De EU als democratisch experiment

advertisement
720
Essay
De EU als democratisch
experiment
Jaap Hoeksma1
Politici die de aard en het functioneren van de EU willen verklaren, dienen het statelijke paradigma van het
Westfaalse stelsel van internationale betrekkingen te vervangen door het burgerlijke perspectief van democratie en rechtsstaat. Het oude debat over de vraag of de EU een staat moet worden of zich het best als statenbond
kan profileren, draagt niet bij aan het oplossen van de problemen waar de Unie nu voor staat. Het proces van
Europese integratie leidt van de constructie van een gemeenschappelijke markt via de invoering van het burgerschap van de EU tot de opkomst van een gemeenschappelijke democratie. Dit soort processen neemt tijd.
De democratisering van de EU is amper begonnen. De kritiek die door velen op het gebrekkige karakter van de
Europese democratie wordt uitgeoefend, kan worden onderschreven en aangevuld. De richting is echter
onmiskenbaar: from common market to common democracy.
Wat is de Europese Unie?
Het debat over de Europese integratie heeft van meet af
aan in het teken van de tegenstelling tussen bondsstaat
en statenbond gestaan. Volgens de heersende staatsleer
zijn er niet meer mogelijkheden. In de loop der jaren is
echter duidelijk geworden dat het Europese samenwerkingsverband tot geen van beide categorieën behoort. De
Europese Unie is geen statenbond omdat zij ook uit burgers bestaat. De EU kan evenmin als een staat worden
aangemerkt, aangezien de soevereiniteit in de Unie bij de
lidstaten ligt. De onzekerheid die uit deze begripsverwarring voortvloeit, belemmert de ontwikkeling van de EU en
vergroot de afstand tot de burgers. Deze twijfel is vooral
fnuikend voor de bereidheid van burgers om deel te
nemen aan het democratisch leven van de Unie. De verwachtingen omtrent de opkomst bij de verkiezingen voor
het Europese Parlement van mei a.s. mogen daarom niet
te hoog gespannen worden. De bedoeling van dit essay is
om in heldere woorden te zeggen wat de EU is en waar de
Unie naar toe gaat.
Bondsstaat of statenbond
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog waren veel burgers
en politici ervan overtuigd dat er een Europese federatie
naar het voorbeeld van de USA moest komen, een soort
Verenigde Staten van Europa. Vooraanstaande Nederlanders als Hendrik Brugmans en Max Kohnstamm meenden
dat er maar één les uit de steeds terugkerende oorlogen
geleerd kon worden. Als de Europeanen in de toekomst
nieuwe oorlogen wilden voorkomen, zouden de afzonderlijke landen moeten opgaan in één Europese staat. Europa
had in hun woorden een ‘federale roeping’.2 Deze mening
werd onderschreven door veel van de 800 afgevaardigden
894
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 11-04-2014 – AFL. 14
die in mei 1948 naar Den Haag waren gekomen om het
Congres van Europa bij te wonen.
De Nederlandse minister-president Willem Drees die
in de jaren vijftig van de vorige eeuw vier regeringen leidde, was veel voorzichtiger. Hij zag het belang van Europese
eenwording wel, maar vond dat het doel ook door samenwerking tussen staten bereikt kon worden. De Franse president Charles de Gaulle prees deze vorm van samenwerking aan als ‘l’Europe des Patries’, het Europa van de
Vaderlanden. In deze visie die later ook door Lady Thatcher en Pim Fortuyn uitgedragen zou worden, konden de
Europese landen onderling afspraken maken zonder dat
daar een federale staat voor opgetuigd hoefde te worden.
De overtuiging dat Europa na de twee vernietigende
wereldoorlogen van de eerste helft van de twintigste eeuw
niet nog eens aan oorlog ten prooi mocht vallen, werd algemeen gedeeld. Het debat over de vraag of dat doel lag in de
vorming van een federale bondsstaat of van een confederale statenbond, leidde echter tot scherpe meningsverschillen. De keuze die volgens de bestaande theorie onontkoombaar was, had vergaande consequenties. Als het einddoel
van de samenwerking bestond in de oprichting van de Verenigde Staten van Europa, zouden de deelnemende landen
hun zelfstandigheid moeten opgeven. Ze zouden in dat
geval hun soevereiniteit overdragen aan de nieuwe Verenigde Staten. De prijs die dan voor het voorkomen van oorlogen betaald zou moeten worden, lag in het opgeven van de
nationale zelfstandigheid van de lidstaten.
Het Westfaalse stelsel van internationale
betrekkingen
De tegenstelling tussen (federale) staten en unies van staten (confederaties) gaat terug op de Vrede van Westfalen
uit 1648. Deze vrede staat in Nederland bekend als de Vrede van Münster, waarbij de onafhankelijkheid van de
Republiek der Verenigde Nederlanden na de tachtigjarige
oorlog tegen Spanje formeel werd erkend. De vredesonderhandelingen die vanaf 1646 werden gevoerd, hadden
eveneens ten doel de dertigjarige oorlog in Duitsland tot
een einde te brengen. Er waren veel staten bij die onderhandelingen betrokken en het geheel van afspraken dat
de rust in Duitsland herstelde, zou de geschiedenis ingaan
als de Vrede van Westfalen.
