1 Organen, weefsels en cellen - SG Zuid

advertisement
1
1 vmbo-t | havo | vwo
BASISSTOF
thema 3 Organen en cellen
Organen, weefsels en cellen
opdracht1
In afbeelding 1 zie je twee tekeningen van een torso van een vrouw. In tekening 1 zitten de
meeste organen nog in de torso. In tekening 2 zijn verschillende organen uit de torso gehaald.
– Noteer de namen bij de aangegeven organen. Gebruik hierbij afbeelding 1 van je handboek.
– Kleur in de tekeningen:
de dikke darm lichtbruin;
de dunne darm roze;
het hart donkerrood;
de lever bruin;
de longen paars;
de luchtpijp (met vertakkingen) blauw;
de maag oranje;
de nieren bruin;
de slokdarm geel.
▼▼Afb. 1
luchtpijp
long
har t
slokdarm
lever
maag
nier
dikke darm
dunne darm
tekening 1
tekening 2
LAAT JE DOCENT DE KLEUREN CONTROLEREN.
60
© Uitgeverij Malmberg
BASISSTOF thema 3 Organen en cellen
opdracht2
Van een aantal organen weet je vast al wat de functies zijn.
Noteer in het schema het juiste orgaan achter elke functie. Gebruik hierbij afbeelding 2.
▼▼Afb. 2
maag
har t
oog
long
d i jb e e n
d i js p i e r
Functie
Orgaan
maag
dijbeen
dijspier
long
har t
oog
Een deel van het voedsel verteren
Stevigheid geven aan het bovenbeen
Het onderbeen laten bewegen
Zuurstof opnemen in het bloed
Het bloed rondpompen door de bloedvaten
Licht waarnemen (zien)
HB ORGANENSTELSELS BLZ. 69
opdracht3
Vul de organen in op het juiste blaadje van afbeelding 3.
Gebruik daarbij: aorta – bronchie – dikke darm – dunne darm – hart – hersenen – holle ader –
lever – long – luchtpijp – maag – ruggenmerg – slokdarm – zenuw.
▼▼Afb. 3
Ver teringsstelsel
d i k k e d a rm
d u n n e d a rm
l e v e r
m a a g
sl ok d a rm
HB CELLEN BLZ. 71
© Uitgeverij Malmberg
Z en u w st el se l
h e rs e n e n ru gg e n m e rg z e n u w
Bloedva tens t e l se l
a or ta
h a r t
h ol l e a d e r
61
Ademhalingsstelsel
bron c h i e
l on g
l u c h tp i jp
BASISSTOF thema 3 Organen en cellen
opdracht4
Beantwoord de volgende vragen.
1 Wat zijn organen?
Organen zijn delen van organismen die bepaalde taken uitvoeren.
2 Noem drie voorbeelden van organen bij planten.
–
–
–
Wor te ls.
Ste n ge ls.
Bl a d e re n .
3 Wat zijn donororganen?
Donororganen zijn organen die iemand na zijn overlijden ter beschikking
stelt aan andere mensen.
4 Hoe noem je een groep organen die samen een bepaalde taak hebben?
Een organenstelsel.
5 Waarmee hangt de vorm van een cel samen?
De vorm van een cel hangt samen met de functie van de cel.
6 Hoe noem je een groep cellen met dezelfde vorm en functie?
Een weefsel.
7 Welke tekening van afbeelding 4 geeft één weefsel weer? Leg je antwoord uit.
1
d e c e l l e n i n d e te k e n i n g h e bbe n d eze l fd e v orm
(zi e n e r h e tze l fd e u i t).
Tekening , want
▼▼Afb. 4
tekening 1
tekening 2
62
© Uitgeverij Malmberg
BASISSTOF thema 3 Organen en cellen
keuzeopdracht5
In het schema staan vijf meningen over orgaandonatie.
In deze opdracht discussieer je over deze meningen. Je doet dit in een groepje van bijvoorbeeld
vier leerlingen.
WAT HEB JE NODIG?
– voor iedere leerling in de groep 3 lucifers
– een horloge (of klok)
WAT MOET JE DOEN?
– Iedere leerling pakt drie lucifers.
–Lees de eerste mening. Praat daarna met elkaar of je het met de mening eens bent of oneens. Iedere keer
dat je iets zegt, moet je een lucifer inleveren. Als je lucifers op zijn, mag je niets meer zeggen. Voor de
discussie is maximaal vijf minuten tijd.
