50svbNETWERK - Bureau Driessen

advertisement
Allochtone jongeren missen beschermend netwerk
Verkeerde vrienden
De verklaring voor het grote aandeel allochtonen in de jeugdcriminaliteit is tot
dusverre vooral gezocht in hun culturele afkomst en hun normen- en waardenstelsel.
Die gedachtegang moet op de helling, stelt socioloog Frans Driessen op grond van
recent onderzoek.
Driessen: ‘De centrale boodschap is, dat we de aandacht zouden moeten verleggen van wat
mensen denken naar wat mensen dóen en met wie ze omgaan. Concentreer je op het concrete
gedrag van die allochtone jongeren, en breng meer onderlinge contacten tussen de diverse
bevolkingsgroepen tot stand’.
Driessen constateert dat Surinaamse, Antilliaanse, Turkse en vooral Marokkaanse jongeren sterk
zijn oververtegenwoordigd in de criminaliteitsstatistieken sinds 1985. Laatstgenoemde groep
komt vier keer vaker voor dan autochtone jongeren. De gangbare theorieën zoeken de
verklaring in cultuurverschillen en aanpassingsproblemen aan de Nederlandse samenleving.
Driessen en zijn mede-onderzoekers zetten hier echter hun vraagtekens bij. Juist jongeren die
zich het sterkst identificeren met hun oorspronkelijke cultuur en bijvoorbeeld streng islamitisch
zijn, blijken maar zelden in criminaliteit te vervallen. ‘Er is, kortom, niks mis met die allochtone
jongeren of met hun normen en waarden. Ze verkeren echter in een sociale omgeving waarin
criminaliteit een gemakkelijke keuze is’, stelt Driessen.
Zijn theorie steunt op de gedachte dat reguliere, niet-criminele netwerken, zowel autochtoon als
allochtoon, bescherming bieden tegen verval in criminaliteit. Omgang met criminele jongeren
daarentegen verhoogt de kans om crimineel te worden. Omdat allochtone jongeren vaak weinig
kans hebben op contact met autochtone jongeren (en volwassenen), gaan ze meer om met
deviante, al even kansarme leeftijdsgenoten. ‘Aan de allochtone jeugdcriminaliteit is eigenlijk
niets specifieks allochtoons te onderkennen. De sociale structuur bepaalt hoe de zaken zich
ontwikkelen en de sociale posities bepalen wie er het risico loopt crimineel te worden. Dat de
risicovolle sociale posities momenteel feitelijk vooral bezet worden door allochtone jongeren is
theoretisch gezien eigenlijk niet meer dan een interessante bijkomstigheid’, aldus het rapport.
Een allochtone jongere die niet crimineel wil worden en die maatschappelijk gezien vooruit wil
komen, dient eerst een autochtoon netwerk op te bouwen dat hem de weg kan wijzen in de
Nederlandse samenleving. Een autochtone jongere heeft dat beschermende netwerk al. ‘De
opgave waar een allochtone jongere zich voor gesteld ziet om een niet-criminele carrière te
ontwikkelen is dus zwaarder dan dezelfde opgave voor een autochtone jongere’, aldus Driessen.
Het eigen, allochtone (familie-)netwerk is vaak gebrekkig ontwikkeld en biedt weinig toegang
tot de hulpbronnen van de Nederlandse maatschappij. Gewenst contact met ‘normale’
autochtonen verloopt moeizaam vanwege verschillende omgangscodes en gebrek aan
ontmoetingsmogelijkheden. Als gevolg van dit alles wendt een allochtone jongeling zich
noodgedwongen tot zijn allochtone ‘peers’, die vaak al contacten hebben met proto-criminele
kringen. Daarmee is de eerste stap richting misdaad gezet.
Die ontwikkeling is echter ook om te buigen, denkt Driessen, en hij doet daartoe enkele
aanbevelingen. Kern is het bevorderen van gewenste contacten en het verhinderen van de
ongewenste. Daartoe zullen autochtone en allochtone netwerken meer in elkaar moeten gaan
overvloeien. De overheid kan daaraan bijdragen door de contactmogelijkheden te vergroten.
Spreiding in woonwijken is gewenst, spreiding op scholen ook. Zelfs binnen een klas kunnen
leraren toezien op structurele menging, bijvoorbeeld door werkgroepjes altijd via loting samen
te stellen. ‘Via het tot stand brengen van contacten kan het onderwijs een belangrijke rol
spelen. Veel meer, denk ik, dan via het beïnvloeden van normen en waarden en culturele
opvattingen’. Ook op de arbeidsmarkt kan vermenging worden gestimuleerd, bijvoorbeeld door
meer allochtonen aan te nemen bij overheidsdiensten.
‘Waarom geen lichte positieve discriminatie, zoals dat ook ten aanzien van vrouwen gebeurt?’,
vraagt Driessen zich af. Gemeenten zouden bij het verlenen van subsidies aan (allochtone)
projecten vooral moeten kijken wat ze feitelijk opleveren aan gewenste sociale contacten. Op
het werkterrein van de politie verdienen met name de buurtvaderprojecten ondersteuning.
Repressieve inspanningen moeten vooral zijn gericht op het ontrafelen van kleinschalige (proto)criminele groepen en soms criminele familieverbanden, omdat allochtone jongeren dáár de
eerste schreden op het verkeerde pad blijken te zetten. Politiekorpsen dienen ook meer van
elkaars ervaringen te leren en lokale differentiatie dient zoveel mogelijk te worden vermeden,
denkt Driessen. ‘Specifieke lokale verschillen bestaan, maar de essentie van de problematiek is
in Groningen, Maastricht, Zaandam en Middelburg dezelfde: te weinig deelname aan allochtone
en autochtone netwerken, te veel deelname aan deviante netwerken’. (SvB)
Het rapport ‘Zeg me wie je vrienden zijn’ is verkrijgbaar bij Uitgeverij Kerkebosch in Zeist, 0306921444.
Sociaal netwerk bepaalt afglijden in misdaad
Niet de culturele achtergrond, maar het sociale netwerk van een allochtone jongere
bepaalt het risico dat hij in de criminaliteit belandt. De oververtegenwoordiging van
allochtone jongeren in de criminaliteit valt dan ook het beste aan te pakken door die
netwerken te beïnvloeden.
Overheden en politie kunnen contacten tussen allochtone jongeren en criminelen belemmeren,
en anderzijds de contacten bevorderen met autochtonen én de grote meerderheid van
allochtonen die wel op het rechte pad is gebleven. Een belangrijk instrument bij dit zogeheten
‘social engineering’ is spreiding van allochtonen over de wijken, de scholen én arbeidsmarkt.Tot
die conclusie komt sociaal-wetenschappelijk onderzoeksbureau Driessen in het deze week
uitgebrachte rapport ‘Zeg me wie je vrienden zijn: allochtone jongeren en criminaliteit’.
Opdrachtgever was het programma Politie en Wetenschap, in 1999 ingesteld door het ministerie
van Binnenlandse Zaken om het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van politie en
veiligheid te stimuleren.
Download