Oorlog was in de 17e en 18e eeuw in Europa een
regelmatig voorkomend verschijnsel. Vredesonderhandelingen waren net zo gewoon. De reden waarom de Vrede
van Westfalen een bijzondere plaats in de geschiedenis
inneemt, is dat door deze vrede ook de grondslag voor het
huidige systeem van internationale betrekkingen werd
gelegd. Het moderne stelsel vormde een reactie op de
Middeleeuwse verdeling van macht tussen de vorsten en
hun leenmannen. Tegelijkertijd bestonden er in de Mid-
In de Westfaalse benadering
heeft soevereiniteit een
binnenlandse en een
buitenlandse dimensie
deleeuwen voortdurend conflicten tussen de wereldlijke
en de geestelijke macht. De kerk had niet alleen een religieuze opdracht, maar mengde zich ook in de strijd om
aardse bezittingen. De opkomst van steden bracht nieuwe
complicaties in de machtsverhoudingen met zich mee. De
vraag wie waar de baas was en aan welke wetten de mensen zich moest houden, hing vaak van toevalligheden af.3
Het Westfaalse stelsel van internationale betrekkingen dat op de vrede van 1648 gebaseerd is, maakte een
einde aan deze onzekerheid. Het wordt gekenmerkt door
het uitgangspunt dat soevereiniteit één en ondeelbaar is.
De staten die – zoals de Republiek der Verenigde Nederlanden – uit de oude keizerrijken voortkwamen, waren
soeverein. Zij hoefden geen hogere macht boven zich te
dulden, noch in wereldlijke noch in geestelijke zin. Binnen
een staat kon de soevereiniteit in de persoon van de vorst
liggen, zoals dat bij de Franse en Engelse koningen het
geval was, maar het was ook mogelijk dat de burgers de
soevereiniteit uitoefenden (Zwitserland, Nederland). Latere denkers legden de soevereiniteit bij het volk en spraken
van volkssoevereiniteit.4
In de Westfaalse benadering heeft soevereiniteit een
binnenlandse en een buitenlandse dimensie. Op het bin-
nenlandse vlak geldt dat een staat zelf bepaalt wat de
hoogste bron van recht is. In een democratische rechtsstaat is dat de grondwet; in andere politieke systemen kan
een religieus leider of een dictator de wet stellen. Het uitgangspunt van het Westfaalse stelsel is dat andere landen
zich niet met de inrichting en de politiek van een soevereine staat mogen bemoeien. Het beginsel van nietinmenging of non-interventie staat centraal.
In het buitenlands beleid gaan staten op voet van
gelijkheid met elkaar om. Soevereine staten kunnen diplomatieke betrekkingen met elkaar aanknopen. De samenwerking tussen staten wordt geregeld in verdragen. Verdragen hebben soms betrekking op een specifiek
onderwerp, zoals het bevaarbaar houden van een rivier,
maar soms ook op het geheel van de betrekkingen tussen
twee of meer landen. Als staten het niet met elkaar eens
kunnen worden, kan oorlog een gerechtvaardigd middel
van conflictoplossing vormen. Er moet een aanleiding
voor oorlog zijn of worden gevonden (casus belli) en de
oorlog moet volgens de regels worden verklaard.
Naar eeuwige vrede
In het Westfaalse stelsel van internationale betrekkingen
vormt oorlog dus geen uitzonderingssituatie. Militaire conflictoplossing maakt er juist integraal onderdeel van uit. De
Pruisische generaal Von Clausewitz onderstreepte dat
beginsel in de negentiende eeuw met zijn spreuk dat oorlog de voortzetting van diplomatie met andere middelen
vormt. Immanuël Kant bestreed deze opvatting. Hij brak
zich als filosoof het hoofd over de vraag hoe het mogelijk
was dat de Europese staten die zich erop voor lieten staan
dat zij beschaafde naties waren, telkens weer tegen elkaar
ten strijde trokken. In een beknopte verhandeling die hij in
1796 onder de titel Zum ewigen Frieden publiceerde, vergeleek Kant het gedrag van de Europese staten met dat van
de zogenaamde wilden uit Amerika. Hij stelde vast dat de
laatsten heel wat menselijker met elkaar omgingen dan de
eersten en wierp de vraag op hoe staten het uitbreken van
nieuwe oorlogen kunnen voorkomen.5
Kant concludeerde dat staten die met elkaar willen
samenwerken om oorlog te voorkomen, in beginsel twee
mogelijkheden hebben. Zij kunnen afspreken om een
bond van vrije staten te vormen of ze kunnen opgaan in
een nieuwe staat en uiteindelijk zelfs in een wereldrepubliek. Omdat Kant er rekening mee hield dat een wereldrepubliek maar al te gauw zou kunnen verworden tot een
werelddictatuur, gaf hij zelf de voorkeur aan de oprichting
van een statenbond.
