Bedrijven en preventiediensten: een kink in de kabel? ‘Gezond en veilig werk geofferd op het altaar van het brugpensioen’ en ‘het voorstel van de sociale partners over de financiering van de preventiediensten is een slechte zaak voor de veiligheid, gezondheid en welzijn op het werk’ zo kopte een persbericht van Co-Prev, de vereniging van externe diensten voor preventie en bescherming op het werk. Kris De Meester, eerste adviseur van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), dient Co-Prev van repliek. Akkoord niet ten koste van veiligheid en gezondheid Over de eerste quote kan ik kort zijn. Het klopt dat er twee luiken zitten in het akkoord dat de sociale partners sloten op 2 maart, maar het is de waarheid geweld aandoen te stellen dat het akkoord over de beschikbaarheid en outplacement bij brugpensioen ten koste is gegaan van veilig en gezond werk. Ik ben daarover heel formeel: op geen enkel ogenblik in de onderhandeling is er een uitruil van eisen geweest tussen de twee dossiers. Het is dus zeker niet zo dat de werkgevers iets ‘extra’ bekomen hebben in het dossier preventiediensten in ruil voor toegevingen op het vlak van beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. De dossiers waren enkel aan elkaar gekoppeld wat de timing betreft. Tarieven die aansluiten bij de realiteit De tweede uitspraak vergt een diepgaandere analyse. Waarover gaat het? Het gaat om de verplichte forfaitaire minimumbijdragen die werkgevers verschuldigd zijn aan de externe dienst waarbij ze (wettelijk verplicht) zijn aangesloten. Het betreft dus slechts een beperkt aandeel van de globale investeringen en inspanningen die werkgevers doen om de veiligheid, gezondheid en welzijn op het werk van hun werknemers te waarborgen en te verbeteren. Dit maakt al meteen duidelijk dat de Co-Prev stelling wel erg kort door de bocht gaat. Ook al zou er geraakt worden aan de gegarandeerde inkomsten van de preventiediensten, wat overigens niet de bedoeling is van de sociale partners, dan nog gaat het slechts om een fractie van de investeringen in welzijn op het werk. Het klopt dat de sociale partners vragen om de op het einde van vorige legislatuur goedgekeurde financieringsregeling met twee tarieven terug te schroeven en over te gaan naar een systeem met vijf tariefgroepen. De regeling met twee tarieven zou immers voor grote sprongen zorgen (hoger of lager) in de bijdragen van ondernemingen. Met enerzijds werkgevers die een pak meer moeten bijdragen zonder eigenlijk meer prestaties nodig te hebben en een andere groep van werkgevers die hun verplichte bijdrage zien verminderen maar eigenlijk nog steeds dezelfde prestaties van hun preventiedienst verwachten. Onlogisch en onwenselijk. Het voorstel met vijf tariefgroepen laat toe om dichter aan te sluiten bij de reële situatie in de verschillende sectoren. Transparantie en objectivering Wat speelt er dan wel? Zoals vaak gaat het om de centen. Welke enveloppe aan middelen (uit verplichte forfaitaire minimumbijdragen) mogen de diensten verwachten van het voorstel van de sociale partners? Als sociale partners zijn we daarover altijd duidelijk geweest: we willen dezelfde omzet uit verplichte forfaitaire minimumbijdragen blijven garanderen. Een belangrijke toegeving van de werkgevers die het eigenlijk niet zo begrepen hebben op dat verplichtend karakter (straks meer daarover). Waar knelt dan het schoentje? De hoogte van die omzet, dat is waar het om draait. De diensten zijn bevreesd dat het akkoord op een te laag bedrag neerkomt. Nochtans schuiven de sociale partners dezelfde cijfers naar voor als het kabinet van voormalig Minister van Werk Monica De Coninck. Cijfers die nota bene afkomstig zijn van de preventiediensten zelf, maar waarop wel een reeks hypothesen en berekeningen zijn toegepast om tot een eindbedrag te komen. En toch komen de grote woorden van de sector er nu pas, na het akkoord van de sociale partners, terwijl er nauwelijks misbaar was na het besluit van de vorige regering. De sociale partners hebben namelijk het voorzorgsprincipe gehanteerd en een paar sleutels ingebouwd omdat er twijfel bestaat over de exacte omvang van de omzet uit verplichte minimumbijdragen. Waarom moet er gerekend en gesimuleerd worden? Ondanks het wettelijk kader en de tarieven en prestaties die vastliggen, blijken de preventiediensten niet in staat om correcte cijfers te bezorgen over de toepassing ervan. We hebben dus een situatie waarbij de preventiediensten er op staan dat een groot deel van hun inkomsten wettelijk gegarandeerd wordt via verplichte minimumbijdragen maar vervolgens niet willen of kunnen aantonen dat ze die regeling en de eraan gekoppelde prestaties correct toepassen voor al hun