–Vul in het schema bij de eerste mening het aantal leerlingen in dat het eens is en het aantal dat het oneens
is met de mening.
– Herhaal de discussie voor de andere meningen en vul het schema verder in.
Mening
1
Eens
Ik vind dat iedereen in Nederland verplicht donor moet zijn.
2Ik vind dat mensen die ongezond leven (bijvoorbeeld rokers en mensen die
verslaafd zijn aan alcohol) geen recht hebben op een donororgaan.
3Ik vind dat iemand ook een orgaan moet kunnen ontvangen als hij zelf
geen donor is.
4Ik wil alleen donor zijn als ik zelf mag bepalen naar wie mijn organen
gaan.
5
Ik registreer mij als donor.
HB BASISSTOF 2 BLZ. 72
63
© Uitgeverij Malmberg
Oneens
2
1 vmbo-t | havo | vwo
BASISSTOF
thema 3 Organen en cellen
De microscoop
opdracht6
In afbeelding 5 is een microscoop schematisch getekend.
– Noteer de namen van de aangegeven onderdelen.
– Geef met pijlen de weg aan die het licht aflegt door de microscoop.
▼▼Afb. 5
oculair
tubus
revolver
objectief
preparaatklem
statief
preparaatbeveiliging
tafel
diafragma
grote schroef
kleine schroef
lamp
LAAT JE DOCENT DE PIJLEN CONTROLEREN.
opdracht7
In afbeelding 6 zie je drie oculairs die 5×, 10× en 15× vergroten en drie objectieven die 4×, 10×
en 40× vergroten. Als je oculair 5× en objectief 4× gebruikt, vergroot de microscoop 20×.
Welke andere vergrotingen zijn met deze oculairs en objectieven mogelijk? Vul het schema verder in.
▼▼Afb. 6 Oculairs en objectieven.
64
© Uitgeverij Malmberg
BASISSTOF thema 3 Organen en cellen
Vergroting objectief
Vergroting oculair
5×
10×
15×
4×
20×
10×
50×
200×
40×
100×
400×
60×
150×
600×
40×
keuzeopdracht8
Vul de puzzel van afbeelding 7 in.
In de grijze vakjes lees je van boven naar beneden de oplossing van deze puzzel.
Het woord heeft te maken met deze basisstof.
Omschrijvingen
1 Hiermee klem je het preparaat vast.
2 Hiermee kun je een geschikt objectief voordraaien.
3 De lenzen vlak boven de tafel.
4 Voorkomt dat je het objectief tegen het preparaat draait.
5 Hieraan pak je de microscoop vast.
6 Hiermee kun je de afstand tussen tafel en objectief snel veranderen.
7 Hiermee regel je de hoeveelheid licht die door de lenzen valt.
8 De bovenste lens waardoor je kijkt.
9 De buis waar het oculair inzit.
In de grijze vakjes lees je van boven naar beneden de oplossing van deze puzzel.
▼▼Afb. 7
1
8
p
r
e
p
a
r
a
a
t
k
l
2
r
e
v
o
l
v
e
r
e
m m
e
n
l
i
3
o
b
j
e
c
t
i
e
v
e
n
4
p
r
e
p
a
r
a
a
t
b
e
v
e
i
5
s
t
a
t
i
e
f
6
g
r
o
t
e
s
c
h
r
o
e
f
7
d
i
a
f
r
a
g
m
a
c
u
l
a
i
r
9
t
u
b
u
s
o
Oplossing:
g
i
n
p re p a ra a t.
HB BASISSTOF 3 BLZ. 74
65
© Uitgeverij Malmberg
g
3
1 vmbo-t | havo | vwo
BASISSTOF
thema 3 Organen en cellen
Werken met de microscoop
opdracht9
Beantwoord de volgende vragen.
1 In afbeelding 2 van je handboek heb je gelezen dat Lidewij een nieuwe lever heeft gekregen.
Hoe heet zo’n operatie waarbij iemand een orgaan van iemand anders krijgt?
Een transplantatie.
Gebruik bij de vragen 2 en 3 afbeelding 9 van je handboek.