Kant heeft grote invloed uitgeoefend op de initiatieven die na de Tweede Wereldoorlog zijn ondernomen om
volgende generaties voor het uitbreken van nieuwe oorlogen te behoeden. De organisatie van de Verenigde Naties
is in hoge mate naar zijn denkbeelden ingericht. De opzet
van de VN is dat de lidstaten als soevereine landen afspraken met elkaar maken om politieke problemen zonder
Auteur
Verenigd Europa, Amsterdam 1998.
niet expliciet wordt opgevoerd als de drager
5. I. Kant, Zum Ewigen Frieden, Königsber-
1. Mr. J.A. Hoeksma is rechtsfilosoof
3. L.J.Brinkhorst, Europese unie en nationa-
van de nationale soevereiniteit. F.H. van der
gen 1796.
le soevereiniteit, Leiden 2008.
Burg en W.J.M, Voermans, Unierecht in de
Noten
4. Van der Burg en Voermans wijzen erop
Nederlandse rechtsorde, 4e druk, Deventer
2. A. van Heerikhuizen, Pioniers van een
dat het volk in de Nederlandse Grondwet
2012, p. 17.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 11-04-2014 – AFL. 14
895
Essay
geweld op te lossen. De Raad van Europa die in 1949 in
het leven werd geroepen, is als organisatie van soevereine
staten nauw aan de VN verwant. Beide organisaties benadrukken het belang van de rechten van de mens en stellen grenzen aan het gedrag van staten. Door middel van
afzonderlijke verdragen wordt volkerenmoord verboden
en moeten vluchtelingen worden beschermd tegen
gedwongen terugkeer naar gebieden, waarin zij vervolgd
dreigen te worden. De volkenrechtelijke afspraken die in
het verband van de VN of de Raad van Europa werden
gemaakt, deden geen afbreuk aan het beginsel van de
staatssoevereiniteit. In de praktijk zou blijken dat nieuwe
896
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 11-04-2014 – AFL. 14
oorlogen er ook niet door werden voorkomen. De uitgangspunten van het Westfaalse stelsel van internationale
betrekkingen bleven bij de inrichting van een nieuwe
wereldorde na de twee Europese burgeroorlogen dus grotendeels intact.6
Het testament van Huizinga
De Nederlandse historicus Johan Huizinga was een van de
Europese intellectuelen die er in de periode tussen de
twee wereldoorlogen van overtuigd raakten dat de absolute soevereiniteit van staten juist een van de oorzaken voor
het uitbreken van oorlogen vormde. Huizinga werd tij-
Uitoefening van soevereiniteit is pas legitiem als er ook adequate
democratische controle is, ongeacht de vraag of de soevereiniteit
op het nationale niveau of op dat van de Unie wordt uitgeoefend
dens de Tweede Wereldoorlog door de Duitse bezetter
geïnterneerd in het Gelderse De Steeg. Hij schreef in ballingschap en bijna uit zijn hoofd een beschouwing over
‘de kansen op herstel van onze beschaving’. In dit boek dat
in 1945 onder de titel Geschonden wereld verscheen,
betoogt Huizinga dat er één ding moet verdwijnen als de
kans op een ordelijk statensysteem en een ongehinderd
bestaan van kleine staten ooit zal terugkeren. Hij
omschrijft dat ene ding als ‘de onbeperkte en volstrekte
nationale souvereiniteit’. Hij licht deze stelling met een
verwijzing naar Gulliver’s Reizen van Jonathan Swift als
volgt toe: ‘Het is een van de groote fouten van de vredemakers van 1919 geweest, dat zij, toen de gelegenheid om
de wereld te vernieuwen zich bood, niet hebben ingezien
dat de absolute nationale souvereiniteit uit den tijd was
geraakt. Het zal binnenkort niet meer mogelijk moeten
zijn, dat Lilliput zich militair tracht op te blazen tot Brobdingnag, maar ook niet, dat ergens ter wereld de Yahoos
aanspraken maken op de rechten van de Houyhnhms. De
kleine staat zal vastheid en veiligheid moeten verwerven
door zich in één rechtsverband opgenomen te weten met
de grooten (cursivering JH).’7
Het testament van Huizinga vormt geen pleidooi
voor een federale Europese staat. Zijn betoog is er evenmin op gericht alles bij het oude te laten. Huizinga wilde
dat de verhoudingen tussen staten evenzeer aan de werking van het recht onderworpen zouden zijn als die binnen een staatsverband. Het denken over internationale
betrekkingen, volkenrecht en staatsinrichting werd in
zijn tijd zó door het Westfaalse paradigma gedomineerd
dat de begrippen waarmee hij zijn visie tot uitdrukking
wilde brengen, nog niet beschikbaar waren. Het proces
van Europese integratie dat na de oorlog in gang werd
gezet, zou ook nog lang door de tegenstelling tussen
bondsstaat en statenbond beheerst worden. Pas na de
afwijzing van de Grondwet voor Europa in 2005 trad de
noodzaak om nieuwe woorden te vinden in volle omvang
aan het licht.
