Masterthesis UvH De ervaren effecten van moreel beraad op de cultuur van een organisatie Een kwalitatieve exploratieve studie Door: Dieuwke van der Wal Studentnummer 1002163 [email protected] Universiteit voor Humanistiek / University of Humanistic Studies Begeleider: Dr. Wike Seekles, Universitair Docent Praktische Humanistiek Meelezer: Dr. Anja Machielse, Bijzonder Hoogleraar 'Empowerment van Kwetsbare Ouderen' en Universitair hoofddocent 'Onderzoek Humanistische zingeving en Goed Ouder Worden' Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie CONTENTS VOORWOORD 4 DANKWOORD 5 ABSTRACT 6 1. INLEIDING 7 1.1 INLEIDING 1.2 RESULTATEN VAN EERDERE STUDIES ALS AANKNOPINGSPUNT VOOR DIT ONDERZOEK 1.3 ONDERZOEKSDOEL: THEORETISCHE EN PRAKTISCHE RELEVANTIE 1.4 HOOFD- EN DEELVRAGEN 7 8 9 9 2. THEORETISCH KADER 10 2.1. ETHISCHE PRAXIS IN ORGANISATIES 2.1.1 DE RELEVANTIE VAN ETHIEK IN ORGANISATIES 2.1.2. TOEGEPASTE ETHIEK IN GEZONDHEIDSZORGORGANISATIES 2.2. MOREEL BERAAD 2.2.1 DOELEN VAN MB 2.2.2 EFFECTEN VAN MB 2.2.3 HET ONDERZOEKEN VAN EFFECTEN EN RESULTATEN VAN MB 2.3. ORGANISATIECULTUUR 2.3.1 EFFECT VAN ETHISCHE PRAXIS OP ORGANISATIECULTUUR 2.3.2 DEFINIËRING VAN CULTUUR 2.3.3 VERANTWOORDING VOOR OPERATIONALISATIE ORGANISATIECULTUUR 2.3.4 WAAROM NIET ‘KLIMAAT’ MAAR TOCH ‘CULTUUR’ 2.3.5 VERANDERINGEN VAN ORGANISATIECULTUUR 10 10 11 12 13 14 16 17 17 18 18 19 19 3. METHODEN 21 3.1 FILOSOFISCHE GRONDSLAG 3.2 ONDERZOEKSDESIGN: EXPLORATIEF KWALITATIEF ONDERZOEK 3.3 ONDERZOEKSETTING 3.4 SAMPLING: HET WERVEN EN SELECTEREN VAN RESPONDENTEN 3.5. DATAVERZAMELING: LOCATIE, INFORMATIE, INFORMED CONSENT EN ANONIMITEITSAFSPRAKEN 3.7 ANALYSE 3.8 VALIDITEIT EN BETROUWBAARHEID 3.9 OPERATIONALISATIE VAN BEGRIPPEN 21 21 21 22 23 24 25 26 4. RESULTATEN 27 4.1 DEMOGRAFISCHE GEGEVENS VAN RESPONDENTEN 27 4.2 DEELVRAAG 1: HOE OMSCHRIJVEN PARTICIPANTEN VAN MB DE CULTUUR VAN DE ORGANISATIE WAARIN ZIJ WERKEN, REMINISCEREND NAAR DE TIJD VOOR IMPLEMENTATIE VAN MB EN IN HET HEDEN?28 2 4.2.1 OVER ‘CULTUUR’ 4.2.2 REMINISCERENDE OMSCHRIJVING VAN DE CULTUUR – HOE WAS HET VROEGER? 4.2.3. HUIDIGE OMSCHRIJVING VAN DE CULTUUR – HOE WORDT DEZE NU ERVAREN? 4.3 WELKE VERANDERINGEN IN DE CULTUUR VAN DE ORGANISATIE WORDEN ERVAREN DOOR PARTICIPANTEN VAN MB IN EEN ORGANISATIE, SINDS DE IMPLEMENTATIE VAN MB? 4.4 DEELVRAAG 2: WELKE VERANDERINGEN BINNEN DE CULTUUR VAN DE ORGANISATIE WORDEN GELINKT AAN MB, EN OP WELKE WIJZE GEBEURT DAT? 4.4.1 EFFECTEN VAN MB OP CONCREET KLINISCH EN PERSOONLIJK PROFESSIONALISERINGSNIVEAU 4.4.2. EFFECTEN VAN MB OP DE CULTUUR VAN DE ORGANISATIE 4.4.2.1 POSITIEVE EFFECTEN 4.4.2.2 NEGATIEVE EFFECTEN 4.4.2.3 GEEN EFFECTEN 4.4.3 DE WIJZE WAAROP RESPONDENTEN MB LINKEN AAN VERANDERING 4.4.4. MOTIVATIE VOOR MB 4.4.5 DRAAGVLAK VOOR MB 4.4.6 CONCRETE DOORWERKING VAN MB IN DE ORGANISATIE 4.4.7 ANDERE OVERLEGVORMEN WAARIN CULTUURELEMENTEN WORDEN BESPROKEN IN RELATIE TOT MB 4.4.8 HOUDING TEGENOVER MB ALS VERANDERKUNDIG INSTRUMENT 4.4.9 AANBEVELINGEN VAN RESPONDENTEN 28 28 28 29 30 31 31 31 34 36 36 36 37 37 38 39 39 5. DISCUSSIE VAN BEVINDINGEN EN CONCLUSIE ` 41 5.1 DISCUSSIE VAN BEVINDINGEN 5.1.1 MOREEL BERAAD FUNCTIONEERT ‘IDEAAL’ OF ‘ONVOLKOMEN’ IN DE PRAKTIJK 5.1.2 BIJ ‘ONVOLKOMEN’ MB LIJKT MEN WEINIG EFFECT TE ERVAREN OP DE ORGANISATIECULTUUR, BIJ ‘IDEAAL’ MB WEL 5.1.3 KORTE- EN LANGETERMIJNDOORWERKING VAN MB IN DE ORGANISATIE 5.1.4 MB HEEFT EEN POSITIEF EFFECT OP HET ONTSTAAN VAN ONDERLING BEGRIP 5.1.5 VERPLICHT OF VRIJWILLIG EN DE RELATIE TOT MOTIVATIE EN GROEPSVORMING 5.1.6 HOGERE HIËRARCHISCHE FUNCTIES NEMEN SOMS NIET DEEL WANNEER DIT WEL VERPLICHT IS, WAT 41 41 LEIDT TOT BEPERKTERE INVLOED OP CULTUUR 5.2 STERKE EN ZWAKKE PUNTEN VAN HET ONDERZOEK 5.3 AANBEVELINGEN 5.3.1 WETENSCHAPPELIJKE AANBEVELINGEN 5.3.2 PRAKTISCHE AANBEVELINGEN 5.4 SLOTCONCLUSIE 45 46 47 47 48 49 6. LITERATUUR: 50 BIJLAGE 1 : EERSTE INTERVIEW GUIDE 55 BIJLAGE 2: DEFINITIEVE INTERVIEW GUIDE 57 42 44 45 45 3 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie VOORWOORD Al vroeg voor de start van mijn thesisonderzoek wist ik dat ik mijn onderzoek wilde gaan verrichten binnen de kaders van de toegepaste ethiek. Uit interesse ben ik over de ethische praxis van moreel beraad gaan lezen. Tijdens het lezen van deze onderzoeken raakte ik benieuwd naar de effecten van moreel beraad, die verder zou kunnen reiken dan wat tot nu toe bekend is. Tijdens moreel beraad wordt in dialoog systematisch gereflecteerd op een moreel dilemma. Het gezamenlijk bespreken van en reflecteren op morele dilemma’s moet iets doen met onze tradities, de manier waarop we met elkaar omgaan, onze normen en onze waarden en de ongeschreven en geschreven regels die we hebben en die maken dat we goed met elkaar kunnen samenleven en kunnen handelen naar ons beste inzicht. Wat doet dat dan nou met ‘ons’ als groep, met de cultuur binnen een organisatie, als we aandacht besteden aan ethiek en daar systematisch met elkaar over van gedachten wisselen? Moreel beraad leidt tot resultaat binnen concrete, klinische casussen en op persoonlijk professionaliseringsniveau, maar wat zijn nou eigenlijk de effecten van moreel beraad op de cultuur binnen organisaties? Daar was eigenlijk heel weinig over bekend. En daar ben ik onderzoek naar gaan doen. Tijdens een moreel beraad gaat het over situaties waarbinnen het schuurt. En wrijving geeft glans. Ik hoop dat iets van deze glans op u afstraalt tijdens het lezen van mijn onderzoek. En ik hoop dat u ziet hoe mooi het instrument van moreel beraad kan schitteren, of zij nou de ruwe diamant is die in gezamenlijkheid gepolijst wordt of al haar meest mooie vorm heeft bereikt. Dieuwke van der Wal 03-01-2016 4 DANKWOORD Tijdens het bewandelen van mijn onderzoeksroute ben ik een aantal voorbijgangers tegengekomen die mij de juiste kant op hebben gewezen. Allereerst wil ik mijn begeleider dr. Wike Seekles bedanken voor de wijze waarop zij mij begeleid heeft. Tijdens het bewandelen van mijn weg kon ik haar raadplegen als kompas - ik had de vrijheid om hele wegen te bewandelen en dan weer stukken van mijn onderzoek aan haar voorleggen, waarop zij met de scherpte van een kompasnaald mij waar nodig de juiste richting wees. Daarbij aansluitend wil ik ook meelezer dr. Anja Machielse bedanken, die met haar kritische blik het eindresultaat heeft geëvalueerd. Verder gaat mijn dank uit naar Dr. Bert Molewijk van de onderzoeksgroep Metamedica van het VUmc Amsterdam voor zijn kritische revisie van mijn onderzoeksopzet en de introductie aan de instellingen waarbinnen ik mijn onderzoek verricht heb. Dan gaat er ook dank uit naar Ruud Verhagen, secretaris van de stuurgroep Ethiek binnen de organisatie Yulius, en Jos de Munnink, programmaleider Moreel Beraad binnen de organisatie GGNet. Zij hebben er beiden voor gezorgd dat ik terecht kwam bij mijn respondenten. Bijzondere dank gaat uit naar de respondenten die hebben meegewerkt aan mijn onderzoek. Op de meest openhartige wijze hebben zij allen meegewerkt om de ervaren effecten van moreel beraad op de organisatiecultuur in kaart te brengen. 5 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie ABSTRACT In wetenschappelijke literatuur worden drie doelen van moreel beraad gehanteerd. Deze doelen bevinden zich zowel op het niveau van de concrete casus (reflectie op concrete praktijk), het professionele niveau (professionalisering en ontwikkelingsproces van morele competenties van de participant) en het institutionele niveau (de cultuur van de organisatie). Wetenschappelijk onderzoek naar moreel beraad richt zich nauwelijks op de vraag wat de effecten van moreel beraad op de cultuur van de organisatie daadwerkelijk zijn. In deze studie is via kwalitatief exploratief onderzoek in kaart gebracht wat de ervaren effecten van moreel beraad op de cultuur van de organisatie zijn. Dit is gedaan door middel van kwalitatieve interviews met acht niet-ethisch onderlegde participanten aan moreel beraad binnen twee GGZ-instellingen in Nederland. Op basis van dit onderzoek kan worden gesteld dat er sprake is van het ervaren van effecten van moreel beraad op de organisatiecultuur, wanneer moreel beraad functioneert zoals een moreel beraad hoort te functioneren. Moreel beraad wordt als ‘ideaal’ getypeerd wanneer het moreel beraad wordt omschreven als een plek waar men oordeelloos luistert en waarden verheldert. Moreel beraad wordt als ‘onvolkomen’ getypeerd wanneer het moreel beraad wordt omschreven als plek om te discussiëren, oplossingen te bedenken en gelijk te halen. Bij ‘ideaal’ moreel beraad is sprake van ervaring van effect op de cultuurelementen aannames, ongeschreven regels, beleid, normen (voornamelijk betreffende onderlinge omgang) en waarden. Moreel beraad heeft het meest effect op cultuurelementen in haar ‘ideale’ staat maar ook in de gevallen waarin het niet helemaal ideaal of zelfs ‘onvolkomen’ verloopt zijn incidentele effecten op de cultuur van de organisatie waargenomen. Moreel beraad heeft het zodoende in zich om een effectief veranderkundig instrument te zijn richting het verbeteren van samenwerking, vergroten van effectiviteit van medewerkers en talent inzetten op de juiste plek, meer rust in de waan van de dag waardoor mogelijk stress vermindert, het durven stellen van moeilijke of morele vragen aan elkaar en het aanpassen en vormen van normen, waarden en beleid volgens de gedeelde behoeften van een team. 6 1. INLEIDING 1.1 INLEIDING Robin, participant aan moreel beraad, geeft een voorbeeld van het effect van een moreel beraad dat ze heeft gevolgd: “De afdeling Blauw heeft een zware patiëntenpopulatie waar heel veel lichamelijk en fysiek zwaar werk mee te verzetten valt. Op afdeling Geel lopen de patiënten gewoon nog rond, die hebben op een andere manier problematiek. Maar tussen de teams die op Blauw en Geel werken was sprake van negatieve beeldvorming. Blauw dacht: “Wij moeten altijd sloven en hard werken, en jullie zitten bij wijze van spreken een sigaretje te roken met een cliënt in de tuin, dus jullie hebben het veel makkelijker dan wij. En Geel dacht: “Mhoa, eitje, iemand uit bed tillen met een tillift is echt niet zo waar als het geestelijk moeten beïnvloeden van iemand die in een depressie zit.” En zo kun je heel erg negatieve beeldvorming van elkaar hebben. Als je dan ineens in zo’n MB met een dilemma te maken krijgt van een afdeling die met lopende patiënten bezig is, dan kan je ineens denken van: ‘Oh, nou, zo, dat is nog niet eenvoudig’. Of zij zullen wat meer begrip krijgen voor dat wij ook wel eens gewoon doodmoe worden van dat lichamelijke en fysieke werk. Ja. Het is maar een voorbeeld, maar daarmee kun je best wel wat onderling begrip krijgen voor elkaar. De samenhang wat vergroten.” Het is zomaar een voorbeeld van een inzicht van moreel beraad (MB) binnen een GGZ-kliniek ergens in Nederland. Het voorbeeld is gegeven tijdens het uitvoeren van het onderzoek dat hier voor u ligt. MB is een bijeenkomst van professionals die concreet en methodisch een morele vraag of kernprobleem onderzoeken onder leiding van een getrainde gespreksleider (Molewijk, Abma, Stolper & Widdershoven, 2008c). MB heeft haar wortels en praktijk in de gezondheidszorg. Het is vaak een multidisciplinaire bijeenkomst van zorgprofessionals en de casussen die worden besproken zijn veelal concrete casussen uit de praktijk (Abma, Molewijk & Widdershoven, 2009; Dauwerse, 2013). Er zijn verschillende studies naar de aard en de effecten van MB uitgevoerd (Abma et al., 2009; Van der Dam, Abma, Kardol & Widdershoven, 2012; Molewijk, Abma, et al., 2008c; Molewijk, Kleinlugtenbelt & Widdershoven, 2011, Molewijk, Van Zadelhoff, Leijdemeijer & Widdershoven, 2008a; Seekles et al., 2014; Svantesson et al., 2014; Weidema, Molewijk, Widdershoven & Abma, 2012; Weidema, Abma, Widdershoven & Molewijk, 2011). Abma et al. (2009) stellen drie doelen van MB: 1) het reflecteren op een casus en het verbeteren van de kwaliteit van zorg in de betreffende casus 2) het reflecteren op de betekenis van het zijn van een goede professional en het verbeteren van de morele competenties van een professional en 3) het reflecteren op institutionele of organisatorische zaken en het verbeteren van de morele kwaliteit van zorg op dat level. Deze definitie wordt in veel wetenschappelijke literatuur gehandhaafd, zie ook Van der Dam et al. (2012), Metselaar, Molewijk en Widdershoven (2015), Molewijk et al. (2011), Molewijk et. al. (2008b), Molewijk et al. (2008c), Seekles et al. (2014), Weidema (2014). Dauwerse (2013) stelt dat MB vier, vaak co-existerende, doelen kent. Hierin volgt zij de drie doelen die eerder genoemd zijn, maar voegt zij als derde doel toe ‘Het reflecteren op wat goede multidisciplinaire samenwerking is’ en aan het vierde doel – betreffende institutionele of organisatorische zaken – voegt zij toe ‘dat wil zeggen: het gebruik van inzichten opgedaan tijdens MB voor beleid, richtlijnen, cultuurverandering et cetera’ (Dauwerse, 2013). 7 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie In empirisch onderzoek naar MB valt op dat hoewel de onderzoeken het doel van MB op institutioneel niveau wel noemen, al het onderzoek zich tot op heden primair richt op het niveau van de casus en het professionele niveau (Abma et al., 2009; Molewijk et al., 2008a; Seekles et al., 2014; Weidema et al., 2011; Weidema et al., 2012; Dauwerse; 2013, Weidema, 2014). Er zijn nauwelijks empirische studies naar de effecten van MB op de cultuur van een organisatie ondernomen. Er is geen inzicht in de vraag of de op institutioneel niveau gestelde doelen van MB waargemaakt worden. 1.2 RESULTATEN VAN EERDERE STUDIES ALS AANKNOPINGSPUNT VOOR DIT ONDERZOEK Er zijn een aantal studies die indiceren dat MB mogelijk effect heeft op de cultuur van een organisatie (Dauwerse, 2013; Molewijk et al., 2008b; Seekles et al., 2014; Weidema, 2014). Deze uitkomsten van eerdere onderzoeken evoceren de mogelijkheid van een exploratie van de effecten van MB op de cultuur van een organisatie. Een paar voorbeelden: de dialogische methode, die de kern vormt van MB, werkt volgens Weidema (2014) door op drie manieren in een organisatie; het brengt verandering teweeg op inhoudsniveau, procesniveau en relationeel niveau. Weidema (2014) stelt bijvoorbeeld na empirisch onderzoek naar de ervaring van het MB-implementatieproces onder lokale coördinatoren dat MB-trajecten impact op de organisatiecultuur kunnen hebben, onder andere door hun multidisciplinaire karakter. In een studie van Seekles et al. (2014) wordt voorgesteld om MB te gebruiken tijdens processen van organisatieverandering en professionalisering van een organisatie. Dit omdat professionals die participeren in MB door het participeren beter om kunnen gaan met morele vraagstukken, hun analyseer- en reflectievaardigheden verbeteren, ze beter samen werken en een hoger level van professionaliteit en professionele verantwoordelijkheid ontwikkelen. Ook een studie van Molewijk et al. (2008a) wijst in de richting van effect op de organisatiecultuur, specifiek het besluitvormingsproces: participanten aan MB-trajecten worden meer open-minded, constructief en kritisch door deelname aan MB. Een concreet voorbeeld hiervan is de reflectie op de conceptuele en morele status van het maken van onderlinge overeenkomsten in een team en het proces van besluitvorming in het algemeen (Molewijk et al., 2008a). Uit onderzoek komt ook naar voren dat het opnemen van MB in langetermijnbeleid de impact en aanwezigheid van ethiek, zoals Dauwerse dat noemt, in de gehele organisatie vergroot (Dauwerse, 2013). De in wetenschappelijke literatuur gestelde doelen op organisatieniveau en de hierboven genoemde resultaten van studies indiceren dat er ‘iets’ gebeurt met de cultuur van organisaties. Het lijkt dan specifiek te gaan om samenwerken, veranderingen in de aannames in de organisatie wat betreft vooroordelen over de handelings- of denkwijzen van collega’s uit een andere discipline, ontwikkeling van beleid en richtlijnen en de aandacht voor ethiek en morele vraagstukken in de organisatie, buiten de MB-sessies om. Dat maakt het interessant om te onderzoeken ‘wat’ er dan precies gebeurt met de cultuur van organisaties wanneer MB is geïmplementeerd in de organisatie en of er een verband bestaat tussen het volgen van MB en het ervaren van cultuurverandering in organisaties. 8 1.3 ONDERZOEKSDOEL: THEORETISCHE EN PRAKTISCHE RELEVANTIE Het doel van deze studie is het exploreren van de mogelijke effecten van MB op de cultuur van organisaties waarin MB is geïmplementeerd. Het theoretische doel hiervan is het gebrek aan kennis over de effecten van MB op institutioneel niveau te reduceren en in kaart te brengen welke effecten van MB worden ervaren, voorbij de al in eerdere studies onderzochte effecten op het niveau van de concrete klinische casus en het professionele niveau. Hiermee wordt een eerste aanzet gemaakt richting het onderzoeken van de implicaties van MB op organisatiewetenschappelijk niveau. Hierdoor wordt het pad voor onderzoek naar de implicaties van MB als veranderkundig instrument gericht op de cultuur van organisaties voorzichtig verder ontdekt. Dit raakt aan de praktische relevantie van dit onderzoek: Wanneer bekend is wat de ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie zijn, dan kan er gemotiveerd voor worden gekozen om MB in te zetten als onderdeel van veranderkundige trajecten in organisaties. 1.4 HOOFD- EN DEELVRAGEN Uit het voorgaande volgen de volgende onderzoeksvragen: Hoofdvraag Wat zijn de door participanten aan MB ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie? Deelvragen Hoe omschrijven participanten van MB de cultuur van de organisatie waarin zij werken, reminiscerend naar de tijd voor implementatie van MB en in het heden? Welke veranderingen in de cultuur van de organisatie worden ervaren door participanten van MB in een organisatie, sinds de implementatie van MB? Welke veranderingen binnen de cultuur van de organisatie worden gelinkt aan MB, en op welke wijze gebeurt dat? 9 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie 2. THEORETISCH KADER In de paragraaf ‘Ethische praxis in organisaties’ worden theorieën over het brede belang van ethiek in organisaties beschreven. Ook worden voorbeelden van ethiek in de gezondheidszorg neergezet. Daarna wordt gefocust op MB, wat een specifieke vorm van ethiek in organisaties is. In de paragraaf ‘Moreel Beraad’ worden de doelen, verwachtingen, effecten, resultaten en specifieke onderzoeksmethoden van MB worden uiteengezet. In de derde paragraaf ‘Organisatiecultuur’ worden de definities van het concept organisatiecultuur uiteengezet. Ook worden verschillende effecten van ethische praxis op organisatiecultuur besproken en wordt er ingegaan op organisatiecultuurveranderingen. 2.1. ETHISCHE PRAXIS IN ORGANISATIES 2.1.1 DE RELEVANTIE VAN ETHIEK IN ORGANISATIES Sinds het intreden van de moderniseringstrend, die is gestart tijdens het begin van de verlichting, zijn in onze samenleving en ook organisaties vragen rond ethiek, moraal en zin uit het publieke domein naar het privédomein verdrongen. Anno nu zijn vragen naar zin en moreel die centraal stonden in het leven en werk van mensen vervangen door een centraalstelling van vragen naar meetbaarheid en kwantificeerbare resultaten in werk en leven (Kunneman, 2007; Dohmen, 2010). Maar deze ‘trage’ vragen naar zin en moraal, ‘traag’ omdat ze niet snel te beantwoorden zijn, laten zich niet volledig verdringen. Ze tonen zich als belangrijke elementen van het volle moderne leven – privé of publiekwanneer de grenzen van rationalisering, technologisering en meetbaarheid bereikt worden (Kunneman, 2007, Dohmen, 2010). Dit kan heel letterlijk genomen worden: Wanneer de mens zelf niet uit de voeten komt met existentiële vragen en niet geleerd heeft om te gaan met morele vraagstukken kan men in een crisissituatie terecht komen die de mens in zijn geheel lamlegt, en geen onderscheid tussen ‘privé’ en publiek bestaat (Dohmen, 2010). Leren omgaan met morele vraagstukken is dus voor de individuele mens belangrijk ter voorkoming van zo’n verlammende crisis. Het centraalstellen van trage vragen in het privédomein en in het publieke domein is dus van belang. Het leren omgaan met morele vraagstukken is niet alleen belangrijk voor het individu en zijn leefwereld (Dohmen, 2010). Ook de samenleving met haar systematische elementen die gericht zijn op technologisering, doelgerichtheid en winstmaximalisatie zijn hierbij gebaat (Kunneman, 2007). Er zijn correlaties gevonden tussen het morele gedrag van medewerkers in organisaties en kostenbesparing vanwege minder arbeidsverzuim, minder diefstal door medewerkers en minder afschuiven van verantwoordelijkheden; zaken die collega’s frustreren en wantrouwend maken (Goldsby, Neck & Gerde, 1998). En uit studie blijkt dat bij waarden-gedreven organisaties inkomsten viermaal zo snel groeien, de ratio van het creëren van banen zeven keer zo hoog is en de winstperformance 750% hoger is dan in andere organisaties (Sullivan, Sullivan & Buffton, 2001). Het integreren van ethiek en de omgang met morele vraagstukken in het publieke domein, onze maatschappij en onze organisaties, is dus vanuit meerdere paradigma’s zinvol (Kunneman, 2007). Een dominant paradigma in organisatiewetenschappelijke literatuur is “If you can’t measure it, you can’t manage it” (Ketil Arnulf, 2005), wat leidt tot een focus op meetbaarheid en uitkomsten van meting. Maar uit onderzoek blijkt dat wanneer er in organisaties gemeten wordt, bijvoorbeeld op 10 klanttevredenheid, management en financiële prestaties, het resultaat van die metingen afhangt van de wijze van interpretatie en reflectie in de organisatie (Ketil Arnulf, 2005). Het lezen van uitkomsten van metingen kan verschillen. Dit is afhankelijk van de persuasieve culturele overtuigingen die het gedrag van het management beïnvloeden en de waarde die aan meetbaarheid en metingen wordt toegekend sturen. Ook de tijdsdruk die gepaard gaat met de interpretatie van en reflectie op een meting is van invloed op het verschil in het lezen van uitkomsten van metingen. Onder tijdsdruk verandert de scope en omvang van reflectie op metingen (Ketil Arnulf, 2005). Met andere woorden: meetbaarheid staat niet altijd gelijk aan het kennen van de werkelijkheid. En dus weet je eigenlijk nog niet zo veel wanneer je alleen maar focust op dat wat je meet. Mede daarom is het ook van belang om recht te doen aan processen die niet meetbaar zijn in organisaties en aandacht te hebben voor ethiek, reflectie en interpretatie. Ethische vragen zijn er – je kunt ze niet verbannen (Kunneman, 2007). Dus wanneer je geen actieve aandacht besteedt aan ethische vraagstukken in de praktijk, welke praktijk dat ook is, misken je de realiteit van de context waar je in staat of werkt. Je mist daarmee een belangrijke component voor het ontwikkelen van welzijn en kwaliteit van werk (De Jong, Geraedts & Meij, 2006). Het beoefenen van ethiek is geen sinecure (Dohmen, 2010). Het is een bewust proces dat je steeds moet aangaan en waar je jezelf in moet oefenen (Dohmen, 2010). De mens kan morele dillema’s niet constant intuïtief oplossen. Daarvoor is het toepassen van moraliteit nodig (Venkatadurai, Dhyani & Sharma, 2013). In de gezondheidszorg hebben zich verschillende ontwikkelingen voltrokken die de aanwezigheid van ethiek op gespannen voet zet in de dagelijkse praktijk, door een overheersing van focus op technische en bureaucratische processen. De gezondheidszorg is door de eeuwen heen geformaliseerd en geïnstitutionaliseerd, waarbij zorg anno nu voornamelijk in zeer grote, formele en bureaucratische organisaties wordt uitgevoerd (Macionis & Plummer, 2005). De grenzen van de formele, bureaucratische organisatie worden in verschillende gezondheidsorganisaties steeds meer herkend en erkend. Dit leidt in sommige organisaties tot een zoektocht naar alternatieve organisatievormen die worden gekarakteriseerd door zelfsturing en humanisering, waar andere organisaties zich blijven focussen op efficiëntie en groei (Kunneman, 2007). Economisering leidt tot een toename aan morele vragen over zorgkosten (Dauwerse, 2013). Gezondheidszorgorganisaties worden in toenemende mate geconfronteerd met complexe vraagstukken rond integriteit en betrouwbaarheid. Deze vraagstukken laten zich niet oplossen door beheersing of technische interventies, maar vragen om betrokkenheid van mensen (Kunneman, 2007). Ethiek in organisaties is dus van belang omdat het een onderdeel is van het proces van goede aandacht en kwaliteit in werk; en dan niet alleen de technische en meetbare vormen van deze processen. Met het toepassen van ethiek in organisaties geef je vorm aan de identiteit, het beeld en de cultuur van een organisatie (Agich, 2009). 