2 Als iemand bij een misdrijf om het leven is gekomen, wordt bij het onderzoek van het misdrijf de
hulp van een patholoog ingeroepen.
Wat zal de patholoog proberen uit te zoeken?
De patholoog zal proberen de oorzaak van het ster fgeval te achterhalen.
3 Welk hulpmiddel gebruikt een patholoog bij zijn onderzoek?
Een microscoop.
opdracht10 practicum
SCHERPSTELLEN BIJ DE KLEINSTE VERGROTING
WAT HEB JE NODIG?
– een klaargemaakt preparaat
– een microscoop
– tekenmateriaal
WAT MOET JE DOEN?
– Zet de microscoop voor je met het statief naar je toe.
– Controleer of in de tubus het oculair zit dat 10× vergroot.
– Controleer of het diafragma op de grootste opening staat.
– Controleer of je het kleinste objectief (4×) gebruikt.
– Bekijk het preparaat. Gebruik hierbij afbeelding 11 van je handboek.
Zie je niets? Kijk dan naar afbeelding 13 van je handboek.
– Zoek een duidelijk gedeelte van het voorwerp door het preparaat te verschuiven.
WAT NEEM JE WAAR?
– Maak in het vak een schematische tekening van het voorwerp.
– Noteer onder het vak de naam van het voorwerp en de vergroting.
LAAT JE DOCENT DE TEKENING CONTROLEREN.
66
© Uitgeverij Malmberg
BASISSTOF thema 3 Organen en cellen
opdracht11 practicum
SCHERPSTELLEN BIJ EEN GROTERE VERGROTING
WAT HEB JE NODIG?
– de scherpgestelde microscoop van opdracht 10
WAT MOET JE DOEN?
– Controleer of de microscoop goed is scherpgesteld bij de kleinste vergroting.
–In afbeelding 12 van je handboek zie je wat je verder moet doen om scherp te stellen bij een
grotere vergroting. Je moet dit doen als je van een vergroting van 40× naar 100× gaat. Je moet
dit opnieuw doen als je naar een vergroting van 100× naar 400× gaat.
– Bekijk een deel van het voorwerp bij een vergroting van 400×.
–Ruim de microscoop op. Draai met de revolver eerst het kleinste objectief onder (of een plek
aan de revolver waar geen objectief aan vastzit). Draai daarna de tafel omlaag (of de tubus
omhoog) en neem het preparaat weg. Houd de microscoop altijd aan het statief vast en
ondersteun de microscoop met je andere hand.
opdracht12 practicum
HET BEELD DOOR DE MICROSCOOP
▼▼Afb. 8
WAT HEB JE NODIG?
– een krant
– een schaartje
– een microscoop
–tekenmateriaal
WAT MOET JE DOEN?
–Knip een stukje tekst met heel kleine lettertjes uit de
krant. Het uitgeknipte stukje moet ongeveer 4 cm breed en
2 cm hoog zijn.
–Leg dit stukje papier op de opening van de
microscooptafel. Leg het stukje zó neer dat de onderkant
van de letters naar je toe is gericht. Je hoeft het stukje papier niet vast te zetten met de
preparaatklemmen (zie afbeelding 8).
– Bekijk de letters bij de kleinste vergroting.
WAT NEEM JE WAAR?
– Zoek in de tekst een letter e.
– Maak in het vak een tekening van de letter e zoals die met de microscoop te zien is.
– Plak het stukje krantenpapier bij je tekening en onderstreep een letter e.
LAAT JE DOCENT DE TEKENING CONTROLEREN.
Letter e (vergroting 40×).
67
© Uitgeverij Malmberg
BASISSTOF thema 3 Organen en cellen
opdracht13 practicum
DE SCHERPTE VAN HET BEELD DOOR DE MICROSCOOP
WAT HEB JE NODIG?
– een schaartje
– een voorwerpglas
–plakband
– een microscoop
▼▼Afb. 9
WAT MOET JE DOEN?
–Knip een stukje af van één haar van je hoofd. Vraag aan je buurman of
buurvrouw ook een stukje van één hoofdhaar.
–Duw beide haren gekruist tegen de lijmkant van een stukje plakband. Plak
dit stukje plakband op een voorwerpglas (zie afbeelding 9).
–Bekijk de haren met de microscoop bij een vergroting van 100×. Zoek de
plaats op waar de haren elkaar kruisen.