klanten. Om die reden hebben de sociale partners ervoor gekozen om zich te baseren op de cijfers van het voormalig kabinet Werk om de vijf tarieven te bepalen. Die zullen gedurende twee jaar worden toegepast, wat ondertussen de tijd geeft om een monitoring op te zetten en zo tot transparantie en objectieve cijfers te komen. Dat maakt vervolgens een evaluatie mogelijk van de voorlopige regeling en indien nodig een fijnstelling van het systeem met de vijf tarieven. Het akkoord geeft de bedrijven ook de garantie dat hun factuur de komende twee jaar niet zal stijgen tenzij natuurlijk extra prestaties worden gevraagd of het personeelsbestand is gewijzigd. Wat het takenpakket betreft, blijven de sociale partners achter de vorig jaar geïntroduceerde wijzigingen staan. Het gaat hier niet zozeer om nieuwe taken, zoals Co-Prev laat uitschijnen, maar wel om duidelijker omschreven en resultaatgerichte opdrachten in KMO’s (om helemaal correct te zijn: ondernemingen zonder geschoolde preventieadviseur) en om een flexibeler takenpakket volgens de behoeften in grotere ondernemingen (met geschoolde preventieadviseur). De aanpak van de psychosociale problematiek hebben we al sinds 2007, een multidisciplinaire benadering sinds 1998 en mobbing kwam in 2001 bij het takenpakket. Goede afspraken maken goede vrienden Het akkoord van de sociale partners vormt dus geen bedreiging voor de preventie in bedrijven maar hamert op transparantie, een correcte en volledige dienstverlening en overeenkomsten met klanten die de wettelijke vereisten respecteren. Dat lijken logische voorwaarden voor het wettelijk garanderen van ongeveer vier vijfde van de omzet van een sector. Daar kunnen andere takken van de economie slechts van dromen. Vergeet immers niet dat heel wat sectoren en werkgevers eigenlijk voorstander zijn van een veel vrijer systeem van dienstverlening waarin de preventiediensten nog altijd de geprivilegieerde partner zijn, maar zonder verplichte bijdragen: je betaalt enkel voor de prestaties die je ‘bestelt’. Op die manier kom je tot een normale klantenrelatie en verschuift de focus automatisch naar de kwaliteit van de dienstverlening. Als we in dit dossier niet tot een goede oplossing komen, zal die eisen ongetwijfeld opnieuw op tafel verschijnen. Die keuze hebben de sociale partners echter niet gemaakt. Bedrijven en externe preventiediensten blijven nauw met elkaar verbonden, al zit er wat ruis op de verbinding. De diensten zijn en blijven een belangrijke speler op het vlak van preventie en een partner voor meer welzijn op het werk bij werkgevers en hun werknemers. Daar ben ik van overtuigd. Maar het zou hen moeten verontrusten dat onze sectoren en bedrijven die mening hoe langer hoe minder delen. De onvrede is groot, zowel wat de kost als de aard en de kwaliteit van de dienstverlening betreft. Dat moeten belangrijke aandachtspunten zijn. Tegelijk weten we dat elke dienst beloftevolle initiatieven heeft ontwikkeld of op stapel heeft staan, al botsen die soms op de grenzen van het wettelijk keurslijf. We weten ook dat er in de sector veel zeer degelijke en gemotiveerde preventiemedewerkers rondlopen. Oog voor de toekomst Co-Prev vraagt zich af of de sociale partners wel voldoende oog hebben gehad voor de toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de echte belangen van hun achterban. Het is altijd gevaarlijk als anderen beginnen denken namens de achterban van representatieve organisaties van werknemers en werkgevers. Omgekeerd zou ik me ook kunnen afvragen of Co-Prev wel voldoende oog heeft voor de toekomstige ontwikkelingen in de economie, op de arbeidsmarkt en voor de echte belangen van de preventiediensten. Is een sector die vraagt om meer dan 80% van zijn inkomsten vooraf te garanderen en daar prestaties tegenover plaatst die vaak los staan van de reële noden van de aangesloten werkgevers en hun werknemers, wel toekomstgericht bezig? Is het niet beter om al onze kaarten op tafel te leggen en daaruit het kwartet azen te selecteren? Laten we samen het tariefsysteem verder verfijnen en zo correct mogelijk maken. Laten we samen ijveren voor vereenvoudiging, modernisering, efficiëntie en prestaties die een echte meerwaarde leveren. Laten we samen het wettelijk kader en het erkenningssysteem waarbinnen de diensten opereren actualiseren met focus op resultaat in plaats van input, met ruimte om in te spelen op de noden van de klant (werkgever en werknemers) en met mogelijk om te groeien als multidisciplinaire dienstverlener die de toekomstige uitdagingen in de wereld van het werk kan en mag aanpakken. Pas dan zijn we preventief en toekomstgericht bezig. Kris De Meester is eerste adviseur van het Verbond van Belgische Ondernemingen