Meer hulp bij psychische problematiek

advertisement
woners in 2003, is syfilis in Duitsland vooral een ‘grotestedenziekte’. Zo is de incidentie in Berlijn 18,1 per 100.000 inwoners
en in Hamburg 12,0 per 100.000 inwoners. Daarentegen komt
syfilis in de Noordoost-Duitse staten (Thüringen, SaksenAnhalt, Mecklenburg-Vorpommern) en in het ZuidwestDuitse Saarland weinig voor.
Meer dan 90% van de ziekte treedt bij mannen op en dan
met name in de leeftijdsgroep van 30- tot 45-jarigen. In driekwart van de gevallen heeft overdracht plaatsgevonden door
seksueel contact tussen mannen. In die groep stijgt de incidentie dan ook bijzonder sterk. Het Robert Koch Institut schat dat
in beide grote steden op dit moment 1% van de homoseksuele
mannen tussen de 30 en 45 jaar syfilis heeft.
f.kievits
m.t.adriaanse
Binnenlands nieuws
Symposium ‘Een eeuw ziekte en zorg’
Ter ere van het 40-jarig jubileum van de Pieter van Foreest
Stichting organiseert de afdeling Metamedica van het VU
Medisch Centrum het symposium ‘Een eeuw ziekte en zorg’
op vrijdag 19 november 2004 in het West-Indisch Huis te
Amsterdam.
Het lustrumsymposium staat in het teken van het opmaken
van een kritische balans van honderd jaar volksgezondheid en
medische praktijk. Maar al te vaak wordt de politieke agenda
van ziekte en gezondheid geregeerd door de waan van de dag.
Tijdens dit symposium presenteren verschillende disciplines
hun langetermijnperspectief. Daardoor biedt dit symposium
een verfrissende kijk op actuele en mogelijk toekomstige ontwikkelingen in de gezondheidszorg en de geneeskunde. De
thema’s die aandacht zullen krijgen vanuit geschiedenis, economie, sociologie, antropologie en journalistiek zijn: risico en
gezondheid; de politieke economie van vraag en aanbod in de
gezondheidszorg; en ziekte en zorg in een technologische cultuur. Het symposium is geaccrediteerd voor 4 uren door het
Accreditatiebureau Sociale Geneeskunde. Voor meer informatie kunt u terecht op de website www.pietervanforeest.info
of tel. 020-4448444.
Allochtone kinderen hebben meer kans op
brandwonden
Allochtone kinderen komen veel vaker met brandwonden in
brandwondencentra terecht dan autochtone. Onderzoek toont
aan dat het aantal allochtone kinderen in het Brandwondencentrum Beverwijk ruim 2 keer zo groot is als men op basis van
de bevolkingsopbouw zou verwachten. Ook het Brandwondencentrum Rotterdam herkent de situatie en meldt een oververtegenwoordiging van allochtone kinderen (persbericht Nederlandse Brandwonden Stichting (NBS), 8 oktober 2004).
De oorzaak is vrijwel altijd dezelfde: hete vloeistoffen, en
dan vooral thee. In allochtone gezinnen is het gebruik van kokend hete theepotten normaal. Vaak staan deze in drukke
ruimten op lage tafeltjes, waar kinderen gemakkelijk bij kunnen. De NBS spreekt van ‘typische verbrandingen’: het hoofd,
één schouder, één arm en de borststreek. Hoewel niet levensbedreigend, zijn de verbrandingen zeer pijnlijk en het kind
houdt er levenslang littekens aan over.
‘Soms is 75% van de patiëntjes in het kinderbrandwonden-
centrum van allochtone afkomst’, aldus Jos Vloemans, medisch
coördinator van het Brandwondencentrum Beverwijk (Noordhollands Dagblad, 8 oktober 2004). ‘Het is van groot belang dat
wij hun ouders helpen de risico’s te beperken.’ De NBS start
daarom een voorlichtingscampagne die speciaal gericht is op
allochtone ouders. Zo wordt de
voorlichting aan Marokkaanse
en Turkse ouders gegeven in
hun eigen taal.
In Amsterdam en Utrecht
werd de voorlichtingsmethode
uitgebreid getest. Öznur Acar,
voorlichter van de GG&GD Amsterdam en nauw betrokken
bij de totstandkoming van deze campagne: ‘We hebben het effect via enquêtes gemeten; 80% zegt dat de gegeven tips “praktisch en uitvoerbaar” zijn. Dat is meer dan het landelijke gemiddelde bij autochtone ouders’. Deze resultaten waren voor
de NBS reden genoeg om de voorlichtingsactiviteiten onder
Turkse en Marokkaanse ouders uit te gaan breiden. Het project krijgt vanaf nu een landelijk karakter (www.brandwonden.nl).
Meer hulp bij psychische problematiek
Mensen met psychische problemen kunnen vaker dan 4 jaar geleden terecht bij laagdrempelige hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). In sommige regio’s kunnen daardoor per jaar honderden mensen met psychische klachten méér
geholpen worden dan voorheen. Dat blijkt uit rapportage van
een evaluatie van het Nederlands instituut voor onderzoek van
de gezondheidszorg (NIVEL, 1 oktober 2004), uitgevoerd in
opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport.
Er zijn meer hulpverleners dan vroeger; bovendien werken
zij beter samen. Dat is weer te danken aan een samenhangend
pakket van overheidsmaatregelen ter versterking van de eerstelijns-GGZ: huisarts, algemeen maatschappelijk werk en eerstelijnspsycholoog. Ondanks de uitbreiding van de capaciteit
blijft de druk op de eerstelijns-GGZ bestaan. Dat komt doordat steeds meer mensen met psychische problemen zich bij de
gezondheidszorg melden voor hulp.
Om overbelasting van met name de huisarts te voorkomen,
is de laatste jaren toegewerkt naar steeds meer en nauwere samenwerking tussen hulpverleners uit de eerste- en tweedelijnsGGZ. Dat dit belangrijk is, blijkt uit een vrijwel gelijktijdig gepubliceerde NIVEL-rapportage waarin wordt gesteld dat de
taakopvatting van huisartsen ten aanzien van psychosociale
zorgverlening aanzienlijk is versmald (NIVEL, 30 september
2004). Vergeleken met 1987 vinden minder huisartsen dat zij
zich bezig zouden moeten houden met het bespreken van bijvoorbeeld de relatieproblemen van hun patiënten, hun opvoedingsmoeilijkheden of de langdurige problemen op hun werk.
De veranderingen in taakopvatting gaan hand in hand met het
minder vaak door huisartsen zelf behandelen van psychosociale problemen in de dagelijkse praktijk. Dit blijkt uit een schriftelijke enquête onder Nederlandse huisartsen in 1987 en 2001
(in het kader van respectievelijk de ‘Eerste’ en ‘Tweede nationale studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk’). Beide rapporten zijn te vinden op www.nivel.nl.
f.kievits
m.t.adriaanse
Ned Tijdschr Geneeskd 2004 30 oktober;148(44)
2197
Download