Examensamenvatting Aardrijkskunde Juni 2007

advertisement
Examensamenvatting Aardrijkskunde Juni 2007:
1. Eerste boekje: Teledectie:
1.1. Belang van het elektromagnetisch sprectrum: de voor en nadelen van zichtbaar
licht, IR, warmtestraling:
- passieve systemen meten van voorwerpen de teruggekaatste zonnestraling en
zijn dus enkel overdag bruikbaar ( nadeel )
- actieve systemen stralen zelf een signaal het naar het aardopperlvlak en
analyseren dan de echo, voorbeelden zijn radargloven, de voordelen van
radargolven zijn:
- 24/24 mogelijkheid tot waarneming
- niet gebonden aan weersomstandigheden
1.2. Sateliet en sateliet banen:
Definitie satelietbaan: de inclinatie is de hoek die het baanvlak van een satelliet
maakt met het evenaarsvlak, een satelliet die een baan volgt met een inclinatie van
50° kan een gebied in beeld brengen tussen 50°NB & 50°ZB
Wat is een polaire satelliet: een polaire sateliet brengt de volledige aarde in beeld
volgens de inclinatie van 90°
Definitie geostationaire satellieten: zijn satellieten die steeds boven hetzelfde vast
punt op aarde blijven hangen, de voorwaarden moet zijn dat de satelliet 40.000
km boven de evenaar hangt en dat hij dezelfde omloopsnelheid heeft als de aarde
1.3. Toepassingen van satellietbeelden:
1.3.1.
Orthofoto’s: zijn gecorrigeerde luchtfoto’s waarin geen vervormingen zijn,
de schaal is 1:50.000
1.3.2. luchtfoto’s: ze worden genomen voor fotogrammetische toepassingen, ze
hebben bijzondere kenmerken, nl. De afmeting is 23x23 cm, ze bevatten
merkstekens en bijkomende informatie in de rand
1.3.3. DTM: dit gebruikt men om een digitaal terrein model te bekomen, men
maakt DTM’s dor combinaties van sattelietbeelden en andere gegevens,
waardoor men een 3D beeld uitkomt, als men aan de DTM’S plaatscoördinaten
( dus x, en y as ) en nog een derde coördinaat “z” voor de hoogteligging dan
bekomt men een digitaal hoogtemodel of DEM
2. Opbouw van de aarde:
2.1. Seismografie:
2.1.1. Wat is een aardbeving: een plotselinge en schoksgewijze ontlading van een
spanning in de diepergelegen gesteenten, dit gebeurt door een breek of langs
een breuk van gesteentenmassa’s
2.1.2. Hypocentrum: is de pllats in de ondergrond vanwaar de golven vertrekken
2.1.3. Epicentrum: de plaats op het aardoppervlak waar de golven eerst toekomen
2.1.4. Wat is een seismograaf: een apparaat dat aardbevingen meet, de grafiek van
de seismograaf is de seismogram.
2.2. Soorten trillingen en golven:
2.2.1. P-golven: zijn primaire golven, de deeltjes trillen in de
voortplantingsrichting, ze hebben de grootste snelheid, en komen eerst in de
waarnemingsstationnen, ze zijn als eerst geregstreerd op de seismogram.
2.2.2. S-Golven: zijn secundaire golven, de deeltjes bewegen zich loodrecht op de
voortplantingsrichiting, ze hebben een lagere snelheid en kunnen zich niet
voortplanten in vloeistoffen.
2.2.3. L-golven:zijn lange golven die zich het traagst beegen, ze bewegen enkel op
het aardoppervlak, dicht bij het epicentrum veroorzaken zij de grootste
schade, deze golven komen enkel voor in de aardkorst
2.3. Seismogram en discontinuïteiten:
2.3.1. De snelheid van de P en S golven zijn afhankelijk van de dichtheid van het
materiaal waardoor ze door moeten
2.3.2. De 2 belangrijkste grensvlakken (=discontinuïteiten) zijn de
Gutenbergdiscontinuïteit op 2900 km en de Moho-discontinuïteit op 30
km.
