Koninklijk Technisch Atheneum de Merodelei – Turnhout HF 10 Complexe ketens en netwerktheorie Naam: Klas: Schooljaar: Vak : Elek. Datum: 1. 1. I1 I 2 I 3 I 4 0 2. I1 I 2 I 3 I 4 0 a) Stelling 1 is juist, 2 is onjuist. c) Beide stellingen zijn juist. juist. I1 I3 I4 b) Stelling 2 is juist, 1 is onjuist. d) Geen van beide stellingen is I2 2. De eerste wet van Kirchhoff kan maar worden toegepast als de potentiaal van het knooppunt gelijk is aan 0 V. Juist of Onjuist. 3. Stel de spanningswet op. ............................................................. ......... + Ub1 I2 I1 Ub2 I3 Ub3 4. De tweede wet van Kirchhoff wordt ook de stroomwet genoemd. Juist of Onjuist. 5. De vermoedelijke stroomzin mag men willekeurig aan duiden aanduiden. Juist of Onjuist. 6. Om na te gaan of de vermoedelijke stroomzin overeenkomt met de werkelijke: a) controleert men de polariteit van de aftakpunten. b) past men de stroomwet toe. c) past men de spanningswet toe d) kijkt men naar de positieve of negatieve uitkomst. 7. In een elektrisch netwerk past men de eerste en de tweede spanningswet zo dikwijls toepassen totdat: a) alle mogelijkheden uitgeput zijn. b) alle niet identieke vergelijkingen zijn opgesteld. c) men evenveel vergelijkingen als onbekenden heeft d) men meer vergelijkingen dan onbekenden heeft. 1 8. Om identieke vergelijkingen te vermijden, probeert men voor elk gekozen knooppunt of elke gesloten kring minstens één nieuw element op te nemen. Juist of Onjuist. 9. Vul de vergelijkingen in: Kring abcf: ………………………………= ………. ………………………………= ………. Kring efcd: ………………………………= ...…….. ………………………………= ………. Knooppunt f: ……………………………= ………. I1 Ub1= 15 V a b + I3 f c I2 + e d Ub2=20 V 10. De superpositiemethode is bruikbaar: a) waar de wetten van Kirchhoff niet kunnen worden toegepast. b) waar maar één bron aanwezig is in typische netwerken. c) waar meer spanningsbronnen aanwezig zijn. 11. In een netwerk met verscheidene spanningsbronnen zal de ene spanningsbron de normale werking van de andere spanningsbron gedeeltelijk beletten. Juist of Onjuist. 12. Bij de superpositiemethode heeft enkel de stroomwaarde en niet de stroomzin belang. Juist of Onjuist. 13. De superpositiemethode herleidt de oplossing van een netwerk tot de oplossing van netwerken waar enkel de regels van de ………………..- en ………………………….schakeling van toepassing zijn. 14. Bereken de stromen I1, I2 en I3 met behulp van de superpositiemethode. Vergeet niet de uiteindelijke stroomzin aan te duiden op het schema. Je bent tevens verplicht om de afzonderlijk schema’s met aanduiding van spanningen en stromen te tekenen. Ub1= 6 V I1 geg: gev: opl: I3 I2 Ub2=12 V 2 15. Met behulp van het theorema van Thévenin kan een gegeven netwerk vervangen worden door een equivalent netwerk bestaande uit een …………………………. met inwendige …………………en een uitwendige ……………………….in serie. 16. De uitwendige weerstand in het equivalent schema is de weerstand van het schema waardoor je de ……………………… wenst te berekenen. 17. De Théveninspanning kan je bepalen door de weerstand waardoor men de stroom wenst te berekenen weg te nemen en vervolgens het spanningsverschil te berekenen tussen de twee punten waartussen deze weerstand oorspronkelijk stond. Juist of Onjuist. 18. Om de inwendige weerstand ………. te bepalen sluit je de ……………………………….. kort en bereken je de weerstand die een ohmmeter, aangesloten op de plaats van de weggelaten weerstand. 19. Bepaal de Thevéninspanning tussen de punten a en b. Vergeet niet de spanningen en stromen aan te duiden op het schema! a geg: gev: opl: ET Ub=20 V b a 20. Bereken de weerstand Ri die de ohmmeter aangesloten tussen de punten a en b meet. geg: gev: opl: Ri b 3 21. Bereken door gebruik te maken van het theorema van Thévenin, de stroomsterkte door weerstand R3. Hierbij teken je volgende schema’s: a) schema voor het bepalen van de Théveninspanning ET. b) schema voor het bepalen van Ri. c) het equivalent schema voor het berekenen van I3. geg: gev: opl: Ub=8 V 4 22. Bereken de stroom door weerstand R3 met behulp van het theorema van Thévenin. Hierbij teken je volgende schema’s: a) schema voor het bepalen van de Théveninspanning ET. b) schema voor het bepalen van Ri. c) het equivalent schema voor het berekenen van I3. geg: gev: opl: I3=? 5