2.1.2. TOEGEPASTE ETHIEK IN GEZONDHEIDSZORGORGANISATIES Ethiek in gezondheidsorganisaties staat soms op gespannen voet met andere processen die aandacht vereisen in de organisatie (Dauwerse, 2013), bijvoorbeeld processen van efficiëntie en groei. Ondanks dat kent de gezondheidszorg een rijke traditie van het toepassen van ethiek in haar organisaties (Dauwerse, 2013). De actuele praktijk van het toepassen van ethiek in gezondheidszorgorganisaties wordt CES genoemd: Clinical Ethics Support. CES wortelt in de klinische 11 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie ethiek, wat een subdomein is van de bio-ethiek, welke wortelt in het wetenschapsdomein van de toegepaste ethiek, wat een tak van de moraalwetenschap is (Dauwerse, 2013). De toegepaste ethiek betreft de studie van toepassing van normatieve ethische theorieën op alledaagse praktische problemen. Binnen het domein van de toegepaste ethiek is de bio-ethiek de meer specifieke focus op morele zaken in de gezondheidszorg. Hierbinnen zit weer het subdomein van de klinische ethiek, waarin wordt gefocust op concrete ethische problemen in de klinische praktijk. Een onderdeel hiervan is CES, waarbij het specifiek gaat om ondersteuning voor zorgprofessionals om om te gaan met ethische vraagstukken (Dauwerse, 2013). CES heeft tot doel de kwaliteit van zorg op ethisch vlak te verbeteren. Voorbeelden van CES zijn klinisch ethische commissies, ethiekconsultatie, ethics rounds, ontwikkeling van documentatie en beleid en ethische gedragscodes, en ook het in dit onderzoek centraal staande moreel beraad (Dauwerse, 2013). Klinische ethiekcommissies zijn voornamelijk actief in Canada en Europa en worden gedefinieerd als “ieder comité dat wordt erkend als het comité dat primair betrokken is bij de ethische dimensies (issues) rond patiëntenzorg”. Ethiekconsultatie is voornamelijk te vinden in Amerikaanse ziekenhuizen en wordt omschreven als “een dienst die verzorgd wordt door een comité, team of individu gericht op het adresseren van ethische dimensies (issues) rond een specifieke, actieve klinische casus”(Dauwerse, 2013). Ethics rounds zijn door ethici of filosofen begeleide discussies met ziekenhuisstafleden die een specifieke patiëntcasus bespreken. De rol van de ethicus is het neerzetten van een democratische dialoog (Svantesson, Lofmark & Thornsen, 2008). Geschreven ethische richtlijnen en codes zijn ondersteunende mechanismen die een basissturing voor ethische besluitvorming vormen. Ze worden geformuleerd in abstracten en zijn niet geschikt als methodologie voor het nemen van besluiten in concrete, specifieke situaties (Van der Dam, 2013). Internationale wetenschappelijke onderzoeken geven aan dat klinische ethische commissies of ethiekconsultatie de dominante vorm van CES zijn (Dauwerse, 2013). In de Verenigde Staten hebben alle ziekenhuizen van 400 of meer bedden een ethiekconsultatieservice. Alle ziekenhuizen in Engeland en Noorwegen hebben een ethiekcommissie, waar 31% van alle ziekenhuizen in Duitsland dat ook hebben. In Nederland hebben 89% van alle ziekenhuizen een ethiekcommissie. Ook ontwikkelen zich verschillende vormen van ethiekondersteuning in de geestelijke gezondheidszorg en gezondheidszorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Moreel beraad wordt niet vaak geadresseerd in deze internationale onderzoeken, hoewel deze vorm van CES in Nederland meer en meer aandacht krijgt. Een toenemend aantal zorginstellingen in Nederland implementeert MB (Dauwerse, 2013) en dat maakt dat het interessant is om deze vorm van CES te onderzoeken. 2.2. MOREEL BERAAD Moreel beraad (MB) is een multidisciplinaire bijeenkomst van zorgprofessionals die systematisch reflecteren op een moreel vraagstuk, afgeleid uit een concrete, klinische casus uit hun praktijk, waarbij een ethicus of getrainde zorgprofessional fungeert als moderator (Abma et al., 2009). Molewijk et al. (2008c) hanteren een definitie waarbinnen multidisciplinariteit en het feit dat een casus uit de klinische, concrete praktijk geen vaststaand gegeven is: MB is een bijeenkomst van professionals die concreet en methodisch een morele vraag of een kernprobleem onderzoeken onder leiding van een getrainde en neutrale gespreksleider (Molewijk et al., 2008c). 12 Tijdens een MB-sessie reflecteren participanten met verschillende achtergronden op een moreel dilemma uit hun praktijk. Via bestaande conversatiemodellen zoals de Nijmeegse Methode of het Utrechts Stappenplan begeleiden de MB-facilitatoren de groep in een dialoog. Tijdens MB brengt een van de participanten een casus uit de werkpraktijk in waarin hij of zij een dilemma tegenkomt of tegenkwam. De situatie wordt zo gedetailleerd mogelijk feitelijk beschreven, waarbij wordt gefocust op het knelpunt van het dilemma. Vanuit dat moment wordt er gezamenlijk een morele vraag geformuleerd. Dit is de centrale vraag die tijdens het MB gezamenlijk zal worden onderzocht. Via het stellen van verhelderingsvragen kan de situatie verhelderd worden voor de inbrenger en voor de rest van de groep. Tijdens de sessies worden oordelen uitgesteld; het gaat om het stellen van vragen die de knelpunten blootleggen en niet het beantwoorden daarvan. Zo stappen alle participanten in de schoenen van de inbrenger. Gedurende de sessie vormt iedereen zijn eigen onderbouwde standpunt of antwoord op de situatie. Verschillen tonen zich in de dialoog. In de laatste fase kunnen acties worden geformuleerd die de inbrenger, en iedereen, in een volgende vergelijkbare situatie zou kunnen ondernemen (Weidema, 2014). 2.2.1 DOELEN VAN MB Abma et al. (2009) stellen drie doelen van MB: 1) het reflecteren op een casus en het verbeteren van de kwaliteit van zorg in de betreffende casus 2) het reflecteren op de betekenis van het zijn van een goede professional en het verbeteren van de morele competenties van een professional en 3) het reflecteren op institutionele of organisatorische zaken en het verbeteren van de morele kwaliteit van zorg op dat level. Deze definitie wordt in veel wetenschappelijke literatuur gehandhaafd, zie ook Van der Dam et al. (2012), Metselaar, Molewijk en Widdershoven (2015), Molewijk et al. (2011), Molewijk et. al. (2008b), Molewijk et al. (2008c), Seekles et al. (2014), Weidema (2014). Dauwerse (2013) stelt dat MB vier, vaak co-existerende, doelen kent. Hierin volgt zij de drie doelen die eerder genoemd zijn, maar voegt zij als derde doel toe ‘Het reflecteren op wat goede multidisciplinaire samenwerking is’ en aan het vierde doel – betreffende institutionele of organisatorische zaken – voegt zij toe ‘dat wil zeggen: het gebruik van inzichten opgedaan tijdens MB voor beleid, richtlijnen, cultuurverandering et cetera’ (Dauwerse, 2013). Daarmee maakt Dauwerse een duidelijke verbinding tussen MB en de effecten op de cultuur van de organisatie. Svantesson et al. (2014) stellen dat het hoofddoel van MB het ondersteunen van zorgprofessionals bij het managen van ethisch moeilijke situaties in de dagelijkse klinische praktijk is. Een toenemend aantal Nederlandse zorginstellingen implementeert MB (Dauwerse, 2013). Dit doen ze om verschillende redenen: 1) Om om te kunnen gaan met morele vraagstukken, 2) Het verbeteren van reflectievaardigheden, interdisciplinaire samenwerking en besluitvorming, en 3) Het ontwikkelen van beleid (Weidema, 2014). In een van de eerste empirische studies naar MB worden onder anderen de volgende rationales voor de implementatie van MB geïdentificeerd: het verbeteren van morele competenties van de individuele zorgprofessional, het verbeteren van de kwaliteit van het zorgproces, het verhogen van de transparantie van besluitvormingsprocessen, de rationale van professioneel gedrag expliciteren, een cultuur van kritische doch constructieve dialoog onder multidisciplinaire professionals opzetten en het verhogen van de kwaliteit van management (Molewijk et al., 2008a). Onderzoek van Weidema (2014), gefocust op de doelen en de oogst van MB, laat zien dat managers zeggen dat MB een kritische houding tot de praktijk zou moeten ontwikkelen, dat het samenwerking tussen het team van verpleegkundigen en multidisciplinaire samenwerkingsverbanden zou moeten stimuleren, dat het beleid, paradigma’s en visies zou moeten exploreren, dat het zorg en voor het werk van verpleegkundigen zou moeten bieden, dat het 13 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie empowert en inzet moet verhogen, transparantie en directheid stimuleert en de kwaliteit van zorg en innovatie verbetert (Weidema, 2014). 2.2.2 EFFECTEN VAN MB Uit een studie naar het voorkomen (prevalence) van MB in Nederlandse zorginstellingen blijkt dat in 44% van de Nederlandse zorginstellingen MB aanwezig is (Dauwerse, 2013). In bijna de helft van de organisaties waarin MB is geïmplementeerd, wordt MB omschreven als ‘belangrijk’ (important) (Dauwerse, 2013). Uit andere onderzoeken blijkt dat MB als positief wordt ervaren (Molewijk et al. 2008a; Seekles et al., 2014; Weidema, 2014). Onderzoeken van Weidema (2014) bevatten indicaties die er op wijzen dat MB effect heeft op de cultuur van de organisatie. Weidema concludeert allereerst dat MB impact heeft buiten de sessies zelf. Regelmatige MB-sessies verlagen barrières tussen verschillende professies in een team, volgens lokale MB-coördinatoren – dat zijn de mensen die op lokaal niveau, binnen de teams en binnen de afdelingen, verantwoordelijk zijn voor het onder de aandacht brengen van MB bij hun collega’s en hen motiveren om naar MB te gaan. Professionals wisselen meer interdisciplinair uit en MB stelt professionals in staat de situatie van een ander perspectief te bekijken, stellen de lokale coördinatoren. MB heeft zodoende een positief effect op de wijze waarop disciplines samenwerken in de alledaagse praktijk. Het stimuleert coöperatie en versterkt informele uitwisseling over hoe om te gaan met morele en ethische dillema’s. MB werkt volgens participanten en MB-coördinatoren door op drie niveaus in de organisatie. Het veroorzaakt verandering op inhoudsniveau, procesniveau en het relationele niveau. Participanten vergroten hun morele sensibiliteit en moreel inzicht wanneer zij deelnemen aan MB (inhoudsniveau). Ook leren participanten beter te communiceren over een casus (procesniveau). De systematische aard van MB en de focus op gelijkheid beïnvloedt de wederzijdse relaties tussen participanten (relationeel niveau) (Weidema, 2014). Weidema merkt op dat het effect op procesniveau niet vanzelf ontstaat. Om tijdens MB geleerde lessen te gebruiken in de praktijk moeten alle betrokkenen zich inzetten, bijvoorbeeld door de toename van informeel contact gedurende werktijd tussen disciplines of moed hebben om hulp te vragen van andere disciplines. Ook concludeert Weidema dat MB verschilt van andere vormen van werkgerelateerde gespreksmethoden, zoals teamvergaderingen en peer-supervisie; in vertrouwelijkheid, openheid, kwetsbaarheid, relationele uitdagingen en systematische dieptereflectie. Volgens stakeholders (managers, participanten aan MB en lokale MB coördinatoren) bepalen deze elementen de leermogelijkheden van een MB. Sommige stakeholders waren kritisch op de bekwaamheid van MB-facilitatoren (gespreksleiders) om deze elementen te realiseren en de condities voor dialoog te bewerkstelligen. Uit het deel van het onderzoek van Weidema (2014) dat zich focust op cliënt participatie binnen MB komt naar voren dat het methodologisch volgen van de stappen van MB niet de garantie geeft dat er dialoog ontstaat. Voor dialoog is het van belang dat de gespreksleider zorg en aandacht geeft aan relationele aspecten binnen het MB. In het deel van het onderzoek van Weidema (2014) dat zich focust op wat participanten aan MB oogsten door MB – in brede zin, dus niet specifiek gefocust op cultuurelementen - komen een aantal zaken naar voren die raken aan cultuurelementen. Deze resultaten worden hier specifiek genoemd 14 omdat de respondentengroep van dit onderzoek ook bestaat uit participanten aan MB. Deze participanten aan MB oogsten onder andere een toegenomen samenwerking tussen participanten van MB, waaronder de (her)ontdekking van wederzijdse steun en consultatie. Ook leidt MB tot meer begrip: Deelnemers worden zich bewust van het bestaan van andere perspectieven op een zaak. Ook ontstaan intenties richting transparantie en eerlijkheid richting collega’s, andere disciplines en/of familieleden op het gebied van niet-weten, twijfel, woede en dergelijken. Ook wordt aangegeven dat MB toont dat er behoefte bestaat aan uniformiteit in het uitvoer van behandelplannen. De studie laat ook zien dat een aantal MB-participanten aangeeft dat zij nu na deelname aan MB niets zouden veranderen aan hun eigen praktijk. dit ‘niets’ (no changes) kan zowel een negativiteit als neutraliteit of onverschilligheid tot wat er geleerd wordt door MB betekenen (Weidema, 2014). De onderzoeksmethode (anonieme questionnaires) maakt het moeilijk te achterhalen wat de werkelijke betekenis is. Participanten aan MB uit de studie van Molewijk et al. (2008a) evalueren de sessies in zijn geheel met een 7.62 (schaal 1 tot 10), de kwaliteit van de dialoog met een 8,11 en de gespreksleiders met een 7,82. 85% van de participanten (187 van 220) verwacht dat MB invloed heeft op hun dagelijks werk. Zeven procent was daar nog niet zeker van en drie procent dacht dat MB hun werk in zijn geheel niet zou beïnvloeden. Uit het kwalitatieve onderdeel van de studie komt naar voren dat de mogelijkheid om ervaringen rond kritieke casussen te delen, systematische en grondige reflectie van een enkele casus en het verbeteren en ontwikkelen van morele competenties kunnen worden onderscheiden als elementen die participanten aan MB waarderen. Ook werd een verbetering in zowel de samenwerking als de dialoog tussen (multidisciplinaire) teamleden gerapporteerd. Deelnemers aan MB werden door de methodologie en de normen binnen MB meer open-minded en constructief doch kritisch. In zeldzame gevallen werden negatieve effecten van MB gerapporteerd door de participanten; op het gebied van de rechtvaardiging van MB in zijn geheel en betreffende de resultaten van individuele MB sessies (geen consensus bereikt, te veel reflectie, te weinig beslissingen), of het gebrek aan aanwezigheid of commitment van representanten van andere disciplines dan de eigen. De studie laat zien dat gespreksleiders, coördinatoren en managers zowel het belang als de moeilijkheid van goede condities voor MB in de organisatie benadrukken. Zij realiseerden zich bijna allemaal dat resultaten van MB meer impact op het team zouden kunnen en moeten hebben. Sommige van hen geven aan dat een (filosofie betreffende) interactie en integratie van MB-sessies op verschillende afdelingen en kwaliteitsmanagement en beleidsontwikkeling op institutioneel niveau wordt gemist. Volgens sommige van deze respondenten komt dit door de fundamentele kwetsbaarheid van ethiek en MB, vanwege de zachte en vage associaties die snel opkomen bij dit thema (Molewijk et al., 2008a). In de studie van Seekles et al. (2014) naar moreel beraad bij de inspectie voor de gezondheidszorg zijn volgens de respondenten de meest voorkomende effecten van MB in de toezichtspraktijk het bereiken van overeenstemming tussen collega’s over hoe om te gaan met morele/ethische situaties, toenemende bewustwording van terugkerende morele/ethische situaties onder collega’s en de respondent en de verbetering van de mogelijkheid om gevoelens en gedachten te delen met collega’s. Seekles et al. (2014) analyseren verschillende artikelen (Molewijk et al., 2008a, Molewijk et al., 2008b Molewijk et al., 2008c, Widdershoven & Molewijk, 2008, VWS, 2005, VWS, 2010) en stellen dat deze onderzoeken hebben aangetoond dat door MB professionals beter leren omgaan met morele vraagstukken, beter leren analyseren en reflecteren, beter gaan samenwerken, hun professionaliteit en professionele verantwoording vergroten, beter onderbouwd en gedragen de 15 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie kwaliteit van zorg verbeteren en dat MB om die reden vaak ingezet en bepleit wordt bij de implementatie van cultuurveranderingsprocessen of professionaliseringsbewegingen. In hetzelfde onderzoek is de Euro-MCD vragenlijst afgenomen bij respondenten (Seekles et al., 2014). De EUROMCD-vragenlijst (Europese Moreel Beraad Uitkomsten Instrument) is een meetinstrument dat bestaat uit een aantal open vragen en 26 specifieke items betreffende de mogelijke uitkomsten van MB. Via de open vragen en een 5-punts Likertschaalverdeling (heel belangrijk – niet belangrijk) worden uitkomsten van MB voorafgaand aan MB en na een paar MB sessies onderzocht. De posttest, een vragenlijst die zeven maanden na de start van het onderzoek werd afgenomen, laat zien dat de items van de subcategorieën ‘improved moral reflexivity’ (verbeterde morele reflexiviteit van het individu), ‘impact on organisational level’ (invloed op organisatieniveau) en ‘concrete results’ (concrete resultaten) in de huidige praktijk meer voorkomen dan voor de start van de MB-groepen. Daarnaast laat deze studie ook zien dat het mogelijk is dat MB een rol in kan nemen in ethische bewustwording, professionalisering en verandering van de interne cultuur. Managers hebben hier een voorbeeldfunctie in; en MB kan door verschillende lagen van de organisatie heen een platform bieden om deze voorbeeldfunctie te vervullen (Seekles et al., 2014). Ook indiceert het onderzoek dat moreel beraad de ervaren veiligheid in de organisatie kan bevorderen, door in besprekingen van casussen het thema veiligheid te onderzoeken (Seekles et al., 2014). Ook noemen Seekles et al. (2014) dat de kritische en constructieve dialoog en de niet veroordelende houding tijdens moreel beraad het gevoel van veiligheid kan versterkten, juist in een fase waarin de organisatie (IGZ) in een koerswijziging zat. 2.2.3 HET ONDERZOEKEN VAN EFFECTEN EN RESULTATEN VAN MB In verreweg de meeste onderzoeken naar MB is gebruik gemaakt van kwalitatieve onderzoeksmethoden. De weinig beschikbare kwalitatieve evaluaties van MB focussen voornamelijk op de evaluatie van MB sessies, op niet op de doorwerking van MB in de dagelijkse praktijk van klinisch werk. Er bestaan weinig tot geen gevalideerde instrumenten om de uitkomsten van MB te meten. Svantesson et al. (2014) benadrukt dat er een gebrek aan gevalideerde instrumenten bestaat om evaluatief onderzoek naar de uitkomsten van MB te ondernemen. Bestaande kwantitatieve instrumenten hebben geen uitkomsten van MB weten te detecteren. De enige ontwikkelde vragenlijst over MB is gemaakt voor een specifieke gezondheidszorgsetting en is daarom niet geschikt voor andere contexten en zodoende ongeschikt voor verder onderzoek in andere settingen. Er bestond voorheen een gebrek aan helderheid en consensus over welke uitkomsten van MB gewenst zijn. Het is dan ook ingewikkeld om een kant-en-klaar-meetinstrument voor de uitkomsten van MB te ontwikkelen. De contextuele natuur van MB maakt simpele standaardisatie onmogelijk. Doelen van MB kunnen per context verschillen en veranderen gedurende de tijd. Desalniettemin ontwikkelden Svantesson en collega’s (2014) met de hulp van een Delphi-panel een instrument (de EURO-MCD) om de mogelijke effecten van MB te meten. Twee van de vier domeinen uit dit meetinstrument evalueren effecten op het niveau van organisatiecultuur: ‘Enhanced collaboration’ (toegenomen samenwerking) en ‘impact on the organisation level’ (invloed op organisatieniveau). De andere vier domeinen die in dit instrument worden genoemd zijn: Enhanced emotional support’ (toegenomen emotionele steun), ‘improved moral reflexivity’ (verbeterde morele flexibiliteit), ‘improved moral attitude’ (verbeterde morele houding) en ‘concrete results’ (concrete resultaten). 