider: Dr. H. den Ouden Datum: 19 augustus 2013 Samenvatting Veel organisaties maken tegenwoordig gebruik van Facebook. Facebook is een sociaal medium dat gebruikt kan worden om reclame voor de eigen organisatie te maken en om contact met klanten te onderhouden. Een belangrijk aspect van Facebook is de interactiviteit van dit sociale medium: klanten kunnen hun mening vrijuit op de Facebookpagina van de organisatie plaatsen en deze mening met hun Facebookvrienden hun vrienden delen. Dit kan gevaarlijk zijn voor de desbetreffende organisatie wanneer er bijvoorbeeld enkel negatieve berichten geplaatst worden. Deze negatieve berichten zouden de reputatie van de organisatie kunnen schaden. Dit brengt een ander aspect van Facebook naar voren: transparantie. Op Facebook is veel informatie transparant, maar de Facebookgebruiker heeft ook veel te zeggen over de mate waarin bepaalde informatie wordt weergegeven. Zo kan een organisatie ervoor kiezen om alle negatieve berichten van de Facebookpagina te verwijderen om zo de reputatie van de organisatie hoog te houden. De organisatie kan er echter ook voor kiezen om nog transparanter te zijn door te reageren op de Facebookreacties die door Facebookbezoekers op hun Facebookpagina geplaatst worden. Het is voor organisaties moeilijk in te schatten of het verstandig is om te reageren op deze reacties, zodat de positieve kant van het verhaal belicht kan worden, of om niet te reageren op deze reacties, zodat er geen verdere aandacht wordt geschonken aan deze negatieve berichten. In dit onderzoek staan twee onderzoeksvragen centraal, namelijk: In hoeverre heeft de houding van Facebookbezoekers in de Facebookreacties op de Facebookpagina van een stichting (enkel positief, enkel negatief of gemengd) invloed op het toegeschreven imago van de stichting, op de overtuigingskracht van de stichting en op de reactie van de bezoeker op de gelezen Facebookreacties? En in hoeverre heeft de communicatiestrategie van een stichting (wel of niet reageren op de Facebookreacties van Facebookbezoekers) op diens Facebookpagina invloed op het toegeschreven imago van de stichting, op de overtuigingskracht van de stichting en op de reactie van de bezoeker op de gelezen Facebookreacties? Met behulp van een experiment is geprobeerd om bovenstaande vragen te beantwoorden. 102 bezoekers lazen eerst een nieuwsbericht over negatieve publiciteit die een organisatie, in dit geval de Stichting tegen Kinderkanker, kreeg na publicatie van de hoogte van het jaarsalaris van de directeur. Vervolgens kregen de bezoekers een gemanipuleerde Facebookpagina van de stichting te zien, waarna hij/ zij zelf een reactie op de Facebookpagina moest schrijven en vragen over de organisatie moest beantwoorden die de overtuigingskracht en het imago van de organisatie bevroegen. De houding van Facebookbezoekers op de Facebookpagina van een stichting blijkt de reactie van de bezoeker en de overtuiging van de bezoeker dat het geld van de donaties aan de ouders van kinderen met kanker zou worden besteed, te beïnvloeden. Enkel negatieve Facebookreacties zorgden vaker voor negatieve reacties dan enkel positieve of gemengde Facebookreacties. Enkel negatieve Facebookreacties zorgden ook voor de meest negatieve overtuiging van de bezoeker dat het geld van de donaties aan de ouders van kinderen met kanker zou worden besteed. De communicatiestrategie van de organisatie beïnvloedde enkel de reactie van de bezoeker. Bezoekers gaven vaker positieve reacties wanneer de organisatie op het commentaar reageerde dan wanneer de organisatie niet op het commentaar reageerde. Het wel of niet reageren door de organisatie had geen invloed op het toegeschreven imago van de organisatie en de overtuigingskracht van de organisatie. De houding van de Facebookbezoekers en de communicatiestrategie van de organisatie hadden samen invloed op het toegeschreven imago van de organisatie, op de overtuiging dat het geld van de donaties aan kinderen met kanker, aan onderzoek en aan medicijnen wordt besteed en op de attitude tegenover het doneren. Wanneer de organisatie niet op het commentaar reageerde, dan zorgden negatieve Facebookreacties voor het meest negatief toegeschreven imago, de meest negatieve overtuigingen en de meest negatieve attitude. Wanneer de organisatie niet op het commentaar reageerde werd, zorgden gemengde Facebookreacties voor de meest positieve overtuiging van de respondent dat het geld van de donaties aan kinderen met kanker en aan onderzoek besteed wordt. Ook zorgden gemengde Facebookreacties hierbij voor het meest positief toegeschreven imago. Wanneer de organisatie niet op het commentaar reageerde, zorgden positieve Facebookreacties voor de meest positieve overtuiging van de respondent dat het geld aan medicijnen besteed wordt en voor de meest positieve attitude tegenover het doneren. De Facebookreacties hadden geen invloed op de overtuigingskracht van de organisatie en het toegeschreven imago van de organisatie wanneer de organisatie op de Facebookreacties reageerde. 2 Het kan voor een organisatie dus een goede keuze zijn om negatieve berichten te censureren, aangezien negatieve Facebookreacties voor. Reageren op het commentaar op Facebook kan ook verstandig zijn, aangezien het vaker voor positieve reacties van de lezers zorgt. Wanneer er niet gereageerd wordt op de Facebookreacties kan het ook verstandig zijn om de negatieve Facebookreacties te laten staan, aangezien gemengde Facebookreacties het meest positief werkten op het toegeschreven imago en bovengenoemde overtuigingen. 3 Inhoudsopgave Samenvatting 1. Inleiding 2. Aanleiding 3. Methode 3.1 Onderzoeksontwerp 3.2 Materiaal 3.3 Instrumentatie 3.4 Respondenten 3.5 Afname 3.6 Verwerking van gegevens 4. Resultaten 4.1 Reactie respondent 4.2 Het imago van Stichting tegen Kinderkanker 4.3 Overtuigingskracht 5. Conclusie 6. Discussie 7. Literatuurverwijzing p. 2 p. 5 p. 7 p. 15 p. 15 p. 15 p. 19 p. 22 p. 22 p. 23 p. 24 p. 24 p. 25 p. 26 p. 33 p. 36 p. 39 4 1. Inleiding Sinds de opkomst van het internet wordt het steeds gemakkelijker om op de hoogte te blijven van het laatste nieuws: bijna iedereen heeft tegenwoordig toegang tot het internet en door de opkomst van sociale media is men in staat informatie met elkaar uit te wisselen zonder dat men in dezelfde fysieke ruimte hoeft te zijn. Dit heeft veel voordelen voor de gebruikers, maar er zitten ook nadelen vast aan transparantie: problemen die normaal gesproken binnen gesloten muren blijven, liggen al snel op straat. Deze transparantie kan zeker bij organisaties een probleem vormen: wanneer problemen binnen een organisatie meteen worden opgevangen door de buitenwereld moet de organisatie zo snel en zo goed mogelijk reageren om te voorkomen dat de reputatie van de organisatie aangetast wordt. Een voorbeeld van een sociaal medium waardoor organisaties snel reputatieschade kunnen oplopen, is Facebook. Facebook is een sociaal medium dat tegenwoordig erg populair is. Op Facebook worden dagelijks berichten gepost door individuen en organisaties. Organisaties gebruiken Facebook om de bezoekers van hun Facebookpagina op de hoogte te houden van het laatste nieuws. Bezoekers van deze Facebookpagina kunnen hier op hun beurt weer op reageren, zowel positief als negatief. Positieve berichten die op de Facebookpagina over de organisatie worden geplaatst, kunnen de reputatie van de organisatie hoog houden. Negatieve berichten die over de organisatie op de Facebookpagina worden geplaatst, kunnen de reputatie van de organisatie echter schaden. Iedereen met toegang tot Facebook kan deze berichten namelijk lezen en hier ook een bijdrage aan leveren. Facebook biedt de optie dat iedere Facebookgebruiker berichten met vrienden kan delen. Zowel positieve als negatieve informatie kan hierdoor razendsnel verspreid worden. Dit kan in het voordeel, maar ook in het nadeel van de organisatie kan werken. Er zijn genoeg organisaties die op deze manier negatieve ervaringen hebben gehad op Facebook. Zo stond er onlangs veel negatief commentaar op de Facebookpagina van het WNF over het jaarsalaris van de directeur van het WNF. Iedereen met toegang tot Facebook las deze berichten en kon hier een bijdrage aan leveren. Eén van de vragen die in dit onderzoek centraal staan, richt zich op de effecten van deze positieve of negatieve berichten op de reputatie van de organisatie. Maakt het voor de organisatie uit of mensen een Facebookpagina met enkel positief commentaar, een Facebookpagina met enkel negatief commentaar of een Facebookpagina met gemengd commentaar lezen? Voor organisaties ia het ook zeer waardevol zijn om te weten wat zij moeten doen wanneer een reputatiebedreigende situatie binnen de organisatie op sociale media wordt besproken. Zo zou het verstandig kunnen zijn om op de berichten op Facebook te reageren, zodat de bezoekers zich gehoord voelen. Reageren op de reacties van bezoekers zou echter ook een tegenovergesteld effect kunnen hebben: de negativiteit op de Facebookpagina zou juist kunnen toenemen wanneer de bezoekers het niet eens zijn met de reacties van de organisatie. Een andere vraagstelling van dit onderzoek is dan ook wat de effecten zijn van het wel of niet reageren van de organisatie op Facebookreacties van Facebookbezoekers. Maakt het voor de organisatie uit of mensen een Facebookpagina lezen waarbij de organisatie op het commentaar reageert of een Facebookpagina lezen waarbij de organisatie niet op het commentaar reageert? 5 Om deze vragen te kunnen beantwoorden, heb ik een Facebookpagina van een fictieve stichting gecreëerd, de Stichting tegen Kinderkanker. In het materiaal zijn twee factoren onafhankelijk van elkaar gevarieerd: de houding van een tiental bezoekers ten opzichte van Stichting tegen Kinderkanker (alleen positieve opinies, alleen negatieve opinies en zowel positieve als negatieve opinies) en de communicatiestrategie van de organisatie hierop (wel reageren versus niet reageren). 102 respondenten beantwoordden vervolgens vragen die de overtuigingskracht en het imago van de stichting bevroegen en moesten zelf een reactie schrijven op de Facebookpagina van de stichting. De details van de operationalisering zijn te vinden in hoofdstuk 3. De resultaten zijn te vinden in hoofdstuk 4. 