een formatie van kristallijne schisten, in hoofdzaak paragesteen

advertisement
148
DE GEOLOGIE VAN SURINAME
een formatie van kristallijne schisten, in hoofdzaak paragesteenten d. w. z. gesteenten door metamorfose ontstaan uit bezinkingsgesteenten en een formatie bestaande uit granieten en gneissen,
in groote verscheidenheid, maar alle orthogesteenten d. w. z. gesteenten ontstaan uit stollingsgesteenten.
Op bovenbedoelde schetskaart neemt de schistformatie een gebied in dat zeer veel kleiner is dan het gebied der granieten en
gneissen en dat bestaat uit twee samenhangende strooken, een
ongeveer oost-west gerichte strook van de Nickerie (ter hoogte
van de Kwama kreek) naar de Marowijne (ter hoogte van de
Siparawinimond) en een noord-zuidelijke strook op den linkeroever van Marowijne en Tapanahony (tot Drietabbetje).
DE GRANIET-GNEIS-FORMATIE
De graniet-gneis-formatie omvat blijkens het bovenstaande
bijna geheel Suriname. Zij bestaat grootendeels uit granieten (met
kaliveldspaat) en de naverwante kwartsdiorieten (zonder kaliveldspaat) door overgangen met elkaar verbonden. Hier en daar
zijn syenieten, kwartsvrije diorieten, gabbro's, norieten en zelfs
olivijngabbro's gevonden. Kwartsgabbro's vormen den overgang
tusschen kwartsdiorieten en normale gabbro's.
De genoemde gesteenten verschillen onderling in mineralogische
en chemische samenstelling. Daarnaast bestaan ook verschillen
in maaksel (structuur en textuur). Zoo vertoonen de granieten en
diorieten deels wel, deels niet een opeenvolging in de kristallisatie
van de mineralen, waaruit zij bestaan. In het eerste geval kan
men bij mikroskopisch onderzoek uit de begrenzing der korrels
ten opzichte van elkaar afleiden, dat de kristallisatie van een mineraal a begon of zelfs afliep vóór die van een ander mineraal b.
In het tweede geval blijken de kristallen van het mineraal a gedeeltelijk vroeger, gedeeltelijk later dan die van het mineraal b te
zijn ontstaan; als dit voor alle hoofdbestanddeelen paarsgewijze
genomen geldt moet men besluiten, dat de kristallen van alle mineralen gelijktijdig hun tegenwoordigen vorm gekregen hebben.
Dit is normaal bij gesteenten, die hun tegenwoordigen aard gekregen hebben door hervorming (metamorfose), bij gesteenten die
door herkristallisatie van een ander gesteente ontstaan zijn. Gesteenten echter, die ontstaan zijn door langzame stolling tengevolge van afkoeling van een gesmolten massa vertoonen in den
regel wel een meer of minder uitgesproken volgorde van kristallisatie.
Download