16 2.3. ORGANISATIECULTUUR 2.3.1 EFFECT VAN ETHISCHE PRAXIS OP ORGANISATIECULTUUR Voor organisatieverandering is het essentieel dat ethiek een integraal onderdeel is van de cultuur van een organisatie. Een slechts oppervlakkige aanwezigheid van een ethische code in een organisatie bewerkstelligt geen veranderingen in de organisatie en bemoedigt geen publiek vertrouwen in de organisatie, blijkt uit onderzoek van Potts en Mauszewski (2004). Wanneer goede ethiekprogramma’s, zoals geschreven standaarden, ethiektraining, ethiekadvieslijnen en een systeem voor het anonieme melden van wangedrag (Ethics Resource Center, 2003), tot een onderdeel van de organisatiecultuur - de norm, het gebruikelijke - worden gemaakt dan helpen ze problemen te voorkomen voordat ze ontstaan en helpen ze bij het oplossen van zaken op het moment dat problemen ontstaan (Ethics Resource Center, 2003). Dauwerse (2013) stelt dat het lijkt dat wanneer verschillende vormen van Clinical Ethics Support in de organisatie zijn geïntegreerd, institutioneel beleid kan worden beïnvloed. Een ethische commissie en MB zijn complementair aan elkaar en zouden elkaar moeten versterken in de organisatie. Wanneer MB aan een ethische commissie wordt gelieerd, kunnen uitkomsten van deliberatie over concrete casuïstiek door de commissie worden vertaald in institutioneel beleid in het algemeen. Dit is belangrijk voor het genereren van morele leerprocessen in de organisatie. MB zou meer impact in de organisatie hebben wanneer het is geïntegreerd met zulke institutionele structuren. Wanneer MB geïntegreerd is in langetermijnbeleid, heeft dat impact op ethiek in de organisatie als geheel. Ook is het van belang dat sleutelpersonen – de professionals die verantwoordelijk zijn voor het organiseren en faciliteren van MB - de zichtbaarheid van MB in organisatie vergroten. Dat helpt het ontwikkelen van een institutioneel ethiekbeleid (Dauwerse, 2013). Er bestaan ook studies waaruit juist blijkt dat CES geen invloed heeft op het ethiekklimaat. Uit een onderzoek naar de effecten van een ander element van CES, de ‘ethics rounds’, op het ethische klimaat (‘ethics climate’) in een organisatie blijkt dat er geen significante resultaten zijn betreffende de verandering van het ethisch klimaat geëvoceerd door de ethics rounds. Tijdens deze studie werd onderzocht of er tijdens en na de periode waarin participanten deelnemen aan deze ethics rounds ervaren dat er anders omgaan wordt met ethisch moeilijke situaties op de werkvloer in twee verschillende psychiatrische instellingen via controlegroepen. De twee groepen wijken niet significant af en daarmee zijn er geen significante effecten van ethics rounds op de ervaring van omgang met ethische vraagstukken in de praktijk aangetoond (Silén et. al., 2015). Er moet hierbij worden opgemerkt dat ethics climate, de individuele ervaring van het omgaan met ethiek op de werkvloer, niet hetzelfde is als organisatiecultuur. Het omgaan met moeilijke ethische vraagstukken gedefinieerd als klimaat betreft de individuele perceptie hiervan, en is dus geen zaak van gedeelde aannames, waar cultuur dat wel altijd is (Schein, 2004). Met andere woorden: om echt te kunnen spreken van een effect op cultuur, moet er sprake zijn van een ervaren verandering in een gedeelde praxis, traditie, gewoonte of norm, een verandering die casus- en individu-overstijgend is, en die door meerdere mensen wordt waargenomen. Natuurlijk kan er wel sprake zijn van waarneming van effecten op concrete casussen en individueel gedrag, maar om van een effect op cultuur te spreken is de notie van het collectieve, het delen van aannames van belang. 17 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie 2.3.2 DEFINIËRING VAN CULTUUR Het academische debat rond de definitie van het concept ‘cultuur’ wordt de afgelopen vijfentwintig jaar druk gevoerd en er zijn dan ook verschillende manieren waarop cultuur benaderd, bestudeerd en gedefinieerd wordt. In alle definities van cultuur zit de notie dat de aannames ‘gedeeld’ worden, en dat de deling van aannames stabiel is, omdat het de groep definieert (Schein, 2004). De cultuur van een groep kan worden gedefinieerd als een patroon van gedeelde basisaannames die door de groep is aangeleerd terwijl deze zijn problemen in externe adaptatie en interne integratie oplost, welke zo goed functioneert dat het als valide kan worden beschouwd en daarom wordt doorgegeven aan nieuwe leden van de groep als de correcte manier om waar te nemen, te denken en te voelen in relatie tot deze problemen (Schein, 2004). Het gaat bij cultuur om een op empirie gebaseerde abstractie. Cultuur wijst op fenomenen die zich onder de oppervlakte afspelen en een krachtige impact hebben maar tegelijkertijd onzichtbaar zijn en tot op zekere hoogte ook onbewust zijn. Het gedrag als resultaat van een cultuur is zichtbaar maar de krachten die bepaald gedrag bewerkstelligen zijn onzichtbaar. Cultuur is zodoende een abstractie, maar gedrags-en houdingsconsequenties zijn zeer concreet (Schein, 2004). Een begrip van cultuur ontstaat door de gedeelde meningen van participanten van de cultuur naast elkaar te zetten, hoewel cultuur ook een individuele waarneming is. Cultuur zit in ons en verandert naarmate nieuwe groepen gevormd worden die nieuwe culturen creëren (Schein, 2004). Onderzoek stelt dat organisatiecultuur direct invloed heeft op het succes van de organisatie (Peters & Waterman, 1982). Er bestaan verschillende definities over het concept organisatiecultuur. Martin (2002) stelt bijvoorbeeld dat organisatiecultuur is: ‘hoe de dingen hier geregeld worden (how things are done around here)’. Organisatiecultuur vormt het gedrag van de medewerkers openlijk en verborgen, ook wanneer de organisatie in transitie is (Martin, 2002). Ook wordt organisatiecultuur ‘een systeem van gedeelde betekenissen’ genoemd (Pizer & Hartel, 2005), al is het volgens sommigen te betwisten in hoeverre organisatiecultuur echt gedeeld wordt, aangezien er subculturen bestaan in organisaties die afhankelijk zijn van afdeling, hiërarchie, professionele identiteit, etniciteit en geslacht (Smollan en Sayers, 2009). Rousseau (zoals geciteerd in Schneider, 1990) stelt dat organisatiecultuur een gelaagd construct is met gedeelde gedragsverwachtingen en normen die een buitenste, bewuste laag representeren, en waarden en aannames die een innerlijke laag representeren die latenter aanwezig is in het bewustzijn van respondenten (Rousseau, zoals geciteerd in Schneider, 1990). Schein stelt dat organisatiecultuur de aannames, overtuigingen, waarden, gebruiken, structuren, normen, regels, tradities en artefacten binnen een organisatie (Schein, 2004; Smollan & Sayers, 2009) omvat. Deze elementen van organisatiecultuur zijn onderscheiden en breed uitgewerkt door Schein (2004) en hanteerbaar samengevat in een opeensomming door Smollan en Sayers (2009). 2.3.3 VERANTWOORDING VOOR OPERATIONALISATIE ORGANISATIECULTUUR In de aanloop van deze studie is geconstateerd dat onder anderen tot doel van MB wordt gesteld ‘het reflecteren op institutionele of organisatorische zaken en het verbeteren van de kwaliteit van morele zorg op dat level’ (Abma, 2009; Van der Dam et al., 2012; Metselaar, Molewijk & Widdershoven, 2015; Molewijk et al., 2011; Molewijk et al. 2008c; Seekles et al., 2014; Weidema, 18 2014; Weidema et al., 2012; en Weidema et al., 2011). Dauwerse (2013) stelt dat het hierbij gaat om het gebruiken van inzichten die tijdens MB zijn opgedaan voor beleid, richtlijnen en cultuurveranderingen. Molewijk et al. (2008a) spreken over het institutionele doel van MB als het ontwikkelen van een ethiekbeleid en ethiekklimaat door de hele organisatie. Om te kunnen onderzoeken of effecten van MB op organisatorische en institutionele zaken ervaren worden, worden deze ‘organisatorische en institutionele’ zaken hanteerbaar gemaakt via een operationalisatie die beleid, richtlijnen, cultuurverandering en klimaat omvat. Daarmee komt men uit bij de brede definitie van organisatiecultuur van Schein (2004) als meest vruchtbare definitie. 2.3.4 WAAROM NIET ‘KLIMAAT’ MAAR TOCH ‘CULTUUR’ Als toevoeging of soms ook vervanging van het begrip organisatiecultuur wordt het begrip ‘organisatieklimaat’ gebruikt, dat wordt gedefinieerd als de werknemers perceptie van de cultuur. Volgens sommige onderzoekers overlappen cultuur en klimaat (Denison, 1996). Klimaat heeft een psychologische component en wordt kwantitatief onderzocht. Cultuur heeft een antropologische component en wordt kwalitatief onderzocht (Glisson & James, 2002). Omdat alleen Widdershoven et al. (2008a) van klimaat spreken, terwijl zij daarmee samenvallend de notie van ‘beleid’ hanteren, welke een direct onderdeel is van de brede definitie van organisatiecultuur van Schein (2004), en Dauwerse (2013) spreekt over cultuurverandering naast beleid en richtlijnen, welke ook onderdeel zijn van de brede definitie van organisatiecultuur van Schein (2004), wordt in dit onderzoek gekozen voor het hanteren van de definitie van cultuur en niet klimaat. Onderzoek van Dauwerse (2013) geeft aanleiding om te veronderstellen dat in het onderzoeksgebied van de bio-ethiek het onderscheid tussen klimaat en cultuur weinig relevant is, omdat zij klimaat onder cultuur lijkt te incorporeren wanneer zij stelt dat een ethisch klimaat een omgeving is waarin reflecties op ethische zaken worden gestimuleerd en dit impliceert dat ethiek een onderdeel is van de organisatiecultuur (Dauwerse, 2013). Molewijk et al. (2008a) gebruiken ‘ethiekklimaat’ en ‘ethiekbeleid’ in hun onderzoek. ‘Ethiek’ wordt door de onderzoeker in dit onderzoek buiten de definitie gelaten omdat dat in strijd zou zijn met het exploratieve karakter van deze studie: ethiek als voorvoegsel is in dezen een typologie van cultuur en daarmee een uitkomst, terwijl voordat we actief kunnen zoeken naar typen ervaren cultuur (deductief) eerst alle mogelijke effecten op cultuur geëxploreerd moeten worden (inductief) voordat gesteld kan worden of en richting welk type cultuur MB verandering teweeg brengt. Toch zijn de noties van ethiekbeleid en ethiekklimaat van belang om te noemen, omdat de concepten beleid en klimaat zoals deze geoperationaliseerd worden onderdeel zijn van en samenhangen met cultuur en dus de operationalisatie van cultuur informeren. 2.3.5 VERANDERINGEN VAN ORGANISATIECULTUUR De sociale processen die de waarden van de organisatie creëren, geven deze organisatiewaarden betekenis (Rosen, 1991). Actoren – alle mensen - in organisaties creëren, maar worden ook beperkt door, de betekenis van de organisatie (organisational meaning). Interventies van managers zijn koersbepalend in de vorming van cultuur, maar of en de wijze waarop werknemers weerstand bieden tegen de kadering van cultuur door hun managers maakt dat cultuur deliberatief en constructief wordt gevormd en aangepast. Ook minder bewuste acties van medewerkers vormen cultuur, wat bijdraagt aan het veranderende landschap van cultuur in organisaties (Smollan en Sayers, 2009). 19 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie Intrinsiek aan culturen is dat zij in beweging zijn, waardoor zij zichzelf preserveren. Zo beschermen zij hun eigen voortbestaan. Organisaties zijn vaak op zoek naar verandering omdat zij bepaalde dingen niet willen zien veranderen; zoals hun winstgevendheid, marktaandeel of competenties. De motivatie om veranderingen aan te brengen is dus het voorkomen van verandering. Om een evoluerende identiteit en cultuur te hebben als bedrijf, is het dus van belang dat verandering met continuïteit wordt verzoend (Trompenaars & Woolliams, 2002). Volgens deze auteurs wordt er bij organisatieverandering vaak gewerkt vanuit een analyse van de huidige organisatiecultuur naar de ideële organisatiecultuur. Het probleem met het veranderen van huidig naar ideëel is dat deze situaties vaak ver uit elkaar liggen. Het overbruggen van de afstand tussen deze twee situaties kan in de praktijk niet gebeuren door het elimineren van de ongewenste elementen van de huidige situatie en het adopteren van de ideële situatie, maar moet wijselijk getranscendeerd worden. De tegengesteldheden moeten in elkaar fuseren om een succesvolle verandering in de realiteit te bewerkstelligen (Trompenaars & Woolliams, 2002). Het komt regelmatig voor dat veranderkundige processen in organisaties falen omdat de culturele component uit het veranderkundige proces is weggelaten (Trompenaars & Woolliams, 2002). Maar het simpelweg toevoegen van de notie van cultuur is niet voldoende om een proces wel te lagen slagen. Waarden zijn geen artefacten die je staccato kunt toevoegen. Zodoende is cultuur alleen betekenisvol in de context waarin het veranderkundige proces zich ontvouwt. Het is daarom van belang dat de notie van cultuur geïnterpreteerd en meegenomen wordt in iedere stap van een veranderkundig proces (Trompenaars & Woolliams, 2002). Waarden zijn een belangrijk element van organisatiecultuur (Smollan & Sayers, 2009) en zijn een krachtig element in veranderkundige processen (Sullivan, Sullivan & Buffton, 2001). Wanneer de waarden van de mensen in een organisatie in een lijn liggen of worden gebracht met de waarden van de organisatie, kan snelle organisatieverandering ontstaan (Smollan & Sayers, 2009; Sullivan, Sullivan & Buffton, 2001). Veranderingen in culturen van onderdrukking van de mogelijkheden om zich te uiten van een groep door een andere groep, zoals worden waargenomen in ziekenhuizen tussen de geneesheren en de verpleegkundigen, kunnen worden bewerkstelligt door bewustwording van manco’s in de cultuur (Roberts, Demarco & Griffin, 2009). Bijvoorbeeld bij een cultuur van ‘silencing’, waarbij verpleegkundigen niet voor hun eigen mening kunnen uitkomen, is een belangrijk imperatief voor verandering in de cultuur de bewustwording van het bestaan van de cyclus van ‘silencing’. Deze bewustwording is op zich al bevrijdend. Dit is afgeleid van het onderdrukkingsmodel zoals dat is opgesteld door Freire (Roberts, Demarco & Griffin, 2009). Nu de theoretische fundamenten voor dit onderzoek uiteen zijn gezet zal in het volgende hoofdstuk worden besproken via welke methoden het onderzoek uitgevoerd zal worden. 20 3. METHODEN 3.1 FILOSOFISCHE GRONDSLAG De filosofische grondslagen van MB bestaan uit bio-ethiek, pragmatische hermeneutiek en socratische epistemologie (Steinkamp & Gordijn, 2003; Widdershoven & Molewijk, 2008). Deze filosofische inspiraties delen de zienswijze dat ethiek en moraliteit altijd vanuit actuele ervaring ontstaan, en niet vanuit theorie of concept. Theorieën en concepten zijn bruikbaar en toepasbaar in ethiekontwikkeling, maar moeten gegrond zijn in actuele praxis. Er bestaat geen morele waarheid los van de ervaring van de mens. De betekenis en constructie van moraliteit is inherent contextueel en tijdelijk (Garcia, 2003; Plantinga, Molewijk, De Bree, Moraal, Verkerk & Widdershoven, 2012). 3.2 ONDERZOEKSDESIGN: EXPLORATIEF KWALITATIEF ONDERZOEK Epistemologie bepaalt en wordt zichtbaar door methodologie; in goed kwalitatief onderzoek hangt epistemologie, methodologie en methode paradigmatisch samen (Carter & Little, 2007). De filosofische grondslag van MB stuurt de methodologische keuzen van dit onderzoek. Het onderzoeken van veranderingen in een organisatie door MB is geen eenvoudige taak. Het is ingewikkeld om kant en klare instrumenten voor het meten van de effecten van MB te ontwikkelen, omdat de contextuele natuur van MB simpele standaardisatie verhindert: de behaalde doelen van MB veranderen in verschillende contexten en per tijdsperiode (Svantesson et al., 2014). Daarom is gekozen voor exploratief kwalitatief onderzoek wat de ervaringswereld van respondenten in kaart brengt en zo aansluit bij de contextuele natuur van MB en haar filosofische grondslagen. In exploratief kwalitatief onderzoek staat de geleefde ervaring van de respondent centraal. Het onderzoek richt zich op de wijze waarop mensen betekenis geven aan hun sociale omgeving en hoe ze zich op basis daarvan gedragen. Kwalitatief onderzoek biedt de mogelijkheid om het onderzoeksonderwerp te leren kennen vanuit het perspectief van de respondent, met doel het onderwerp te beschrijven en mogelijk te verklaren (Boeije, 2012). Kwalitatieve interviews bieden aan respondenten de mogelijkheid voor zelfreflectie, gehoord worden, empathische reacties ontvangen en zelfvalidatie (Wolgemuth et al., 2014). Dit sluit aan bij de praktische, hermeneutische grondslag van MB (Steinkamp & Gordijn, 2003). Daarnaast is exploratief kwalitatief onderzoek een passende methodologische keuze omdat er nog weinig tot geen theorie is over de effecten van MB op de cultuur van een organisatie; een gevalideerd meetinstrument ontbreekt en het erg moeilijk is de effecten op cultuur in de context van MB te duiden, waar exploratief kwalitatief onderzoek ons de mogelijkheid geeft inzicht te krijgen in de ervaring van mogelijke effecten. 3.3 ONDERZOEKSETTING Het onderzoek heeft plaatsgevonden onder acht participanten aan MB, die werkzaam zijn op verschillende afdelingen binnen verschillende locaties van twee verschillende GGZ-instellingen binnen Nederland. Voorwaarde voor de organisatiesetting waarin de respondenten werkzaam zijn is dat MB succesvol geïmplementeerd is in de organisatie en dat de implementatie van MB 3 jaar of langer geleden is. MB-implementatie is een langdurig proces, en na drie jaar kan worden gezegd in hoeverre het succesvol is geïmplementeerd, omdat het veel een tijd duurt voordat MB op de organisatieagenda komt en mensen geïnteresseerd raken, blijkt uit onderzoek in een GGZ-instelling (Dauwerse, 2013, Weidema, 2014). Tijdens het opstellen van de onderzoeksopzet is contact gezocht met dr. Bert Molewijk van de vakgroep Metamedica van de Vrije Universiteit Amsterdam. Na review 21 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie van het onderzoeksvoorstel heeft dr. Molewijk contacten gelegd met twee verschillende poortwachters binnen twee GGZ-instellingen waarin MB drie jaar of langer geleden succesvol geïmplementeerd is: Yulius en GGNet. Dit zijn dan ook de organisaties waarbinnen onderzoek gedaan is. Per instelling zijn vier respondenten geïnterviewd. 3.4 SAMPLING: HET WERVEN EN SELECTEREN VAN RESPONDENTEN Voorwaarde voor deelname aan onderzoek voor de respondenten is dat zij ten eerste structureel participeren aan MB en dat zij ten tweede niet geschoold zijn tot gespreksleider. Ook is ten derde getracht een zo groot mogelijke multidisciplinariteit te verkrijgen in de beroepsuitoefeningen van participanten. Deze drie inclusiecriteria zijn tot stand gekomen om de exemplarische generaliseerbaarheid (Smaling, 2009) van dit onderzoek te waarborgen: het structureel participeren, niet geschoold zijn tot gespreksleider en multidisciplinair zijn van de groep respondenten is exemplarisch voor de grotere groep van participanten aan MB (Abma et al., 2009; Dauwerse, 2013; Molewijk et al., 2008c; Weidema, 2014) . Het respondentenprofiel maakt dit onderzoek naar MB uniek: niet eerder werd er onderzoek naar MB gedaan wat expliciet gericht is op de geleefde ervaring van niet-ethisch onderlegde multidisciplinaire groep participanten. De selectie van de steekproef is zowel tot stand gekomen via de poortwachtersbenadering (Evers, 2007) als via sneeuwbalsampling (Evers, 2007). Na review van het onderzoeksvoorstel heeft dr. Molewijk contacten gelegd met twee verschillende poortwachters binnen twee GGZ-instellingen waarin MB drie jaar of langer geleden succesvol geïmplementeerd is: Yulius en GGNet. Poortwachters zijn personen die de toegang tot de eigenlijke respondentengroep bewaken en verlenen. Binnen Yulius was dit de secretaris van de organisatiebrede Stuurgroep Ethiek en binnen GGnet was dit de Programmaleider Moreel Beraad. Vervolgens is per e-mail en telefoon contact geweest tussen de onderzoeker en de poortwachters, waarin de onderzoeker het onderzoeksdoel en het respondentenprofiel heeft uitgelegd aan de poortwachters. Na instemming met het onderzoek hebben de poortwachters per e-mail aan participanten van MB verzocht deel te nemen aan dit onderzoek. Bij een van de twee instellingen zijn de participanten aan MB gericht en persoonlijk per email benaderd, bij de andere instelling is het verzoek om deelname aan dit onderzoek in een e-mail gericht aan alle respondenten van MB geuit. De poortwachters hebben na instemming van de respondenten met deelname aan het onderzoek de e-mailadressen en/of telefoonnummers van de potentiele respondenten beschikbaar gesteld aan de onderzoeker. De onderzoeker heeft vervolgens een e-mail gestuurd aan de respondenten met daarin een korte contextschets van het onderzoek en het verzoek om een telefonische afspraak en al dan niet de vraag om een telefoonnummer. Daarna heeft de onderzoeker telefonisch contact met alle respondenten opgenomen om te verifiëren dat zij voldoen aan het respondentenprofiel. In een geval heeft dit er toe geleidt dat er doorgezocht is naar een andere respondent. Aan het eind van de fase van benadering via poortwachters ontbraken nog twee respondenten. Daarop is een periode van sneeuwbal-sampling ingezet: De onderzoeker heeft de potentiele respondenten actief per telefoon gevraagd of zij nog iemand in hun omgeving kennen die aan het respondentenprofiel voldoet en mogelijk mee zou willen werken aan het onderzoek. Daarop zijn nog eens twee respondenten geïncludeerd. 