6 2. Aanleiding Computers, internet en sociale media zijn vandaag de dag alomtegenwoordig. Dit hebben wij te danken aan de internetrevolutie. Dankzij de internetrevolutie is er een informatiecultuur ontstaan waarin individuen continu toegang hebben en toegang verwachten tot een grote hoeveelheid data en informatie (Shapira, 1987 in: Welch & Hinnant, 2003). Iedereen met enige kennis van het internet is tegenwoordig in staat om informatie op het internet te zoeken. Iedereen is bovendien in staat om zelf informatie op het internet te creëren. Individuen zijn vandaag de dag geen buitenstaanders of passieve ontvangers van informatie meer: individuen zijn nu actieve participanten die de dialoog met elkaar aangaan en zelf inhoud op het internet kunnen schrijven. Door de mogelijkheid van individuen om via het internet met elkaar te communiceren, om informatie met elkaar te delen, om informatie te weerleggen en om informatie te promoten, zijn individuen op het internet invloedrijker geworden dan organisaties. Dit is iets wat aanvankelijk niet werd gedacht: oorspronkelijk werd gedacht dat informatie van organisaties direct voor waar zou worden aangenomen. Dit is echter niet het geval: individuen zijn kritisch wanneer zij informatie op het internet lezen, vormen een eigen mening en zijn niet bang om de informatie van organisaties te weerleggen (Deighton & Kornfeld, 2007). Het internet biedt de mogelijkheid voor interactiviteit tussen organisaties en individuen. Organisaties hebben op het internet de mogelijkheid om contact te hebben met (potentiele) klanten, indien de organisatie daarvoor kiest. Blattberg en Deighton (1991; in: Deighton & Kornfeld, 2007) definiëren interactiviteit als “de vaardigheid van individuen en organisaties om direct met elkaar te communiceren zonder rekening te hoeven houden met afstand en tijd”. Deighton (1996; in: Deighton & Kornfeld, 2007) noemt drie kenmerken van interactieve communicatie: “het vermogen om een individu te adresseren en het vermogen om de respons van het individu te verzamelen en te onthouden”, wat leidt tot “het vermogen om het individu nog eens zodanig te adresseren dat er rekening wordt gehouden met zijn/ haar unieke respons”. Interactiviteit is een middel om de bereidheid of het vermogen van een organisatie te beschrijven om op individuen te reageren. Fulla en Welch (2002, in: Welch & Hinnant, 2003) voegen hieraan toe dat er pas sprake is van interactie wanneer communicatie van twee kanten komt. Het internet biedt niet alleen de mogelijkheid voor interactie tussen individuen en organisaties; het internet zorgt ook voor transparantie van informatie. Transparantie is de doorzichtigheid van informatie, de mate waarin iemand inzicht geeft in de werkelijke gebeurtenis. Deze transparantie geldt niet alleen voor informatie van individuen, dit geldt ook voor informatie van organisaties. Zo biedt transparantie de leek (basis)informatie over een organisatie. De hoeveelheid informatie die de leek krijgt, wordt bepaald door de mate waarin de organisatie bereid is om deze informatie te onthullen (Welch & Hinnant, 2003). Hoe transparanter een organisatie is, hoe meer de organisatie het toestaat dat burgers diens performance in de gaten kunnen houden (Reichard, 1998 in: Welch & Hinnant, 2003). In sociale media komen interactiviteit en transparantie bijeen. Sociale media zijn online applicaties, platforms en media die het doel hebben om interactie, samenwerking en deling van inhoud zowel tussen individuen als organisaties te faciliteren (McCann, 2010). Facebook is een netwerksite waarop 7 mensen in staat zijn om persoonlijke webpagina’s te bouwen en om content op deze webpagina met vrienden te delen. Sinds mei 2008 bestaat er een Nederlandstalige versie van Facebook en vandaag de dag heeft Facebook wereldwijd meer dan 1 miljard maandelijks actieve gebruikers, waarvan 665 miljoen zelfs dagelijks actief zijn op Facebook. De interactiviteit van Facebook is een eigenschap die het van andere mediakanalen zoals radio en televisie onderscheidt (Fritzsche, 2012). Ook biedt Facebook de mogelijkheid om ongefilterde informatie te leveren aan een groot publiek. De interactiviteit en transparantie maken het voor veel mensen dan ook aantrekkelijk om gebruik te maken van Facebook. Dit geldt niet alleen voor individuen, maar ook voor organisaties. Organisaties maken graag gebruik van sociale media zoals Facebook, omdat het hun nieuwe mogelijkheden levert om interactie te hebben met (potentiële) klanten. Bovendien biedt Facebook mogelijkheden om het publiek kennis te laten maken met producten van organisaties en de mogelijkheid voor organisaties om personeel te werven. Sociale media zoals Facebook bieden niet alleen kansen voor organisaties; ze zorgen ook voor bedreigingen. De snelheid en geloofwaardigheid van berichten op Facebook zorgen er voor dat negatieve informatie snel verspreid wordt en dat roddels gemakkelijk als waarheid worden aangenomen. Veel organisaties besteden dan ook veel tijd aan het controleren en modereren van wat er op hun Facebookpagina’s wordt gezegd. Dekay (2011) heeft de Facebookpagina’s van de tien grootste organisaties volgens de ‘Forbes 2000’ geanalyseerd. Hieruit is naar voren gekomen dat organisaties er vaak voor kiezen om negatief commentaar van de Facebookpagina van de organisatie te verwijderen om zo de kans zo klein mogelijk te maken dat consumenten zich negatieve indrukken over de organisatie vormen. Een belangrijke reden voor organisaties om negatief commentaar te verwijderen, heeft te maken met het negativiteitseffect. Het negativiteitseffect gaat ervan uit dat mensen disproportioneel meer gewicht geven aan negatieve zaken dan aan positieve zaken (Rozin & Royzman, 2001; Fiske, 1980). Negatief online commentaar wordt bovendien geloofwaardiger gevonden dan positief online commentaar, indien tenminste de identiteit van de schrijvers van het commentaar bekend is (Kusumasondjaja, Shanka & Marchegiani, 2012). Negatieve informatie draagt zwaarder bij aan de vorming of verandering van een mening dan positieve informatie. Individuen zijn meer gefocust en objectiever bij het lezen van negatieve informatie dan bij het lezen van positieve informatie. Het lezen van negatieve informatie roept bij de lezer een meer causale redenering en ‘waarom?’ reacties op dan het lezen van positieve informatie. Hierdoor is de negatieve informatie bepalender bij het vormen van een mening (Peeter & Czapinski, 1990; Taylor, 1991; in: Price, 1996). Omgekeerd zou positief commentaar vertrouwen in de organisatie moeten geven. Positief commentaar wordt namelijk geassocieerd met een hoge kwaliteit van de organisatie. Gemengd commentaar (positief en negatief commentaar) zou kunnen suggereren dat er fouten zijn in het vermogen van de organisatie om producten en/ of services met hoge kwaliteit te kunnen leveren (Shaw & Coker, 2012). Het onderzoek van Dekay (2011) toonde aan dat organisaties negatief commentaar vaak verwijderen. Een reden hiervan zou kunnen zijn dat de organisaties niet weten hoe zij met het commentaar om moeten gaan. Een theorie die organisaties verschillende communicatiestrategieën biedt voor situaties waarin de reputatie van een organisatie beschadigd kan worden, is de Situational Crisis Communication Theory (SCCT). Nadat negatief nieuws over de organisatie naar 8 voren is gekomen, kan een communicatiestrategie gebruikt worden om de reputatie van de organisatie te herstellen of om reputatieschade te voorkomen (Coombs & Holladay, 2005 in: Coombs, 2007). De SCCT levert een raamwerk om te begrijpen hoe de reputatie van een organisatie zo goed mogelijk beschermd kan worden middels een communicatiestrategie. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat consumenten positief zijn tegenover de organisatie, want hoe negatiever de gevoelens zijn van de consumenten, hoe minder waarschijnlijk de consumenten gedragsintenties zullen hebben om de organisatie te steunen (Coombs & Holladay, 2004; Jorgensen, 1996; in: Coombs, 2007). De SCCT geeft het belang aan van het juiste soort reactie van de organisatie op de crisis binnen de organisatie. Voor dit onderzoek maak ik een onderscheid tussen de strategie om op het commentaar te reageren en de strategie om niet op het commentaar te reageren. Uit onderzoek van Bradford en Garrett (1995) is naar voren gekomen dat het weglaten van een reactie nadelig is voor het imago van een organisatie. Bradford en Garrett (1995) onderzochten het effect van vijf communicatiestrategieën van de organisatie (niet reageren, ontkennen, verontschuldigen, rechtvaardigen, tegemoet komen) op het imago van de organisatie binnen vier verschillende scenario’s van negatieve publiciteit waarin de mate van schuld van de organisatie gevarieerd was. 340 respondenten vulden een enquête over het imago van de organisatie via de mail in na het lezen van een van de scenario’s. Vergeleken met de andere communicatiestrategieën zorgde niet reageren voor het meest negatieve imago. McDonald, Sparks en Glendon (2010) onderzochten het effect van vijf soortgelijke communicatiestrategieën (niet reageren, schuld bekennen, verontschuldigen, rechtvaardigen en tegemoet komen) op de attitudes en intenties van 942 respondenten. De respondenten kregen een scenario te lezen waarin een luchtvaartmaatschappij de schuld kreeg van een vliegtuigcrash. Na het lezen van het scenario moesten de respondenten een enquête invullen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat schuld bekennen voor de meest positieve attitudes en intenties zorgde. Niet reageren was hierin echter bijna net zo succesvol als schuld bekennen. Verontschuldigen, rechtvaardigen en tegemoet komen zorgden voor minder positieve attitudes en intenties dan niet reageren. Veel organisaties denken er goed aan te doen om negatief commentaar op hun Facebookpagina te verwijderen, maar uit een experimenteel onderzoek van Shaw en Coker (2012) is naar voren gekomen dat het laten staan van negatief commentaar de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van een organisatie op Facebook zou kunnen verbeteren. Een groep las een Facebookpagina met enkel positief commentaar, een andere groep las een Facebookpagina met zowel positief als negatief commentaar en een andere groep las een Facebookpagina met gemengd commentaar waarop de organisatie op het negatieve commentaar reageerde. Mensen die enkel positief commentaar lazen, hadden een positievere attitude tegenover de organisatie dan mensen die gemengd commentaar zonder reacties van de organisatie lazen. Mensen die gemengd commentaar met reacties van de organisatie lazen, hadden een positievere attitude tegenover de organisatie dan mensen die gemengd commentaar zonder reacties van de organisatie lazen. Ook vonden mensen die gemengd commentaar met reacties van de organisatie lazen, de organisatie eerlijker dan mensen die alleen positief commentaar lazen. 