Het perspectief van de burger
Dit essay is geschreven met de bedoeling om aannemelijk
te maken dat het debat over de Europese Unie niet alleen
vanuit het perspectief van staten, maar ook vanuit de
optiek van burgers gevoerd kan worden. De burgers van
de lidstaten zijn krachtens het Verdrag van Maastricht
tevens burgers van de Unie geworden. In die hoedanigheid mogen zij verwachten dat de Unie als gemeenschappelijke organisatie, waaraan de uitoefening van soevereiniteit op bepaalde gebieden is overgedragen, aan
soortgelijke maatstaven van democratie en rechtsstaat
voldoet als hun eigen land. Het gaat niet langer om de
theoretische kwestie of de EU een internationale organisatie of een staat dan wel een staat-in-wording is, maar om
de concrete vraag of de EU haar burgers in de praktijk ver-
gelijkbare garanties van rechtszekerheid en burgerinvloed
biedt als het land van hun nationaliteit. In deze benadering ligt de nadruk op het vereiste dat de uitoefening van
soevereiniteit op alle niveaus democratisch gecontroleerd
wordt. Uitoefening van soevereiniteit is pas legitiem als er
ook adequate democratische controle is, ongeacht de
vraag of de soevereiniteit nu op het nationale niveau of
op dat van de Unie wordt uitgeoefend. De stelling van dit
essay luidt dat, als twee of meer democratische rechtsstaten de uitoefening van soevereiniteit met elkaar delen om
gezamenlijke doelstellingen te bereiken, het samenwerkingsverband dat zij daarvoor in het leven roepen zelf ook
aan essentiële vereisten van democratie en rechtsstaat
moet voldoen.
Van economie naar democratie
De invoering van het burgerschap van de Unie stond niet
op zich, maar vormde een essentiële schakel in de ontwikkeling van de EU van een economische gemeenschap naar
een democratisch samenwerkingsverband. Deze evolutie
kan toegelicht worden aan de hand van de verschillen
met het Westfaalse stelsel van internationale betrekkingen die in de loop van de tijd zijn ontstaan.
De belangrijkste afwijking van de Europese Gemeenschappen ten opzichte van het vigerende paradigma lag
in de omgang met het begrip soevereiniteit. Volgens de
klassieke leer van het Westfaalse stelstel is soevereiniteit
één en ondeelbaar, terwijl het functioneren van de EG
juist gebaseerd was op de overdracht van uitoefening van
soevereiniteit aan een hogere instantie die de deelnemende partijen daartoe gezamenlijk in het leven hadden
geroepen. Tegenover de statische opvatting van het soevereiniteitsbegrip in de Westfaalse leer kwam een flexibele interpretatie van het begrip soevereiniteit te staan. Het
doel van deze nieuwe benadering bestond niet alleen uit
het voorkomen van oorlog, maar lag volgens de preambule bij het Verdrag van Rome ook in het vestigen van ‘een
steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa’.
Het EG-Hof van Justitie stelde in een baanbrekende uitspraak uit 1963 vast dat de oprichting van het economisch samenwerkingsverband met zich mee bracht dat er
eveneens een nieuwe rechtsorde was gecreëerd.8 De kleine staten van Europa konden zich – in de woorden van
Huizinga – ‘in één rechtsverband opgenomen weten met
de grooten’.
Het experiment met gedeelde uitoefening van soevereiniteit ging voortvarend van start. Het aantal terreinen
6. Voor een heldere beschrijving van het
7. J. Huizinga, Geschonden wereld, Haar-
verband tussen het Westfaalse stelsel en de
lem 1945, p. 198.
inrichting van de VN zie: W. van Gerven,
8. Zaak C-26/62, Van Gend & Loos, 5
The European Union: A Polity of States and
februari 1963.
Peoples, Stanford USA, p 36 e.v.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 11-04-2014 – AFL. 14
897
Essay
van samenwerking nam toe, terwijl steeds meer landen
aan het experiment mee wilden doen. De EG breidde in
twee decennia uit van 6 naar 12 lidstaten. Het groeiend
succes droeg echter de kiem van mislukking in zich. De
beperkte overdracht van uitoefening van soevereiniteit
garandeerde weliswaar de vrede, maar omdat de soevereiniteit op een steeds groter aantal beleidsterreinen werd
gedeeld, kwam de vraag naar de democratische controle
op de uitoefening van de overgedragen soevereiniteit ook
steeds sterker naar voren. De lidstaten stonden in toenemende mate voor het dilemma dat meer Europese samenwerking minder democratische controle inhield. Intellectuelen begonnen zich zorgen te maken over de uitholling
van de democratie,9 terwijl bij de burgers het beeld van
‘Brussel’ als een bureaucratisch monster postvatte. Naarmate het succes van de samenwerking toenam, groeide
het democratisch tekort.
De oprichting van de EU in 1992 en de invoering van
het burgerschap van de Unie brachten een tweede afwijking van het Westfaalse stelsel van internationale betrekkingen teweeg. De achterliggende vraag tijdens de beraadslagingen over het Verdrag van Maastricht was hoe het
democratisch tekort aangepakt kon worden. De invoering
van het burgerschap van de Unie vormde daar een onmisbare voorwaarde voor. Het democratisch tekort kon namelijk alleen worden verholpen door het samenwerkingsverband te transformeren van een internationale organisatie
tot een Europese democratie. Hoewel de invoering van het
EU-burgerschap indertijd veel verwarring veroorzaakte,10
blijkt achteraf dat het de basis legde voor het vestigen van
een stelsel van democratische controle over de gezamenlijk uitgeoefende macht. De invoering van het Unieburgerschap was dus geen doel in zich, maar vormde voorwaarde voor en onderdeel van de evolutie van de EU naar een
democratisch verband.