22 3.5. DATAVERZAMELING: LOCATIE, INFORMATIE, INFORMED CONSENT EN ANONIMITEITSAFSPRAKEN De interviews betreffen kwalitatieve, exploratieve interviews volgens sluismodel met een stukje boommodel geïntegreerd (Evers, 2007), waarbij rekening is gehouden met maximaal een uur interviewtijd. Ieder interview heeft plaatsgevonden op de werkplek van de respondent, in een afgesloten ruimte. Alle respondenten is voorafgaand aan het starten van de opname verteld dat het een onderzoek betreft naar de eigen ervaringen van MB in relatie tot de cultuur van de organisatie. Omdat het onderzoek gericht is op de eigen ervaring bestaan er geen goede of foute antwoorden. Daarna is uitgelegd dat de onderzoeker het gesprek graag zou willen opnemen, om het letterlijk uit te kunnen typen en de verhalen van verschillende participanten aan het onderzoek met elkaar te kunnen vergelijken. Er is aangegeven dat uitspraken niet herleidbaar zijn, maar wel letterlijk kunnen worden weergegeven in het resultatenhoofdstuk van het onderzoek. Aan een aantal respondenten is gevraagd in hoeverre zij anonimiteit wensen. Omdat een van hen vroeg of kan worden afgesproken dat transcripten en audiobanden alleen kunnen worden ingezien door derden na toestemming van de respondent, geldt deze eis voor alle respondenten: de audiofiles en de transcripten worden vijf jaar bewaard door de onderzoeker zelf, en kunnen alleen ingezien kunnen worden na toestemming van de onderzoeker en de respondent. Aan de respondenten die na deze respondent zijn geïnterviewd is deze anonimiteitsregeling medegedeeld zonder te vragen naar hun wens, omdat de anonimiteitseis voor alle respondenten moet gelden als onderdeel van het kunnen waarborgen van de anonimiteit. Na instemming is de digitale recorder gestart. De opnames zijn getranscribeerd. In het transcript is de respondent geanonimiseerd met een gefingeerde naam en wordt de leeftijd binnen een categorie van 10 jaar weergegeven. 3.6 ONTWIKKELING VAN DE INTERVIEWGUIDE EN CORRECTIES TIJDENS HET PROCES De interview guide is allereerst ontwikkeld volgens het sluismodel (Evers, 2007) op basis van de verschillende concepten uit de onderzoeksvragen, waarbij de verschillende elementen uit de gestelde operationalisatie van begrippen uiteindelijk leidend is geweest bij formuleren van de interviewvragen. Het sluismodelinterview bestaat uit een karakterisatie van de context, twee hoofdvragen en suggesties voor doorvragen op basis van de manifestaties van cultuur zoals Schein (2004) deze onderscheidt en suggestievragen betreffende de al dan niet ervaren link tussen MB en organisatiecultuur. Deze interviewguide is gehanteerd in het eerste interview en is te vinden onder bijlage 1. Tijdens het eerste interview bleek dat het sluismodel te open was om dit onderzoeksonderwerp te exploreren. Het betreft dan wel een onderzoek binnen een nieuw te ontginnen onderzoeksgebied en daarbij past in theorie een sluismodel, maar wanneer men kijkt naar de onderzoeken waarin dit onderzoek wortelt, is de afbakening van het element ‘cultuur’ in dit onderzoek een heel specifiek element dat door een sluismodelinterview niet genoeg wordt gekaderd. Daarom is de interview guide doorontwikkeld en zijn de verschillende concepten uit de hoofd- en deelvragen verder uiteengerafeld. Dit is gedaan door de manifestaties van cultuur zoals Schein (2004) ze onderscheidt als boommodel-element (Evers, 2007) te integreren in de sluismodelguide en synoniemen voor elke manifestatie te formuleren, zodat de onderzoeker houvast heeft om in verschillende taalspellen over cultuur te kunnen spreken, wanneer dat nodig blijkt. Ook wordt er meer vanuit een trechtervorm gedacht; het interview begint nu met een open vraag naar de beleving van de respondent met betrekking tot het onderzoeksonderwerp, waarbij er ruimte wordt gemaakt voor de persoonlijke associaties van de respondent. Dit geeft de onderzoeker inzicht 23 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie in de eerste denklijn van de respondent. Uiteindelijk bestaat deze interviewguide uit een karakterisatie van de context, vijf hoofdvragen waarvan er twee samenhangen (2a en 2b en 3a en 3b) en de uiteenzetting van de manifestaties van cultuur zoals Schein (2004) ze onderscheidt als boommodelstructuur. Deze interviewguide, die is gehanteerd bij interview 2 t/m 8, is te vinden onder bijlage 2. Er zijn in totaal negen interviews uitgevoerd, en acht interviews worden meegenomen in de analyse. Bij het tweede interview dat is uitgevoerd bleek op locatie dat de respondent toch niet aan de inclusiecriteria voldeed: zij had een opleiding tot gespreksleider MB gevolgd. Daarom is dit interview niet getranscribeerd en niet meegenomen in de analyse. 3.7 ANALYSE Tijdens het transcriberen heeft de onderzoeker haar eigen gedachten over de tot nu toe verzamelde data en reflecties op het onderzoeksproces genoteerd in het transcript, tussen twee enters en haakjes ( [ ] ). Dit proces hoort bij de ‘QDA-Strategy: To Jot’ – het opschrijven van korte notities over de eigen gedachten en mogelijkheden voor in de rest van het onderzoeksproject (Saldana 2014). Het doel hiervan is het markeren van anticipatieve patronen, mogelijk belangrijke uitspraken van respondenten en tegenstrijdigheden in de data, die informerend kunnen zijn voor de verdere dataverzameling. Ook had dit tot doel voor de onderzoeker de eigen gedachten ten opzichte van het onderzoeksonderwerp transparant te maken en zo binnen de cirkel van bewustzijn te trekken, wat de mogelijkheid biedt om kritisch te reflecteren op de eigen positie in relatie tot de data. Deze opmerkingen tussen [ ] zijn tijdens het analyseren gecodeerd onder de code ‘memo’s’ en verder niet ondergebracht in de codeboom. Ze zijn dan ook verder genegeerd in het weergeven van de resultaten. Zowel de audiofiles als de transcripten en een tabel met ruwe data zijn in beheer van de onderzoeker en kunnen alleen na toestemming van de onderzoeker en de respondent worden ingezien. De QDA (Qualitative data analysis, Saldana, 2014) van dit onderzoek bestaat uit een vier fasen tellend analyseproces. Om tot resultaten te komen is de ruwe data geanalyseerd via een drie fasen tellend inductief codeerproces. Inductief houdt in dat er wordt gestart met het coderen en categoriseren van de specifiek uit de werkelijkheid ontgonnen data. In de inductieve fasen is open en axiaal gecodeerd en zijn interrelaties gekenmerkt (Boeije, 2012, Saldana, 2014). Daarna volgde een deductieve fase waarin de theorie naast de resultaten werd gelegd om tot een beschrijving van verbanden en verschillen te komen. Bij de inductieve fasen van coderen is gebruik gemaakt van het programma Atlas.ti (versie: 1.0.36). Er werd gestart met een fase van open coderen, waarbij de onderzoeksdata in de transcripten gefragmenteerd en gelabeld werd (Boeije, 2012). Daarna volgde een fase van axiaal coderen, waarbij de codes uit de eerste fase werden geordend in categorieën, met behulp van de Code Manager binnen Atlas.ti. Hierbij werd door de onderzoeker een onderscheid gemaakt tussen de belangrijke en minder belangrijke codes op basis van de mate waarop zij antwoord geven op de deelvragen (Boeije, 2012). Zo ontstond een codeboom; een weergave van gevonden categorieën en de codes die daar onder hangen. De derde inductieve QDA-strategie bestond uit het kenmerken van interrelaties in de data (Saldana, 2014). Dit werd gedaan door alle codes waarin respondenten zelf mogelijke relaties aanbrengen tussen verschillende concepten uit hun interview te groeperen onder ‘interrelaties’ en 24 bij de codes memo’s aan te brengen over de aard van de interrelatie die de respondent beschrijft. Al deze codes zijn in de eerdere fasen al ondergebracht in een categorie en komen zo automatisch terecht in de weergave van de resultaten. De groep ‘interrelaties’ is inductief sturend voor de onderzoeker bij het beschrijven van de verbanden tussen de resultaten in het hoofdstuk ‘conclusies’. In de conclusie zijn de interrelaties tussen concepten uit de resultaten beschreven, zoals die gemaakt zijn door de onderzoeker op basis van de inductief gevonden beschrijvingen van interrelaties door respondenten en de concepten uit het theoretisch kader. Het beschrijven van interrelaties kan gezien worden als de kwalitatieve equivalent van de kwantitatieve statistische correlatie (Saldana, 2014) Bij statistische correlatie wordt gezocht naar een relatie: de wijze waarop variabelen met elkaar interacteren en een wisselwerking op elkaar hebben (interact and interplay). In kwalitatief onderzoek wordt gezocht naar een interrelatie: interacteren (interact) verwijst naar een mogelijk echoënd effect (reverberating effect) tussen categorieën, en wisselwerking verwijst naar de structurele en processuele natuur van categorieën (the structural and processual nature of categories), bijvoorbeeld het mogelijk bestaan van een sequentie, hiërarchie of taxanomie, mogelijke overlap in de aard van categorieën en welke frameworks en netwerken mogelijk gesitueerd zijn rond en bestaan in relatie tot de concepten (Saldana, 2014). Deze interrelaties worden weergegeven in hoofdstuk 5. Discussie van bevindingen en conclusie. In de fase van data-analyse is door de onderzoeker ook een tabel gemaakt waarin persoonlijke gegevens over de respondent verwerkt zijn. In deze tabel staat weergegeven wat de sekse van de respondent is, wat zijn leeftijd is en welke functie hij bekleedt. Ook wordt weergegeven hoeveel jaren werkzaam de respondent is bij de locatie waar hij ten tijde van deelname aan het onderzoek werkt, en hoe veel jaar de respondent in totaal werkt bij de betreffende organisatie. Ook wordt hierin weergegeven hoeveel jaren de respondent participant is aan MB, en volgens welke frequentie de respondent participeert aan MB. Ook staat in deze tabel volgens welke frequentie MB wordt georganiseerd in de organisatie. En de samenstelling van participanten aan MB, volgens aantal en functie, zoals omschreven door de respondent wordt weergegeven. De letterlijke resultaten uit deze tabel worden niet weergegeven in het resultatenhoofdstuk omdat de identiteit van de respondenten daarmee eenvoudig te achterhalen is. De tabel wordt wel gebruikt bij data-analyse en in het resultatenhoofdstuk wordt een geschreven samenvatting van de tabel gegeven. In het resultatenhoofdstuk worden de gegevens per deelvraag weergegeven. In het ‘discussie van bevindingen en conclusie’-hoofdstuk worden de gegevens volgens de zes gevonden interrelaties weergegeven. De antwoorden op de hoofd- en deelvragen zitten verwerkt in deze interrelaties, maar het zou afbreuk doen aan de volledigheid van de interrelaties om ze uiteen te rafelen in een opeensommende beantwoording van deelvragen. Een concluderend antwoord op de hoofdvraag is geformuleerd in paragraaf 5.6 slotconclusie. 3.8 VALIDITEIT EN BETROUWBAARHEID De interne validiteit van dit onderzoek wordt gewaarborgd door consistentie in epistemologie, methodologie en methode (Carter & Little, 2007). De filosofische grondslagen van MB informeren methodologie en methode. Interne validiteit wordt ook gewaarborgd door revisie van verschillende onderdelen van dit onderzoek op verschillende momenten door dr. Wike Seekles van de Universiteit voor Humanistiek en begeleiding van de onderzoeker als instrument door dr. Wike Seekles. De 25 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie interview guide is ontwikkeld aan de hand van theorie, en gereviseerd door dr. Wike Seekles. Na het eerste interview is de interview guide aangepast door de onderzoeker, en opnieuw gereviseerd door dr. Wike Seekles. Vervolgens is de interview guide herhaaldelijk gebruikt en bij de volgende zeven interviews identiek gehanteerd met inachtneming van het feit dat het een combinatie tussen sluisen boommodel betreft en de interviews dus verschillende wendingen en daarmee verschillende resultaten kunnen leveren, afhankelijk van de belevingswereld van de respondent (Evers, 2007). De betrouwbaarheid van dit onderzoek wordt zowel gewaarborgd door de wijze van selectie van de respondenten als de wijze van data-analyse: om de betrouwbaarheid te vergroten is er voor gekozen onderzoek te doen binnen twee verschillende organisaties en op verschillende afdelingen van deze organisaties. Hierdoor wordt de mogelijkheid van bias door het bestaan van een specifiek aan locatie of organisatie gebonden cultuur zo veel mogelijk uitgesloten. De betrouwbaarheid wordt in het analyseproces ook gewaarborgd door het zoeken naar negatieve gevallen: de onderzoeker zoekt actief naar gevallen die niet in overeenstemming zijn met theorieën en de theoretische sensitiviteit die in de loop van het proces ontstaat bij de onderzoeker zelf, en verfijnt de theorie net zo lang totdat de gevonden concepten in elkaar passen. 3.9 OPERATIONALISATIE VAN BEGRIPPEN De begrippen uit de hoofd- en deelvragen worden als volgt geoperationaliseerd: Moreel Beraad: Een multidisciplinaire bijeenkomst van zorgprofessionals die systematisch reflecteren op een moreel vraagstuk, afgeleid uit een concrete, klinische casus uit hun praktijk, waarbij een ethicus of getrainde zorgprofessional fungeert als moderator (Abma et al., 2009; Seekles, Molewijk & Widdershoven, 2014). Ervaren effecten: In kwalitatief onderzoek refereert ‘ervaring’ naar de wereld van menselijke, geleefde ervaring, de leefwereld zoals deze wordt ondervonden, ondergaan, geïnterpreteerd en voldongen (SAGE Research Methods Methodspace, 2013). Onder ‘effect’ wordt verstaan: een fenomeen waarvan wordt aangenomen dat het is veroorzaakt, beïnvloedt of gedetermineerd door een ander fenomeen (Vogt, 2005). Het samenvoegen van ‘ervaren’ en ‘effecten’ in deze studie heeft tot doel aan te geven dat het hierbij niet gaat om de vraag naar kwantificeerbare effecten, maar effecten in kwalitatieve zin: er wordt in deze studie getracht fenomenen te beschrijven die worden waargenomen door en vanuit de individuele, menselijke, geleefde ervaring, welke plaatsheeft in de eigen leefwereld zoals deze door elk individu uniek wordt ondervonden en geïnterpreteerd. Reminiscerend (reminiscentie): Terugdenken, het op een min of meer levendige en gevoelsgeladen wijze ophalen van en verwijlen bij herinneringen aan gebeurtenissen uit het verleden. (Marcoen, zoals geciteerd in Doolaard, 2006) Cultuur van een organisatie: Aannames, overtuigingen, waarden, gebruiken, structuren, normen, regels, tradities en artefacten binnen een organisatie (Schein, 2004; Smollan & Sayers, 2009). Verandering in organisatie: Transformatie. Het overgaan van een vorm in een andere vorm (Senge, Kleiner, Roberts, Ross, Roth & Smith, 1999). 26 4. RESULTATEN In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd. De weergave van de resultaten verloopt per deelvraag. Allereerst worden de demografische gegevens van respondenten gepresenteerd. Vervolgens wordt weergegeven hoe participanten de cultuur van de organisatie waarin zij werken omschrijven, in het heden en reminiscerend naar de tijd van voor implementatie van moreel beraad. Daarna wordt weergegeven welke veranderingen in de cultuur van de organisatie door respondenten worden ervaren, sinds de implementatie van moreel beraad. Ten slotte wordt weergegeven welke veranderingen binnen de cultuur van de organisatie worden gelinkt aan moreel beraad, en op welke wijze dat gebeurt. Daarbij wordt weergegeven wat de positieve effecten, negatieve effecten en gevallen van geen effect van moreel beraad op de cultuur van de organisatie zijn. Ook wordt weergegeven op welke wijze respondenten MB linken aan verandering. Daarnaast worden relevante resultaten weergegeven die niet direct onder een deelvraag vallen, zoals de motivatie om te participeren aan MB, het draagvlak van MB, de concrete doorwerking van MB in de organisatie, andere overlegvormen waarin cultuurelementen worden besproken in relatie tot MB, de verhouding tegenover MB als veranderkundig instrument en aanbevelingen die respondenten doen met betrekking tot MB. 4.1 DEMOGRAFISCHE GEGEVENS VAN RESPONDENTEN De respondentengroep bestaat uit vijf mannen en drie vrouwen: Anne, Chris, Aleid, Robin, Daan, Dominique, Maxiem en Eelke (gefingeerde namen). Drie van hen zijn psychiatrisch verpleegkundige, een van hen is zowel psychiatrisch verpleegkundige als behandelcoördinator, een van hen is senior verpleegkundige en teamleider, een van hen is Trajectbegeleider Werk en Dagbesteding en tevens beleidsmaker, een van hen is leerling verpleegkunde niveau 5 en een is verpleegkundige op de crisisopname-afdeling. Twee van hen vallen in de leeftijdsgroep 20 tot en met 29 jaar oud, twee van hen vallen in de leeftijdsgroep 30 tot en met 29 jaar oud, twee van hen vallen in de leeftijdscategorie 40 tot en met 49, een valt in de leeftijdscategorie 50 tot en met 59 en een valt in de leeftijdscategorie 60 tot en met 69. Een aantal respondenten zijn collega’s van elkaar; twee respondenten werken binnen hetzelfde team, binnen dezelfde locatie binnen dezelfde organisatie, en drie andere respondenten werken binnen hetzelfde team, binnen dezelfde locatie binnen dezelfde organisatie, maar een andere organisatie dan het eerstgenoemde setje collega’s. Gemiddeld participeren de respondenten 6,19 jaar aan MB (standaarddeviatie 3,08). Vijf van hen hebben de implementatie van MB op een zeker moment meegemaakt; zij werkten al op de betreffende locatie toen MB op hun locatie werd ingevoerd. De andere drie maakten kennis met MB toen zij kwamen werken op een locatie waar MB al geïmplementeerd was. Een van hen kwam op dat moment van een andere locatie uit dezelfde organisatie, en twee van hen kwamen uit compleet andere organisaties. Van de vijf mensen die een eerste implementatie van MB hebben meegemaakt, werken er momenteel nog twee op dezelfde locatie als waar zij werkten ten tijde van hun eerste ervaringen met MB. De andere drie respondenten werken inmiddels op nieuwe locaties binnen dezelfde organisatie. Twee van hen hebben in deze nieuwe locatie een nieuwe implementatie van MB meegemaakt, de ander kwam te werken in een team waar MB al was geïmplementeerd voordat hij er kwam werken. Bij twee respondenten die de implementatie van MB op een vorige locatie 27 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie hebben meegemaakt, was MB ingezet als onderdeel van een veranderkundig proces richting het terugdringen van dwang en drang in de organisatie. De frequentie van organisatie aan MB verschilt van eens per maand (2x), eens per vier weken, tien keer per jaar, vier a vijf keer per jaar, 6 keer per jaar, vier tot zes keer per jaar, en een respondent twijfelt of MB nou eens per twee weken of eens per maand wordt georganiseerd. De samenstelling van de participanten aan MB varieert. Drie respondenten geven aan dat MB volgens de regels multidisciplinair is en dat dat in de praktijk ook zo is. Vier respondenten geven aan dat MB volgens de regels multidisciplinair hoort te zijn maar dat in de praktijk niet volledig of niet altijd zo is. En een respondent geeft aan dat MB in de regel niet multidisciplinair is hoewel activiteitenbegeleiders tegenwoordig wel participeren omdat die werden gemist tijdens MB. 4.2 DEELVRAAG 1: HOE OMSCHRIJVEN PARTICIPANTEN VAN MB DE CULTUUR VAN DE ORGANISATIE WAARIN ZIJ WERKEN, REMINISCEREND NAAR DE TIJD VOOR IMPLEMENTATIE VAN MB EN IN HET HEDEN? 4.2.1 OVER ‘CULTUUR’ Door alle respondenten wordt ervaren dat de cultuur (zie 7.2.3) per locatie en zelfs per team op de eigen locatie kan verschillen, ook al werkt men bij dezelfde organisatie. Ze geven aan dat de organisaties waar zij werken erg groot zijn. De ervaren cultuur van de organisatie speelt zich af op microniveau, binnen de teams. Dat wordt door de respondenten dan ook gezien als de reikwijdte van de mogelijke effecten van moreel beraad op de cultuur van de organisatie: Chris: “Ik denk dat eh, organisatiebreed, ik denk dat ik dat in m’n hoofd omzet naar kliniek [naam kliniek]. Hoe dat hier is.” 4.2.2 REMINISCERENDE OMSCHRIJVING VAN DE CULTUUR – HOE WAS HET VROEGER ? Verschillende respondenten geven verschillende omschrijvingen van hoe het er vroeger aan toe ging in de organisatie. Ondanks het feit dat alle respondenten nu een goede omgang met collega’s ervaren, geven drie respondenten aan dat de verhoudingen in het team vroeger – verschillende tijdsperioden, maar altijd een paar jaar geleden – verstoord waren. Er was sprake van negatieve onderlinge beeldvorming (Robin), iedereen was bezig met z’n eigen ding (Maxiem) of er was onrust onderling (Eelke). Andere respondenten hebben het over een zeer onveilige, agressieve werksituatie die veroorzaakt werd door de problematiek van patiënten (Anne, Daan). Aleid en Eelke geven aan dat de cultuur waarin zij vroeger werkten – Aleid in een ander team dan nu, Eelke in hetzelfde team, maar beiden bij dezelfde organisatie – vroeger gekenmerkt werd door frustratie, die in het team van Aleid werd veroorzaakt door het feit dat alles om geld draaide en in het team van Eelke door het feit dat er geen psychiater en daardoor geen consistente leiding was. Chris en Aleid geven aan dat er vroeger veel meer geld te besteden was, en daaraan gelieerd is dat er vroeger veel meer vrijheid was om ideeën op te zetten en uit te voeren (Aleid). 4.2.3. HUIDIGE OMSCHRIJVING VAN DE CULTUUR – HOE WORDT DEZE NU ERVAREN? 