9 Het onderzoek van Shaw en Coker (2012) toont aan dat niet alleen de houding van Facebookbezoekers (positief of gemengd) op de Facebookpagina van de organisatie invloed heeft op de manier waarop de organisatie wordt gezien, reageren lijkt hierbij ook een grote rol te spelen. Het zou dus zeer interessant voor organisaties kunnen zijn om te weten of zij hun communicatiestrategie zouden moeten aanpassen. Over het algemeen negeren verwijderen organisaties negatieve Facebookreacties, maar Shaw en Coker (2012) tonen aan dat het verstandig zou kunnen zijn om het negatieve commentaar te laten staan en hier juist wel op te reageren (Dekay, 2011). Het onderzoeksontwerp van Shaw en Coker (2012) is echter incompleet: Shaw en Coker (2012) hebben niet onderzocht wat het effect van enkel negatief commentaar is op de overtuigingskracht van een organisatie. Bovendien keken zij enkel naar het effect van reageren op negatief commentaar binnen een Facebookpagina met gemengd commentaar. Shaw en Coker (2012) hebben niet onderzocht of de overtuigingskracht van de organisatie verandert wanneer de organisatie op al het commentaar, dus ook het positieve commentaar, reageert. Dit zal in dit onderzoek wel gedaan worden. In dit onderzoek wordt gekeken naar de invloed van de houding van Facebookbezoekers (positief, negatief, gemengd) op de Facebookpagina van een organisatie en de invloed van de communicatiestrategie van de organisatie (wel reageren versus niet reageren) op het imago van de organisatie en de overtuigingskracht van de organisatie. Dit onderzoek richt zich specifiek op een bepaald soort organisatie, namelijk een stichting. Stichtingen zijn non-profit organisaties die in tegenstelling tot de meeste organisaties niet gericht zijn op het genereren van winst. Bovendien zijn deze organisaties onafhankelijk. Stichtingen gebruiken hun geld en inkomsten om verschillende publieke en private doelen te helpen (Schermer & Quint, 2007). Het belangrijkste doel van stichtingen is het creëren van bewustzijn voor hun doelen en het verhogen van hun fondsen. Individuen, fondsen en bedrijven kunnen er voor kiezen om vrijwillig een zelf bepaald geldbedrag aan zo'n goed doel te doneren (Laird, 2010). Alle stichtingen hebben donaties nodig om te kunnen bestaan. Stichtingen werken dan ook constant aan het ophalen van geld om zo hun projecten te steunen. Ze zijn erg afhankelijk van deze wervingen, zonder de wervingen zouden ze meeste stichtingen niet kunnen bestaan. Het grootste deel van het geld dat opgehaald wordt, wordt gebruikt voor de projecten waarvoor zij zich inzetten. Een klein deel van de donaties wordt gebruikt voor het werven van geld in de toekomst. Stichtingen maken tegenwoordig steeds vaker en meer gebruik van sociale media om geld te werven. Aangezien zij afhankelijk zijn van donaties, is het voor hen zeker interessant om te weten hoe zij het beste gebruik kunnen maken van alle mogelijkheden die Facebookpagina’s bieden (Stok, 2005). Niet alleen de stichting en Facebookbezoekers kunnen invloed op het donatiegedrag van mensen hebben: vertrouwen is een zeer belangrijke factor in het donatiegedrag van mensen volgens het Nederlands Donateurspanel (Bekkers, 2003 in: Bekkers & Boonstoppel, 2009). Het Nederlands Donateurspanel heeft enquêtes bij donateurs afgenomen en onderzocht welke factoren het donateursvertrouwen beïnvloeden. Hieruit is naar voren gekomen dat het publiek het idee moet hebben dat giften goed besteed worden, of in ieder geval niet het idee hebben dat giften geen zin hebben (Bekkers, Stam, Van Rooij & Meyaard, 2011). Het is dan ook zeer belangrijk dat er vertrouwen is in de desbetreffende goede doelen (Bekkers en Bowman, 2009 in: Bekkers & Boonstoppel, 2009). Vertrouwen in goede doelen is gebaseerd op het vertrouwen in anderen, oftewel op het maatschappelijk vertrouwen. Mensen die over het algemeen minder vertrouwen in 10 anderen hebben en dus minder maatschappelijk vertrouwen hebben, hebben ook minder vertrouwen in goede doelen (Bekkers et. al., 2011). Bovengenoemde resultaten van onderzoek biedt niet overal een eenduidige conclusie voor: negatief commentaar zou volgens Shaw en Coker (2012) niet tot negatieve reacties leiden, terwijl het negativiteitseffect er vanuit gaat dat negatieve reacties wel tot negatieve reacties leiden en beter vermeden kunnen worden. Ook zou reageren voor positievere reacties moeten zorgen dan niet reageren, terwijl het onderzoek van Bradford en Garrett (1995) aangeeft dat niet reageren voor het meest negatieve imago zorgt. Voor dit onderzoek ga ik uit van het negativiteitseffect en verwacht ik dus dat negatief commentaar op de Facebookpagina van een organisatie schadelijk is voor de organisatie. Ook volg ik Bradford en Garrett (1995) en ga ik ervan uit dat niet reageren negatief is voor het imago van de organisatie. ONDERZOEKSVRAGEN EN HYPOTHESEN De volgende twee onderzoeksvragen staan centraal in dit onderzoek: Onderzoeksvraag 1: In hoeverre heeft de houding van Facebookbezoekers in de Facebookreacties op de Facebookpagina van een stichting (enkel positief, enkel negatief of gemengd) invloed op het toegeschreven imago van de stichting, op de overtuigingskracht van de stichting en op de reactie van de respondent op de gelezen Facebookreacties? Onderzoeksvraag 2: In hoeverre heeft de communicatiestrategie van een stichting (wel of niet reageren op de Facebookreacties van Facebookbezoekers op diens Facebookpagina) invloed op het toegeschreven imago van de stichting, op de overtuigingskracht van de stichting en op de reactie van de respondent op de gelezen Facebookreacties? 11 Met onderstaand conceptueel model laat ik zien welke effecten ik precies verwacht. Onafhankelijke variabelen: Afhankelijke variabelen: Houding van de Facebookbezoekers (enkel positief/ enkel negatief/ gemengd) - Reactie van de respondent - Imago van de stichting - Overtuigingskracht overtuigingen attitudes intenties Communicatiestrategie van de stichting (wel reageren/ niet reageren) Moderator: - Maatschappelijk vertrouwen Zo verwacht ik een hoofdeffect van de houding van de bezoekers op bovengenoemde afhankelijke variabelen. H1: Respondenten die enkel negatieve Facebookreacties lezen, zullen negatiever zijn over het imago van de stichting en de overtuigingskracht van de stichting (bestaande uit de overtuigingen over het doneren aan de stichting, de attitude tegenover het doneren aan de stichting, de attitude tegenover het salaris van de directeur, de overtuiging van de respondent over wie er het meest van de donaties profiteert, de intentie om lid te worden van de stichting en de intentie om geld te doneren aan de stichting) en zullen vaker negatieve reacties geven dan respondenten die enkel positieve of gemengde Facebookreacties lezen. Ook verwacht ik een hoofdeffect van de communicatiestrategie van de stichting op de bovengenoemde afhankelijke variabelen. H2: Respondenten die een Facebookpagina lezen waarop de stichting op commentaar van andere Facebookbezoekers reageert, zullen positiever zijn over het imago van de stichting en de overtuigingskracht van de stichting (bestaande uit de overtuigingen over het doneren aan de stichting, de attitude tegenover het doneren aan de stichting, de attitude tegenover het salaris van de directeur, de overtuiging van de respondent over wie er het meest van de donaties profiteert, de intentie om lid te worden van de stichting en de intentie om geld te doneren aan de stichting) en zullen vaker positieve reacties geven dan respondenten die een Facebookpagina lezen waarbij de stichting niet op het commentaar reageert. Ik verwacht dat het maatschappelijk vertrouwen een modererend effect heeft op de invloed van de houding van de Facebookbezoekers: 12 H3: Respondenten die veel maatschappelijk vertrouwen hebben, zullen minder beïnvloed worden door de houding van Facebookbezoekers dan respondenten die weinig maatschappelijk vertrouwen hebben. Respondenten die veel maatschappelijk vertrouwen hebben, zullen dus minder negatief zijn dan respondenten met weinig maatschappelijk vertrouwen, ongeacht de houding van de Facebookbezoekers. Ook verwacht ik dat het maatschappelijk vertrouwen een modererend effect heeft op de invloed van de communicatiestrategie van de stichting: H4: Respondenten die veel maatschappelijk vertrouwen hebben, zullen minder beïnvloed worden door de communicatiestrategie van de stichting dan respondenten die weinig maatschappelijk vertrouwen hebben. De respondenten met veel maatschappelijk vertrouwen zullen dus minder negatief zijn dan respondenten met weinig maatschappelijk vertrouwen, ongeacht de communicatiestrategie van de stichting. 13 3. Methode 3.1 Onderzoeksontwerp In dit onderzoek is sprake van een 3 x 2 ontwerp met als factoren de houding van de Facebookbezoekers (een enkel positieve houding, een enkel negatieve houding of een gemengde houding) en de communicatiestrategie van de stichting (wel of niet reageren). De afhankelijke variabelen waarop de effecten worden verwacht, zijn de reactie die de respondenten zelf schreven na het lezen van de stimuli (positief of negatief), het imago van de stichting en de overtuigingskracht van de organisatie (bestaande uit de overtuigingen over het doneren aan de stichting, de attitude tegenover het doneren aan de stichting, de attitude tegenover het salaris van de directeur, de overtuiging van de respondent over wie er het meest van de donaties profiteert, de intentie om lid te worden van de stichting en de intentie om geld te doneren aan de stichting). De reactie die de respondent schrijft na het lezen van de stimuli, is tenslotte de laatste afhankelijke variabele. 