– Bekijk de haren bij een vergroting van 400×. Vergelijk de dikte van beide haren.
Beantwoord de volgende vragen.
1 Kun je de twee kruisende haren tegelijk scherp zien?
Nee.
2 Je wilt de dikte van beide haren vergelijken.
Wat moet je doen om beide haren afwisselend scherp te kunnen zien?
Je moet dan aan de kleine schroef draaien.
3 Welk van beide personen heeft het dikste haar?
LAAT JE DOCENT HET ANTWOORD CONTROLEREN.
4 Als je een cel met de microscoop bekijkt, kun je dan alle delen van die cel tegelijk scherp zien?
Nee.
opdracht14
Beantwoord de volgende vragen.
1 Noteer twee redenen waarom je een preparaat altijd eerst moet bekijken met de kleinste
vergroting.
je d a n ge m a k k e l i jk e r h e t v oorw e rp i n h e t p re p a ra a t v i n d t.
–Omdat d a n d e k a n s k l e i n i s d a t je m e t h e t obje c ti e f te ge n h e t p re p a ra a t a a n k om t.
–Omdat
2 Waarom mag je met de grote schroef nooit de tubus omlaag (of de tafel omhoog) draaien als je in
het oculair kijkt?
Omdat
je d a n h e t obje c ti e f d oor h e t p re p a ra a t k u n t d ra a i e n .
3 Hoe zie je de letter d met een microscoop?
Als de letter p.
HB BASISSTOF 4 BLZ. 77
68
© Uitgeverij Malmberg
4
1 vmbo-t | havo | vwo
BASISSTOF
thema 3 Organen en cellen
Dierlijke cellen
opdracht15
Beantwoord de volgende vragen.
In afbeelding 14 van je handboek heb je gelezen dat Ellen een histologisch-cytologisch analist
is. De vragen 1 tot en met 3 gaan hierover.
1 Wat doet een histologisch-cytologisch analist?
Een histologisch-cytologisch analist
on d e rzoe k t c e l l e n e n w e e fse ls.
2 Waarom is het belangrijk voor een histologisch-cytologisch analist dat nauwkeurig wordt
opgeschreven van wie weefsel afkomstig is?
Het is belangrijk om nauwkeurig op te schrijven van wie weefsel afkomstig
is, omdat anders de weefsels verwisseld kunnen worden.
3 Welk voordeel heeft het kleuren van een preparaat?
Door het kleuren zijn de cellen beter te zien.
Afbeelding 10 is een schematische tekening van een cel. De vragen 4 tot en met 7 gaan over
deze afbeelding.
4 Met welk nummer is het celmembraan aangegeven?
Met nummer 1.
5 Waarbij speelt het celmembraan een rol?
Bij de opname en afgif te van stoffen.
6 Hoe heet deel 2?
De celkern.
7 Wat bevindt zich op de plaats die met 3 is aangegeven?
Cy toplasma (celplasma).
8 Waaruit bestaan chromosomen voor een groot deel?
Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.
9 Als kind is Stefan ongelukkig gevallen waarbij hij zijn linkerpols brak. Sindsdien is zijn linkerpols
dikker dan zijn rechter.
Is deze eigenschap van Stefan een erfelijke eigenschap? Leg je antwoord uit.
Nee, want hij heef t deze eigenschap niet van zijn ouders geër fd.
10 Waar in een cel bevindt zich de informatie voor erfelijke eigenschappen?
De informatie voor er felijke eigenschappen bevindt zich in het DNA.
HB EEN PREPARAAT MAKEN BLZ. 78
▼▼Afb. 10
1
2
3
69
© Uitgeverij Malmberg
BASISSTOF thema 3 Organen en cellen
opdracht16 practicum
CELLEN VAN WANGSLIJMVLIES
▼▼Afb. 11
WAT HEB JE NODIG?
– een plastic roerstaafje (of houten spatel)
– een microscoop
–prepareermateriaal
–kleurstofoplossing
–tekenmateriaal
WAT MOET JE DOEN?
–Schraap met het roerstaafje langs de binnenkant van je wang (zie afbeelding 11).
Met je nagel of een houten spatel gaat het ook.
–Breng dit schraapsel aan op een schoon voorwerpglas en voeg een druppel
kleurstofoplossing toe. Doe een dekglas op het preparaat. Gebruik hierbij
afbeelding 18 van je handboek.