4
5
6
3
2
1
7
1 = vast = binnenkern
2 = vliebaar = buitenkern
tussen 2 & 3 is Gutenberg Discontinuïteit ( +- 3000 km )
3 = vast = mesosfeer
4 = vloeibaar = asthenosfeer
5 = vast = lithosfeer
tussen de lithosfeer en de Continentale korst is er de Moho Discontinuïteit
( 30 km )
6 = oceanische korst, vast, bestaat uit SiMa ( Sillicium Magnesium
7 = continentale korst, vast, bestaat uit SiAl ( Sillicium Alluminium )
3. De platentektoniek:
3.1. Isostasie:
3.1.1.
Definitie Isostasie: de verticale beweging van de aardkorst en die kunnen we
vastellen in Scandinavië dat jaarlijks 1 cm opstijgt uit de zee
3.2. De theorie van Wegener voor de continentendrift:
3.2.1. De Argumenten: ( 3 argumenten kunnen geven op het examen )
3.2.1.1.
Topografisch: de oostkust van Z-Amerika en de Westkust van Afrika
passen goed in elkaar, N-Amerika niet.
3.2.1.2.
Geologisch: de geologische structuur van Afrika en Z-Amerika
passen aan elkaar, men vind dezelfde afzettingen en fossielen terug
3.2.1.3.
Paleogeografisch: de sporen van de ijstijd vind men terug in ZAmerika, Z-Afrika, India en Australië, dit kan niet anders of zij tergelijk
dichter bij een van de polen gelegen hebben
3.2.1.4.
biologisch: De verspreiding van planten en dieren kan verklaard
worden door de aaneenligging van de continenten
3.2.1.5.
Geodetisch: vanaf het begin van de 20e eeuw wist men dat groenland
zich westwaarts verplaatst.
Tekening:
DIVERGENTIE
DIVERGENTIE
L
E
E
G
T
E
CONVERGENTIE
CONVERGENTIE
KAARTEN PAGINA 14 & 15 KENNEN
3.2.2. The ring of fire: Definitie: de begrenzin van de stille oceaan is een
aaneeschakeling van vulkanen, vulkanische eilanden en aardbevingsgevoelige
gebieden
3.2.3. Ter hoogte van de eilandbogen en de gebergtekusten van de stille oceaan
duikt de oceanische plaat onder de continentale plaat = SUBDUCTIE
3.2.4. BEKIJK DE TEKENINGEN OP PAGINA 18 VAN DE VERSCHILLENDE
SOORTEN VULKANEN | DE HOTSPOTS | DE TRANSFORME BREUKEN | EN
DE VERSCHILLENDE BEWEEGMODELLENVAN DE PLATEN
3.3. Syntheseschema van de platentektoniek: zie map pagina 19
DE NAAM VAN ALLE PLATEN KENNEN,
BEWEGINGSRICHTING...
3.4. De schaal van richter:
is gebaseerd op de hoeveelheid energie die vrijkomt bij een aardbeving, de
uitwerking op het seismogram toont de sterkte van de trilling, de schaal is
logaritmisch, d.w.z. dat een magnitude 6 op de schaal van richter overeenkomt
met een aardbeving die 100x heviger is dan een aardbeving met magnitude 4, het
maximum is 9
4. Gesteenten:
4.1. Mineralen:
4.1.1. : Definitie mineralen: zijn natuurlijk voorkomende anorganische stoffe,
gevormd als resultaat van een geologisch proces, met een bepaalde en
voorspelbare chemische samenstelling en fysische eigenschappen. De atomen
zijn geordend in een kristalrooster.
4.2. De Indeling van de Gesteenten:
4.2.1. Magmatische of stollingsgesteenten:
4.2.1.1.