3.2 Materiaal Ik heb gebruik gemaakt van een nieuwsbericht en zes versies van Facebookpagina’s. In het nieuwsbericht was te lezen dat er ophef was over de hoogte van het salaris van de directeur van de Stichting tegen Kinderkanker, een zelf verzonnen stichting. Ik heb er voor de afname van het onderzoek voor gekozen om gebruik te maken van een zelfverzonnen stichting en geen gebruik te maken van de naam van een bestaande stichting, zodat de respondenten niet beïnvloed zouden worden door een eventueel al bestaande mening. Bestrijding van kinderkanker leek mij een geschikt doel, aangezien de ziekte zo ernstig is dat die de aandacht van de respondenten vast zal houden zonder dat de respondent zichzelf zal kunnen voorstellen als slachtoffer van deze ziekte. Het nieuwsbericht dat aan de respondent werd voorgelegd, is hieronder te lezen en het originele format van het nieuwsbericht is te vinden in bijlage 3. Stichting tegen Kinderkanker in opspraak door salaris directeur UTRECHT, 5 NOVEMBER 2012. Leon de Goede, directeur van Stichting tegen Kinderkanker, krijgt kritiek over zich heen nadat bekend is geworden hoe hoog zijn jaarsalaris is. Onderzoekjournaliste Sandra Schouten heeft het afgelopen jaar onderzoek gedaan naar de jaarsalarissen van bestuurders van grote organisaties binnen Nederland. Zij heeft hierbij ook gekeken naar de jaarsalarissen van directeurs van goede doelen. Ook het jaarsalaris van Leon de Goede, directeur van Stichting tegen Kinderkanker, heeft zij onder de loep genomen. Stichting tegen Kinderkanker is een stichting die zich richt op het financieren en het stimuleren van onderzoek naar kinderkanker. Stichting tegen Kinderkanker investeert ook in de ontwikkeling van betere medicijnen, waarvan 14 er al een aantal door verschillende ziekenhuizen in gebruik zijn genomen. Stichting tegen Kinderkanker helpt niet alleen de kinderen, maar ook de ouders: de stichting bekostigt het verblijf voor de ouders van kinderen met kinderkanker, zodat zij altijd bij hun kinderen kunnen zijn gedurende de behandeling. Uit het onderzoek van Schouten is naar voren gekomen dat De Goede 129.000,- euro per jaar verdient. Er is hier veel ophef over ontstaan. Zo is ‘jaarsalaris De Goede’ zelfs twee dagen lang een trending topic geweest op Twitter. Politici zoals Alexander Pechtold en Diederik Samsom willen een debat aangaan in de Tweede Kamer over de salarissen van directeurs van goede doelen. Schouten presenteerde haar resultaten op 3 november 2012. Leon de Goede heeft nog geen reactie gegeven 15 De respondenten kregen op een laptop vervolgens een Facebookpagina in een Word-document te lezen (zie bijlage 2). Op deze Facebookpagina werd het uiterlijk van de bezoekers op de Facebookpagina niet prijsgegeven. Dit gebeurde voornamelijk uit praktische overwegingen, aangezien ik de profielfoto’s anders zelf had moeten maken van mensen die ofwel toestemming hiervoor hadden moeten geven, ofwel niet bestaan. De houding van de Facebookbezoekers werd op drie manieren gevarieerd: enkel positief, enkel negatief en gemengd. Om na te gaan of de respondenten de Facebookpagina’s goed hadden gelezen, werd een controlevraag gesteld die de houding van de respondenten op de Facebookpagina bevroegen (zie (3) in paragraaf 3.3). De manipulatie is goed uitgevoerd (F(2,99)=2381.71; p<.001). De Facebookpagina’s met enkel positieve Facebookreacties werden als positiever gezien (M=6.82; SD=.35) dan de Facebookpagina’s met gemengde Facebookreacties (M=4.10; SD=.37). De Facebookpagina’s met enkel negatieve Facebookreacties werden als het meest negatief gezien (M=1.18; SD =.30). Deze resultaten geven aan dat de Facebookpagina’s werden beschouwd zoals dat bedoeld was. De negatieve Facebookreacties van bezoekers gingen over het salaris van de directeur van Stichting tegen Kinderkanker, wat ook genoemd werd in het nieuwsbericht dat de respondenten eerst te lezen kregen. Andere negatief te beschouwen elementen van de stichting werden niet genoemd in de reacties van de bezoekers, aangezien deze elementen ook niet genoemd werden in het nieuwsbericht. Als dit wel het geval zou zijn, dan zou het niet duidelijk worden of de resultaten door de stimuli veroorzaakt zijn. In afbeelding 1 zijn twee van de tien negatieve Facebookreacties te zien. Afbeelding 1: Negatieve Facebookreacties waarop niet door de stichting gereageerd wordt. De positieve Facebookreacties van bezoekers gingen enkel over het algemene beeld van Stichting tegen Kinderkanker. Details over (het werk van) de stichting zouden namelijk sturend kunnen werken. Twee van de tien positieve Facebookreacties zijn te zien in afbeelding 2. Afbeelding 2: Positieve Facebookreacties waarop niet door de stichting gereageerd wordt. De gemengde Facebookreacties van bezoekers bevatten vijf willekeurig gekozen positieve reacties uit de versie met enkel positieve reacties. De andere vijf reacties waren vijf willekeurig gekozen reacties uit de versie met enkel negatieve reacties. In afbeelding 3 zijn twee van de tien gemengde Facebookreacties te zien. Afbeelding 3: Gemengde Facebookreacties waarop niet door de stichting gereageerd wordt. De reacties van de bezoekers bevatten niet al te grove woorden, aangezien grove woorden de lezer zouden kunnen beïnvloeden (Weerden, 2011). Ik heb daarom voor vlakkere woorden gekozen, zodat het taalgebruik de respondenten niet zou beïnvloeden. Het is een veelvoorkomend fenomeen op Facebookpagina’s: mensen die spelfouten maken. Ik heb er echter bewust voor gekozen om geen spelfouten in het materiaal te zetten, aangezien dit de begrijpelijkheid van de tekst had kunnen verminderen (Kloet, Renkema & Van Wijk, 2003). De communicatiestrategie werd op twee manieren gevarieerd: wel reageren en niet reageren. Bij de versies waarbij de stichting reageert op de Facebookreacties geeft de stichting op iedere Facebookreactie een persoonlijke reactie. Bij de positieve berichten plaatste de stichting niet alleen een reactie: de stichting heeft ieder positief bericht ook ‘geliket’, omdat dit een natuurlijk fenomeen op Facebook is: wanneer iemand reageert op een positieve Facebookreactie, dan ‘liket’ deze persoon de reactie ook. Ik heb er voor gekozen om de stichting geen 17 standaardbericht te laten plaatsen bij iedere reactie, aangezien dit van een bepaalde desinteresse in de mening van de Facebookbezoekers zou kunnen getuigen. Respondenten zouden zich hieraan kunnen ergeren. Afbeelding 4 toont dezelfde negatieve Facebookreacties als afbeelding 1, ditmaal met reacties van de stichting. Afbeelding 5 toont dezelfde positieve Facebookreacties als afbeelding 2, maar nu met reacties van de stichting. Tenslotte toont afbeelding 6 dezelfde gemengde reacties van de stichting, maar nu met reacties van de stichting. Afbeelding 4: Negatieve Facebookreacties waarop gereageerd wordt door de stichting. Afbeelding 5: Positieve Facebookreacties waarop gereageerd wordt door de stichting. 18 Afbeelding 6: Gemengde Facebookreacties waarop gereageerd wordt door de stichting. 3.3 Instrumentatie In het experiment werd gebruik gemaakt van een vragenlijst (zie bijlage 1). Voor de lezing van het nieuwsbericht werden persoonskenmerken van de respondenten bevraagd zoals de leeftijd, het geslacht, het opleidingsniveau en het maatschappelijk vertrouwen. Het maatschappelijk vertrouwen is met zes vragen bevraagd (zie (1)). Oorspronkelijk waren de vragen van (1) onderverdeeld in twee groepen, namelijk het politiek vertrouwen en het maatschappelijk vertrouwen, maar aangezien deze vragen samen een hoge betrouwbaarheid hadden (Cronbach’s α:.91), heb ik besloten deze vragen samen te nemen. Om onderscheid te maken tussen respondenten met weinig maatschappelijk vertrouwen en respondenten met veel maatschappelijk vertrouwen heb ik gekeken naar de scores van de respondenten op het maatschappelijk vertrouwen. Scores tussen 1 en 4,7 werden gecodeerd als een laag maatschappelijk vertrouwen en scores tussen 4,7 tot 7 werden gecodeerd als een hoog maatschappelijk vertrouwen. 48 respondenten (47,1%) had een maatschappelijk vertrouwen tussen 1 en 4,7. 54 respondenten (52,9%) hadden een hoog maatschappelijk vertrouwen. (1) Ik heb vertrouwen in de landelijke politici Ik heb vertrouwen in de provinciale politiek Ik heb vertrouwen in de politici van de gemeente waarin ik woon 19 Ik heb vertrouwen in bestuurders van non-profit instellingen Ik heb vertrouwen in bestuurders van commerciële ondernemingen Ik heb vertrouwen in bestuurders van organisaties voor goede doelen De respondent werd gevraagd wat hij/ zij een acceptabel jaarsalaris voor een directeur van een grote organisatie vond (zie (2)). Dit was een open vraag. (2) Wat is volgens u een acceptabel jaarsalaris voor een directeur van grote organisatie? (Ter informatie: een modaal bruto jaarsalaris is €33.000,-) De respondent werd ook gevraagd wat hij/ zij van de reacties op de Facebookpagina vond (negatief-positief; slecht-goed) om zo de manipulatie van het materiaal te controleren (Cronbach’s α:.99). (3) Wat vindt u van de reacties op de Facebookpagina van Stichting tegen Kinderkanker? Met zes vragen werd het imago van de stichting bevraagd (4). De betrouwbaarheid van deze vragen was hoog (Cronbach’s α:.76) (4) Stichting tegen Kinderkanker is betrouwbaar – onberekenbaar. Stichting tegen Kinderkanker is zakelijk – amateuristisch. Stichting tegen Kinderkanker is gesloten – transparant. Stichting tegen Kinderkanker is competent – ondeskundig. Stichting tegen Kinderkanker is corrupt – oprecht. Stichting tegen Kinderkanker is efficiënt – disfunctioneel. Er waren vier vragen over de overtuiging van de respondent over de uiteindelijke bestemming van de donaties (zie (5)). De betrouwbaarheid van deze vragen was hoog (Cronbach’s α: .94). (5) Als ik geld aan Stichting tegen Kinderkanker doneer, dan wordt mijn geld gebruikt om kinderen met kanker van deze ziekte te genezen. Als ik geld aan Stichting tegen Kinderkanker doneer, dan wordt mijn geld 20 aan onderzoek naar kinderkanker besteed. Als ik geld aan Stichting tegen Kinderkanker doneer, dan kunnen de ouders van kinderen met kanker in het ziekenhuis blijven slapen. Als ik geld aan Stichting tegen Kinderkanker doneer, dan kunnen kinderen met kanker betere medicijnen tegen deze ziekte krijgen. Er waren drie vragen over de attitude van de respondent tegenover het doneren aan Stichting tegen Kinderkanker. Hierbij werden de antwoorden gegeven op zeven-punts schalen (zie (6)). De betrouwbaarheid van deze vragen was hoog (Cronbach’s α:.92) (6) Doneren aan Stichting tegen Kinderkanker is zeer doeltreffend – zeer ineffectief. Doneren aan Stichting tegen Kinderkanker is zeer goed – zeer slecht. Doneren aan Stichting tegen Kinderkanker is zeer onzinnig – zeer zinnig. De attitude van de respondent tegenover de hoogte van het salaris van de directeur van Stichting tegen Kinderkanker werd met twee vragen bevraagd (zie (7)). De betrouwbaarheid van deze vragen was hoog (Cronbach’s α:.98) (7) Het salaris van de directeur van Stichting tegen Kinderkanker is acceptabel – buitenproportioneel. Het salaris van de directeur van Stichting tegen Kinderkanker is asociaal – gepast. De intentie om geld te doneren aan Stichting tegen Kinderkanker en de intentie om lid te worden van Stichting tegen Kinderkanker werden ook bevraagd. De respondent moest hierbij met ja of nee antwoorden (zie (8) en (9)). (8) (9) Ik wil geld doneren aan Stichting tegen Kinderkanker. Ik wil lid worden van Stichting tegen Kinderkanker. De overtuiging over wie er volgens hen het meeste profijt had van de donaties aan Stichting tegen Kinderkanker werd met een meerkeuzevraag bevraagd (zie (10)). De respondent kon een van de drie opties selecteren: de kinderen die kanker hebben, de ouders van de kinderen die kanker hebben of de directeur van Stichting tegen Kinderkanker. 