–Bekijk het preparaat met de microscoop bij een vergroting van 100×. Volg hierbij
de stappen van afbeelding 11 en 12 van je handboek.
Je ziet cellen die los liggen en cellen die aan elkaar vastzitten of over elkaar heen liggen.
– Bekijk een cel bij een vergroting van 400×.
–Maak in het vak een natuurgetrouwe tekening van de cel. Geef de volgende delen aan:
cytoplasma – celmembraan – celkern.
– Haal het preparaat uit elkaar.
– Maak het materiaal schoon dat je hebt gebruikt en droog met een tissue.
– Ruim je materiaal op.
LAAT JE DOCENT DE TEKENING CONTROLEREN.
Wangslijmvliescel (vergroting 400×).
HB BASISSTOF 5 BLZ. 80
70
© Uitgeverij Malmberg
5
1 vmbo-t | havo | vwo
BASISSTOF
thema 3 Organen en cellen
Plantaardige cellen
opdracht17
In afbeelding 12 zie je een plantaardige cel
schematisch getekend.
– Noteer de namen van de aangegeven delen.
– Kleur in de tekening:
de bladgroenkorrels groen;
de celkern bruin;
het celmembraan rood;
de celwand geel;
het cytoplasma roze;
de vacuole blauw.
▼▼Afb. 12
celmembraan
celwand
cy toplasma
vacuole
LAAT JE DOCENT DE KLEUREN CONTROLEREN.
celkern
opdracht18
bladgroenkorrel
Beantwoord de volgende vragen.
1 Hoe komt het dat planten er groen uitzien?
Doordat de cellen bladgroenkorrels bevatten.
2 Wat is een vacuole?
Een vacuole is een ‘blaasje’ gevuld met vocht.
3 Wat is de functie van celwanden?
Celwanden zorgen voor stevigheid.
HB PLANTAARDIGE CELLEN BEKIJKEN BLZ. 80
opdracht19 practicum
▼▼Afb. 13
EEN VLIESJE VAN EEN UI
WAT HEB JE NODIG?
– een stukje ui
– een microscoop
– prepareermateriaal
– kleurstofoplossing
– tekenmateriaal
rok
WAT MOET JE DOEN?
– Neem een schoon voorwerpglas en doe er een druppel
kleurstofoplossing op.
– Neem het stukje ui en haal de rokken uit elkaar. Aan de binnenkant
van de uienrok zie je een dun vliesje. Dit kun je met een pincet
lostrekken.
– In afbeelding 20 van je handboek zie je wat je verder moet doen om
een preparaat van een vliesje van een ui te maken.
– Bekijk het preparaat met de microscoop bij een vergroting van 100×.
Volg hierbij de stappen van afbeelding 11 en 12 van je handboek.
– Als je preparaat goed is, zie je de celwanden van het vliesje van de uienrok. Vergelijk je
preparaat met afbeelding 21.3 van je handboek. Maak eventueel een nieuw preparaat.
– Bekijk hoe de celwanden op elkaar aansluiten. De celkernen zijn door de kleuring duidelijk te
zien. Ook het cytoplasma is door de kleuring goed te zien.
– Maak in het vak een natuurgetrouwe tekening van drie aan elkaar grenzende cellen met de
celwanden. Geef de volgende delen aan: celkern – celwand – cytoplasma.
– Ruim je materiaal op. Gooi het vliesje en het vocht weg.
71
© Uitgeverij Malmberg
BASISSTOF thema 3 Organen en cellen
LAAT JE DOCENT DE TEKENING CONTROLEREN.
Cellen van een vliesje van een ui (vergroting 100×).
opdracht20 practicum
EEN BLAD VAN WATERPEST
WAT HEB JE NODIG?
– een stengeltje met bladeren van waterpest
– een microscoop
–prepareermateriaal
–tekenmateriaal
–water
WAT MOET JE DOEN?
– Neem een voorwerpglas en doe er een druppel water op.
–Trek met het pincet een blad van waterpest af en leg het in de druppel water. Maak het
preparaat verder af.
–Bekijk het preparaat met de microscoop bij een vergroting van 100×. Je ziet twee lagen cellen
boven elkaar. Stel scherp op een van beide lagen.
