Toets elektricitiet

advertisement
Koninklijk Technisch Atheneum de Merodelei – Turnhout
Merodelei 220 Turnhout
Herhalingsvragen Hf 20
Naam:
Klas:
Schooljaar:
vak : Elek.
Datum:
1. De elktrostatica is de studie van de …………..………………..in ………………………
2. De leerstof van voorgaande leereenheden handelde over de ……………………….of m.a.w.
elektrische ladingen die in ………………………….zijn.
3. Als je met een wollen doek over een glazen staaf wrijft dan wordt deze negatief. Juist of Onjuist.
4. Twee …………………………..………….stoten elkaar af, twee …………………………………
trekken elkaar aan.
5. Bij een isolator is de lading enkel op gewreven plaats aanwezig. Juist of Onjuist. Waarom?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
6. Bij geleidende stoffen zal de aangebrachte lading zich verdelen over de …………………….van het
lichaam. Waarom? ……………………………………………………………………………………….
……………………………………………………………………………………………………………
7. Als men koperen bol, die positief is geladen, via een geleider in contact brengt met de aarde zullen er:
1. elektronen van de aarde naar de koperen bol vloeien.
2. geen ladingen verplaatsen.
a) Stelling 1 is juist, 2 is onjuist.
b) Stelling 2 is juist, 1 is onjuist.
c) Beide stellingen zijn juist.
d) Geen van beide stellingen zijn juist.
8. Op welke 3 wijze kan een lading ontstaan.
a) ………………………
b) ………………………………
c) ……………………………...
9. Wat is een elektroscoop?
a) een toestel dat + en – ladingen onderscheidt.
b) een toestel dat lading meet.
c) een toestel dat elektronen zichtbaar maakt.
d) een toestel om een spanning zichtbaar te maken.
10. Een elektroscoop krijgt zijn ……………………… door ……………………....
11. Kan een auto elektrisch geladen zijn. Juist of Onjuist. Waarom of waarom niet?
………………………………………………………………………………………………………….
1
12. Waar is de ladingsdichtheid van onderstaande voorwerp het grootst. Waarom?
a
c
a) op plaats a
b
b) op plaats b
c) op plaats c
…………………………………………….
…………………………………………….
-Q1
13. Waarom geeft men in de hoogspanningstechniek geeft men voor verdeelrails de voorkeur aan:
a)
profiel.
Waarom?
b)
rechthoekig. ………………………………………………………………………
c)
rond.
………………………………………………………………………
14. De wet van Coulomb voor puntladingen zegt:
F
....................................
F
+Q1
r
+Q2
F
....................................
Symbool v/d
grootheid
Verklaring grootheid
Symbool v/d eenheid
15. Een coulomb is de grootte van een elektrische lading die, geplaatst op een afstand van
……………..van een identieke lading in het …………………………, een kracht uitoefent van
…………………………
16. De veldlijnen van een van een elektrostatisch veld vormen zoals bij een magnetisch veld een gesloten
kring. Juist of Onjuist.
17. Veldlijnen treden altijd loodrecht uit aan het oppervlak. Juist of Onjuist.
18. De veldsterkte in een punt van een elektrostatisch veld is de ……………………………….die
uitgeoefend wordt op de positieve ……………………lading van ………………………in dat punt.
19. De veldsterkte in een punt kan men berekenen met de formule E 
....................................
en wordt
....................................
uitgedrukt in ………….of ………………
2
20. De veldsterkte is een vectoriële grootheid. Juist of Onjuist.
21. In een punt van een elektrisch veld heerst een potentiaal van 1 V, als er een energie van ……… nodig
is om de ………………………………………………. vanuit het oneindige naar dat ……………Toe
te halen.
22. V 
....................................
uitgedrukt in …………..
....................................
23. Tussen twee punten op een equipotentiaalvlak heerst geen/ een spanningsverschil.
24. De ……………………………….verhouding tussen …………………………en het
....................................