21 (10) Wie heeft er volgens u het meeste profijt van de donaties aan Stichting tegen Kinderkanker? 3.4 Respondenten Ik heb het onderzoek bij 102 respondenten afgenomen. De respondenten waren gelijk verdeeld over de Facebookversies, namelijk 17 respondenten per versie. 47 mannen (46,1%) en 55 vrouwen deden mee aan het onderzoek (53,9%). Het geslacht was gelijk verdeeld over de Facebookversies (2(5)=3.04; p=.70). 29 respondenten waren donateurs van goede doelen (28,4%), 73 respondenten waren niet lid van goede doelen (71,6%). Het donatiegedrag van de respondenten was ook gelijk verdeeld over de Facebookversies (2(5)=6.60; p=.25). De leeftijd van de respondenten varieerde van 18 jaar tot 55 jaar. 17 respondenten waren tieners, 35 respondenten waren twintigers (20-29 jaar), 19 respondenten waren dertigers (30-39 jaar), 17 respondenten waren veertigers (40-49 jaar), 14 respondenten waren vijftigers (50-55 jaar). De leeftijd van de respondenten was gelijk verdeeld over de Facebookversies (2(150)=143.23; p=.64). 29 respondenten hadden een mavo-, havo- of vwo-diploma (28,4%), 23 respondenten hadden een MBO-diploma (22,5%), 23 respondenten hadden een HBO-diploma (22,5%) en 27 respondenten hadden een WO-diploma (26,5%).Het opleidingsniveau van de respondenten was tenslotte ook gelijk verdeeld over de Facebookversies (2(25)=21.67; p=.66). De respondenten was tenslotte nog gevraagd wat hij/ zij een acceptabel jaarsalaris voor een directeur van een grote organisatie vond. 16 respondenten vonden een jaarsalaris tussen €30.000,- en €40.000,- acceptabel, 28 respondenten vonden een jaarsalaris tussen €40.000,- en €50.000,- acceptabel, 17 respondenten vonden een jaarsalaris tussen €50.000,- en €60.000,acceptabel, 23 respondenten vonden een jaarsalaris tussen €60.000,- en €70.000,- acceptabel, 10 respondenten vonden een jaarsalaris tussen €70.000,en €80.000,- acceptabel, 6 respondenten vonden een jaarsalaris tussen €80.000,en €90.000,- acceptabel en 2 respondenten vonden een jaarsalaris tussen €90.000,- en €100.000,- acceptabel. De mening over een acceptabel jaarsalaris was gelijk verdeeld over de Facebookversies (2(30)=31.39; p=.40). 3.5 Afname Ik heb het onderzoek op diverse plaatsen afgenomen. Zo heb ik het onderzoek voor het grootste gedeelte in verschillende bibliotheken in Rotterdam 22 afgenomen. Een klein deel heb ik afgenomen bij mij thuis en een klein deel heb ik afgenomen bij verschillende respondenten thuis. Bij mij thuis heb ik de respondent meegenomen naar een aparte kamer waar er geen geluiden te horen waren en waar geen andere mensen waren die voor afleiding zouden kunnen zorgen. Wanneer ik bij de respondenten zelf thuis kwam, werd het onderzoek vaak in een afgesloten ruimte afgenomen. Een keer was dit echter niet het geval en heb ik het onderzoek aan een tafel in de woonkamer af moeten nemen, waarbij af en toe een gezinslid langs liep. In de bibliotheken was er geen gelegenheid om de respondent naar een afgelegen ruimte te brengen, waardoor er dus wel sprake geweest kan zijn van afleiding, bijvoorbeeld door voorbijlopende mensen of spelende kinderen. Nadat de respondent een reactie op de laptop had geplaatst, moest de respondent de vraag die de manipulatie controleerde, op de laptop beantwoorden. Dit heb ik gedaan, omdat de respondent anders vaak om moest schakelen tussen papier en de laptop. 3.6 Verwerking van gegevens Bij het coderen van de reacties die de respondenten zelf geschreven hadden, analyseerde ik de houding van de respondent tegenover Stichting tegen Kinderkanker. Wanneer de respondent uitsluitend positieve bewoordingen gebruikte over de stichting en/ of directeur, dan codeerde ik het bericht als positief. Wanneer de respondent uitsluitend negatieve bewoordingen over de stichting en/ of directeur gebruikte, dan codeerde ik het bericht als negatief. Wanneer de respondent zowel positieve als negatieve punten van de stichting en/ of directeur opnoemde, codeerde ik het bericht als een gemengd bericht. Hieronder zal ik een aantal voorbeelden geven van de manier waarop ik berichten gecodeerd heb: Een bericht dat ik als positief gecodeerd heb: “Ga zo door!!” Een bericht dat ik als negatief gecodeerd heb: “Het is toch belachelijk dat Leon de Goede zo’n hoog salaris heeft? Gebruik een deel van dat geld voor de kinderen!” Een bericht dat ik als gemengd gecodeerd heb: “Ik heb waardering voor alle goede dingen die u als stichting doet. Echter ik vind dat er teveel geld wordt besteed aan salarissen voor de directie. Dit geld zie ik liever naar het goede doel zelf gaan.” 23 Met behulp van drieweg anova’s heb ik onderzocht in hoeverre de houding van de Facebookbezoekers, de communicatiestrategie van de stichting en het maatschappelijk vertrouwen van de respondent invloed hadden op de afhankelijke variabelen. 24 4. Resultaten 4.1 De reactie van de respondent Er werden in totaal 43 positieve reacties geschreven. Een voorbeeld van zo’n positieve reactie is: “Stichting tegen Kinderkanker doet goed werk! Ik roep iedereen op hieraan bij te dragen. De commotie in de Tweede Kamer over het salaris van de directeur vind ik belachelijk! Afgezet tegen de salarissen van bijvoorbeeld bankdirecteuren is het salaris van de heer De goede alleszins redelijk. Hij heeft immers een organisatie te leiden die zorgvuldig moet omgaan met mensen die in een emotionele situatie verkeren. Dit vraagt om goed leiderschap en continuïteit van de organisatie. Ik hoop dat de Stichting haar belangrijke werk zo lang mogelijk kan doorzetten en liefst uitbreiden!” Er werden in 15 negatieve reacties geschreven. Een voorbeeld van zo’n negatieve reactie is: “Goede doelen maken alleen maar gebruik van het geld dat opgehaald wordt met de donaties. Daarom doneer ik niet.” Er werden 44 gemengde reacties geschreven. Een voorbeeld van zo’n negatieve reactie is: “Het is jammer dat het op deze manier gezien wordt. Mensen denken niet goed na voordat ze een reactie plaatsen. Het bedrag is zeker aan de hoge kant, maar staat waarschijnlijk op gelijk niveau met de overige inkomsten die wel naar het kerndoel gaan.” Tabel 1 toont de verdeling van de respondenten over de Facebookpagina’s met gevarieerde houding. Tabel 1. Het aantal respondenten dat een positieve, negatieve of gemengde reactie gaf na het lezen van positieve, negatieve of gemengde Facebookreacties. Positief Negatief Gemengd Positieve reactie 21 9 13 Negatieve reactie 2 11 2 Gemengde reactie 11 14 19 Er is een hoofdeffect gevonden van de houding van de Facebookbezoekers op de reactie die de respondent gaf (2(4)=18,24; p=.001): na het lezen van positieve Facebookreacties gaven respondenten het vaakst positieve reacties en het minst vaak negatieve reacties. Na het lezen van negatieve Facebookreacties gaven respondenten het vaakst gemengde reacties en het minst vaak positieve reacties. 25 Na het lezen van gemengde Facebookreacties gaven de respondenten het vaakst gemengde reacties en het minst vaak negatieve reacties. Tabel 2 toont de verdeling van de respondenten over de Facebookpagina’s met gevarieerde communicatiestrategieën. Tabel 2. Het aantal respondenten dat een positieve, negatieve of gemengde reactie gaf na het lezen van een Facebookpagina waarbij de stichting wel of niet reageerde op het commentaar. Wel reageren Niet reageren Positieve reactie 22 21 Negatieve reactie 3 12 Gemengde reactie 26 18 Ook is er een hoofdeffect gevonden van de communicatiestrategie van de stichting (2(2)=6,88; p=.03): reageren zorgde het vaakst voor gemengde reacties en het minst vaak voor negatieve reacties. Niet reageren zorgde het vaakst voor positieve reacties en het minst vaak voor negatieve reacties. 4.2 Het imago van Stichting tegen Kinderkanker Tabel 3 toont het imago van de stichting in relatie tot de houding van de Facebookbezoekers en de communicatiestrategie van de stichting. Tabel 3. Gemiddelde scores op het imago in relatie tot de houding en de communicatiestrategie (minimum = 1; maximum = 7; s.d. tussen haakjes). Positief Negatief Gemengd Wel Niet Wel Niet Wel Niet reageren reageren reageren reageren reageren reageren Imago 5.05 4.37 4.92 3.73 4.79 4.48 (.74) (.51) (.48) (.53) (.54) (.68) Er is een hoofdeffect van de houding van de Facebookbezoekers gevonden (F(2,90)=6,427; p=.002). Er is ook een hoofdeffect gevonden van de communicatiestrategie van de stichting (F(1,90)=57,141; p<.001). Er is een interactie-effect gevonden tussen de houding van de Facebookbezoekers en de communicatiestrategie van de stichting (F(2,90)=5.27; p=.01): Gesplitste analyses lieten zien dat de beoordeling van het imago van de organisatie niet verschilde voor Facebookpagina’s waarbij de stichting op het commentaar reageerde (F(2,48)=.78; p=.46). Wel is er een verschil gevonden tussen Facebookpagina’s waarbij de stichting niet op het commentaar reageerde (F(2,48)=8.52; p=.001): gemengde Facebookreacties zorgden hierbij voor het meest positieve imago. Negatieve Facebookreacties zorgden hierbij voor het meest negatieve imago. 26 Er is geen interactie-effect gevonden tussen de houding van de Facebookbezoekers en het maatschappelijk vertrouwen van de respondent (F(2,90)= 2.02; p=.14). Er is geen interactie-effect gevonden tussen de communicatiestrategie van de stichting en het maatschappelijk vertrouwen van de respondent (F(1,90)=2,385; p=.13). 