De kern van deze ontwikkeling kan als volgt worden
samengevat: Waar het bij de EG ging om het delen van
soevereiniteit in een economische gemeenschap, kwam de
nadruk bij de EU op de democratische controle van de
gedeelde uitoefening van de macht in een politiek samenwerkingsverband te liggen. Deze dubbele afwijking van
het Westfaalse stelsel van internationale betrekkingen
bracht met zich mee dat de EU zich geleidelijk ontwikkelde tot een nieuw verschijnsel in het staats- en volkenrecht, dat niet langer met de begrippen van het oude stelsel beschreven kon worden.11
pese Raad presenteerde het nieuwe verdrag met veel vertoon als een ‘Grondwet’ en riep daarmee de nodige argwaan op. Een verdrag hoort in het algemeen aanvaard
taalgebruik immers bij de samenwerking tussen staten,
terwijl een grondwet de basis voor de inrichting van een
(gemeenschappelijke) staat legt. De burgers vatten het signaal opnieuw anders op dan de regeringsleiders gehoopt
of bedoeld hadden en wezen de Grondwet voor Europa
met ruime meerderheden af.12
Dertien jaar na haar oprichting verkeerde de EU in
een fundamentele impasse. Als gevolg van de invoering
van het Unieburgerschap kon de EU niet (meer) als een
statenbond worden beschouwd. Tegelijkertijd was de weg
naar een federale staat door de verwerping van de Grondwet voor Europa afgesneden. Deze gebeurtenissen leidden
samen tot de ongerijmde situatie dat de Europese Unie in
theorie niet mogelijk was maar in de werkelijkheid wel
bestond. Deze paradox werd malgré lui onderstreept door
de voorzitter van de Europese Commissie Barroso die de
EU eerst omschreef als een Unidentified Political Object
(UPO) en vervolgens als een ‘non-imperial empire’.13
De patstelling van de EU
De constructie van de EU is nieuw en nooit eerder
geprobeerd. De inrichting van de EU als een Europese
democratie is mogelijk omdat het Verdrag van Lissabon
zowel de positie van de lidstaten als die van de burgers
versterkt. In reactie op de afwijzing van de Grondwet
benadrukt het nieuwe verdrag dat de soevereiniteit in de
Unie bij de lidstaten ligt. Zij zijn meer dan ooit de ‘heren
der verdragen’. De lidstaten dragen de uitoefening van
soevereinteit op bepaalde, in het Verdrag omschreven
gebieden over aan de Unie en voor het overige blijft de
soevereiniteit waar zij was. De EU mag zich dus geen
macht toeëigenen, niet in het openbaar en ook niet heimelijk.
Het Verdrag van Lissabon geeft tegelijkertijd een
belangrijke impuls aan het burgerschap van de Unie. Het
Een belangrijke reden waarom deze ontwikkeling lang aan
het oog onttrokken bleef, was dat de pleitbezorgers van
het federale gedachtegoed de invoering van het burgerschap zagen als opmaat voor de vestiging van een Verenigde Staten van Europa. Zij beschouwden het burgerschap van de Unie als voorbode van een Europese federale
staat. De Deense kiezers die het Verdrag van Maastricht in
1992 bij een referendum afwezen, trokken dezelfde conclusie, zij het dan ook vanuit het tegenovergestelde perspectief. Zij waren er juist beducht voor dat de beoogde
VSE de nationale identiteit en onafhankelijkheid van hun
Denemarken zou ondermijnen.
Hetzelfde patroon herhaalde zich tijdens de debatten
over de Grondwet voor Europa in 2004 en 2005. De Euro-
898
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 11-04-2014 – AFL. 14
Een Unie van staten en burgers
Het Verdrag van Lissabon dat op 1 december 2009 in werking trad, doorbrak de patstelling door de EU in te richten
als een democratie zonder er een staat van te maken. Volgens artikel 10 van het Verdrag over Europese Unie (VEU)
is het functioneren van de Unie gebaseerd op het stelsel
van representatieve democratie. De burgers worden op het
niveau van de Unie vertegenwoordigd door het rechtstreeks gekozen Europees Parlement. Het eigen en oorspronkelijke karakter van de EU komt in deze drieslag duidelijk tot uiting. De EU is de enige internationale
organisatie die ook uit burgers bestaat, die over een rechtstreeks gekozen parlement beschikt en die wil functioneren als een democratie.