28 De verhalen van de acht respondenten over de beschrijving van de cultuur waarin zij werken laten zich door verschillende begrippen kenmerken. Alle respondenten geven aan dat zij een prettige en vriendschappelijke omgang met elkaar ervaren. Respondenten geven uit zichzelf expliciet aan dat zij sterke saamhorigheid in agressieve- en noodsituaties ervaren. Ze kunnen er van op aan dat collega’s elkaar helpen en goed op elkaar ingespeeld zijn. Bij de drie andere respondenten zijn dergelijke onveilige situaties niet ter sprake gekomen. De helft van de respondenten ervaart dat collega’s niet kritisch genoeg op elkaar zijn als gevolg van de vriendschappelijke omgang. Daan: “We zijn wel een warm team denk ik. Ja. En daar mist soms wel een stukje scherpte in.” De andere helft van de respondenten geeft juist expliciet aan dat ze direct met elkaar in gesprek gaan bij een incident of ander te bespreken onderwerp. Alle respondenten werken in een team dat wordt begeleid door een seniorverpleegkundige of manager, al geven sommige respondenten aan dat ze in een organisatieverandering richting zelfsturende teams zitten. Alle respondenten ervaren weinig formele hiërarchie in de organisatie waar ze werken: ze staan op gelijke voet met teamleiders en psychiaters. Eelke geeft in lijn hiermee aan dat de grootschaligheid van de organisatie juist in staat stelt tot autonoom handelen van teams. Andere respondenten geven hier geen verklaring voor. Eelke zegt: “Kijk het mooie van (deze locatie) is dat we ver van het hoofdkantoor af zitten. Athans, dat dat..... En dat vind ik het mooie van (deze locatie). We kunnen ook meer, we doen ook meer en we doen soms ook dingen die niet des (deze organisatie) zijn, euthanasie bijvoorbeeld, risicobeleid, dat geeft ook veel meer kans op suïcides. Maar we doen het hier wel.” De meerderheid van de respondenten noemt ‘veiligheid’ als ervaren waarde in de cultuur. Bijna de helft noemt ‘vertrouwen’. Ook ‘autonomie van de patiënt’ wordt door bijna de helft genoemd ‘Betrokkenheid bij de cliënt’ wordt twee keer genoemd, net als ‘transparantie’. Andere waarden die genoemd worden zijn: ‘zelfzorg’, ‘geduld’, ‘tolerantie’, ‘empathie’, ‘contact maken’ en ‘compassie’. Qua beleid geven respondenten aan dat zij te maken hebben met huisregels, afdelingsbeleid, instellingsbeleid en beleidsregels vanuit de overheid en de zorgverzekeraar. Strakke beleidsregels zijn soms in contradictie met het uitoefenen van goede zorg. Het gevoel dat beleid schuurt met de ervaren mogelijkheid om goede zorg te kunnen verlenen komt voornamelijk voort uit eisen van de zorgverzekeraar en overheid (Aleid, Robin). Ook vertelt de helft van de respondenten dat het beleid is dat MB verplicht is. Deelname aan MB levert voor drie van hen punten op die meetellen voor het jaarbeoordelingsgesprek. Bijna de helft van de respondenten loopt er in de praktijk in negatieve zin tegenaan dat geld en prestatiedruk leidend zijn binnen de organisatie. Aleid: “Binnen de kaders van financiering kun je nog steeds heel veel doen, maar dat is wel een voorwaarde geworden, meer dan ooit.” Een daarmee samenhangend probleem is de enorme werkdruk die door vijf respondenten wordt ervaren. Een voorbeeld van Maxiem: “We moeten 85% productie draaien, dat zou betekenen dat ik het soort gesprekken als die ik nu met jou heb, die moet ik weer inhalen in productietijd. De werkdruk is echt enorm. En wordt ook wel opgevoerd door als er dan een zieke is, dat er dan gezegd wordt: Ja jullie moeten je productie inhalen.” 4.3 WELKE VERANDERINGEN IN DE CULTUUR VAN DE ORGANISATIE WORDEN ERVAREN DOOR PARTICIPANTEN VAN MB IN EEN ORGANISATIE, SINDS DE IMPLEMENTATIE VAN MB? 29 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie Een ervaren verandering die door de meerderheid van de respondenten wordt gedeeld is dat er nu minder geld dan vroeger te besteden is binnen de organisatie. Dat heeft zich geuit in het stoppen van dagbesteding vertelt Aleid, tijdelijk stoppen van MB en intervisie vertelt Maxiem, werken met uitzendkrachten of met mensen die het werk niet willen doen, wat leidt tot frustratie, vertelt Chris, slechtere kwaliteit van zorg voor patiënten aldus ook Chris, soberder eten voor de patiënt en hogere werkdruk volgens Dominique. De verhoogde werkdruk is sowieso een verandering die door zes respondenten wordt ervaren. Die verhoogde werkdruk uit zich in een grote administratieve last en veel beleidsregels, wat leidt tot onrust in het team (Eelke), afname van de persoonlijke passie of plezier in werk (Aleid), de zorgvuldigheid en daarmee de kwaliteit in het werk van het team komt onder druk te staan (Aleid), de samenwerking verslechtert en de tijd voor patiënten neemt af (Robin). Bijvoorbeeld: Robin: “Ik vind de verstandhouding heel goed, en de samenwerking.... Waar ik de laatste tijd tegenaan loop is dat we gewoon ook wel heel erg moeten woekeren met onze tijd, en dat afspraken in de knel komen en dat je nog maar weinig soms het idee hebt dat je tijd voor mensen hebt.” Dominique ervaart door de toename van werkdruk soms wat geprikkeldheid onderling. Een andere verandering die door driekwart van de respondenten wordt opgemerkt is dat de samenstelling van het team is veranderd. Bij Chris en Dominique is een verpleegkundige ingewisseld voor een activiteitenbegeleider en dit wordt als positief ervaren. Aleid vertelt dat leerwerktrajecten zijn overgeheveld naar een trajectbegeleider arbeid, en dat was wennen. Teams werden uit elkaar gehaald en moesten FACT-team (Extramuraal psychiatrisch behandelteam, FACT staat voor Flexible Assertive Comminuty Treatment) worden. Deze verandering werd tegelijk ingezet met een programma om dwang en drang naar patiënten toe te verminderen. Samen zorgde dat voor ervaringen van controleverlies en onveiligheid, aldus Daan. Binnen het team van Eelke zijn veel wisselingen geweest van personeel, wat maakt dat ze weer evenwicht moeten vinden. Er worden ook veranderingen betreffende de onveilige werksituatie waargenomen: verschillende respondenten geven aan dat er een verbetering is opgetreden in de ervaring van onveiligheid die werd veroorzaakt door verbale en fysieke agressie van patiënten (Chris, Maxiem), fouten met medicatie of het vallen van patiënten (Robin), veroorzaakt door grote bewustwordingsprojecten in de organisatie. Een aantal respondenten geeft aan dat ze een organisatieverandering zien richting het meer centraal stellen van de autonomie van de patiënt door hen te betrekken bij het behandelplan en de uitvoer daarvan. Dit valt onder de introductie van ‘Gastvrije zorg’, wat een verandering teweegbrengt in de houding van teamleden naar patiënten. Een paar respondenten geven ook expliciet aan dat het toepassen van dwang en drang bij patiënten verminderd is. 4.4 DEELVRAAG 2: WELKE VERANDERINGEN BINNEN DE CULTUUR VAN DE ORGANISATIE WORDEN GELINKT AAN MB, EN OP WELKE WIJZE GEBEURT DAT? Nu wordt eerst weergegeven welke effecten van MB door respondenten worden ervaren die linken aan het niveau van verbetering van zorg in een concrete, klinische casus, en het reflecteren op het zijn van een goede professionals en het verbeteren van de eigen morele competenties. Daarna worden de ervaren effecten van MB op de organisatiecultuur weergegeven: zowel positieve effecten, als negatieve effecten, als de noties van het niet ervaren van effect op organisatiecultuur. Vervolgens wordt weergegeven hoe respondenten MB aan organisatieveranderingen linken. Dit zijn de resultaten die primair linken aan de derde deelvraag van dit onderzoek. Daarna wordt de motivatie 30 van participanten om te participeren aan MB en het draagvlak voor MB in de organisatiecultuur weergegeven. Daarna volgen concrete doorwerking van MB in de organisatie volgens de respondenten. Vervolgens gaat het over andere overlegvormen waarin cultuurelementen worden besproken in relatie tot MB. Daarna worden de verhoudingen van respondenten tot het zijn van MB als veranderkundig instrument richting organisatieveranderingen weergegeven. Er wordt afgesloten met wat er volgens respondenten aan MB zou moeten veranderen om het meer te laten voldoen aan hun behoeften in relatie tot de cultuur. Tot slot wordt weergegeven wat respondenten ervaren als mogelijke voorwaarden voor het al dan niet ervaren van effecten van MB op de cultuur van de organisatie. 4.4.1 EFFECTEN VAN MB OP CONCREET KLINISCH EN PERSOONLIJK PROFESSIONALISERINGSNIVEAU Bij de meeste respondenten komen expliciete noties naar voren van het ervaren van effecten van MB binnen goede zorg op het niveau van de concrete, klinische casus. Respondenten geven aan dat zij tijdens MB inzichten opdoen die zij actief kunnen toepassen in een concrete casus waar zij op dat moment mee te maken hebben, of een vergelijkbare casus in de toekomst. Meer dan de helft van de respondenten laat duidelijk zien dat MB bij hen een persoonlijk professionaliseringseffect heeft. Dit merken ze door de ontwikkeling van persoonlijk reflexief vermogen, of van houdingsaspecten in de vorm van dagelijkse bewustwording hoe hij in zijn werk staat en waarom hij iets wel of niet doet, of het gevoel dat de ogen geopend worden voor het anders aanpakken van situaties in de toekomst. Een andere ervaring die hierin wordt beschreven door Daan is de herkenning van de worsteling van anderen die zich toont in MB, die persoonlijke steun geeft. Daan leert door MB dat hij kwetsbaar mag zijn. Maxiem beschrijft dat een effect van MB is dat je hoort hoe anderen klinisch over dingen denken, en dat je daarmee zelf overwegingen leert maken in je werk. 4.4.2. EFFECTEN VAN MB OP DE CULTUUR VAN DE ORGANISATIE Wanneer we kijken naar de effecten van MB op de cultuur van de organisatie, ontstaat er een pluraal en meerstemmig beeld vanuit de interviews met de respondenten. Nu volgt allereerst een weergave van de ervaren effecten van MB op organisatiecultuur zoals deze expliciet worden genoemd door de respondenten, daarna zal in worden gegaan op de nuances. De besproken effecten zijn effecten die respondenten waarnemen buiten MB om, welke zij linken aan MB. 4.4.2.1 POSITIEVE EFFECTEN Onderling begrip en begripsvorming Een ervaren effect van MB betreft de omgang binnen het team. Respondenten ervaren dat teamleden door MB connectie met elkaar kunnen maken en eerlijk naar elkaar kunnen zijn. Bijvoorbeeld: Chris: “Ja, dat je er toch met z'n allen uit komt. Dat is wel goed, dat geeft wel een boost weer. Zo van hee, we kunnen het met z'n allen. We doen het. We staan er voor elkaar. En we komen er uit. We kunnen met elkaar praten, we kunnen eerlijk zijn.” Ook wordt door een aantal respondenten ervaren dat MB leidt tot meer onderling begrip. Het gaat daarbij zowel om meer begrip voor individuele personen, als begrip en daarmee het afnemen van vooroordelen over teams in de kliniek die de respondent wel ziet op de werkvloer maar nooit dieper contact mee heeft. Een voorbeeld van door MB ontstaan begrip is opgenomen in de inleiding van dit onderzoeksverslag, op pagina 7. In lijn met dit voorbeeld geeft een andere respondent aan dat hij ervaart dat hij zijn eigen karakter, motieven en dingen die hij moeilijk vindt aan de groep heeft kunnen verduidelijken, 31 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie waardoor er meer onderling begrip is ontstaan. Deze begripsvorming heeft ook invloed gehad op de gebruiken in de organisatie: door MB nemen collega’s nu automatisch taken van elkaar over omdat ze weten wie wat moeilijk vindt. Iemand die daar dan minder moeite mee heeft helpt de ander automatisch. Eelke: “Dat is sinds onder andere MB. Bij andere sessies, andere momenten is dat ook besproken, dus dat, dat merk je gewoon. Als iemand het moeilijk vindt om, zeg maar iemand te begrenzen, dan is het niet zo dat ik het dan overneem, maar dan weet ik: ze vindt het lastig, of hij vindt het lastig, ik heb daar minder moeite mee, dus dan hoef ik niet, dan ontstaat er geen discussie van, wie gaat daar naar toe, dat is dan zeg maar, het gaat bijna, het gaat zonder woorden, dan doe ik dat bijvoorbeeld. Of ik ga mee met iemand. Dus daarin. Dat is merkbaar.” En het is niet alleen zo dat Eelke zijn collega’s helpt, maar hij wordt ook door hen geholpen. Praktische gebruiken Bij een aantal respondenten is ook iets veranderd in de praktische gebruiken in de organisatie door MB. Robin vertelt dat er door MB bij haar in de organisatie concrete dingen zijn veranderd, voornamelijk op het gebied van ongeschreven regels. Ze vertelt dat er door de bespreking van een MB-casus tijdens MB wel eens aan het licht is gekomen dat er onvrede bestaat over de dingen die al jarenlang op een bepaalde manier gebeuren. Binnen dat MB wordt vervolgens doorgepraat over waarom ze de dingen doen zoals ze doen en hoe het ook anders kan en daar worden vervolgens concrete afspraken over gemaakt. Als voorbeeld geeft Robin dat het gebruikelijk was om overleden patiënten via de achterdeur, of de voordeur, dat weet ze niet eens meer precies, af te voeren. Tijdens de bespreking van een casus kwam het besef dat iedereen onvrede had over de gebruikelijke route, en vroegen ze zich af waarom ze dat eigenlijk deden, en toen is dat gebruik binnen MB veranderd naar iets waar iedereen zich in kon vinden. Maxiem geeft ook aan dat de gebruiken rond het separeren van patiënten mede is veranderd door MB, omdat casussen daarover bijdroegen tot bewustwording. Die bewustwording heeft een cultuuromslag op de lange termijn bewerkstelligd. Separeren wordt minder snel dan vroeger ingezet. Aannames Ook wat betreft de aannames, dominante overtuigingen in de organisatie, wordt effect van MB ervaren. Anne geeft aan dat de dominante overtuiging in de organisatie is dat het personeel weet wat goed is voor de patiënt, wat per afdeling kan verschillen. Binnen MB ontstaat er door visies van verschillende leden uit verschillende teams een kritische bevraging van de wijze waarop zorg wordt verleend, die in MB het team doet nadenken over deze dominante aanname. Deze dominante overtuiging en het ontstaan van kritische bevraging waardoor wordt nagedacht over handelen binnen MB wordt ook door Maxiem genoemd. Maxiem noemt ook dat door MB iets is verandert in de aannames over agressie bij patiënten. Door meerdere keren MB ontstond het besef dat de huidige omgang met agressie niet goed was.: Maxiem: “Bijvoorbeeld bij agressie, omgang met agressie is binnen (deze organisatie) in 12 jaar zo anders geworden. Waarom is iemand bijvoorbeeld, bij verbale agressie, fysiek is nog iets anders, [..] agressief. [..]Daar hebben we ook heel veel moreel beraden over gehad. En dat los je niet op met één MB, maar wel door meerdere keren. Dus dat is wel waardoor mensen zich bewust werden van het soort agressie wat er is, en dat er andere manieren zijn om dat op te lossen.” Ruimte voor morele vragen MB lijkt volgens een meerderheid van de respondenten invloed te hebben op het ontstaan van 32 ruimte voor morele vragen in de organisatie. In de organisatiecultuur, buiten MB om, wordt ervaren dat er ruimte is om vragen, twijfels en dilemma’s naar voren te brengen, en collega’s elkaar feedback durven te geven. Dit is een leerproces dat door MB wordt gestart. Een voorbeeld van Daan: “Tijdens het moreel beraad heb ik daar op zich nooit moeite mee om gewoon me kwetsbaar op te stellen. Maar het is ook zo'n focusmoment. Het moment dat ik me er ook open voor stel dus het gaat meer om het doorwerken, dat het in de waan van de dag ook nog bij me blijft. Van: Oh ja, dat is dat thema of dat is dat gevoel en nou ja ik zit daar nu ook mee, goh, laat ik toch nog daar met een aantal collega's over praten. Ja. Dat het wat laagdrempeliger wordt om dat soort dingen te bespreken. Dat effect heeft het op mij wel.” Waarden Een ander cultuurelement waar MB invloed op heeft zijn de waarden die leven binnen de lokale cultuur. Waarden die in de praktijk leven liggen direct onder de casussen die worden ingebracht, en worden tijdens MB verbaal en zichtbaar en daardoor versterkt. MB maakt ook dat een respondent kan volharden in zijn waarden, bijvoorbeeld door de in MB opgetreden realisatie dat “trouw blijven aan een cliënt” het meest waardevolle is om te doen, ook wanneer de respondent tegenzin voelt om dat te doen, en weet hoe je daar naar moet handelen door MB. Eelke geeft aan dat hij merkt dat MB helend werkt bij zeer moeilijke situaties, zoals een suïcide. De pijn, onmacht en verdriet kunnen ruimte in MB krijgen, omdat MB verder draagt dan alleen de vraag naar wat wel en niet goed gedaan is in het handelen. Beleid MB heeft op verschillende manieren effect op beleid in de organisatie. Het gaat hierbij niet om de behandelplannen voor individuele patiënten, die ook vaak met het woord ‘beleid’ worden aangeduid, maar om de interpretatie, de uitvoer of de concrete wijziging van beleidsvoorschriften op de werkvloer. Uit de bespreking van concrete klinische casussen komen vaak besluiten, die ook weer beleid kunnen worden en dat is, volgens Chris, erg waardevol. De huisregels binnen de organisatie van Chris zijn ook door middel van reflectie tot stand gekomen, maar hij weet niet zeker of dit MB was. De respondent die naast trajectbegeleider ook beleidsontwikkelaar is geeft aan dat MB positief bijdraagt aan haar beleidsontwikkeling. Vanuit de grondhouding die ze ontwikkelt door MB (wat valt onder persoonlijke professionalisering en niet cultuur want er zijn geen noties van dat collega’s dit ook zo ervaren), ervaart ze een grote indirecte invloed van MB op het beleid dat ze maakt. Ze leert door MB de waarden van een cliënt te zien die soms haaks staan op de maatschappelijke context, en die waarden te integreren in beleid. Een ander concreet voorbeeld is het instellen van een dagelijkse gezamenlijke evaluatie van de dag in het team van Robin Door MB is er bewustwording ontstaan over het belang van het uiten naar elkaar en het bespreken van kwesties en dillema’s, waardoor de dagelijkse gezamenlijke evaluatie is opgenomen in de taakomschrijving van haar team. In de organisatie van Daan zijn de bezoektijden aangepast naar aanleiding van de uitkomsten van een MB. Er werd besproken dat er dilemma’s ontstonden rondom de bezoektijden en ouders die verhinderd waren. In MB kwam naar voren dat ze als organisatie aan de ene kant vast wouden houden aan de bezoektijden omdat die rust en structuur brengen, maar dat leverde dillema’s op in de gevallen van ouders die dan niet op bezoek konden komen. Op basis daarvan is het beleid aangepast en is de striktheid van de bezoektijden losgelaten. MB leidt tot bewustwording, wat leidt tot verandering – maar kan ook onveilig maken Daan en Maxiem vertellen beide het verhaal van de wijze waarop MB positief heeft bijgedragen aan 33 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie het maken van een cultuuromslag naar het verminderen van dwang en drang bij cliënten. MB is ingezet als onderdeel van een groot veranderkundig traject richting het verminderen van dwang en drang binnen de kliniek waar zij voorheen werkten, wel bij de zelfde organisatie maar niet bij hetzelfde team als waar zij nu zitten. De inzet van MB had die terugdringing van dwang en drang destijds mede tot doel, waar dat bij andere implementaties en ook de implementatie van MB zoals Daan en Maxiem dat nu in hun huidige locatie ervaren niet zo’n expliciet doel hebben. Ondanks dat doel was de opzet van dat MB niet anders dan andere moreel beraden, en nu terugkijkend beschrijven deze respondenten dat MB toen daadwerkelijk positief heeft bijgedragen aan het terugdringen van dwang en drang door de bewustwording die optreedt in MB, al is dat niet een proces wat zomaar ontstaat en heeft MB destijds dingen ook wel onveiliger gemaakt omdat de cultuur niet als veilig werd ervaren – meer hierover in paragraaf ‘7.4.2.2 negatieve effecten’. Bij elkaar brengen van mensen bij onveiligheid Maar MB had volgens Daan en Maxiem ten tijde van een zeer onveilige cultuur ook weer de functie van het bij elkaar brengen van mensen, maar wel pas nadat MB al een tijd bestond. Mensen ervaren veel controleverlies betreffende de mogelijkheden van het toepassen tot dwang en drang en het uitoefenen van hun werk op de manier die zij gewend waren en MB fungeerde destijds (R werkt nu niet meer op die betreffende locatie) als een platform om in een veilige omgeving met elkaar te kunnen communiceren. Daan vertelt: “Nou ja [MB had, DW] wel een ehm functie van mensen bij elkaar zetten. […] Mensen ervoeren veel controleverlies, er was ook controleverlies, niet alleen ervaren maar ook feitelijk zo. […] Dat [onvermogen en angst versus acceptatie] waren allemaal waarden die met elkaar in botsing kwamen. En in het MB, ja, dat was dan echt wel een plek om dat bespreekbaar te maken. Want [..] in de overdracht en in de wandelgangen werd eigenlijk alleen nog maar gekankerd op een gegeven moment. Nouja en dat was dan wel een platform om in veilige, in een veilige omgeving wel je zegje te doen. Ja.” MB heeft ook invloed op de onderlinge machtsverhoudingen, merkt Chris op. Hij stelt dat in beleidsoverlegmomenten de meest mondige personen het woord hebben, maar dat zij in MB ook luisteren naar de personen die wat langer moeten nadenken voordat ze een antwoord klaar hebben. 