4.3 Overtuigingskracht 4.3.1 OVERTUIGINGEN OVER DE BESTEMMING VAN DE DONATIES Tabel 4 toont de overtuiging dat het geld van de donaties aan de ouders wordt besteed in relatie tot de houding van de Facebookbezoekers. Tabel 4. Gemiddelde scores op de overtuiging in relatie tot de houding (minimum = 1, maximum = 7; s.d. tussen haakjes). Positief Negatief Gemengd Geld naar ouders 5.06 (.78) 4.00 (.89) 4.88 (1.01) Er is een hoofdeffect van houding gevonden op de overtuiging dat het geld van de donaties naar de ouders van kinderen met kanker gaat (F(2,90)=18.55; p<.001): positieve Facebookreacties zorgden voor de meest positieve overtuiging en negatieve Facebookreacties zorgden voor de meest negatieve overtuiging. Er zijn ook hoofdeffecten van houding gevonden op de overtuiging van de respondenten dat het geld van de donaties naar de kinderen met kanker gaat (F(2,90)=8.71; p<.001), op de overtuiging dat het geld van de donaties naar onderzoek gaat (F(2,90)=8.66; p<.001) en op de overtuiging dat het geld van de donaties naar medicijnen gaat (F(2,90)=10.33; p<.001). Deze hoofdeffecten worden echter niet geïnterpreteerd, aangezien er bij deze overtuigingen interactie-effecten zijn gevonden. Er zijn geen hoofdeffecten van de communicatiestrategie gevonden op de overtuiging dat het geld van de donaties naar de kinderen met kanker gaat (F(1,90)=.42; p=.52), op de overtuiging dat het geld van de donaties naar medicijnen gaat (F(1,90) =.09; p=.77), op de overtuiging dat het geld van de donaties naar onderzoek gaat (F(1,90)=2.23; p=.14) en op de overtuiging dat het geld van de donaties aan de ouders wordt besteed (F(1,90)=6.73; p=.77). Tabel 5 toont de overtuigingen dat het geld van de donaties aan kinderen met kanker, aan onderzoek of aan medicijnen wordt besteed in relatie tot de houding van de Facebookbezoekers en de communicatiestrategie van de stichting. 27 Tabel 5. Gemiddelde scores op de overtuigingen in relatie tot de houding en de communicatiestrategie (minimum = 1, maximum = 7; s.d. tussen haakjes). Positief Negatief Gemengd Wel Niet Wel Niet Wel reageren reageren reageren reageren reageren Kinderen 4.88 5.06 4.82 3.82 4.88 (.99) (.97) (.73) (1.02) (1.05) Onderzoek 4.47 4.47 4.59 3.24 4.53 (1.07) (.94) (.94) (.90) (1.03) Medicijnen 4.59 4.88 4.47 3.47 4.53 (.62) (.78) (.80) (1.13) (1.23) Niet reageren 5.35 (1.11) 5.06 (1.20) 4.45 (1.21) Er is een interactie-effect van de houding en de communicatiestrategie gevonden op de overtuiging dat het geld van de donaties aan de kinderen met kanker wordt besteed (F(2,90)=5.00; p=.01). Gesplitste analyses lieten zien dat deze overtuiging niet verschilde voor Facebookpagina’s waarbij de stichting op het commentaar reageerde (F(2,48)=.02; p=.98). Er is wel een verschil in overtuiging gevonden tussen de Facebookpagina’s waarbij de stichting niet op het commentaar reageerde (F(2,48)=10.48; p<.001): hierbij zorgden gemengde Facebookreacties voor de meest positieve overtuiging. Negatieve Facebookreacties zorgden hierbij voor de meest negatieve overtuiging. Er is een interactie-effect gevonden tussen de houding van de Facebookbezoekers en de communicatiestrategie van de stichting op de overtuiging dat het geld van de donaties naar onderzoek gaat (F(2,90)=8.20; p=.001). Gesplitste analyses lieten zien dat deze overtuiging niet verschilde voor Facebookpagina’s waarbij de stichting op het commentaar reageert (F(2,48)=.05; p=.95). Wel is er een verschil in overtuiging gevonden tussen de Facebookpagina’s waarbij de stichting niet op commentaar reageert (F(2,48)=14.07; p<.001): gemengde Facebookreacties zorgden hierbij voor de meest positieve overtuiging. Negatieve Facebookreacties zorgden hierbij voor de meest negatieve overtuiging. Er is een interactie-effect gevonden op de overtuiging dat het geld van de donaties naar medicijnen gaat (F(2,90)=5.54; p=.01). Gesplitste analyses lieten zien dat deze overtuiging niet verschilde voor Facebookpagina’s waarbij de stichting op het commentaar reageerde (F(2,48)=.07; p=.93). Er is wel een verschil in overtuiging gevonden tussen de Facebookpagina’s waarbij de stichting niet op het commentaar reageerde (F(2,48)=12.31; p<.001): positieve Facebookreacties zorgden hierbij voor de meest positieve overtuiging. Negatieve Facebookreacties waarop niet gereageerd werd, zorgden voor de meest negatieve overtuiging. 28 Er is geen interactie-effect van de houding van de Facebookbezoekers en de communicatiestrategie van de stichting gevonden op de overtuiging dat het geld van de donaties aan de ouders wordt besteed (F(2,90)=6.20; p=.54). Tabel 6 toont de overtuiging dat het geld van de donaties aan de ouders of aan medicijnen wordt besteed in relatie tot de houding van de Facebookbezoekers en het maatschappelijk vertrouwen van de respondent. Tabel 6. Gemiddelde scores op de overtuiging in relatie tot de houding van de Facebookbezoekers en het maatschappelijk vertrouwen van de respondent (minimum = 1, maximum = 7; en s.d. tussen haakjes). Positief Negatief Gemengd Veel Weinig Veel Weinig Veel Weinig vertrouwen vertrouwen vertrouwen vertrouwen vertrouwen vertrouwen Ouders 5.25 (.72) 4.79 (.80) 4.24 (.66) 3.76 (1.03) 5.53 (.80) 4.24 (.95) Medicijnen 4.85 (.49) 4.57 (.94) 4.35 (.70) 3.59 (1.28) 5.53 (.72) 4.00 (1.00) Er is een interactie-effect gevonden tussen de houding en het maatschappelijk vertrouwen op de overtuiging dat het geld van de donaties naar de ouders gaat (F(2,90)=3.79; p=.03). Gesplitste analyses lieten zien dat deze overtuiging niet verschilde voor de positieve Facebookreacties tussen respondenten met veel maatschappelijk vertrouwen en respondenten met weinig maatschappelijk vertrouwen (F(1,32)=3.14; p=.09). Ook is er bij de negatieve Facebookreacties geen verschil tussen respondenten met veel maatschappelijk vertrouwen en respondenten met weinig maatschappelijk vertrouwen gevonden (F(1,32)=2.50; p=.12). Bij de gemengde Facebookreacties is er wel een verschil gevonden tussen respondenten met veel maatschappelijk vertrouwen en respondenten met weinig maatschappelijk vertrouwen (F(1,32)=23.61; p<.001): respondenten met veel maatschappelijk vertrouwen hadden een positievere overtuiging dan respondenten met weinig maatschappelijk vertrouwen. Er is een interactie-effect tussen de houding en het maatschappelijk vertrouwen gevonden op de overtuiging dat het geld van donaties naar medicijnen gaat (F(2,90)=5.54; p=.01). Bij de negatieve Facebookreacties is er een verschil in overtuiging gevonden tussen respondenten met veel maatschappelijk vertrouwen en respondenten met weinig maatschappelijk vertrouwen (F(1,32)=4.68; p=.04): respondenten met veel maatschappelijk vertrouwen hadden een positievere overtuiging dan respondenten met weinig maatschappelijk vertrouwen. Ook bij de gemengde Facebookreacties is er een verschil tussen de respondenten gevonden(F(1,32)=26.25; p<.001): respondenten met veel maatschappelijk vertrouwen hadden een positievere overtuiging dan respondenten met weinig maatschappelijk vertrouwen. Bij de positieve Facebookreacties is er geen verschil in overtuiging gevonden tussen 29 respondenten die veel maatschappelijk vertrouwen hadden en respondenten die weinig maatschappelijk vertrouwen hadden (F(1,32)=1.28; p=.27). Er zijn geen interactie-effecten gevonden tussen de houding en het maatschappelijk vertrouwen op de overtuiging dat het geld van de donaties aan de kinderen met kanker wordt besteed (F(2,90)=1.29; p=0.28) en op de overtuiging dat het geld van de donaties naar onderzoek gaat (F(2,90)=1.67; p=.19). Tabel 7 toont de overtuiging dat het geld van de donaties naar de ouders gaat in relatie tot de communicatiestrategie van de stichting en het maatschappelijk vertrouwen van de respondent. Tabel 7. Gemiddelde scores op de overtuiging in relatie tot de communicatiestrategie van de stichting en het maatschappelijk vertrouwen van de respondent (minimum = 1, maximum = 7; s.d. tussen haakjes). Wel reageren Niet reageren Veel Weinig Veel Weinig vertrouwen vertrouwen vertrouwen vertrouwen Geld naar ouders 5.31 (.84) 4.36 (.64) 4.75 (.89) 4.09 (1.20) Er is een interactie-effect tussen de communicatiestrategie en het maatschappelijk vertrouwen gevonden op de overtuiging dat het geld van de donaties naar de ouders van kinderen met kanker gaat (F(1,90)=3.95; p=.05). Bij Facebookpagina’s waarbij de stichting op de Facebookreacties reageerde, was er een verschil in overtuiging tussen respondenten met veel maatschappelijk vertrouwen en respondenten met weinig maatschappelijk vertrouwen (F(1,49)=20.55; p<.001): mensen met veel maatschappelijk vertrouwen hadden een positievere overtuiging dan mensen met weinig maatschappelijk vertrouwen wanneer de stichting. Ook werkte het maatschappelijk vertrouwen als moderator bij Facebookpagina’s waarbij de stichting niet reageerde (F(1,49)=5.13; p=.03): mensen met veel maatschappelijk vertrouwen hadden een positievere overtuiging dan mensen met weinig maatschappelijk vertrouwen. Er zijn geen interactie-effecten gevonden tussen de communicatiestrategie van de stichting en het maatschappelijk vertrouwen van de respondent op de overtuiging dat het geld van de donaties aan medicijnen wordt besteed (F(1,90)=3.11; p=.08), op de overtuiging dat het geld van de donaties aan de kinderen met kanker wordt besteed (F(1,90)=1.52; p=.22) en op de overtuiging dat het geld van de donaties aan onderzoek besteed wordt (F(1,90)=2.50; p=.12). 4.3.2 OVERTUIGING OVER WIE ER HET MEEST PROFITEERT VAN DE DONATIES Tabel 8 toont de overtuiging over wie er het meest van de donaties profiteert, in relatie tot de houding van de Facebookbezoekers. 30 Tabel 8. Het aantal respondenten dat vond dat de donaties naar de kinderen, ouders of directeur gingen in relatie tot de houding. Positief Negatief Gemengd Profijt van kinderen 26 20 26 donaties ouders 0 0 0 directeur 7 14 8 Er is geen hoofdeffect van de houding van de Facebookbezoekers gevonden (2(2)=3,93; p=.14). Tabel 9 toont de overtuiging over wie er het meest van de donaties profiteert, in relatie tot de communicatiestrategie van de stichting. Tabel 9. Het aantal respondenten dat vond dat het geld van de donaties naar de kinderen, ouders of directeur gingen in relatie tot de communicatiestrategie (minimum = 1, maximum = 7). Wel reageren Niet reageren Profijt kinderen 39 33 ouders 0 0 directeur 11 18 Er is geen hoofdeffect van de communicatiestrategie van de stichting gevonden (X2(1)=2,18; p=.14). 