………………………. noemt men de capaciteit. In formule vorm ….. 
....................................
25. De eenheid van capaciteit is …………….of ………………
26. De capaciteit van ……… zal bij een lading van ……………………….. een spanning doen ontstaan
van ………………
27. Teken een condensator en benoem de verschillende delen met hun eigenschappen.
28. Als men een lading aanbrengt op een condensator:
1. blijft deze gedurende een lange tijd behouden.
2. verdwijnt deze met het wegnemen van de spanning.
a) Stelling 1 is juist, 2 is onjuist.
b) Stelling 2 is juist, 1 is onjuist
c) Beide stellingen zijn juist.
d) Geen van beide stellingen zijn juist.
29. De capaciteit van een condensator: C = .........
verklaar grootheden met eenheden
………………………………………………
………………………………………………
………………………………………………
………………………………………………
.............
. Duidt de grootheden aan op de figuur en
.............
?
?
30. De capaciteit neemt toe als tussenafstand kleiner wordt. Juist of Onjuist.
31. De spanning die in het diëlektricum ontstaat is steeds tegengesteld aan de aangelegde spanning.
Juist of Onjuist.
3
32. Teken het verloop van de stroom en spanning over de condensator als de schakelaar in onderstaande
RC-keten gesloten wordt.
u

C
S1
t
0
33. De stroompiek die de bron levert bij het laden van de condensator, kan worden beperkt door een
ohmse weerstand in serie te plaatsen. Juist of Onjuist.
34. Wat het gevolg op het verloop stroom en de condensatorspanning van vraag 31 als je de serie
weerstand groter maakt. Teken dit met een zwarte balpen in het assenstelsel van vraag 31.
35. De energie die in condensator opgeslagen is kan je berekenen met de formule W 
..................
..................
36. Bij aansluiting van een serieschakeling van verschillende capaciteiten aan de bronspanning, zal de
opgenomen hoeveelheid lading van elke condensator gelijk zijn. Juist of Onjuist.
37. Bij het parallel schakelen van condensatoren met een verschillende capaciteit is:
1. de spanning over elke condensator gelijk.
2. de opgenomen lading op elke condensator gelijk.
a) Stelling 1 is juist, 2 is onjuist.
b) Stelling 2 is juist, 1 is onjuist.
c) Beide stellingen zijn juist
d) Geen van beide stellingen zijn juist.
38. Vul in.
Serie
Cvs=
Qtot=
Ub=
Parallel
Cvp=
Qtot=
Ub=
39. Bij de serieschakeling van n gelijke condensatoren is de vervangingscapaciteit Cvs= ……………
40. De vervangingscapaciteit van een reeks in seriegeschakelde condensatoren is steeds kleiner dan de
kleinste in serie geschakelde capaciteit. Juist of Onjuist.
4
41. Twee gelijke puntladingen van 20 µC bevinden zich op een onderlinge afstand van 30 cm in een
middenstof met relatieve diëlektrische constante gelijk aan 9. Bereken de kracht waarmee beide
ladingen elkaar afstoten. Maak een tekening.
geg:
gev:
opl:
42. De oppervlakte van de platen van een condensator bedraagt 0,2 m². Met lucht als middenstof neemt
de condensator een lading op van 0,6 µC onder een spanning van 1000 V. Berken de afstand tussen de
platen. Maak een tekening.
geg:
gev:
opl:
43. Drie capaciteiten van respectievelijk 20 µF, 60µF en 120 µF staan in serie op een spanning van 200
V. Bereken de opgenomen lading in elke capaciteit en de spanning over elke condensator. Bereken
eveneens het totaal aan opgehoopte energie in de keten.
geg:
gev:
opl:
44. Bereken in het schema van onderstaande figuur de vervangingscapaciteit en de spanning Uab.
geg:
gev:
opl:
C1=2µF
C2= 4µF
C4= 8µF
a
b
c
C3=4µF
C5=10µF
5
Download