Mijn visie als pedagoog Sinds ik gestart ben met de opleiding pedagogiek, heb ik vele verschillende visies op dit vak en mijn rol binnen dit vak gehad. Naar aanleiding van nieuwe ervaringen en nieuw ontdekte theorieën, keek ik weer anders naar mijn vak. Toch zijn er altijd wel overlappende elementen geweest. Ik heb ontdekt dat deze overlappende elementen de zaken zijn die ik als persoon en als pedagoog erg belangrijk vind. Als ik naar mijn visie van twee jaar geleden kijk, zie ik dat ik het toen heel belangrijk vond om uit te gaan van en aan te sluiten bij de natuurlijke ontwikkeling van het kind. Dit is iets wat Rousseau halverwege de 18e eeuw ook sterk benadrukte. We moeten het kind niet dwingen naar de strakke maatstaven van onze maatschappij op te groeien, maar hen zichzelf op hun eigen tempo laten ontwikkelen. De kinderen zo volledig loslaten dat niets meer moet maar alles mag, gaat mij weer iets te ver. Natuurlijk hebben de kinderen grenzen nodig waarbinnen zij moeten leren functioneren en zijn er standaards waaraan een kind bijvoorbeeld aan het eind van de basisschool moet voldoen. Maar daarbij mogen we de eigenheid, de behoeften en het tempo van het kind niet uit het oog verliezen. Tijdens mijn derdejaars stage heb ik ontdekt dat dit des te meer geldt voor jongeren met een licht verstandelijke beperking. Een jongere kan dan een kalender leeftijd hebben van 12 jaar, met alle verwachtingen van leeftijdsgenoten en volwassenen die daarbij horen. Jongeren met een licht verstandelijke beperking functioneren echter nooit op het niveau van hun kalenderleeftijd. Er zijn altijd ontwikkelingsgebieden waarop zij in hun ontwikkeling (ver) achter lopen op hun kalender leeftijd. Het is heel erg belangrijk om hier oog voor te hebben en bij aan te sluiten. Wanneer een jongen van 12 sociaal-emotioneel functioneert op het niveau van een peuter, kun je onmogelijk van hem verwachten dat dat hij je begrijpt wanneer je hem aanspreekt op zijn verantwoordelijkheid in bijvoorbeeld een ruzie. Om deze jongen dan toch te kunnen helpen is het noodzakelijk om aan te sluiten bij zijn ontwikkeling(sniveau), hem te volgen in zijn tempo en te kijken naar zijn behoeften als 12 jarige jongen die zich gedraagt als een peuter. Tijdens het afgelopen jaar heb ik onderzoek gedaan naar hoogbegaafdheid voor de minor Specifieke Opvoedingssituaties. Ook hier zag ik dat deze kinderen niet binnen de vaste standaarden en denkbeelden passen. Deze kinderen lopen wat betreft intelligentie en interesses vaak mijlenver voor op leeftijdsgenoten, maar het blijven kinderen. Ook voor hen moet er oog zijn voor hun eigenheid, behoeften en tempo. Dit onderdeel van mijn visie heeft de afgelopenen jaar dus alleen nog maar meer betekenis en vorm voor mij gekregen en is iets wat ik heel erg belangrijk vind. Ik wil als pedagoog kijken naar de eigen ontwikkeling van een kind of jongere, naar de eigenheid van dit kind of deze jongere en hier bij aan proberen te sluiten. Alleen op die manier kan ik zo’n kind of jongere echt helpen. Ook de visie van de Christelijke orthopedagoog Ter Horst op de opvoeding spreekt mij erg aan. Hij zegt dat ‘het kind zich ontwikkeld door de ervaringen die het opdoet in zijn pogingen om genietend, spelend, werkend en onderzoekend met de wereld om te gaan. In zulke ontmoetingen krijgen alle elementen uit zijn leefwereld betekenis. In het aanreiken van die betekenissen spelen de opvoeders een belangrijke rol door de wijze waarop ze zelf leven en door op te treden als bemiddelaars tussen het kind en de omgeving.’ Het kind leert door zijn omgeving te verkennen en met behulp van zijn opvoeders daar betekenis aan te verlenen, dus ook door buiten te spelen en te knutselen. Maar dan moeten de opvoeders wel aanwezig zijn voor het kind. Iets wat tegenwoordig niet meer zo vanzelfsprekend is, omdat beide ouders vaak aan het werk zijn of omdat het kind maar een ouder ter beschikking heeft die moet werken. Maar zelfs als ouders wel fysiek aanwezig zijn, zijn zij lang niet altijd in staat om hun kinderen te helpen betekenis te verlenen, bijvoorbeeld wanneer ouders zelf licht verstandelijk beperkt zijn. Het is belangrijk om ouders hierin dan te ondersteunen, zij kunnen het nou eenmaal niet zelf. Maar ook hierin is het weer zo belangrijk om uit te gaan van de ontwikkeling en eigenheid van de ouders en hierbij aan te sluiten. Je kan van ouders niet vragen iets te doen, wat zij zelf niet kunnen of niet begrijpen. Het aanwezig en beschikbaar zijn van de opvoeders is volgens Ter Horst een van de voorwaarden voor een goede opvoedingssituatie. Zoals hij in zijn boek ‘het herstel van het gewone leven’ beschrijft, zijn de gewone, alledaagse zaken voorwaarden voor het bijzondere. Dat geldt des te meer in problematische opvoedingssituaties. Niet voor alle problemen is een verklaring te vinden door ingewikkelde, langdurige onderzoeken en oplossingen zijn niet altijd te vinden in specialistische hulpverleningsmethodes en technieken. Soms zijn het de gewone, alledaagse zaken als een goede nachtrust die verstoord zijn en die weer in balans gebracht moeten worden om de problematische opvoedingssituatie te veranderen. Dit is denk ik iets waar we tegenwoordig te snel aan voorbij gaan omdat er zo ontzettend veel wetenschappelijke theorieën en methodes voor handen zijn die gebruikt kunnen worden bij het oplossen van problemen. Ik denk dat er op zich niets mis mee is om daar gebruik van te maken, maar we moeten allereerst kijken naar het gewone alledaagse en opvoeders helpen om daar de voorwaarden voor een gezond opvoedingsklimaat te creëren. De oplossingsgerichte werkwijze vind ik een hele mooie manier van werken die ook goed aansluit bij wat ik hierboven al heb genoemd. Wanneer je oplossingsgericht naar een situatie kijkt, kijk je niet naar het probleem dat er is, maar naar hoe de situatie er uit zou zien als het probleem opgelost zou zijn. Daarbij is het natuurlijk wel belangrijk om niet voorbij de problemen te denderen en alleen maar vooruit te kijken, maar de nadruk moet niet op het probleem liggen. Ik vind deze werkwijze een hele positieve en praktische werkwijze, waarbij de regie bij de kinderen, jongeren en ouders blijft liggen. Zij bepalen zelf wat de oplossing voor het probleem kan zijn en wat zij daar zelf in kunnen doen, niet ik. Niet dat ik dat niet zou willen, maar ik zal een cliënt nooit zo goed leren kennen als zij zichzelf kennen. Hun oplossingen sluiten veel beter aan bij wie zij zijn en wat zij kunnen en hebben daardoor veel meer kans van slagen, dan mijn oplossingen. Daardoor worden cliënten denk ik ook minder afhankelijk van mij als hulpverlener, dan wanneer ik alles voor hen zou gaan oplossen. Als pedagoog wil ik ouders en kinderen, die om wat voor reden dan ook met problemen in de opvoeding of ontwikkeling te maken hebben, helpen om te zoeken naar oplossingen voor hun problemen. Ik wil de ouders en de kinderen helpen om hun leven weer op de rit te krijgen en waar nodig handvaten geven om met problemen om te gaan, maar daarbij de regie dus bij de ouders en de kinderen laten. Ik wil ouders helpen in te zien dat ze geen waardeloze ouders zijn en dat het opvoeden van hun kinderen heel mooi kan zijn. Ik hoop dat ik op die manier heel vaak kleine stukjes van een basis zal kunnen leggen, waardoor de kinderen uit deze gezinnen een hoopvolle en vreugdevolle toekomst tegemoet zullen gaan. Elk kind verdient het namelijk om in veilig, warm en liefdevol gezin op te groeien. Wanneer dit (even) niet kan, zijn er gelukkig mogelijkheden om buiten het gezin zo’n plekje voor een kind te creëren. Keek ik eerder naar het wonen op een groep als iets negatiefs omdat ik vond dat kinderen thuis horen op te groeien, nu heb ik ontdekt dat een veilig plekje voor ieder kind het belangrijkst is. Het liefst thuis bij ouders, maar als dat even niet lukt op een groep. Zolang er maar aandacht is en blijft voor het veilig opgroeien, ontwikkelen in een eigen tempo en de eigenheid van een kind.