4.3.3 ATTITUDE TEGENOVER HET DONEREN AAN STICHTING TEGEN KINDERKANKER Er is een hoofdeffect gevonden van de houding van de Facebookbezoekers op de attitude van de respondent tegenover het doneren aan Stichting tegen Kinderkanker (F(2,90)=13.94; p<.001). Er is geen hoofdeffect gevonden van de communicatiestrategie van de stichting op de attitude tegenover het doneren aan de stichting (F(1,90)=.242; p=.62). Tabel 10 toont de attitude tegenover het doneren aan de stichting in relatie tot de houding van de Facebookbezoekers en de communicatiestrategie van de stichting. Tabel 10. De gemiddelde scores op de attitude in relatie tot de houding van de Facebookbezoekers en de communicatiestrategie van de stichting (minimum = 1, maximum = 7; s.d. tussen haakjes). Positief Negatief Gemengd Wel Niet Wel Niet Wel Niet reageren reageren reageren reageren reageren reageren Attitude doneren 4.92 5.45 4.75 3.69 4.86 5.25 (1.00) (0.92) (0.65) (1.04) (0.90) (1.04) Er is een interactie-effect gevonden tussen de communicatiestrategie van de stichting en de houding van de Facebookbezoekers (F(2,90)=7.657; p=.001): er is 31 geen verschil gevonden tussen de Facebookpagina’s waarbij de stichting op het commentaar reageerde (F(2,48)=.19; p=.83). Er is wel een verschil gevonden tussen de Facebookpagina’s waarbij de stichting niet op het commentaar reageerde (F(2,48)=15.84; p<.001): positieve Facebookreacties zorgden voor de meest positieve attitude tegenover het doneren. Negatieve Facebookreacties zorgden voor de meest negatieve attitude tegenover het doneren. Er is geen interactie-effect gevonden tussen de houding van de Facebookbezoekers en het maatschappelijk vertrouwen van de respondent (F(2,90)=1.775; p=.18). Er is ook geen interactie-effect gevonden tussen de communicatiestrategie van de stichting en het maatschappelijk vertrouwen van de respondent (F(1,90)=.365; p=.55). 4.3.4 ATTITUDE TEGENOVER HET SALARIS VAN DE DIRECTEUR VAN STICHTING TEGEN KINDERKANKER Er is geen hoofdeffect van de houding van de Facebookbezoekers gevonden (F(2,90)=1.10; p=.34). Er is geen hoofdeffect van de communicatiestrategie van de stichting gevonden (F(1,90)=.07; p=.79). Er is geen interactie-effect gevonden tussen de houding van de Facebookbezoekers en de communicatiestrategie van de stichting (F(2,90)=.25; p=.78). Er is geen interactie-effect tussen de houding van de Facebookbezoekers en het maatschappelijk vertrouwen van de respondent (F(2,90)=.68; p =.51). Er is ook geen interactie-effect tussen de communicatiestrategie van de stichting en het maatschappelijk vertrouwen gevonden (F(1,90)=.04; p=.85). 4.4.4 INTENTIES Tabel 11 toont het aantal respondenten dat de intentie had om lid te worden en het aantal respondenten dat de intentie had om geld te doneren in relatie tot de houding van de Facebookbezoekers. Tabel 11. Het aantal respondenten dat lid wilde worden en het aantal respondenten dat geld wilde doneren, in relatie tot de houding van de Facebookbezoekers. Positief Negatief Gemengd Aantal respondenten dat lid 2 0 2 wilde worden Aantal respondenten dat geld 10 5 9 wilde doneren Er is geen hoofdeffect van de houding van de Facebookbezoekers gevonden op de intentie om lid te worden (2(2)=2.08; p=.35). Er is ook geen hoofdeffect van de houding van de Facebookbezoekers gevonden op de intentie om geld te doneren (2(2)=2.29; p=.32). 32 Tabel 12 toont het aantal respondenten dat de intentie had om lid te worden en het aantal respondenten dat de intentie had om geld te doneren in relatie tot de communicatiestrategie van de stichting. Tabel 12. Het aantal respondenten dat lid wilde worden en het aantal respondenten dat geld wilde doneren, in relatie tot de communicatiestrategie van de stichting. Wel reageren Niet reageren Aantal respondenten dat lid 1 3 wilde worden Aantal respondenten dat geld 11 13 wilde doneren Er is geen hoofdeffect van de communicatiestrategie gevonden op de intentie om lid te worden (2(1)=1.04; p=.31). Er is ook geen hoofdeffect van de communicatiestrategie van de stichting gevonden op de intentie om geld te doneren (2(1)=.22; p=.64). 33 5. Conclusie Ik verwachtte een hoofdeffect van de houding van de Facebookbezoekers op de reactie van de respondent, de overtuigingskracht en het imago van de stichting: respondenten die enkel negatieve Facebookreacties lazen, zouden vaker negatieve reacties geven en negatiever zijn over het imago van de stichting en de overtuigingskracht van de stichting dan respondenten die enkel positieve of gemengde Facebookreacties lazen. Deze verwachting is deels bevestigd: respondenten die enkel negatieve Facebookreacties lazen, gaven vaker negatieve reacties dan respondenten die enkel positieve of gemengde Facebookreacties lazen. Ook waren respondenten die enkel negatieve Facebookreacties lazen, negatiever over de overtuiging dat het geld van de donaties naar ouders van kinderen met kanker ging dan respondenten die enkel positieve of gemengde Facebookreacties lazen. De Facebookreacties hadden geen invloed op de overtuiging van de respondent over wie er het meest van de donaties profiteert, de attitude tegenover het salaris van de directeur en de intenties van de respondenten. Ook verwachtte ik een hoofdeffect van de communicatiestrategie van de stichting op de reactie van de respondent, de overtuigingskracht en het imago van de stichting: respondenten die een Facebookpagina lazen waarbij de stichting op het commentaar reageerde, zouden vaker positieve reacties geven en positiever zijn over het imago van de stichting en de overtuigingskracht van de stichting dan respondenten die een Facebookpagina lazen waarbij de stichting niet op het commentaar reageerde. Deze verwachting is deels bevestigd: respondenten die een Facebookpagina lazen waarbij de stichting op het commentaar reageerde, gaven vaker positieve reacties dan respondenten die een Facebookpagina lazen waarbij de stichting niet op het commentaar reageerde. Het wel of niet reageren van de stichting had echter geen invloed op het imago van de stichting en de overtuigingskracht van de stichting. Samen hadden de houding van de Facebookbezoekers en de communicatiestrategie van de stichting invloed op het imago van de stichting, op de overtuiging dat het geld van de donaties aan kinderen met kanker, onderzoek en medicijnen besteed wordt en op de attitude tegenover het doneren. Er is geen verschil tussen respondenten gevonden die een Facebookpagina lazen waarbij de stichting op het commentaar reageerde. Er is wel een verschil gevonden tussen respondenten die een Facebookpagina lazen waarbij de stichting niet op het commentaar reageerde. Respondenten die hierbij gemengde Facebookreacties 34 lazen, hadden de meest positieve overtuiging dat het geld aan kinderen met kanker en aan onderzoek wordt besteed en beoordeelden het imago van de stichting het meest positief. Respondenten die positieve Facebookreacties lazen, hadden de meest positieve overtuiging dat het geld aan medicijnen wordt besteed en de meest positieve attitude tegenover het doneren. Respondenten die negatieve Facebookreacties lazen, hadden de meest negatieve attitude tegenover het doneren en de meest negatieve overtuigingen. Ook beoordeelden zij het imago van de stichting het meest negatief. Ik verwachtte ook dat het maatschappelijk vertrouwen een modererend effect zou hebben op de invloed van de houding van de Facebookbezoekers: respondenten die veel maatschappelijk vertrouwen hadden, zouden minder beïnvloed worden door de houding van Facebookbezoekers dan respondenten die weinig maatschappelijk vertrouwen hadden. Deze verwachting is deels uitgekomen. Het maatschappelijk vertrouwen had een modererend effect op de invloed van de houding van de Facebookbezoekers bij de overtuiging van de respondent dat het geld aan de ouders van kinderen met kanker wordt besteed. Dit was enkel het geval wanneer respondenten gemengde Facebookreacties lazen: respondenten met veel maatschappelijk vertrouwen hadden hierbij een positievere overtuiging dan respondenten met weinig maatschappelijk vertrouwen. Het maatschappelijk vertrouwen had ook een modererend effect op de invloed van de houding bij de overtuiging dat het geld aan medicijnen wordt besteed. Dit was het geval bij respondenten die negatieve Facebookreacties lazen en bij respondenten die gemengde Facebookreacties lazen: respondenten met veel maatschappelijk vertrouwen hadden hierbij een positievere overtuiging dan respondenten met weinig maatschappelijk vertrouwen. Het maatschappelijk vertrouwen had geen modererend effect op de invloed van de houding op het imago van de stichting, bij de overtuiging van de respondent dat het geld van de donaties aan kinderen met kanker wordt besteed, bij de overtuiging van de respondent dat het geld van de donaties aan onderzoek wordt besteed, bij de attitude van de respondent tegenover het doneren en bij de attitude van de respondent tegenover het salaris van de directeur. Ik verwachtte ook dat het maatschappelijk vertrouwen een modererend effect zou hebben op de invloed van de communicatiestrategie van de stichting: respondenten die veel maatschappelijk vertrouwen hadden, zouden minder beïnvloed worden door de communicatiestrategie van de stichting dan respondenten die weinig maatschappelijk vertrouwen hebben. 35 Deze verwachting is deels uitgekomen. Het maatschappelijk vertrouwen had een modererend effect op de invloed van de communicatiestrategie op de overtuiging van de respondent dat het geld van de donaties aan de ouders van kinderen met kanker wordt besteed. Respondenten met veel maatschappelijk vertrouwen hadden een positievere overtuiging dan respondenten met weinig maatschappelijk vertrouwen. Dit was het geval bij zowel de respondenten die een Facebookpagina lazen waarbij de stichting op het commentaar reageerde als bij respondenten die een Facebookpagina lazen waarbij de stichting niet op het commentaar reageerde. Het maatschappelijk vertrouwen had geen modererend effect op de invloed van de communicatiestrategie bij de overtuigingen dat het geld van de donaties aan kinderen met kanker, aan onderzoek en aan medicijnen wordt besteed. Ook had het maatschappelijk vertrouwen geen modererend effect bij het imago van de stichting, de attitude van de respondent tegenover het doneren en de attitude van de respondent tegenover het salaris van de directeur. 