4.4.2.2 NEGATIEVE EFFECTEN De hierboven beschreven effecten van MB op de cultuur zijn allemaal te categoriseren als positief, versterkend of verbeterend. Er zijn door respondenten echter ook opmerkingen gemaakt over negatieve effecten van MB op de cultuur. Onveiligheid Zo vertelt Daan, in aansluiting op het vorige voorbeeld, dat MB in de tijd waarin het terugdringen van dwang en drang een belangrijk thema was, MB bijeenkomsten erg gespannen waren. Daan vertelt dat het MB dan veilig moest zijn, maar zo werd het niet ervaren. En dat gaf bij verschillende teamleden de reactie: ‘Nou, als het zo moet, dan maar niet’. Wanneer de cultuur als onveilig wordt ervaren, door het overgaan naar een nieuwe manier van werken of het uit elkaar halen van teams, kan die onveiligheid vergroot worden door MB, omdat het tegenstellingen scherper kan maken die dan buiten het MB om doorwerken, blijkt uit de interviews met Maxiem en Daan. Op de huidige locatie waar Maxiem werkt heeft zij meegemaakt dat MB onveiligheidsgevoelens aanwakkerde. Dit kwam omdat de twee teams in MB bij elkaar gezet werden, waardoor mensen zich niet veilig voelden 34 en “akkefietjes ontstonden.” Als gevolg daarvan is besloten de implementatie van MB een tijdje uit te stellen, en MB alleen met het eigen team te organiseren. Maxiem: “Het was gewoon niet zo in toom te houden met een groep die nooit MB had gedaan en die dus ook weer op dat adviserende ging zitten, heb je wel dit gedaan, en heb je wel zus gedaan, en het protocol zegt... weet je wel, zo, waardoor degene die het inbracht, die heeft daar echt heel veel last van gehad. Echt heel onveilig gevoeld, heel veel last van gehad, wil ook nooit meer MB doen en dat is nu, dus toen hebben we dat heel eventjes laten liggen.” Maxiem geeft aan dat ze slapeloze nachten heeft gehad van de implementatie van MB – ze wilde erg graag dat de implementatie goed zou verlopen omdat ze goede ervaringen met MB had in de vorige locatie waar ze werkte. Overigens is op de huidige locatie van Maxiem, toen er na een bezuinigingsronde gekozen moest worden tussen intervisie en MB, door het team wel gekozen voor MB. Maxiem vermoedt dat er voor MB is gekozen omdat teamleden het toch prettig vinden en het nut er van inzien. In de praktijk niet multidisciplinair wanneer dat volgens regels wel hoort De helft van de respondenten geeft aan dat MB volgens de regels multidisciplinair hoort te zijn maar dat in de praktijk niet volledig of niet altijd zo is. De collega’s die soms of altijd wegblijven zijn veelal collega’s met een hogere hiërarchische functie, zoals artsen, psychologen of psychiaters. Dit wegblijven kan leiden tot gevoelens van teleurstelling of frustratie bij participanten die wel meedoen. Dit toont zich in het idee dat mensen op de vloer niet gelijkwaardig zijn omdat het lijkt alsof sommigen (de hogere functies) zich niet aan de regels hoeven te houden die voor anderen (de verpleegkundigen) wel gelden. Tweedeling in de organisatie Door MB kan er mogelijk ook tweedeling in de organisatie ontstaan. Aleid, Robin, Dominique en Eelke geven aan dat sommige collega’s meer open staan voor of liefhebber zijn van MB dan anderen. Het feit of MB verplicht of vrijwillig is heeft invloed op of collega’s wel of niet participeren. Dit kan er toe leiden dat je wanneer je al dan niet vrijwillig deelneemt aan moreel beraad met bepaalde collega’s een proces doormaakt, dat je met andere collega’s niet doormaakt (Aleid, Robin). Robin zegt hier bijvoorbeeld over: “Het praten over je werk is gewoon makkelijker met mensen die daar voor open staan en mensen die actief binnen MB meedraaien en daar ook het belang van inzien, dat klikt sneller. Dan vind je elkaar sneller.” Aleid geeft aan dat ze niet direct kan zeggen of ze verschillen ziet tussen collega’s die wel deelnemen aan MB en collega’s die structureel niet deelnemen. Omdat MB onderdeel is van een groter geheel kan ze niet direct zeggen of eventuele verschillen tussen collega’s gerelateerd zijn aan MB, maar ze sluit niet uit dat MB hier invloed op heeft. Gevoelens van machteloosheid versterkt Robin merkt ook op dat MB gevoelens van machteloosheid kan versterken: door MB worden handelingsmogelijkheden ontwikkeld die de oplossing kunnen zijn voor een heel moeilijk dilemma in een casus met een patiënt, maar daarna komt het team tot realisatie dat die in de praktijk niet uitgevoerd kunnen worden omdat er geen toestemming, geen middelen of geen ruimte voor is door regelingen van buitenaf. Iets concreets, wat voortgekomen is uit MB, mochten ze niet doen omdat er geen toestemming is van de zorgverzekering. Robin illustreert dit: “En dan spreek je dat uit en dan kun je daar verder niets mee, het is dromerij.” Dit is in lijn met wat Daan zegt, in een ervaring dat er tijdens MB allerlei waarden waren geëxpliciteerd over een moeilijke werksituatie. Dat werd op zich als mooi ervaren, maar in de waan van de dag bestond dezelfde praktische chaos nog steeds: “De deur was nog steeds gebarricadeerd en het is een bende, dus wat heb ik daar dan aan?” 35 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie 4.4.2.3 GEEN EFFECTEN Dan zijn er ook nog uitspraken gedaan over cultuurelementen waar zeker geen effect van moreel beraad op wordt ervaren (Anne, Chris, Aleid, Robin, Dominique). Chris geeft aan dat hij anders in z’n werk gaat staan door MB, maar dat hij het moeilijk vindt om voor de organisatie te spreken. Over de vraag of er door MB wel eens iets veranderd is in de dominante overtuigingen die leven in het team: “Ik denk niet. Of ik zie het niet, of het is er niet.” Robin geeft aan dat om MB echt effect te laten hebben, de teamleider achter de uitkomsten moet gaan staan of faciliteiten moet bieden om uitkomsten uit te voeren. Aleid geeft aan dat ze niet merkt dat gebruiken in het team ooit zijn veranderd door iets wat uit MB komt. Anne merkt op dat hij niet denkt dat er gauw iets zal veranderen in de organisatie, het gaat altijd meer over de specifieke behandeling van één cliënt. Chris beaamt dit. Alleen Dominique stelt dat MB zeker geen effect heeft op welk cultuurelement dan ook. Dominique: “Ik denk wel dat het zinvol is om [MB] te doen, maar om nou te zeggen dat je echt effecten ziet op de cultuur, nee dat geloof ik niet nee.” Dominique is overigens de enige respondent die aangeeft dat hij überhaupt niet ervaart dat MB effect heeft; “Nou omdat ik nog nooit gezien heb dat als er een casus is die dan ingebracht wordt, dat er dan ehm dan heb ik nou niet het idee dat daar daadwerkelijk iets mee gebeurd ofzo. Ik zie dat niet terug op de afdeling. Nee.” 4.4.3 DE WIJZE WAAROP RESPONDENTEN MB LINKEN AAN VERANDERING Het linken van MB aan organisatieveranderingen varieert van het aangeven dat gedacht wordt dat MB effect heeft, maar dat er ook andere factoren bijdragen aan veranderingen in de cultuur (Robin, Maxiem), of dat MB impliciet effect heeft op de cultuur (Aleid, Robin), of het aangeven dat MB veranderingen in de cultuur bewerkstelligt vanwege de mate van reflexiviteit die MB de medewerkers brengt maar het niet kunnen noemen van wat er dan concreet verandert (Anne). Ook wordt door Anne omschreven dat een situatie door MB kan veranderen, maar dat verandering niet per se automatisch optreedt. Drie respondenten geven ook aan dat verandering in cultuurelementen door hen zelf wordt ervaren, volgens henzelf verandert maar of dat ook in de cultuur gedeeld wordt, durven ze niet met zekerheid te zeggen. Daan geeft aan dat hij ervaart dat er zich een verandering richting een cultuur waarin morele vragen aan elkaar worden gesteld buiten MB ontwikkelt, maar hij weet niet zeker of dat samenhangt met MB (Daan). Maxiem geeft aan dat MB absoluut effect op de cultuur heeft, dat heeft ze waargenomen in een vorige organisatie, maar dat ze op de huidige locatie waar ze werkt nog niet zo ver met MB zijn om invloed te kunnen hebben op de cultuur. 4.4.4. MOTIVATIE VOOR MB De motivatie voor participatie aan MB varieert per respondent. Bij de helft van de respondenten is MB een verplichting die wordt meegenomen in de beoordeling bij de jaargesprekken, bij twee respondenten is MB geen officiële verplichting maar is de sociale druk om mee te doen wel groot en bij twee respondenten is de keuze om aan MB mee te doen vrij. Anne geeft aan dat de motivatie van het team om mee te doen aan MB afhankelijk is van het weer; als het team “gaar is van de dagdienst en dan met mooi weer ook nog moreel beraad moet doen, daar hebben ze geen zin in, dan gaan ze liever even het terras op.” Chris geeft aan dat hij meedoet met MB omdat het moet en omdat hij hoopt dat zijn jaargesprek goed is, hoewel hij ook wel meer gemotiveerd is nu ze 90 minuten in plaats van 60 minuten besteden aan MB, omdat ze door de langere tijd nu wel toekomen aan de ‘wat 36 zou je doen’-stap en ze nu bij MB weggaan met antwoorden op zak, wat hij omschrijft als ‘heel gaaf’. Dominique geeft aan dat hij meedoet omdat het moet en dat hij het saai vindt, behalve als er een casus wordt besproken waar hij zelf mee te maken heeft. Daarnaast geeft hij aan dat hij het stappenplan van MB ingewikkeld vindt. Eelke geeft juist aan dat hij meedoet aan MB omdat hij er veel van leert, met name naar zichzelf kijken, en het leren bespreken van onderwerpen die hij erg moeilijk vindt. Over het verplichte karakter van MB zegt Eelke juist: “Ze [leidinggevenden] zeggen niet voor niets dat je verplicht naar MB moet, dat laat ook zien dat ze het belang er van inzien.” De motivatie van Aleid om te participeren was in eerste instantie omdat MB er gewoon was en erbij hoort, maar gaandeweg is ze het heel belangrijk gaan vinden omdat het een rustpunt is in de hectiek van alle dingen die moeten. Robin gaat naar MB omdat het aansluit bij persoonlijke interesses, het is goed om goed na te denken over wat je doel van de zorg is en hoe het ook anders zou kunnen. Daan gaat vrijwillig, maar ook vanwege sociale controle van collega’s – die sporen elkaar actief aan om te gaan en bevragen elkaar wanneer iemand niet naar MB is geweest. Maxiem geeft aan dat het vrijwillig is, maar dat anderen haar op hun dak krijgen als ze niet komen. Ze vindt het erg waardevol dat ze als collega’s de kans krijgen om MB te doen en wil dus ook dat het hele team die kans benut. 4.4.5 DRAAGVLAK VOOR MB Respondenten geven verschillende geluiden weer betreffende het draagvlak van MB in de organisatie. Robin geeft aan dat er collega’s zijn die het “heus wel een beetje gedoe vinden”, want ze vinden dat ze goed werken dus mag het “geouwehoer” hen gestolen worden, maar er zijn anderen die wel het belang er van in zien. Geld speelt hierin ook een belangrijke rol voor collega’s die sceptisch zijn over MB, volgens Robin: “Dan zitten er soms 12, 10, of 8 mensen rond de tafel anderhalf uur te praten. De sceptische mensen die zeggen dan: Moet je even kijken wat een geld hier zit te vergaderen met elkaar. In de tussentijd kun je ook werken op de afdeling doen, met patiënten.” Dominique geeft aan dat collega’s het vaak een verplichting vinden, “van die tools” (van bovenaf opgelegde interventies in de organisaties, DW). Maxiem geeft aan dat ze denkt dat collega’s er het nut van in zien en het MB prettig vinden. Eelke heeft de indruk dat MB bij een aantal mensen niet leeft, en bij anderen wel. MB wordt door meerdere respondenten omschreven als een plek voor discussie, waar men probeert oplossingen aan te dragen en waar men wel eens probeert gelijk te halen. Op de vraag wat de organisatie zou missen als MB er niet meer zou zijn toont Anne dat hij dan vooral het discussiëren en het overtuigen van een andere aanpak zou missen. Anne: “Nouja je zou, ik vind dat stukje, ik vind dat ik zelf nog wel redelijk fel kan zijn en overtuigd van een bepaalde aanpak als het om een situatie gaat. En ja ik vind het ook leuk om daarmee te sparren, met collega’s. Als zij zeggen dat we het linksom moeten doen en ik vind dat we het rechtsom moeten doen, bijvoorbeeld, dan, ja dat zou ik wel missen. Want ik vind het best leuk om de discussie aan te gaan met een collega.” 4.4.6 CONCRETE DOORWERKING VAN MB IN DE ORGANISATIE Er zijn verschillende aspecten genoemd met betrekking tot de concrete wijze waarop MB doorwerkt buiten de sessies om. Anne vertelt dat de teamleden die casussen inbrengen bij MB de feedback meenemen en terugkoppelen aan hun team, maar dat dit niet op papier wordt vastgelegd. Dit terugkoppelen gebeurt alleen naar de andere teamleden die op die dag werkzaam zijn. Anne geeft ook aan dat als hij een cliënt een paar dagen na MB weer moet begeleiden, hij actief gebruik probeert te maken van wat er uit MB is gekomen. Chris sluit hierbij aan: hij past ook direct toe wat er 37 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie uit MB is gekomen en merkt dan vaak: “hee, we hebben er wat aan gehad, de verandering. Het is gewoon duidelijk nu.” Meer dan de helft van de respondenten merkt expliciet dat MB juist doorwerkt op de lange termijn. Het gaat volgens Aleid bij cliënten om herstel, kwaliteit van leven en zingeving, dat zijn items die niet over dagen of maanden gaan, maar over jaren. “En daarin zit een directe link met MB, dat dat [waar het om gaat bij cliënten, DW] wordt versterkt.” MB werkt positief door, aldus Aleid: ze ervaart door MB meer rust, wat volgens haar onlogisch lijkt, omdat ze vaak van tevoren ervaart dat ze er geen tijd voor heeft. Tijdens MB gaat een knop om, en kan ze zich richten op wat er in het moment is, en na MB heeft ze het gevoel: “Wauw, waarom hebben we dit zo weinig.” Eelke heeft een soortgelijke ervaring: Eelke: “Het werkt gewoon verhelderend bij me en het werkt kalmerend, relaxend.” Ook de ervaring van Daan sluit hierbij aan: tijdens MB heeft hij geen moeite om zich kwetsbaar op te stellen, omdat MB een focusmoment is waarin dat kan en mag. Het effect daarvan is dat de mogelijkheid om zich open te stellen bij hem bijblijft in de waan van de dag. Het wordt het laagdrempeliger om dingen die tijdens MB ter sprake kunnen komen, ook te bespreken in die waan van de dag. Die waan van de dag komt ook als belangrijk punt terug bij Eelke: casussen voor MB ontstaan vanuit de waan van de dag. Door MB verandert de verhouding tot de dilemma’s in die casussen, waardoor de verhouding tot de waan van de dag verandert richting meer inzicht en meer rust en meer begrip over de aard van de problemen die zich in de waan van de dag voordoen. De waan van de dag wordt omschreven als omgang met een moeilijke patiënt of een moeilijke situatie op de afdeling. 4.4.7 ANDERE OVERLEGVORMEN WAARIN CULTUURELEMENTEN WORDEN BESPROKEN IN RELATIE TOT MB Bij bijna alle respondenten zijn ook andere overlegvormen dan MB ter sprake gekomen. Intervisie, dagelijkse evaluatie, teambijeenkomsten, multidisciplinair overleg, ochtendvergaderingen en nabesprekingen van incidenten worden genoemd. Een van hen geeft aan dat MB zich onderscheidt van andere overlegvormen omdat het lastig en ingewikkeld is en saai kan zijn, hoewel hij ook aangeeft dat je tijdens MB tijd hebt om dingen uit te diepen, wat je bij een gewoon overleg niet hebt. De meerwaarde van MB ten opzichte van andere overlegvormen laat zich kenmerken door het verschil in effecten van andere overlegvormen versus MB. Robin: “Afdelingen en teams waren soms vijandig ten opzichte van elkaar, en je had wel intervisie, maar dat liep voor geen meter. En toen is intervisie gestopt en hebben we geëxperimenteerd met MB en dat is eigenlijk gebleven.” Ook komt het voor dat er een andere overlegvorm is ingesteld door MB: in het team van Robin wordt iedere dag geëvalueerd, omdat ze door MB hebben geleerd hoe belangrijk het is met elkaar te praten en van elkaar te weten waar je tegenaan loopt. Daan vertelt dat MB meer dan multidisciplinair overleg of overdrachten gaat over de thema’s die achter goede zorg liggen, en dat MB daarom bij hemzelf ruimte heeft gemaakt voor het ontstaan van een cultuur waarin gedeeld en gevraagd kan worden. Tijdens multidisciplinair overleg gebeurt het nu zelfs dat wanneer er gesproken wordt over begrippen achter de zorg, dat mensen opmerken “oh het is nu een soort MB [..] En dan ontstaat er een soort klik, dan zit het team op die modus” aldus Daan. Volgens Maxiem is het verschil tussen intervisie en MB dat er bij MB geen goed of fout of antwoord op je vragen is, maar het puur is om met anderen te delen, wat de band en de samenwerking binnen het team anders maakt. Eelke laat het verschil zien tussen MB en nabespreekmomenten bij heftige situaties: Eelke: “Natuurlijk, het doet pijn, het geeft verdriet, het geeft onmacht, […] [de heftige situaties, DW] En dat, dat bespreken we dan ook met het 38 behandelteam zegmaar, maar ehm... bij MB bespreek je dat ook maar het komt uiteindelijk terug en je gaat er zelf meer over nadenken en, je gaat juist het veel meer bij jezelf houden. En meer voor jezelf dingen verwerken, zo ervaar ik dat althans. Dat ik denk: ik heb daar gewoon wat aan. Niet dat ik nou ehm, dan fluitend he, maar ik bedoel, het dwingt mij tot nadenken, het dwingt mij tot conclusies trekken soms.” 4.4.8 HOUDING TEGENOVER MB ALS VERANDERKUNDIG INSTRUMENT Door het praten over MB ontstaat er een beeld van de houding van respondenten ten opzichte van MB als al dan niet effectief veranderkundig instrument richting veranderingen in de cultuur. Anne denkt dat MB wel een functie in het herstel van de cultuur zou kunnen hebben als deze wordt aangetast, maar ervaart niet MB op die manier wordt ingezet in zijn organisatie. Hij denkt dat de beste manier om verstoringen in de onderlinge omgang op te lossen is via de teamleider, maar hij zou het wel mooier vinden als het bijvoorbeeld bij MB wordt ingebracht, in plaats van de formele route. Hij geeft aan dat er best een andere context aan MB gegeven zou kunnen worden, dat het nu altijd casusgebonden is, maar dat ze dat best eens over een andere boeg zouden kunnen gooien, aldus Anne. Chris weet niet of cultuurelementen een goed onderwerp voor MB zouden zijn. Specifiek over onderlinge omgang weet hij ook niet of MB daar goed voor zou zijn. Hij kan het zich wel voorstellen, omdat je even goed naar elkaar kan luisteren en kan horen over het waarom. Hij vindt ook dat als je er dan MB over moet hebben, je eigenlijk te laat bent, omdat je er als team bovenop moet zitten als iets niet goed loopt. Aleid geeft aan dat zij MB “een hele goede move” zou hebben gevonden in de vorige lokale cultuur waar ze werkte, omdat ze ervoer dat daar alles om geld draaide en niet meer om inhoud, wat een grote persoonlijke frustratie was. Ze vermoedt dat de invloedssfeer van MB even groot is, of de cultuur nou als goed of slecht wordt ervaren. Want de invloed is indirect maar groot, omdat het door het hele handelen heen gaat zitten, stelt Aleid: “Soort van alsof het in je, in mijn vezels, manier van werken zit.” Daan denkt dat je door MB niet het gevoel van onveiligheid weg kan halen bij mensen, of in de waan van de dag beter met elkaar kunt communiceren als de werksituatie concreet onveilig is, want MB heeft invloed op een abstracter niveau, en als het niveau daaronder niet goed functioneert dan gaat MB daar niks aan veranderen, aldus Daan. Daan geeft ook aan dat MB door hemzelf wordt ervaren als methode of interventie wanneer hij collega’s wil laten veranderen en een ander standpunt wil laten innemen. Dominique denkt dat MB te statisch en te formeel is en daarom geen goede manier om iets te veranderen in de organisatie. 4.4.9 AANBEVELINGEN VAN RESPONDENTEN In het overdenken van hun eigen antwoorden kwamen meerdere respondenten met uitspraken die inzicht geven in hoe MB volgens hen zou moeten veranderen om meer te voldoen aan hun behoeften in relatie tot de cultuur. Anne geeft aan dat hij het waardevol zou vinden als MB echt organisatiebreed gedeeld zou worden. Misschien dat andere afdelingen of klinieken soortgelijke situaties hebben meegemaakt, en dan zou men van de uitkomsten van elkaars MB kunnen leren. Dominique vertelt dat hij vind dat het omgaan met de uitkomsten van MB minder vrijblijvend zou moeten zijn. Hij geeft aan dat het goed zou zijn als de uitkomsten van MB worden opgeschreven en geëvalueerd wat er mee gedaan wordt in de praktijk, om het zin te laten hebben. Hij heeft hier overigens niet heel veel behoefte aan, maar zou MB voor hem zinvoller maken. Volgens Anne is het ook het meest handig als MB gevolgd kan worden met een collega die een hele andere manier van aanpak heeft dan hijzelf. Aleid zou graag zien dat MB een centralere plaats krijgt, door het vaker of op een andere dag te laten plaatsvinden, want nu bestaat de situatie dat er een groep mensen 39 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie structureel niet is omdat zij vrij zijn op de dag van MB. Dat maakt dat een deel van het team betrokken is bij MB en een deel van het team niet en ze zou willen dat zij ook MB volgen omdat ze bij zichzelf merkt dat MB haar bewust houdt van haar drijfveren. Robin geeft aan dat MB bij haar in de organisatie binnen verpleegkundigen wordt georganiseerd maar dat ze het verstandig zou vinden als de artsengroep ook MB gaat doen of dat hun eigen MB multidisciplinair wordt. Daan en Eelke geven ook aan dat ze willen dat MB vaker wordt georganiseerd, omdat het helpt de waan van de dag minder te laten overheersen en het team verstandiger te laten handelen. Bij Eelke is er elke week intervisie, maar hij heeft liever eens in de twee, drie weken MB dan elke week intervisie, omdat MB verhelderend en kalmerend werkt. Meerdere respondenten geven aan dat er tijdens MB aan cultuur gerelateerde casuïstiek moet worden ingebracht om effecten op de cultuur te kunnen ervaren. Wanneer de ingebrachte casus niet over een cultuurelement gaat, wordt MB door hen niet gerelateerd aan ervaren verandering in de organisatie. Anne: “Dus de het gaat niet over een onderwerp op zich. Het gaat bijvoorbeeld niet over, laat ik het heel basaal nemen, niet over douchen in het algemeen, maar het gaat altijd over douchen met één cliënt. Dus daarom heeft het altijd wel echt alleen betrekking op de cliënt en ik denk niet dat dan vervolgens afdeling- of kliniek breed uh wordt toegepast of eh, of iets dergelijks.” De ervaring van Robin sluit hierbij aan: zij geeft aan dat er meer begrip onderling ontstaan is door het type casussen dat is ingebracht, bijvoorbeeld over onderlinge beeldvorming ten opzichte van verschillende teams. Maxiem geeft aan dat de organisatiestructuur belangrijk is voor het welslagen van MB. Ze ervaart dat in de kliniek waar ze eerder werkte, mensen een grote onderlinge afhankelijkheid hadden, onder anderen in veiligheid. Dat, in combinatie met dat MB daar lang bestaat, maakt dat mensen op een gegeven moment zo veel veiligheid ervoeren dat ze ook elementen van cultuur, voornamelijk onderlinge omgang, aannames en gebruiken, konden gaan bespreken, voorbij de concrete klinische casus of persoonlijke professionalisering. Nu werkt ze ambulant en is dat anders: Maxiem: “Je bent [nu] niet afhankelijk van elkaar in bijvoorbeeld je veiligheid. Dus dat maakt het ook wel lastig om bijvoorbeeld mensen, om een veilige situatie te creëren waar men zo openlijk durven in te brengen. Hier is het nog steeds een groot probleem om een casus ingebracht te krijgen.” 40 5. DISCUSSIE VAN BEVINDINGEN EN CONCLUSIE Dit onderzoek is gericht op de vraag naar de ervaren effecten van MB op de cultuur van de organisatie. De hoofdvraag luidt: Wat zijn de door participanten aan MB ervaren effecten van moreel beraad op de cultuur van een organisatie? In de discussie van de bevindingen van dit onderzoek worden de interrelaties zoals gevonden uit de resultaten weergegeven en wordt de verbinding gelegd met het theoretisch kader. 