–Zet het diafragma op de grootste opening en bekijk het preparaat bij een vergroting van 400×.
Stel zó scherp dat je bij een bepaalde cel de bladgroenkorrels ziet liggen (zie afbeelding 22
van je handboek). De bladgroenkorrels bevinden zich in het cytoplasma. Soms kun je de
bladgroenkorrels met het cytoplasma rond zien stromen.
In het midden van de cel bevindt zich de vacuole. De celkern is kleurloos en zie je meestal
niet.
–Maak in het vak een natuurgetrouwe tekening van één cel met de celwand. Geef de volgende
delen aan: bladgroenkorrels – celwand – cytoplasma – vacuole.
– Haal het preparaat uit elkaar. Gooi het blad en het vocht weg.
– Ruim je materiaal op.
72
© Uitgeverij Malmberg
BASISSTOF thema 3 Organen en cellen
LAAT JE DOCENT DE TEKENING CONTROLEREN.
Cel van waterpest (vergroting 400×).
opdracht21
Je hebt plantaardige cellen en dierlijke cellen bekeken. Je hebt gezien dat er bij plantaardige
cellen delen voor kunnen komen die niet bij dierlijke cellen voorkomen.
Kruis in het schema aan welke delen voorkomen bij plantaardige cellen en welke delen
voorkomen bij dierlijke cellen.
Deel
Bladgroenkorrel
Celkern
Celmembraan
Celwand
Cytoplasma
Grote vacuole
Komt voor bij plantaardige cellen
X
X
X
X
X
X
Komt voor bij dierlijke cellen
X
X
X
Je hebt nu de basisstof van dit thema doorgewerkt.
– Controleer met het antwoordenboek of je de basisstofopdrachten goed hebt uitgevoerd.
Je hoort van je docent of je de extra basisstof moet maken.
– Als je de extra basisstof moet maken, ga je verder op bladzijde 82 van je handboek.
–Als je de extra basisstof niet hoeft te maken, bestudeer je de samenvatting op bladzijde 85 van
je handboek. Daarin staat in doelstellingen weergegeven wat je moet ‘kennen en kunnen’.
Hiermee kun je je voorbereiden op de diagnostische toets.
73
© Uitgeverij Malmberg
6
EXTRA BASISSTOF
1 vmbo-t | havo | vwo
thema 3 Organen en cellen
Celdeling
opdracht22
▼▼Afb. 14 Celdeling (schematisch).
Beantwoord de volgende vragen.
1 In het lichaam van een jongen van 12 jaar delen zich voortdurend
miljoenen cellen.
Waarvoor zijn al deze cellen nodig?
Deze cellen zijn nodig om oude (dode) cellen te
vervangen en om te groeien.
2 Door welk proces worden dochtercellen na een celdeling even groot als de
moedercel?
dochtercel
moedercel
dochtercel
Door plasmagroei.
3 In afbeelding 14 zie je een schematische tekening van de celdeling bij mensen.
Hoeveel chromosomen bevat de moedercel? En hoeveel chromosomen bevat iedere dochtercel?
De moedercel en de dochtercellen bevatten allemaal 46 chromosomen.
4 Hoe komt het dat het aantal chromosomen voor en na een celdeling gelijk is?
Dit komt doordat voor de celdeling van ieder chromosoom een kopie is gemaakt.
5 In je lever deelt een cel zich. Een van de dochtercellen ontwikkelt zich tot een specifieke levercel.
Wat gebeurt er met de andere dochtercel?
De andere dochtercel blij f t een cel die zich kan delen (wordt dus een
moedercel).
opdracht23 practicum
CELDELING IN DE WORTELTOP VAN EEN JONGE UIENWORTEL
WAT HEB JE NODIG?
– een klaargemaakt preparaat van een lengtedoorsnede
van een jonge uienwortel
– een microscoop
– tekenmateriaal
▼▼Afb. 15 Cellen in de worteltop van
een ui.
WAT MOET JE DOEN?
– Bekijk het preparaat bij een vergroting van 100×. In de worteltop
liggen cellen die zich aan het delen zijn. In deze cellen zijn
chromosomen zichtbaar.
– Zoek een cel op waarin de chromosomen te zien zijn. Bekijk deze cel bij
een vergroting van 400×.
– Maak in dit vak een tekening van deze cel. Geef de chromosomen aan.