Naarmate het succes van de
samenwerking toenam,
groeide het democratisch tekort
nieuwe verdrag maakt de burger niet alleen tot hoeksteen
van de politieke inrichting van de EU,14 maar versterkt ook
de rechtspositie van de burgers in het verband van de
Unie. Het Handvest van de Grondrechten van de EU dat in
december 2000 was afgekondigd, krijgt namelijk kracht
van verdrag. De grondrechten van de burgers worden dus
integraal onderdeel van de constructie van de EU. Het EUHof van Justitie bevestigde deze ontwikkeling door te
bepalen dat het burgerschap van de Unie de eerste hoedanigheid van de burgers van de lidstaten dient te zijn.15 In
een latere uitspraak rondde het Hof deze benadering af
met de vaststelling dat de Unieburgers de bescherming
van deze grondrechten genieten in alle gevallen, waarin
het EU-recht toepasselijk is.16 Op deze wijze heeft het Hof
ook antwoord gegeven op de vraag wat het begrip ‘primaire hoedanigheid inhoudt: voor de toepassing van het
Europese recht is men geen Belg, Let of Tsjech, maar in de
eerste plaats Unieburger.
Zo bezien bevat het Verdrag van Lissabon ook een
antwoord op de vraag wat de EU eigenlijk is. In het statelijke perspectief van het Westfaalse stelsel van internationale betrekkingen vormt de EU een onmogelijkheid
omdat de Unie noch als een federale staat noch als een
confederale statenbond omschreven kan worden. Anders
dan andere verdragen betreffende internationale organisaties spreekt het Verdrag van Lissabon zowel over ‘Unie
en haar burgers’ als over de ‘Unie en haar lidstaten’. De
Unie respecteert haar lidstaten en geeft haar burgers een
ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Het ligt daarom
voor de hand de EU met een nieuwe term te omschrijven
als een Unie van staten en burgers.17
Markt en munt
De vorm die de EU zou aannemen, werd weerspiegeld in
de voorwaarden voor de toetreding van nieuwe lidstaten
die de Europese Raad in 1993 opstelde. Volgens de zogenoemde Kopenhagen-criteria moeten landen die lid van
de EU willen worden aan drie essentiële voorwaarden voldoen: ze moeten a) over een goed functionerende vrijemarkteconomie beschikken, b) de regels van de rechtsstaat respecteren en c) democratisch ingericht zijn. Het
verschil met de vroegere Gemeenschappen wordt zodoende nog eens geaccentueerd. Het draait in de EU niet langer alleen om de economie, maar ook om de beginselen
van democratie en rechtsstaat.
De bekroning van de gemeenschappelijke markt
met een gemeenschappelijke munt die rond de eeuwwisseling plaatsvond, betekende nóg een weloverwogen
afwijking van het Westfaalse stelsel van internationale
betrekkingen.18 De belangrijkste consequentie van dat
stelsel op het monetaire vlak is dat elke staat zijn eigen
munt heeft. Het uitgangspunt is anders gezegd dat er
achter elke munt een soevereine staat moet staan. De
schulden die staten aangaan, worden daarom aangeduid
als soevereine schulden. De botsing tussen het oude
Westfaalse en het nieuwe Europese paradigma kan aan de
Deze gebeurtenissen leidden
samen tot de ongerijmde situatie
dat de Europese Unie in theorie
niet mogelijk was maar in de
werkelijkheid wel bestond
hand van de munt treffend geïllustreerd worden. In de
klassieke leer is een gemeenschappelijke munt onmogelijk, omdat elke munt gesteund moet worden door een
staat. Vanuit het Europese perspectief vormt de gemeenschappelijke munt juist de afronding van en de kroon op
de gemeenschappelijke markt.
Met de kennis van nu vormde het eerste decennium
van de euro een soort verlengde wittebroodsweken. De
gemeenschappelijke munt werd niet op de proef gesteld,
de lidstaten genoten van een lage rente en lapten de zelfgestelde regels naar believen aan hun laars. De financiële
crisis die in 2008 na de val van een grote Amerikaanse
bank uitbrak, legde ernstige tekortkomingen in de constructie van de EMU bloot. Critici betoogden dat het experiment met de euro mislukt was en dat de lidstaten uiteindelijk toch zouden moeten kiezen tussen de vorming
van een federale staat en de terugkeer naar het vertrouwde stelsel van nationale munten.19 Na een hectische periode waarin het voortbestaan van de euro aan een zijden
draad hing en waarin een aantal lidstaten beschermd en
ondersteund moesten worden, bleken de regeringsleiders
en de Europese instituties een samenstel van maatregelen
genomen te hebben die ertoe strekten om de euro als
gemeenschappelijke munt overeind te houden zonder de
zelfstandigheid van de lidstaten op te geven. De leidende
gedachte achter deze benadering is dat de lidstaten ieder
voor zich niet meer, maar ook niet minder uitoefening
van soevereiniteit overdragen dan voor de realisering van
de gemeenschappelijke doelstellingen noodzakelijk is. Zo
bezien toont de bestrijding van de financieel-economische
crisis aan dat de EU een eigen bestuursmodel heeft ont-
9. Getuige de oprichting van de Commissie
van mei/juni 2005.
van Gerven, The European Union. A Polity
stelsel van internationale betrekkingen en
Meijers in 1990, vervolgens de Vereniging
13. J.A. Hoeksma, De EU als Unie van
of States and Peoples, Stanford 2005. De
het monetaire stelsel is uitgewerkt in: R.
Democratisch Europa en onlangs het Bur-
burgers en lidstaten, Deventer 2009
Tweede Kamer onderschreef deze benade-
Lastra, Legal Foundations of Internatiional
gerforum EU.