Diepgesteenten: de afkoeling verloopt traag en op grote diepte, de
mineralen hebben tijd nodig om grote kristallen
Vb: Graniet
4.2.1.2. Ganggesteenten: Deze worden hoger in de aardkorst gevormd, zodat
de afkoeling sneller verloopt, de gevormde kristallen zijn kleiner, maar
zichbaar met het blote ogen
Vb: Porfier
4.2.1.3.
Uitvloeiingsgesteenten: de afkoeling gebeurt snel aan het oppervlak
zodat de kristallen niet meer zichtbaar zijn met het blote oog
4.2.1.4. Pyroklastische gesteenten: bij het ontploffen van vulkanen worden
grote hoveelheden ejecta worden uitgestoten, gassen zoals H2O ; H2s ;
SO2 ; NOx ; H2 ; CO2.
Tekening bij de ganggesteenten: zie map
4.2.2. Sedimentaire Gesteenten:
4.2.2.1. Klastische Sedimenten: de afzetting gebeurt door bezinken van de
losse korrels uit het transportmedium water, onder druk van
boveliggende sedimenten worden de losse korrels samengedrukt en door
het proces van DIAGENESE* wordt een vast gesteente (* = proces bij een
temperatuur lager dan 300°C)
Kalkslib wordt kalksteen
Zand wordt Zandsteen
Klei wordt kleisteen
4.2.2.2. Organische sedimenten: afgestorven planten en dieren geven
aanleiding tot het vormen van koolstofhoudende afzettingen
4.2.2.2.1. De inkolingsgraad , dus het gehalte koolstof neemt toe in de
reeks:
4.2.2.2.2.
Plantenresten
Veen
Bruinkool
Steenkool
Antraciet
4.2.2.2.2. Aardolie onstaat uit marine organismen, vooral plankton en
wordt samen met ander slib afgezet dat door diagene ontstaat.
Aardolie en Aardgas immigreren daarna naar een
magazijngesteenten
4.2.2.3. Chemische Sedimenten: sommige mineralen lossen op in water, door
verzadiging van de oplossing door bvb uitdaming slaan de opgeloste
sotffen neer
Vb: haliet, calciet
4.2.3. Metafmorfe Gesteenten: ( samengaand met subductie !!! )
4.2.3.1.
Metamorfose is diagenese maar bij een temperatuur hoger dan
300°C
4.2.3.2. Regionaal Metamorfisme: bij subductie verdwijnt de oceanische
korst en smelt samen met de continentale korst onder zeer hoge druk en
temperatuur, na afkoeling ontstaat een metamorfe gesteente
4.2.3.3. Contactmetafmorfisme: ( ERTSAFZETTINGEN !!! ) de temperatuur
loopt op tot 1200° deze situatie doet zich voor bij een magmatische
intrusie waarop het einde van het proces de zeer hete gesteenten smelten,
bij de afkoeling is het gesteente verrijkt met mineralen, zo ontstaan
ertsafzettingen.
GESTEENTENCYCLUS:
Sedimentaire Gesteenten ( los )
Diagenese < 300°
Vewering ( VETA* )
Sedimentaire Gesteenten ( vast )
metamorfisme
> 300° dus onder
druk en temp
Metamorfe Gesteenten
Magmatische gesteenten
Stollen
smelten
Lithosfeer
Asthenosfeer
Magma
VETA = Verwering | Erosie | Transport | Afzetting ( dit geld ook voor de blauwe pijlen )
4.3. 2 Verschllende soorten magma:
4.3.1. Basaltisch magma: is dun vleibaar omdat het veel waterdamp en opgeloste
gassen bevat, met weinig kwarts, de meeste lava’s die langs vulkanen uitvloeien
zijn van deze aard
4.3.2. Granitisch magma: is meer viskeus met veel kwarts, is terug te vinden onder
de continenten, Graniet is dan ook de meest aangetroffen gesteentesoort in
de continentale korst
De overgang van de gesteenten uit de vaste lithosfeer naar de vloeibare asthenosfeer
gebeurt door anatexie of smelten
5. Datering van de aardlagen:
5.1. Lithostratigrafie:
5.1.1. 3 Regels om de datering van jonger en oud te vastellen
5.1.1.1.