5.1 DISCUSSIE VAN BEVINDINGEN 5.1.1 MOREEL BERAAD FUNCTIONEERT ‘IDEAAL’ OF ‘ONVOLKOMEN’ IN DE PRAKTIJK In de praktijk blijken er verschillen te bestaan tussen het functioneren van MB op de verschillende locaties van de organisaties, welke de onderzoeker categoriseert in ‘ideaal’ en ‘onvolkomen’ . Sommige respondenten beschrijven MB als plek waar oordeelloos naar elkaar geluisterd wordt en waar waarden worden verhelderd. Dit waargenomen functioneren van MB wordt getypeerd als ‘ideaal’: het functioneren van MB ligt in lijn met de omschrijving van de aard van MB in wetenschappelijke literatuur, bijvoorbeeld in het onderzoek van Weidema (2014). Maar er zijn ook respondenten die MB beschrijven als plek om te discussiëren, oplossingen te bedenken en gelijk te halen. Dit wordt door de onderzoeker betitelt als ‘onvolkomen’ MB; het functioneren van MB ligt niet in lijn met de omschrijving van de aard van MB in wetenschappelijke literatuur (Weidema, 2014). Er worden tijdens MB tegenstellingen opgezocht door respondenten, er wordt gediscussieerd, er worden oordelen over elkaar uitgesproken. Ook zijn er gevallen waarin MB ‘ideaal’ lijkt te functioneren maar de respondent aangeeft MB wel in te zetten om anderen te overtuigen van het eigen standpunt of gevallen waarin de aandacht van het morele dilemma naar praktische zaken wordt verschoven en ongenoegen over die praktische zaken wordt besproken en opgelost tijdens MB. Het aantal jaar dat MB in de organisatie geïmplementeerd is lijkt weinig invloed te hebben op het ‘onvolkomen’ of ‘ideaal’ zijn van MB. Op een van de locaties bestaat MB ten minste vijf jaar, en daar wordt MB door een respondent omschreven als een plek om te discussiëren en gelijk te halen, als ook door twee respondenten die respectievelijk twee en vier jaar participeren aan MB dat al ten minste vijf jaar bestaat. Ook lijkt de implementatie van ‘onvolkomen’ MB goed te zijn gegaan; MB is onderdeel van het organisatiebeleid en participanten participeren regelmatig. Wat wel van invloed zou kunnen zijn op het ‘onvolkomen’ of ‘ideaal’ zijn van MB, is de ervaring van de cultuur op het moment dat MB geïmplementeerd wordt. De respondenten waarbij het MB zich in onvolkomen fase bevindt, hebben een lange, stabiele ervaring van een veilige organisatiecultuur. Reminiscerend naar de tijd van voor de implementatie van MB ervoeren zij de cultuur ook al als veilig en hecht. Terwijl er bij respondenten waar MB zich nu in de meer ‘ideale’ fase bevindt, een minder stabiele en solide reminiscerende beschrijving van de organisatiecultuur is waar te nemen die zich concentreert rond het ervaren van verstoorde verhoudingen. Al moet hierbij opgemerkt worden dat door respondenten ook is opgemerkt dat moreel beraad voor de cultuur beschadigend kon werken toen de cultuur als onveilig werd beschouwd maar MB wel de functie van mensen bij elkaar brengen kreeg naarmate het langer bestond in de organisatie. Dat sluit aan bij resultaten van Seekles et al. 41 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie (2014), die bij een onderzoek naar MB bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg vonden dat de kritische en constructieve dialoog en de niet veroordelende houding tijdens moreel beraad het gevoel van veiligheid versterkten, juist in een fase waarin de organisatie in een koerswijziging zat. Uit onderzoek van Weidema (2014) gefocust op cliëntparticipatie binnen MB komt naar voren dat het methodologisch volgen van de stappen van MB niet de garantie geeft dat er dialoog ontstaat. Deze studie lijkt dat te bevestigen; MB is goed geïmplementeerd maar functioneert toch als ‘onvolkomen’ op sommige locaties. Voor dialoog is het van belang dat de facilitator (gespreksleider) zorg en aandacht geeft aan relationele aspecten binnen het MB (Weidema, 2014). Sommige stakeholders waren kritisch op het vermogen van gespreksleiders om de juiste condities te kunnen realiseren (Weidema, 2014). Dit biedt ook een indicatie van een mogelijke oorzaak voor het bestaan van ‘onvolkomen’ MB zoals dat in dit onderzoek naar voren is gekomen. 5.1.2 BIJ ‘ONVOLKOMEN ’ MB LIJKT MEN WEINIG EFFECT TE ERVAREN OP DE ORGANISATIECULTUUR , BIJ ‘IDEAAL’ MB WEL Er lijkt een relatie te bestaan tussen het ‘onvolkomen’ of ‘ideaal’ zijn van MB en de ervaring van effecten op de doelen die in wetenschappelijke literatuur gesteld worden als doelen van MB (zie voor doelen Abma et al. (2009). Vrijwel alle respondenten ervaren effecten van MB op de concrete, klinische casus en een aantal geeft ook aan effecten te ervaren op het gebied van persoonlijke professionalisering. Op het gebied van ervaren effecten op cultuur is er een mogelijke relatie te zien tussen een ‘onvolkomen’ of ‘ideale’ staat van MB en de reikwijdte, complexiteit en diepgang van het ervaren van effecten op de cultuur van de organisatie. Wanneer MB beschreven wordt als plek om te discussiëren, oplossingen te bedenken en gelijk te halen, wordt er geen effect op organisatiecultuur ervaren of beperkte effecten op de onderlinge omgang en beleid. Wanneer MB wordt omschreven als plek waar oordeelloos naar elkaar geluisterd wordt en waar waarden worden verhelderd, worden effecten van MB op meerdere cultuurelementen ervaren, te weten: aannames, ongeschreven regels, beleid, normen (voornamelijk betreffende onderlinge omgang) en waarden. Dit sluit aan bij wat Agich (2009) stelt betreffende het toepassen van ethiek in organisaties als vormgever van identiteit, beeld en cultuur van een organisatie. Organisatiecultuur lijkt door MB te veranderen richting een cultuur waarin meer dialoog gevoerd wordt, men meer begrip voor elkaars handelingswijzen ontwikkelt, automatisch taken van elkaar overneemt op basis van wat men heeft geleerd over elkaars sterktes en zwaktes in MB en morele dillema’s bespreekbaar durft te maken in de werksituatie. Respondenten kunnen dit effect niet altijd via een directe link koppelen. Zij beschrijven het effect als absoluut, mogelijk, indirect of mede ten gevolge van. Dit kan worden verklaard door wat Ketil Arnulf (2005) stelt: meetbaarheid staat niet altijd gelijk aan het kennen van de werkelijkheid. Ook de ‘mogelijke, indirecte of mede ten gevolge’ wijzen van linken van de effecten van MB geeft inzicht in de werkelijkheid van de effecten van MB. Mogelijke oorzaken van ervaring van effecten: Casuïstiek betreffende cultuurelementen De oorzaak van het feit dat er organisatieveranderingen worden ervaren door MB in organisaties waarin MB een ‘ideale’ status heeft bereikt lijkt voor een deel te zitten in het feit dat in ‘ideaal’ MB casussen worden ingebracht die dillema’s rond cultuurelementen betreffen. Bijvoorbeeld casussen rond de omgang met beleid of normen rond onderlinge omgang met collega’s. Door participanten aan ‘ideaal’ MB wordt ook ervaren dat het bespreken van dillema’s rond concrete, klinische casussen 42 effect kan hebben op cultuurelementen, zoals de aannames, waarden en normen in het team. Maar in ‘onvolkomen’ morele beraden lijkt dit anders te werken: cultuurgerelateerde casuïstiek wordt niet besproken in morele beraden die als ‘onvolkomen’ te kenmerken zijn en door de respondenten waar alleen concrete, klinische casussen worden besproken wordt nauwelijks tot niet ervaren dat moreel beraad effect heeft op cultuurelementen. Onderzoek van Seekles et al. (2014) lijkt te bevestigen dat het bespreken van cultuurgerelateerde casuïstiek maakt dat moreel beraad effect kan hebben op de organisatiecultuur: het onderzoek van Seekles et al. (2014) adviseert dat moreel beraad gebruikt kan worden om het thema ‘veiligheid’ te onderzoeken, door juist casussen over het thema ‘veiligheid’ te bespreken. Mogelijke oorzaken van ervaring van effecten: Veilige of onveilige cultuur Ook de ervaring van een veilige of onveilige cultuur kan invloed hebben op de ervaring van effecten van MB op de organisatiecultuur, blijkt uit dit onderzoek. De respondenten die aangeven dat zij geen effecten van MB op de organisatiecultuur ervaren, typeren de cultuur over een lange tijdsperiode als veilig, vriendschappelijk en saamhorig. De respondenten die de ervaring hebben gehad dat de organisatiecultuur onveilig was beschrijven dat MB zowel een beschadigend als een verstevigend effect kan hebben op de cultuur, waarin de elementen waarden, beleid, aannames en normen onderscheiden kunnen worden. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat er in een cultuur die als ‘goed’ wordt ervaren weinig ruimte voor en behoefte aan verbetering is, waardoor er ook geen effecten op de cultuur worden ervaren, waar er in onveilige cultuur wel ruimte en behoefte aan verandering van de organisatiecultuur is. MB kan mogelijk een beschadigend effect hebben wanneer er een basale veiligheid in de cultuur ontbreekt, die voor MB wel nodig is, maar dat MB toch wordt doorgezet. Wanneer er over morele onderwerpen wordt gesproken wanneer de ervaring van basisveiligheid ontbreekt, kan MB mogelijk beschadigend werken voor het onderlinge vertrouwen. Het lijkt er op dat dit beschadigende effect en daarmee samenhangende negatieve houding tot MB mogelijk tijdelijk is, want in een van de locaties waarin door MB de veiligheid was beschadigd werd na een bezuinigingsronde toch weer voor MB gekozen, toen er gekozen moest worden tussen intervisie en MB, omdat participanten MB toch als zinvol lijken te ervaren. Mogelijke oorzaken van ervaring van effecten: Organisatiestructuur De organisatiestructuur kan ook van invloed zijn op de mogelijkheid van MB om effect te hebben op de organisatiecultuur. Respondenten geven aan dat ze in een kliniek veel meer afhankelijk zijn van elkaar voor hun persoonlijke veiligheid dan in een ambulante setting. Daardoor wordt door een respondent ervaren dat mensen in een kliniek eerder de benodigde veiligheid voelen om casuïstiek rond cultuurelementen te delen in MB dan in een ambulante setting. Andere respondenten uit klinieken geven wel notie van de grote onderlinge afhankelijkheid wat betreft veiligheid, maar het daardoor eerder delen van casuïstiek ingegeven door cultuurelementen komt bij anderen niet ter sprake in relatie tot de organisatiestructuur. Mogelijke oorzaak van ervaring van effecten: inzet en durven aangaan van dialoog Weidema (2014) stelt dat MB onder andere invloed heeft op het procesniveau –het beter communiceren over een casus - en merkt op dat het effect op procesniveau niet vanzelf ontstaat. Er moet werk verzet worden om zaken rond samenwerking te expliciteren en exploreren tijdens MB. Om tijdens MB geleerde lessen te gebruiken in de praktijk, moeten alle betrokkenen zich inzetten, bijvoorbeeld door de toename van informeel contact gedurende werktijd tussen disciplines of de moed om om hulp te vragen van andere disciplines. Dit sluit deels aan bij de resultaten van dit 43 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie onderzoek. Dit onderzoek concentreert zich op de effecten op organisatieniveau en toont dat die effecten op organisatieniveau niet zomaar ontstaan. Er moet spraken zijn van ‘ideaal’ MB, liefst multidisciplinair, waarbij alle participanten betrokken zijn en waar ook casussen betreffende cultuurelementen worden ingebracht. En het durven uitspreken van de moeilijkheid van situaties in de waan van de dag is volgens deze studie een effect van MB, waar bij Weidema (2014) de moed om hulp te vragen van andere disciplines meer om een voorwaarde lijkt te zijn om MB effect te kunnen laten hebben. Verder valt in aansluiting bij de onderzoeken van Weidema (2014) op te merken dat de elementen die participanten oogsten door MB wat betreft toegenomen samenwerking en meer begrip aansluiten bij wat participanten van MB in dit onderzoek ervaren als effecten van MB. Molewijk (2008a) stelt dat een van de redenen om MB te implementeren het ‘ontwikkelen van een cultuur van kritische doch constructieve dialoog’ is. Uit dit onderzoek blijkt dat er in de organisaties waarin MB ‘ideaal’ verloopt, een cultuur van het durven aangaan van dialoog en het stellen van morele vragen buiten MB om ontwikkeld wordt die gerelateerd wordt aan MB. Een veelgehoord geluid is ook dat collega’s niet genoeg kritisch op elkaar zijn; de dialoogcultuur die mede door MB ontstaat kan als constructief worden gekenmerkt, maar niet als kritisch. MB als sociaal proces waarin waarden betekenis krijgen en brug ontstaat van ideaal naar praktijk De sociale processen die de waarden van de organisatie creëren, geven deze organisatiewaarden betekenis (Rosen, 1991). Uit dit onderzoek blijkt dat waarden en hun betekenis tijdens MB worden geverbaliseerd en handelingsimperatief in de dagelijkse praktijk bieden voor respondenten. MB is dus zo’n sociaal proces die waarden in de organisatie creëren en deze organisatiewaarden betekenis geven. En om een evoluerende identiteit en cultuur te hebben als bedrijf, is het van belang dat verandering met continuïteit wordt verzoend, stellen Trompenaars en Woolliams (2002). Volgens deze auteurs wordt er bij organisatieverandering vaak gewerkt vanuit een analyse van de huidige organisatiecultuur naar de ideële organisatiecultuur. Het probleem met het veranderen van huidig naar ideëel is dat deze situaties vaak ver uit elkaar liggen en er kunstmatig geprobeerd word een brug te slaan. MB lijkt hierbij een uitkomst te kunnen bieden, omdat de uitkomsten – het ideëele beeld - van MB van tevoren niet als vergezicht vastliggen. De ideëele situatie die ontstaat ligt daarmee altijd heel dicht bij de reële, en zo blijft continuïteit met verandering verzoend wat leidt tot een gezonde evoluerende identiteit en cultuur. Het komt regelmatig voor dat veranderkundige processen in organisaties falen omdat de culturele component uit de veranderingsstrategie is weggelaten. Maar waarden kun je niet staccato toevoegen om een verandering wel te laten slagen (Trompenaars & Woolliams, 2002). Maar je kunt waarden wel laten ontwikkelen, en dat gebeurt tijdens MB. MB is zogezegd een effectieve methode om cultuurelementen een plek te geven in een veranderkundig traject, met de notie dat het dan wel om ‘ideaal’ MB moet gaan. Ook merken Roberts, Demarco en Griffin (2009) op dat bewustwording van problemen een belangrijk imperatief zijn om deze problemen te veranderen, bij een cultuur waarin verpleegkundigen niet voor hun mening kunnen opkomen tegenover artsen. Uit dit onderzoek blijkt dat ‘ideaal’ MB bijdraagt aan bewustwording van bestaande problemen in de organisatiecultuur en dat het een plek is waar oordeelloos naar elkaar geluisterd kan worden, en zou zodoende een effectief instrument kunnen zijn om dergelijke cultuurproblemen op te lossen. 5.1.3 KORTE- EN LANGETERMIJNDOORWERKING VAN MB IN DE ORGANISATIE 44 In dit onderzoek zijn twee verschillende wijzen van het doorwerken van ervaren effecten van MB buiten MB om gevonden: allereerst korte-termijn doorwerking: Het delen van de uitkomsten van MB met collega’s die niet aanwezig waren bij dat MB, wat voornamelijk handelingsmogelijkheden rond concrete, klinische casussen betreft. Ten tweede is er de lange-termijn doorwerking: door MB start de ontwikkeling van een ervaren cultuur van rust en aandacht voor morele vragen en werken volgens waarden. Het ontstaan van de gedeelde ervaring van meer rust in de organisatie is te verklaren door het feit dat respondenten zowel aangeven dat MB voor hen persoonlijk meer rust brengt in de dag van en dagen na MB, als het feit dat casussen binnen MB ontstaan door de waan van de dag, en het bespreken van die casussen leidt er toe dat respondenten meer begrip en inzicht krijgen in situaties die zich in de waan van de dag voordoen, wat er toe lijkt te leiden dat zij daardoor minder stress ervaren in dit soort situaties, of de moeilijkheid van dit soort situaties buiten MB om durven te bespreken met elkaar. 5.1.4 MB HEEFT EEN POSITIEF EFFECT OP HET ONTSTAAN VAN ONDERLING BEGRIP MB lijkt een positief effect te hebben wanneer er sprake is van negatieve vooroordelen ten opzichte van andere teams en een gebrek aan onderling begrip in de organisatie. Dit komt doordat leden van verschillende teams waarover vooroordelen bestaan tijdens MB hun dillema’s tonen, waardoor andere teamleden inzicht krijgen in het feit dat het werk van de andere persoon complexer is dan gedacht, waardoor vooroordelen verdwijnen. Ook helpt MB en het onderlinge begrip wat daardoor ontstaat bij het verhogen van effectiviteit van medewerkers, effectief vervullen van werkzaamheden en het natuurlijk inzetten van de juiste werknemer op de juiste plek: door MB nemen collega’s nu automatisch taken van elkaar over omdat ze weten wie wat moeilijk vindt via de zaken die onder anderen in MB worden besproken. 5.1.5 VERPLICHT OF VRIJWILLIG EN DE RELATIE TOT MOTIVATIE EN GROEPSVORMING Bij vier respondenten is MB een beleidsmatige verplichting. Bij drie van hen is MB ‘onvolkomen’ en bij de ander is het als ‘ideaal’ te typeren. De respondent bij wie MB een ‘ideale’ staat heeft is van hen vier het meest intrinsiek gemotiveerd om deel te nemen aan MB. De andere drie respondenten, waarbij MB verplicht is maar onvolkomen functioneert, geven aan dat hun voornaamste motivatie om te participeren is dat er consequenties voor hun jaargesprek aan zitten verbonden als ze niet komen. Dan zijn er ook respondenten bij wie het MB deels te categoriseren valt als ‘onvolmaakt’ omdat het hele proces van moreel beraad ideaal gaat behalve het feit dat ze MB inzetten om anderen te overtuigen van hun eigen standpunt, en de participatie van MB berust bij hen op sociale controle, en zij zijn intrinsiek gemotiveerd om mee te doen aan MB. Respondenten bij wie de keuze om aan MB mee te doen volledig vrij is zijn ook intrinsiek gemotiveerd, blijkt uit hun beschrijvingen van motivatie om te participeren aan MB, en hun MB valt te categoriseren als ‘ideaal’. Door meerdere respondenten wordt waargenomen dat sommige collega’s meer open staan voor MB dan anderen. Wanneer MB vrijwillig is, komen er steeds dezelfde collega’s en dat kan er toe leiden dat je met sommige collega’s een proces doormaakt wat je met andere collega’s niet doormaakt. Hierdoor kan groepsvorming in de organisatie ontstaan. Het steeds op dezelfde dag organiseren van MB leidt hier ook toe, omdat de mensen die op die dag vrij zijn structureel niet kunnen participeren. 5.1.6 HOGERE HIËRARCHISCHE FUNCTIES NEMEN SOMS NIET DEEL WANNEER DIT WEL VERPLICHT IS, WAT LEIDT TOT BEPERKTERE INVLOED OP CULTUUR 45 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie Vooral collega’s met een hogere hiërarchische functie (artsen, psychiaters, psychologen) zijn minder dan andere collega’s bij MB aanwezig als er sprake is van het wegblijven van collega’s. Dit kan invloed hebben op de mogelijkheden van MB om effect op de organisatiecultuur te hebben, aangezien er een beperktere vertegenwoordiging van functies in MB is dan in de organisatie. Ook leidt het afwezig zijn van collega’s met een hogere hiërarchische functie mogelijk frustratie bij respondenten, omdat er een gevoel van onrechtvaardigheid kan ontstaan vanuit de beleving dat zij zonder problemen weg kunnen blijven. Dauwerse (2013) stelt dat een van de doelen van moreel beraad is ‘het reflecteren op wat goede multidisciplinaire samenwerking is’. Uit dit onderzoek blijkt dat er in ‘ideaal’ MB wordt gereflecteerd op wat goede samenwerking is, en dat de notie van multidisciplinariteit ambivalent is: als alle functies die verplicht zijn om aan MB mee te doen vertegenwoordigd zijn kan er goed gereflecteerd worden op samenwerking, maar als zij tegen verplichting in niet aanwezig zijn wekt dat ook gedachten op over wat goede multidisciplinaire samenwerking zou moeten zijn, en vooral ook het besef dat dat er nu niet is. Maar een gezamenlijke reflectie hierover komt dan niet tot stand. Weidema (2014) schrijft dat MB invloed heeft buiten MB sessies om, omdat professionals meer multidisciplinair uitwisselen en er een betere samenwerking tussen disciplines ontstaat in de alledaagse praktijk. Ook uit onderzoek van Molewijk (2008a) komt naar voren dat verandering alleen mogelijk is wanneer alle teamleden en disciplines participeren aan MB. Uit het gedane onderzoek blijkt dat de participanten aan MB buiten MB om meer met elkaar uitwisselen en meer morele vragen aan elkaar stellen, maar dan alleen bij moreel beraden die daadwerkelijk multidisciplinair zijn. Effectieve multidisciplinariteit van MB, die door alle functies wordt nagekomen, is zodoende een indicatie voor de mogelijkheid van ontstaan van meer multidisciplinaire uitwisseling. 5.2 STERKE EN ZWAKKE PUNTEN VAN HET ONDERZOEK Een kritische noot betreffende de externe validiteit is dat de contextuele en tijdgebonden natuur van MB maakt dat de ervaring van participanten ook contextueel en tijdgebonden is. Het is noodzakelijk om op te merken dat dit een bedreiging voor de externe validiteit vormt die gezien het tijdsbestek de geringe omvang van het onderzoek niet eenvoudig te ondervangen is. Dit onderzoek biedt dan ook een indicatie van een begripsvorming rond de actuele situatie van MB en haar ervaren effecten op de cultuur van een organisatie, maar pretendeert niet uitputtend of volledig te zijn. In het onderzoeksdesign het onderzoeksdesign is opgenomen dat de onderzoekspopulatie een zo groot mogelijke multidisciplinariteit moet herbergen, om de exemplarische generaliseerbaarheid van dit onderzoek te kunnen waarborgen. Er is via de poortwachtersbenadering en sneeuwbalsampling (Evers, 2007) gezocht naar een niet ethisch onderlegde, multidisciplinaire groep participanten die regelmatig aan MB participeren. In principe is er aan deze drie inclusiecriteria voldaan. Zeven van de acht respondenten in hun dagelijks werk in meerdere of mindere mate te maken heeft met verpleegkundige werkzaamheden, al dan niet naast coördinerende, beleidsmakende of leidinggevende werkzaamheden. De wijze van respondenten verzamelen heeft niet geleid tot het includeren van artsen, psychologen of psychiaters in dit onderzoek, al was dit wel gewenst. In het onderzoek naar voren is gekomen dat in de praktijk blijkt dat zij in de praktijk ook in de minderheid zijn als het aankomt op de participantenpopulatie van moreel beraden. Dat heeft drie oorzaken: 1) er 46 zijn in getal minder artsen, psychologen of psychiaters dam verpleegkundigen werkzaam zijn in de geestelijke gezondheidszorg 2) MB is niet overal multidisciplinair, en dan betreft het veelal moreel beraden voor alleen verpleegkundigen 3) wanneer MB wel multidisciplinair is maar er sprake is van regelmatig wegblijven van personeelsleden dan zijn de wegblijvers veelal de artsen, psychologen of psychiaters. Dit maakt dat de daadwerkelijke respondentengroep van dit onderzoek nog steeds een redelijke afspiegeling is van de werkelijke populatie en daarmee de exemplarische generalisatie nog steeds geldt, maar het verdient aanbeveling om in vervolgonderzoek naar cultuurelementen ook het perspectief van de hogere hiërarchische functie mee te nemen. 