14. In deze zin ook: W.T. Eijsbouts, Onze
ring in de motie-Ormel van 11 november
Monetary Stability, Oxford 2006.
10. Nader in: A. Schrauwen, Burgerschap
primaire hoedanigheid, Leiden 2011.
2008, Handelingen II 2008/09, 31 702-3.
19. O.a. P. Stephens, ‘Europe’s return to
onder gedeeld gezag, Amsterdam 2013
15. Zaak C-184/99, Grzelczyk, 20 septem-
In de Staat van de Europese Unie 2013
Westphalia’, Financial Times 23 juni 2011.
11. Zo ook: Raad van State, Kamerstukken
ber 2001.
sprak de regering over een unie van staten
II, 2004/05, 30025 (R 1783), nr. 4, p. 5.
16. Zaak C-617/10, Akerberg, 7 mei 2013
en van burgers, Minbuza-2013.13317.
12. Bij referenda in Frankrijk en Nederland
17. Deze conclusie is voorbereid door W.
18. Het verband tussen het Westfaalse
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 11-04-2014 – AFL. 14
899
Essay
wikkeld, dat weliswaar op belangrijke punten verbeterd
moet worden, maar toch tegen de uitdagingen van de 21e
eeuw opgewassen is. De kern van dit model is dat staten
soevereiniteit kunnen delen zonder hun hoedanigheid
van staat te verliezen.20
De EU in mondiaal perspectief21
Het eigen karakter van de Europese Unie komt ook tot uitdrukking binnen het stelsel van de Organisatie der Verenigde Naties. De EU is geen lid van de VN. De reden daarvoor hangt samen met het Westfaalse stelsel van
internationale betrekkingen. De VN is volledig op basis
van dit systeem ingericht. Het uitgangspunt is dat alleen
soevereine staten lid van de VN kunnen worden. De Europese Gemeenschappen vormden in de ogen van de VN
een regionale organisatie zoals de Afrikaanse Unie (AU),
de Arabische Liga, de Asean, de Nafta, de Mercosur e.a.
Het Verdrag van Lissabon geeft het buitenlands
beleid van de EU nieuwe impulsen, onder meer door de
invoering van een gemeenschappelijke buitenlandse
dienst van de Unie en het scheppen van twee nieuwe posten op het vlak van het buitenlands beleid van de EU, te
weten de Voorzitter van de Europese Raad en de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken.
Deze intensivering van de samenwerking op het terrein
van de diplomatie heeft geleid tot een versterking van de
positie van de EU binnen de VN. Als uitvloeisel daarvan
beschikt de Voorzitter van de Europese Raad sinds kort
over het recht om het woord te voeren in de Algemene
Achteraf blijkt dat de invoering van
het Unieburgerschap het begin van
een antwoord op het democratisch
tekort van de Unie inhield
Vergadering van de VN.
Hoewel de Europese Unie theoretisch gezien nog
altijd een vreemde eend in de bijt van de Verenigde Naties
is, werken beide organisaties in de praktijk nauw met
elkaar samen. De EU is partij bij meer dan vijftig VN-verdragen en heeft volledig stemrecht in drie organisaties
van de VN, waaronder de Wereldvoedsel- en de Wereldhandelsorganisatie. De EU is de grootste verlener van humanitaire hulp en staat bovenaan de lijst van hulpverleners
900
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 11-04-2014 – AFL. 14
aan ontwikkelingslanden. De Unie verplicht zich ertoe
haar eigen waarden van democratie en rechtsstaat in de
samenwerking met derde landen uit te dragen.
Het democratisch tekort van de Unie
De Europese Unie heeft zich in de eerste jaren van haar
bestaan ontwikkeld op een manier die tijdens de oprichting in 1992 nauwelijks is voorzien. Achteraf blijkt dat de
invoering van het Unieburgerschap het begin van een antwoord op het democratisch tekort van de Unie inhield. De
lege huls die het nieuwe burgerschap volgens critici vormde, kreeg in korte tijd een dynamische lading. In de criteria voor toetreding tot de EU van 1993 werd de nadruk
gelegd op het rechtsstatelijk karakter en het democratisch
gehalte van de nieuwe lidstaten. In het Verdrag van
Amsterdam uit 1997 dat de grondslag legde voor de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht binnen de Unie, werd
het begrip democratie ook omschreven als kernwaarde
van de EU zelf.22 De Unie zou in het vervolg zelf moeten
voldoen aan de voorwaarden die zij op het terrein van
rechtsstaat en democratie aan de lidstaten stelt. Deze ontwikkeling vindt bevestiging in de preambule bij het Handvest van de Grondrechten van de EU dat in 2000 is afgekondigd. De verklaring zegt onomwonden dat de Unie
‘berust op het beginsel van de democratie en op het beginsel van de rechtsstaat’. Het Verdrag van Lissabon werkt
deze beginselverklaring uit in de bepaling van artikel 10,
eerste lid, dat de werking van de Unie gegrond is op de
representatieve democratie. In dezelfde periode is het
Unieburgerschap ook uitgegroeid tot de primaire hoedanigheid van de burgers van de lidstaten en is het Handvest toepasselijk verklaard in alle gevallen waarin het EUrecht van kracht is.