74
© Uitgeverij Malmberg
EXTRA BASISSTOF thema 3 Organen en cellen
LAAT JE DOCENT DE TEKENING CONTROLEREN.
Zich delende cel van een ui (vergroting 400×).
HB EXTRA BASISSTOF 7 BLZ. 84
75
© Uitgeverij Malmberg
7
EXTRA BASISSTOF
1 vmbo-t | havo | vwo
thema 3 Organen en cellen
Plastiden
opdracht24 practicum
▼▼Afb. 16
ZETMEELKORRELS
WAT HEB JE NODIG?
– een aardappel
– een microscoop
– prepareermateriaal
– joodoplossing (verdund) in een flesje met een
druppelpipet
– tekenmateriaal
WAT MOET JE DOEN?
– Snijd de aardappel door. Schraap met het scheermesje
langs het snijvlak (zie afbeelding 16). Je krijgt dan een
beetje schraapsel op het scheermesje. Een heel klein
beetje schraapsel is al genoeg.
– Maak van het schraapsel een preparaat in een druppel
joodoplossing.
Het jood kleurt de zetmeelkorrels blauw/paars.
– Bekijk het preparaat met de microscoop bij een vergroting van 100×. Je ziet ronde en ovale
zetmeelkorrels (zie afbeelding 27 van je handboek). Je ziet soms ook stukjes celwand. De
celwanden heb je kapot geschraapt met het scheermesje.
– Maak in het vak een natuurgetrouwe tekening van enkele zetmeelkorrels.
– Ruim je materiaal op.
LAAT JE DOCENT DE TEKENING CONTROLEREN.
Zetmeelkorrels van een aardappel (vergroting 100×).
76
© Uitgeverij Malmberg
1 vmbo-t | havo | vwo
DIAGNOSTISCHE TOETS
2 SCOREBLAD DIAGNOSTISCHE TOETS
thema 3 Organen en cellen
A
B
X
X
3
doelstelling1
4
A
B
X
X
1
2
C
X
X
5
6
X
X
3
4
doelstelling5
A
B
X
1
doelstelling2
C
X
X
2
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
Orgaan
Organenstelsel
schedel
lucht­­
pijp
long
har t
lever
maag
dikke
darm
dunne
darm
slok ­
darm
aor ta
nier
beenderstelsel
ademhalingsstelsel
3
4
5
ademhalingsstelsel
bloedvatenstelsel
ver teringsstelsel
ver teringsstelsel
ver teringsstelsel
extra doelstelling 6
Juist
2
3
4
5
6
7
2
ver teringsstelsel
4
X
X
5
ver teringsstelsel
6
bloedvatenstelsel
X
7
–
X
8
extra doelstelling 7
Re v ol v e r.
Obje c ti e f.
Di a f ra gm a .
Me t n u m m e r 2.
Me t n u m m e r 1.
Me t n u m m e r 8.
50×.
A
2
X
X
3
A
2
3
X
B
X
1
X
C
X
Controleer met het antwoordenboek of
je de diagnostische-toetsvragen goed
hebt gemaakt.
– Heb je geen fouten gemaakt? Begin dan aan de
verrijkingsstof.
– Heb je fouten gemaakt bij een of meer
doelstellingen? Bestudeer dan eerst deze
doelstelling(en) in de samenvatting. Ga na wat je
precies fout hebt gedaan. Begin daarna aan de
verrijkingsstof.
doelstelling4
1
Onjuist
X
X
1
doelstelling3
1
X
X
B
X
78
© Uitgeverij Malmberg
1
VERRIJKINGSSTOF
1 vmbo-t | havo | vwo
thema 3 Organen en cellen
DNA
opdracht1 practicum
DNA ISOLEREN
INLEIDING
Voordat een DNA-profiel kan worden gemaakt, wordt eerst DNA uit cellen geïsoleerd. In dit
practicum ga je wat van je eigen DNA isoleren.
WAT HEB JE NODIG?
– een reageerbuis
– een bekerglas (100 mL)
– een spuitje (of maatcilinder) van 10 mL
– een spuitje van 1 mL
– een waterbad van 60 °C
– een ORS-oplossing (ORS is een middel met veel zout en wordt gebruikt als iemand
uitgedroogd raakt, bijvoorbeeld door diarree)
– afwasmiddel
– koude alcohol
– handschoenen
WAT MOET JE DOEN?