36 6. Discussie Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat enkel negatieve Facebookreacties voor de meeste negatieve reacties zorgden. Ook zorgden enkel negatieve Facebookreacties voor de meest negatieve overtuiging dat het geld van de donaties aan de ouders van kinderen met kanker wordt besteed. De reacties van de respondenten waren echter niet terug te vinden in de andere overtuigingen van de respondent en ook niet in het toegeschreven imago van de stichting: Facebookreacties hadden individueel geen invloed op de andere overtuigingen van de respondent en op het imago van de stichting. Wel zijn er vergelijkbare effecten van enkel negatieve Facebookreacties gevonden in combinatie met het niet reageren door de stichting op het commentaar: enkel negatieve Facebookreacties zorgden in combinatie met het niet reageren van de stichting voor de meest negatieve overtuigingen van de respondent en de meest negatieve attitude van de respondent tegenover het doneren. De Facebookreacties hadden echter geen invloed op de attitude van de respondent over het salaris van de directeur en de intenties van de respondenten. Toekomstig onderzoek zou kunnen uitwijzen waarom dit het geval is. Facebookpagina’s waarin de organisatie op het commentaar reageerde, zorgden voor de meeste positieve reacties. Dit positieve effect van het reageren is echter niet gevonden bij de overtuigingskracht en het toegeschreven imago van de stichting: er was hierbij geen verschil in het toegeschreven imago van de stichting en de overtuigingskracht van de stichting tussen Facebookpagina’s waarin er wel op het commentaar gereageerd werd en Facebookpagina’s waarin er niet op het commentaar gereageerd werd. In de toekomst kan worden onderzocht of de positieve reacties die veroorzaakt worden door het reageren van een organisatie, inderdaad niet terug te vinden zijn in de scores op het toegeschreven imago en de overtuigingskracht van die organisatie. De interactie-effecten die gevonden zijn tussen de houding van de Facebookbezoekers (positief, negatief, gemengd) en de communicatiestrategie (reageren versus niet-reageren) tonen opnieuw dat reageren geen invloed op de overtuigingskracht en het imago van de stichting heeft in combinatie met de Facebookreacties, terwijl niet reageren in combinatie met de Facebookreacties wel invloed heeft op het imago, de overtuigingen en de attitude tegenover het doneren. Toekomstig onderzoek kan uitwijzen waarom dit het geval is. De manier waarop dit onderzoek is uitgevoerd, geeft redenen om de resultaten te generaliseren. Zo is het onderzoek één-op-één uitgevoerd bij 102 37 respondenten. De groep respondenten bestond uit tieners, twintigers, dertigers, veertigers en vijftigers. Deze verdeling geeft een goede representatie van de mensen die normaliter gebruik maken van Facebook. De respondenten zouden Facebookgebruikers kunnen zijn en zij zouden dus heel goed op een Facebookpagina van een organisatie zoals Stichting tegen Kinderkanker terecht kunnen komen. Er waren tenslotte geen significante verschillen gevonden in de reacties van mannen en vrouwen, donateurs en niet-donateurs en respondenten met verschillende opleidingsniveaus. Bij dit onderzoek is onderzocht of het maatschappelijk vertrouwen van de respondenten een modererende invloed had op de uiteindelijke reacties van de respondenten, de overtuigingskracht van de stichting en het imago van de stichting. Het was dan ook belangrijk dat het maatschappelijk vertrouwen niet subjectief gemeten werd. De respondenten moesten zes vragen beantwoorden die op verschillende manieren het maatschappelijk vertrouwen bevroegen. Hierdoor kon ik er zeker van zijn dat er een goed onderscheid gemaakt kon worden tussen respondenten met veel maatschappelijk vertrouwen en respondenten met weinig maatschappelijk vertrouwen. Wanneer de respondenten zelf aan hadden kunnen geven of zij veel of weinig maatschappelijk vertrouwen hadden, dan zou een slecht inschattingsvermogen tot verkeerde conclusies over de respondenten kunnen leiden. De respondenten hadden geen relatie met de stichting, aangezien de stichting niet bestond. De respondenten hadden dus geen voorkennis die invloed zou kunnen uitoefenen op de uiteindelijke overtuigingskracht en het imago van de organisatie. Voor vervolgonderzoek zou het echter interessant kunnen zijn om te onderzoeken of de resultaten beïnvloed worden wanneer de respondenten wel voorkennis en een mening over een organisatie hebben. De respondenten kregen tevens een nieuwsbericht te lezen waarin werd vermeld dat er sprake was van ophef over de hoogte van het salaris van een directeur van een non-profit organisatie. Negativiteit over de hoogte van een salaris zal in het geval van profit organisaties waarschijnlijk veel minder invloed op de lezer hebben, aangezien profit organisaties zelf hun salarisbeleid kunnen vaststellen en geen gebruik maken van publiek geld, in tegenstelling tot non-profit organisaties. Het is daarom verstandig om voor toekomstig onderzoek naar een andere situatie te kijken waarbij de reputatie van een organisatie schade op kan lopen. Dit zou bijvoorbeeld een situatie kunnen zijn waarin een vleesleverancier geïnfecteerd vlees levert met een aantal sterfgevallen als gevolg. Het is tot slot interessant om bij toekomstig onderzoek het effect van het enkel ‘liken’ van positieve Facebookreacties te onderzoeken. Het is namelijk veel werk voor organisaties om bij alle Facebookreacties een reactie te plaatsen. Het zou 38 een organisatie heel wat werk schelen als zij de positieve Facebookreacties enkel hoeft te ‘liken’ en hiermee toch hetzelfde effect kan bereiken als met een geschreven Facebookreactie. Dit ‘liken’ wordt al veel toegepast op Facebookpagina’s van organisaties, maar het effect ervan is, voor zover ik heb kunnen nagaan, nog niet onderzocht. 7. Literatuurverwijzing 39 Bekkers, R.H.F.P., & Boonstoppel, E. (2009). Toekomstverkenning goede doelen collectes. Vrije Universiteit van Amsterdam. Bekkers, R.H.F.P., Stam, B., Van Rooij, F., & Meyaard, R. (2011). Donateursvertrouwen. Vijf jaar Nederlandse Donateurspanel. WWAV. Bradford, J.L., & Garrett, D.E. (1995). The effectiveness of corporate communicative responses to accusations of unethical behavior. In: Journal of Business Ethics 14: p. 875-892. Coombs, T.W. (2007). Protecting organization reputations during a crisis: the development and application of situational crisis. In: Corporate Reputation Review. Volume 10, nummer 3. Coombs, 2007; Coombs & Holladay, 2005; Coombs & Holladay, 2008; Coombs & Holladay, 2009 in: Schultz, F., Utz, S., & Goritz, A. (2011) Is the medium the message? Perceptions of and reactions to crisis communication via twitter, blogs and traditional media. In: Public Relations Review. Volume 37, Issue 1. Deighton, J. A., & Kornfeld, L. (2007). Digital interactivity: unanticipated consequences for markets, marketing, and consumers. Working paper, Harvard Business School, Cambridge MA Dekay, S. H. (2011). Controlling negative feedback on the wall: how large companies react to unfavorable comments posted to corporate-sponsored facebook pages. In: BNY Mellon Corporation and St. John’s Universitity. Fiske, S.T. (1980). Attention and weight in person perception: the impact of negative and extreme behavior. In: Journal of Personality and Social Psychology, 38, p. 889-906. McDonald, L.M., Sparks, B., & Glendon, I. (2010). Stakeholder reactions to company crisis communication and causes. In: Public Relations Review, Vol. 36(3), p. 263-271. Fritzsche, S. (2012). When being present is not enough: a study on the influence of companies’ Facebook activities on negative user-generated inputs and response strategies. Universiteit Twente, thesis Communicatiestudies MA. Kusumasondjaja, S., Shanka, T., & Marchegiani, C. (2012). Credibility of online reviews and initial trust : The roles of reviewer's identity and review valence. Journal of Vacation Marketing 18 (3): 185-195. 40 Laird, M. (2010). Social media fundraising: Facebook friend or foe? A case study of oregon nonprofit organizations. Universiteit van Oregon, thesis Public Administration MA. Universal McCann (2010) The Socialisation of Brands. Geraadpleegd op 2 mei 2013, http://www.slideshare.net/Wikonsumer/social-media-tracker-universalmccann-the-socialisation-of-brands-wave-5 Morley, J. (2012). Social media for charities. Geraadpleegd op 5 mei 2013, http://www.slideshare.net/sitevisibility/social-media-for-charities-november2012 Price, L. J. (1996). Understanding the negativity effect: the role of processing focus. In: Marketing Letters, p. 53-62. Kloet, L., Renkema, J. & Van Wijk, C. (2003). Waarom foutloos schrijven? Het effect van taalfouten op tekstwaardering, imago en overtuigingskracht. In: Van Waes, L., Cuvelier, P., Jacobs, G., & De Ridder, I. Studies in Taalbeheersing (p. 270279), Assen: Koninklijke van Gorcum. Rozin, P., & Royzman, E.B. (2001). Negativity bias, negativity dominance, and contagion. In: Personality and Social Psychology Review. Schermer, K.J., & Quint, P. (2007). De instelling als sociaal systeem. In: De organisatie als hulpmiddel. P. 55-61. Shapiro, S. P. (1987). The Social Control of Impersonal Trust. In: American Journal of Sociology, 1987, 93: 623-658 Shaw, V., & Coker, B. (2012). Keeping negative Facebook comments leads to more trust in your brands. In: Proceedings of the 2012 International Conference on Learning, E-Business, Enterprise Information Systems, & E-Government. Stok, Y. (2005). Fondsen.org: alle goede doelen op internet. Tilburg Universiteit, thesis Communicatie- en Informatiewetenschappen BA. Weener, E. (2011) Fatsoen moet je doen! Een experimenteel onderzoek onder jongvolwassenen naar de effecten van taalverruwing in internetreacties. Universiteit Utrecht, Faculty of Humanity thesis MA. Welch, E. W., & Hinnant, C. C. (2003). Internet use, transparancy and interactivity effects on trust in government. Proceedings of the 36th Annual Hawaii International Conference on System Sciences. 41 Websites die gebruikt zijn: http://nl.wikipedia.org/wiki/Facebook http://nl.wikipedia.org/wiki/Goed_doel Aantal Facebookgebruikers geraadpleegd op 6 mei 2013 via http://www.websonic.nl/nieuws/Facebook-nu-111-miljard-maandelijks-actievegebruikers-47721 http://www.encyclo.nl/begrip/transparantie 42