Dankzij de dynamische ontwikkeling van het Unieburgerschap heeft de EU een vorm gekregen die definitief
niet langer in het klassieke denkmodel past.23 De emancipatie van de burger werpt nieuw licht op het democratisch tekort van de Unie. Na de inwerkingtreding van het
Verdrag van Lissabon kan de EU namelijk in post-Westfaalse termen omschreven worden als een ‘unie van staten,
waarin de burgers zowel kunnen deelnemen aan de nationale democratie van hun lidstaat als aan de gemeenschappelijke democratie van de Unie’.24
Conclusie
Het betoog dat in dit essay is ontwikkeld, mondt uit in de
conclusie dat politici die de aard en het functioneren van
de EU willen verklaren, het statelijke paradigma van het
Westfaalse stelsel van internationale betrekkingen dienen
te vervangen door het burgerlijke perspectief van democratie en rechtsstaat. Het oude debat over de vraag of de
EU een staat moet worden of zich het best als statenbond
kan profileren, draagt niet bij aan het oplossen van de
problemen waar de Unie nu voor staat. De visie van het
Duitse Bundesverfassungsgericht op het Europees Parlement illustreert de problemen die uit het vasthouden aan
dit gedateerde denkpatroon voortvloeien. Welke burger
zou nog de moeite nemen om naar de stembus te gaan,
wanneer de hoogste rechter als zijn oordeel uitspreekt dat
het EP een schijnparlement is?
Veranderingen van paradigma
zijn onontkoombaar
wanneer er binnen de oude
denkmodellen geen
vooruitgang meer mogelijk is
De EU probeert de klassieke tegenstelling tussen
bondsstaat en statenbond te boven te komen door de
beginselen van democratie en rechtsstaat toe te passen op
een internationale organisatie. Dit experiment werd
mogelijk én noodzakelijk door de invoering van de interne markt. Het proces van Europese integratie leidt van de
constructie van een gemeenschappelijke markt via de
invoering van het burgerschap van de EU tot de opkomst
van een gemeenschappelijke democratie. Dit soort proces-
sen neemt tijd. De democratisering van de EU is amper
begonnen. De kritiek die door velen op het gebrekkige
karakter van de Europese democratie wordt uitgeoefend,
kan worden onderschreven en aangevuld.25 De richting is
echter onmiskenbaar: from common market to common
democracy.26
Op basis van de bovenstaande analyse kan de situatie
waarin de EU zich momenteel bevindt, beschreven worden
in termen van een paradigmawisseling. Volgens het heersende Westfaalse stelsel van internationale betrekkingen
kunnen de concepten ‘democratie’ en ‘rechtsstaat’ alleen tot
ontwikkeling komen binnen de grenzen van een soevereine nationale staat. De EU streeft er juist naar deze beginselen te integreren in het bestuursmodel van een internationale organisatie. In de klassieke benadering hoort
burgerschap exclusief bij een staat; de EU verbindt het concept met een unie van staten. Krachtens de oude leer moet
elke munt gesteund worden door een soevereine staat,
maar in de EMU vormen de lidstaten en de Unie samen de
soeverein achter de euro.
Veranderingen van paradigma zijn onontkoombaar
wanneer er binnen de oude denkmodellen geen vooruitgang meer mogelijk is. Dat is bij de EU het geval. In de traditionele benadering kan het democratisch tekort alleen
overwonnen worden door een terugkeer naar bondsstaat
of statenbond. In het nieuwe model ontwikkelt de EU zich
van een gemeenschappelijke markt naar een gemeenschappelijke democratie. De EU is niet af, maar begint aan
een nieuwe fase. Er is uiteraard geen garantie dat het
experiment zal slagen. De opkomst bij en uitslag van de
komende verkiezingen voor het Europees Parlement vormen hooguit een eerste indicatie.
20. Uitgebreider in: D. Schoenmaker, en
nale Identity, Leiden 2013.
van 30 juni 2009 de stelling dat het Euro-
24. Vergelijk J. Habermas, Over de consti-
J.A. Hoeksma, ,’The Sovereign behind the
22. A. von Bogdandy, ‘The European Les-
pees Parlement ‘kein Repräsentationsorgan
tutie van Europa, Zoetermeer 2012.
Euro’, in: idem A poltiy called EU, Nijme-
son for International Democracy’, EJIL Vol
eines souveränen europäischen Volkes’ is.
25. Bijvoorbeeld: Van der Burg en Voer-
gen 2011.
23 no. 2.
Deze stelling is vanuit het Westfaalse para-
mans, op. cit. pp. 235-241.
21. Voor een accurate actuele stand van
23. De hoogste administratieve rechter van
digma weliswaar begrijpelijk, maar doet niet
26. In deze zin ook Herman van Rompuy
zaken zie H. de Waele en J-J. Kuipers, (eds),
Duitsland, het BundesVerfassungsGericht,
ter zake, omdat het EP de toegedichte
(PCE 015/11, PCE 017/11 en PCE 019/11).
The European Union’s Emerging Internatio-
poneerde in het bekende Lissabon-Urteil
ambitie niet heeft.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 11-04-2014 – AFL. 14
901
Download