– Doe 10 mL ORS-oplossing in het bekerglas.
– Kauw ongeveer 1 minuut zachtjes op je wangen. Neem dan ongeveer 10 mL ORS-oplossing in
je mond en spoel je mond daarmee. Spuug de ORS-oplossing (met wangslijmvliescellen)
terug in het bekerglas.
– Voeg 1 mL afwasmiddel toe aan het bekerglas en zwenk het bekerglas voorzichtig om. (Het
mag niet gaan schuimen. Door het afwasmiddel gaan de cellen kapot en komt het DNA in de
oplossing.)
– Haal 6 mL uit de oplossing en doe dat in een reageerbuis. Zet de reageerbuis in een waterbad
van 60 °C.
– Haal na 20 minuten de reageerbuis uit het waterbad en voeg voorzichtig 6 mL koude alcohol
toe. Gebruik hierbij handschoenen. Als koude alcohol op je huid komt, kun je een brandwond
krijgen.
– Na ongeveer 5 minuten zie je een witte ‘band’. Dit is je DNA.
79
© Uitgeverij Malmberg
▼▼Afb. 17
DNA
2
VERRIJKINGSSTOF
1 vmbo-t | havo | vwo
thema 3 Organen en cellen
De ligging van de organen
opdracht1
Noteer in afbeelding 18 op elke regel een orgaan.
▼▼Afb. 18
Organen die geheel in
de borstholte liggen:
hart
l on ge n
l u c h tp i jp
e gedeel e
i
d
n
e
n
O rg a
rs thol t
o
b
e
d
n
telijk i telijk in de
l
en gedee liggen:
e
buikholt
a or ta
er
h ol l e a d
sl ok d a rm
O rg a n e n d ie g e h
e e l in
d e b u ik h o lt e li g
gen:
d i k k e d a rm
d u n n e d a rm
lever
maag
n i e re n
opdracht2
▼▼Afb. 19
In afbeelding 19 is een torso schematisch getekend.
Op drie plaatsen is aangegeven waar een
dwarsdoorsnede kan worden gemaakt.
Deze dwarsdoorsneden zijn in afbeelding 20
schematisch getekend. Bij enkele organen staat de
naam; bij andere organen niet.
– Noteer de namen van de aangegeven organen.
– Kleur in de tekeningen:
de aorta rood;
de beenderen geel;
de dikke darm lichtbruin;
de dunne darm roze;
het hart donkerrood;
de lever bruin;
de longen paars;
de maag oranje;
de holle ader donkerblauw;
de nieren bruin;
de slokdarm roze.
doorsnede 1
doorsnede 2
doorsnede 3
80
© Uitgeverij Malmberg
VERRIJKINGSSTOF thema 3 Organen en cellen
▼▼Afb. 20
wervelkolom
rib
long
har t
slokdarm
1 dwarsdoorsnede van de borstholte
wervelkolom
nier
slokdarm
maag
lever
holle ader
aorta
2 dwarsdoorsnede van de buikholte, vlak onder het middenrif
wervelkolom
dikke darm
aor ta
holle ader
dunne darm
3 dwarsdoorsnede van de buikholte, ter hoogte van de navel
LAAT JE DOCENT DE KLEUREN CONTROLEREN.
81
© Uitgeverij Malmberg
3
VERRIJKINGSSTOF
1 vmbo-t | havo | vwo
thema 3 Organen en cellen
Organenstelsels bij een hond
opdracht1
In afbeelding 21 zie je de organen in het lichaam van een hond schematisch getekend.
Kleur in de tekening:
alle organen die tot het beenderstelsel behoren geel;
alle organen die tot het spierstelsel behoren oranje;
alle organen die tot het verteringsstelsel behoren groen;
alle organen die tot het ademhalingsstelsel behoren blauw;
alle organen die tot het bloedvatenstelsel behoren rood;
alle organen die tot het zenuwstelsel behoren paars;
alle organen die tot het uitscheidingsstelsel behoren bruin.
LAAT JE DOCENT DE KLEUREN CONTROLEREN.
▼▼Afb. 21
Controleer met het antwoordenboek of je de verrijkingsstofopdrachten goed hebt uitgevoerd.
82
© Uitgeverij Malmberg
Download