De superposititeregel: in een profiel is de bovenliggende laag steeds
jonger dan de onderliggende laag, dus de bovenste laag is later afgezet
dan de onderste, een uitzondering is ogelijjk wanneer na afzetting
breuken ervoor zorgen dat de lagen worden omgekeerd
5.1.1.2.
De Afsnijdingsregel: magmatische intrusies stijgen op vanuit een
magmahaard, doorsnijden reeds voordiene afgezette lagen en deon het
gesteente dat geintrudeerd wordt smelten en daarna weer stollen, de
regel zegt dat doorsneden ouder zijn dan intrusie
5.1.1.3.
De insluitingsregel: Geldig voor de sedimentaire en magmatische
gesteenten, een gesteente fragment dat ingesloten is in een bepaalde laag
is ouder dan de afgezette lag
5.1.2. Defintie van lithostratigrafie: de opeenvolging van lagen, volgens de
samenstelling, de hellingsgraad, de verspreding, de dikte van de laag...
5.1.3. Discordantievlak: is een erosieoppervlak dat gevormd is tijdens een bepaalde
periode waarbij de onderliggende laag werd blootgesteld aan erosie
Bekijk tekening op achterkant van p29 , de tekening op pagina 30
5.2. Fossielen en gidsfossielen: voorbeelden
fossielen: crinoïden, orthoceraten, brachiopoden
Gidsfossielen:graptolieten, ammonieten, formaminiferen
De Geologische tijdschaal:
Era
Kenozoïcum
Mesozoïcum
Periode
Tijdvak
Aantal
Leven op Klimaat Gebergtevorming
milj
aarde, dus bij ons en ligging van de
jaar
verschijnen
continenten
geleden
van
Quartair Holoceen
0.01
//////
//////
//////
Pleistoceen
2
Mens
Ijstijden
//////
Tertiair
Alpiene Plooiing
/////
///
////
///
//////
245
Paleozoïcum
//////////
////
////
/////
/////
////
/////
////
//////
///
//////
////
///
////
///
////
////
Precambrium /////
////
65*
////
////
////
////
///
////
////
////
////
//////
/////
/////
Caledonische
570
4600
/////
6. Structurele Geologie: ZIE TEKENINGEN OP PAGINA 36
////
precambrische
7. Geologische kaarten:
Vlaanderen
Kaarten worden gemaakt op 1:50.000
Vlaanderen bestaat voornamelijjk uit zand
Wallonië
Kaarten worden gemaakt op 1:25.000
De geolosiche structuur van Wallonië is
veel ingewikkelder
7.1. Toepassingen van quartairkaarten:
- Voor het vinden van delfstoffen
- het afleiden van de dikte van de delfstoffen op de quartairkaart
De delfstoffen worden gebruikt voor te bouwen ( om beton te maken, bakstenen
te bakken... )
8. Geomorfologie ( 3e boekje ):
8.1. Begrip: Verwering, Erosie, Transport en Afzetting ( VETA )
8.1.1. soorten verwering:
8.1.1.1.
8.1.1.2.
chemische verwering
fysische verwering
Vorming van het vlaamse landschap tijdens het Quartair:
In laag en midden België vinden we typische niveo-eolische dekzand en lössafzettingen
Deze zijn door de sterke NW winden vanuit grote droogliggende delen van de noordzee
en vanuit de afgezette morenes opgewaaid en afgezet, door de veel lagere erosiebasis
tijdens deijstijden, snede rivieren zich steeds dieper in, tijdens het afsmelten van de ijskap
volgde een transgressie van de zee en een gedeelijke herstelling van het isostaische
evenwicht met vorming van mariene en fluviatiele afzettingen, dit is terug te vinden in
vlaanderen
NW Wind
ZAND
Zand
Zandleem
löss
Download