5.3 AANBEVELINGEN 5.3.1 WETENSCHAPPELIJKE AANBEVELINGEN 1) Onderzoek de oorzaken van het ‘onvolkomen’ functioneren van MB. Een belangrijke conclusie van dit onderzoek is dat MB op sommige locaties functioneert als ‘ideaal’ MB, en op andere locaties als ‘onvolkomen’ MB. Het lijkt er op dat de implementatie van MB zowel bij de ‘ideale’ als de ‘onvolkomen’ moreel beraden geslaagd is. Ook het aantal jaar dat MB in de organisatie is geïmplementeerd lijkt geen duidelijke indicator is voor het bestaan van ‘onvolkomen’ MB, al kan dit op basis van dit onderzoek niet worden uitgesloten. Het verdient dus aanbeveling om binnen bestaande, ook de goed geïmplementeerde, MB-praktijken te gaan onderzoeken of het MB ‘ideaal’ of ‘onvolkomen’ functioneert, en daarna vervolgonderzoek te doen naar de oorzaken van het ‘onvolkomen’ MB. Een mogelijke indicatie voor het bestaan van ‘onvolkomen’ MB is allereerst het bestaan van een lange, stabiele, ervaring van een cultuur van veiligheid. Het zou zo kunnen zijn dat de ervaring van een stabiele organisatiecultuur medewerkers het gevoel geeft dat de dingen al goed gaan in de organisatie, en er dus geen behoefte is aan een verandering in welke zin dan ook, en MB dus als onwelkom word ervaren. Medewerkers die de cultuur omschrijven in termen van ‘verstoord’ ervaren dat er ruimte is voor verandering in werkwijze en cultuur en grijpen MB daarom misschien anders aan. Hierbij moet opgemerkt worden dat uit dit onderzoek ook indicaties naar voren zijn gekomen dat MB het onderlinge vertrouwen mogelijk verder kan beschadigen als medewerkers gedwongen worden om over morele vraagstukken te praten terwijl zij zich niet veilig voelen. Hier zou verder onderzoek naar gedaan kunnen worden. Een heel andere indicatie voor het bestaan van ‘onvolkomen’ MB zit mogelijk in de uitvoer ervan, ook kijkende naar onderzoeksresultaten van Weidema (2014) waarin blijkt dat sommige stakeholders kritisch waren op de mogelijkheid van gespreksleiders om de juiste voorwaarden voor MB te scheppen. 2) Bezin op begripshantering bij verder onderzoek naar de effecten van MB op institutioneel en organisatorisch niveau. In verschillende wetenschappelijke onderzoeken (Molewijk, 2008a; Dauwerse, 2013) worden cultuur en cultuurelementen uiteengerafeld en los naast elkaar gedacht. Widdershoven et al. (2008a) hanteren ‘klimaat’ en ‘beleid’ samenvallend, en Dauwerse (2013) spreekt over ‘cultuur’ naast ‘beleid’ en ‘richtlijnen’, en hanteert het gebruik van ‘klimaat’ en ‘cultuur’ dubbel, wat maakt dat er in dit 47 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie onderzoek voor de brede definitie van cultuurelementen van Schein (2004) is gekozen. Het verdient bij vervolgonderzoek naar de effecten van MB op institutioneel en organisationeel niveau aandacht om te bezinnen op wat onder institutioneel en organisatorisch wordt verstaan door de onderzoekers, waarbij de brede definitie van Schein (2004) in exploratief onderzoek een zeer rijke operationalisatie van deze dimensie biedt. 5.3.2 PRAKTISCHE AANBEVELINGEN 1) Monitor moreel beraad op haar ‘ideale’ functioneren. Uit dit onderzoek blijkt dat ‘ideaal’ functionerend MB invloed heeft op de cultuurelementen aannames, beleid, normen (voornamelijk betreffende onderlinge omgang) en waarden, en ook blijkt uit dit onderzoek dat er morele dillema’s worden besproken die wortelen in de cultuur van de organisatie. Door beide bewegingen verandert de aard van de cultuurelementen, en die veranderingen hebben allemaal verschillende maar positieve noties. Ook blijkt uit dit onderzoek dat negatieve vooroordelen door MB weggenomen kunnen worden en dat effectiviteit van medewerkers vergroot kan worden omdat medewerkers automatisch taken van elkaar overnemen omdat ze door MB meer begrip krijgen voor en van wie wat moeilijk vindt. Dus wanneer goed bezonnen is op de voorwaarden voor ‘ideaal’ MB, en in de praktijk getoetst blijft worden of MB (nog steeds) ‘ideaal’ functioneert, kan MB een effectief veranderkundig instrument zijn richting het verbeteren van samenwerking, vergroten van effectiviteit van medewerkers en talent inzetten op de juiste plek, meer rust in de waan van de dag waardoor mogelijk stress vermindert, het durven stellen van moeilijke of morele vragen aan elkaar en het aanpassen en vormen van normen, waarden en beleid volgens de gedeelde behoeften van een team en locatie. Ook wordt door een meerderheid van de respondenten moreel beraad als waardevoller dan andere overlegvormen gewaardeerd. Het verdient dan ook de aanbeveling om MB tijdens en na implementatie te blijven toetsen op haar wijze van functioneren, wanneer effectieve en door de hele organisatie gedeelde veranderingen betreffende cultuurelementen gewenst zijn. Multidisciplinariteit van MB lijkt daarbij de effecten op cultuurelementen te vergroten, ten opzichte van niet-multidisciplinair MB. 2) Bezin op een verbetering van de mogelijk negatieve effecten van MB. Uit dit onderzoek komt naar voren dat MB een lichte tweedeling kan geven tussen de liefhebbers van MB en de mensen die niet bij MB kunnen of willen zijn. Het verdient aanbeveling om te bezinnen op de vraag hoe die tweede groep mensen toch bij MB betrokken kan worden. Een mogelijke oplossing hiervoor ligt in een praktische aanbeveling die respondenten zelf doen: organiseer MB vaker, en ook op andere dagen. Ook wordt aangedragen dat de uitkomsten voor MB ook beschikbaar zouden moeten zijn voor andere collega’s en zelfs andere locaties binnen de organisatie. Hiervoor zou goed nagedacht moeten worden over hoe je dat doet terwijl je de veiligheid en vertrouwelijkheid van MB waarborgt. Een ander negatieve ontwikkeling die MB op gang brengt is een gevoel van onrechtvaardigheid wanneer MB op papier multidisciplinair is, maar in de praktijk vooral hiërarchisch hogere functies niet aanwezig zijn. Het verdient aanbeveling te onderzoeken waarom zij niet aanwezig zijn of de multidisciplinariteit op papier te herzien. 48 5.4 SLOTCONCLUSIE Op basis van dit onderzoek kan worden gesteld dat er sprake is van het ervaren van effecten van moreel beraad op de organisatiecultuur, wanneer moreel beraad functioneert zoals een moreel beraad hoort te functioneren. De oorzaken van onvolkomen moreel beraad moeten onderzocht worden. Bij ‘ideaal’ moreel beraad is sprake van ervaring van effect op de cultuurelementen aannames, ongeschreven regels, beleid, normen (voornamelijk betreffende onderlinge omgang) en waarden. Moreel beraad heeft het meest effect op cultuurelementen in haar ‘ideale’ staat maar ook in de gevallen waarin het niet helemaal ideaal of zelfs ‘onvolkomen’ verloopt zijn incidentele effecten op de cultuur van de organisatie waargenomen. Moreel beraad heeft het zodoende in zich om een effectief veranderkundig instrument te zijn richting het verbeteren van samenwerking, vergroten van effectiviteit van medewerkers en talent inzetten op de juiste plek, meer rust in de waan van de dag waardoor mogelijk stress vermindert, het durven stellen van moeilijke of morele vragen aan elkaar en het aanpassen en vormen van normen, waarden en beleid volgens de gedeelde behoeften van een team en locatie. 49 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie 6. LITERATUUR : Abma, T., Molewijk, B. & Widdershoven, G. (2009) Good care in ongoing dialogue. Improving the quality of care trough moral deliberation and responsive evaluation. Health Care Analysis, 17, 217235. doi:10.1007/s10728-008-0102-z Agich, G. J. (2009). Clinical Ethics as Practice. Journal International de Bioéthique , 20, 15-24. doi: 10.3917/jib.204.0015 Boeije, H. (2012). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen. Den Haag: Boom Lemma Carter, S. & Little, M. (2007) Justifying knowledge, justifying method, taking action: Epistemologies, methodologies and methods in qualitative research. Qualitative Heatlth Research, 17:10, 1316-1328, doi: 10.1177/1049732307306927 Chan, D. (1998). Functional relations among constructs in the same content domain at different levels of analysis: a typology of composition models. Journal of applied psychology, 83, 234-246. doi: 10.1037/0021-9010.83.2.234 Dam, van der, S. (2013). Ethics support in institutional elderly care: a review of the literature. In: Ethics support in elderly care. developments and specific needs for ethics support, and an evaluation of Moral Case Deliberation in two Dutch elderly care organizations. Maastricht: University press. Dam, S. van der., Abma, T., Kardol, M. & Widdershoven, G. (2012) Here’s my dilemma. Moral case deliberation as a platform for discussing everyday ethics in elderly care. Health Care Analysis, 20, 250-267. doi: Health Care Anal (2012) 20:250–267 DOI 10.1007/s10728-011-0185-9 Dauwerse, L. (2013) Moving ethics. State of the art clinical ethics support in The Netherlands. Amsterdam: Vrije Universiteit (Proefschrift). Via http://www.ceg.nl/uploads/publicaties/Proefschrift_L.Dauwerse.pdf Denison, D.R. (1996) What is the difference between organizational culture and organizational climate? A native’s point of view on a decade of paradigm wars. Academy of Management Review, 21(3), pp. 619–654. doi: 10.5465/AMR.1996.9702100310 Dohmen, J. (2010) Brief aan een middelmatige man: Pleidooi voor een nieuwe publieke moraal. Amsterdam, Nederland: Ambo Ethics Resource Center (2003) National Business Ethics Survey 2003. Washington, DC, Amerika: Ethics Resource Center. Evers, J. (2007). Kwalitatief interviewen, kunst en kunde. Hoofddorp, Nederland: Lemma Garcia, D. (2003) Ethical case deliberation and decision making. Medicine, Heath Care and Philosophy, 6, 227-233. doi: 10.1023/A:1025969701538 50 Glisson, C. & James, L. T. (2002). The Cross-Level Effects of Culture and Climate in Human Service Teams. Journal of Organizational Behavior, 23, 767-794. doi: 10.1002/job.162 Goldsby, M. G., Neck, C. P. & Gerde, V. W. (1998). Inner leadership: A social cogntitive-based approach toward enhanced ethical decision making. Teaching Business Ethics, 2, 229-247. doi: 10.1023/A:1009776916685Her Jong, de L., Geraedts F. & Meij, R. (2006). Procedure voor het morele oordelen. In: Delnoij, J., Laurier J. & Geraedts , F (ed). Morele oordeelsvorming en de integere organisatie (pp. 42-56). Budel, Nederland: Damon. Ketil Arnulf, (2005). What’s measured is not necessarily managed: Cognitive contingencies of organizational measurement. Scandinavian Journal of Psychology, 46, 59–68. doi: 10.1111/j.14679450.2005.00435.x Kunneman, H. (2007) Voorbij het dikke ik. Bouwstenen voor een kritisch humanisme. Amsterdam, Nederland: SWP Martin, J. (2002) Organizational Culture: Mapping the Terrain. Thousand Oaks, Californie, Amerika: Sage Publications. Marcoen, A. zoals geciteerd in Doolaard, J. (2006) Handboek Geestelijke Verzorging. Kampen, Nederland: Uitgeverij Kok. Metselaar, S., Molewijk, B. & Widdershoven, G. (2015) Beyond recommendation and mediation: Moral Case Deliberation as Moral Learning in dialogue. The American Journal of Bioethics, 15:1, 5051, doi:10.1080/15265161.2014.975381 Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS), (2005). Agenda ethiek en gezondheid 2006. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) (2010). Brief van Minister Klink (d.d. 22 april 2010; kenmerk MEVA CB-U 2974336): Reactie CEG Signaleringsrapport Ethiek en Gezondheid: Dilemma’s van verpleegkundigen en verzorgenden. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Molewijk, A. C., Abma, T, Stolper, M. & Widdershoven, G. (2008c) Teaching ethics in the clinic. The theory and practice of moral case deliberation. Journal of Medical Ethics, 34, 120-124. doi:10.1136/jme.2006.018580 Molewijk, B., Kleinlugtenbelt D. & Widdershoven, G. (2011) The role of emotions in moral case deliberation: Theory, practice and methodology. Bioethics. 25, 7, 383-393. doi:10.1111/j.14678519.2011.01914.x Molewijk, B., Verkerk, M., Millius, H. & Widdershoven, G. (2008b). Implementing moral case deliberation in a psychiatric hospital: process and outcome. Medical Health Care and Philosophy, 11, 43-56. DOI 10.1007/s11019-007-9103-1 Molewijk, B., Zadelhoff, van E., Lendemeijer, B. & Widdershoven, G. (2008a) Implementing moral 51 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie case deliberation in Dutch health care; improving moral competency of professionals and the quality of care. Bioethica Forum, 11, 57-65 Macionis, J.J. & Plummer, K. (2005) Sociology, a global introduction. London: Pearson. Peters, T. J. & Waterman, R. H., Jr. (1982). In search of excellence. New York: HarperCollins. Pizer, M.K. & Ha rtel, C.E.J. (2005) For better or for worse: organizational culture and emotions, in: C.E.J. Ha ̈rtel, W.F. Zerbe and N.M. Ashkanas. Emotions in Organizational Behaviour, pp. 335–354. Mahwah, New Jersey, Amerika: Lawrence Erlbaum Associates. Plantinga, P., Molewijk, B., Bree, M. de, Moraal, M., Verkerk, M. & Widdershoven, G. (2012) Training healthcare professionals as moral deliberation facilitators: evaluation of a Dutch training programme. Journal of Medical Ethics, 38, 630–635. doi:10.1136/medethics-2012-100546 Potts, S. D. E. & Mauszewski, I. L. (2004). Ethics and Corporate Governance. Corporate Governace: An international review. 12(2), 177-179. doi: 10.1111/j.1467-8683.2004.00357.x Roberts, S. J., Demarco, R. & Griffin, M. (2009). The effect of oppressed group behaviours on the culture of the nursing workplace: a review of the evidence and interventions for change. Journal of nursing management, 17, 228-293. doi: 10.1111/j.1365-2834.2008.00959.x Rosen, M. (1991) Coming to terms with the field: understanding and doing organizational ethnography. Journal of Management Studies, 28(1), pp. 1–24. Rousseau, D. M. (1990). Assessing organizational culture: the case for multiple methods. In B. Schneider (Ed.), Organizational climate and culture (pp. 153-192). San Francisco: Jossey-Bass. SAGE Research Methods Methodspace (2013). Methods map. Via http://srmo.sagepub.com/methodsmap?rskey=QkGQac#/T0-0-0-409 Saldana, J. (2014). Coding and analysis strategies. In: Leavy, P. (2014) The Oxford Handbook of Qualitative Research. New York: Oxford University Press Schein, E. H. (2004) Organizational culture and leadership. Derde editie. San Fransisco: Jossey-Bass. Seekles, W., Molewijk, B. & Widdershoven, G. (2014) Zicht en grip op ethische dilemma’s random toezicht – een pilotstudy naar de inzet van moreel beraad bij de IGZ. Amsterdam, Nederland: Afdeling Metamedica, EMGO+, VUmc Senge, P., Kleiner, A., Roberts, C., Ross, R., Roth, G. & Smith, B. (1999). The dance of change. The challenges to sustain momentum in learning organisations. New York: Crown Business. Silén, M., Haglund, K., Hansson, M. G. & Ramklint, M. (2015). Ethics rounds do not improve the handling of ethical issues by psychiatric staff. Nord J Psychiatry. 2015;69(6):418-25. doi: 10.3109/08039488.2014.994032 52 Smaling, A. (2009). Generaliseerbaarheid in kwalitatief onderzoek. Den Haag, Boom Lemma. Via: http://www.boomlemmatijdschriften.nl/tijdschrift/KWALON/2009/3/KWALON_2009_014_003_002. pdf Smollan, R. K. & Sayers, J. G. (2009) Organizational Culture, Change and Emotions: A Qualitative Study. Journal of Change Management, 9:4, 435-457, DOI: 10.1080/14697010903360632 Steinkamp, N. & Gordijn, B. (2003). Ethical case deliberation on the ward. A comparison of four methods. Medicine, Health Care and Philosophy, 6, 235-247. doi: 10.1023/A:1025928617468 Sullivan, W., Sullivan, R. & Buffton, B. (2001). Aligning individual and organizational values to support change. Journal of Change Management, 2, 247-253. doi: 10.1080/73855275 Svantesson M. Lofmark R. & Thorsen H. (2008) Learning a way through ethical problems. Swedish nurses’ and doctors’ experiences from one model of ethics rounds. Journal of Medical Ethics, 34(5): 399–406. doi: 10.1136/jme.2006.019810 Svantesson, M., Karlsson, J., Boitte, P., Schildman, J., Dauwerse, L., Widdershoven, G., … Molewijk, B. (2014) Outcomes of Moral Case Deliberation – The development of an evaluation instrument for clinical ethics support (the Euro-MCD). BCM Medical Ethics, 15:30 . doi:10.1186/1472-6939-15-30 Trompenaars, F. & Woolliams, P. (2002). A new framework for managing change across cultures. Journal of Change Management, 3, 361-375. doi: 10.1080/714023847 Vogt, W. P. (2005) Dictionary of statistics & Methodology, third edition. doi: 10.4135/9781412983907 Weidema, F. (2014) Dialogue at work. Implementing moral case deliberation in a mental healthcare institution. Amsterdam, Nederland: Vrije Universiteit (Proefschrift). Via http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/handle/1871/51384/complete_dissertation.pdf?sequence=2 Weidema, F., Abma, T., Widdershoven, G. & Molewijk, B. (2011) Client participation in moral case deliberation: a precarious relational balance. HealthCare Ethics Committee Forum, 2, 207-224. doi: 10.1007/s10730-011-9157-6 Weidema, F., Molewijk, B., Kamsteeg, F. & Widdershoven, G. (2013) Aims and harvest of moral case deliberation. Nursing Ethics. 1-15. doi: 10.1177/0969733012473773 Weidema, F., Molewijk, B., Widdershoven, G. & Abma, T. (2012) Enacting ethics: Bottom-up involvement in implementing moral case deliberation. Health Care Analysis, 20, 1-19. doi: 10.1007/s10728-010-0165-5 Widdershoven, G. & Molewijk, B. (2008) Philosophical foundations of clinical ethics: a hermeneutic perspective. In: Schildmann J, Gordon J, Vollmann J. eds. Clinical ethics consultation: theories and methods, implementation, evaluation. Farnham en Burlington: Ashgate Wolgemuth, J. R., Erdil-Moody, Z., Opsal, T., Cross, J. E., Kaanta, T., Dickmann E. M. & Colomer, S. (2014) Participants experiences of the qualitative interview: considering the importance of research paradigms. Qualitative Research, 1-22. doi: 10.1177/1468794114524222 53 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie 54 BIJLAGE 1 : EERSTE INTERVIEW GUIDE Interview guide – Volgens ‘Sluismodel’ (Evers, 2007) Karakterisatie van de context: Sekse: Leeftijd: Functie: Kernactiviteit in werk: Hoe lang werkzaam bij deze organisatie: Hoe lang participant van MB: Volgens welke frequentie wordt aan MB geparticipeerd: Volgens welke frequentie wordt MB georganiseerd in de organisatie: Wat is de motivatie om te participeren aan MB: Wat is de samenstelling van de participanten van MB, volgens aantal en functie: Welke methode wordt tijdens MB gehanteerd (Utrechts Stappenplan / Nijmeegse Methode / Socratisch Gesprek / Dillemamethode / Anders ) Hoofdvragen: 1) Welke veranderingen in de organisatie ervaar jij in deze organisatie, sinds de implementatie van MB? 2) In hoeverre kun jij de ervaren veranderingen linken aan MB? Doorvragen: Bij hoofdvraag 1: op elementen van cultuur, wanneer deze al niet ter sprake komen Welke veranderingen neem je waar als het gaat om de …. Aannames, overtuigingen, waarden, gebruiken, structuren, normen, regels, tradities en artefacten (Schein, 2004; Smollan en Sayers, 2009) ….. binnen deze organisatie? Bij hoofdvraag 2: Doorvragen volgens vraagwoorden: vragend voornaamwoord (wie, wat, welke) en vragend bijwoord (waar, wanneer, hoe) Wat is de relatie tussen de ervaren verandering en MB?? In welke mate link jij de ervaren verandering aan MB? 55 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie Als er een link is: Waar zie je de link tussen de ervaren verandering en MB? Wanneer is een ervaren verandering volgens jou aan MB te linken? Hoe zie jij de relatie tussen de ervaren verandering en MB? In het geval van geen ervaren verandering in cultuur: Waarom niet? 56 BIJLAGE 2: DEFINITIEVE INTERVIEW GUIDE Interview guide – Volgens ‘Sluismodel’ (Evers, 2007) Karakterisatie van de context: Sekse: Leeftijd: Functie: Kernactiviteit in werk: Hoe lang werkzaam bij deze organisatie: Hoe lang participant van MB: Volgens welke frequentie wordt aan MB geparticipeerd: Volgens welke frequentie wordt MB georganiseerd in de organisatie: Wat is de motivatie om te participeren aan MB: Wat is de samenstelling van de participanten van MB, volgens aantal en functie: Welke methode wordt tijdens MB gehanteerd (Utrechts Stappenplan / Nijmeegse Methode / Socratisch Gesprek / Dillemamethode / Anders ) Hoofdvragen: 1 Wat roept het onderzoeksonderwerp bij je op? 2a Hoe omschrijf jij de cultuur van de organisatie waarin jij werkt? Doorvraag: Hoe gaan jullie met elkaar om? Hoe gebeuren ‘de dingen’ hier? Wat voor 1) aannames (Assumpties) 2) overtuigingen (Standpunten) 3) waarden (Dat wat waardevol en nastrevenswaardig is ) 4) gebruiken (Gewoontes) 5) structuren (De vorm waarop de organisatie/het team in elkaar zit) 6) normen (Wat normaal gevonden wordt) 7) regels (beleid, zwart op wit) 8) tradities en (Langgewortelde gebruiken) 9) artefacten (Overeenkomsten en afspraken tussen mensen) leven er in jouw team? (Schein, 2004; Smollan en Sayers, 2009) 2b Welke veranderingen in de cultuur van de organisatie ervaar jij in de afgelopen [x tijd, x = tijd dat MB wordt gevolgd] ? 3a In hoeverre kun jij deze ervaren veranderingen linken aan MB? 3b Is er door MB wel eens iets veranderd in 1) de aannames (Assumpties) 2) overtuigingen (Standpunten) 57 Masterthesis De ervaren effecten van MB op de cultuur van een organisatie 3) waarden (Dat wat waardevol en nastrevenswaardig is ) 4) gebruiken (Gewoontes) 5) structuren (De vorm waarop de organisatie/het team in elkaar zit) 6) normen (Wat normaal gevonden wordt) 7) regels (beleid, zwart op wit) 8) tradities en (Langgewortelde gebruiken) 9) artefacten (Overeenkomsten en afspraken tussen mensen) die leven in jouw team? 58