LEVENSKENMERKEN KENMERKEN EN VARIATIES • Eigenschappen van elk individu binnen in bepaalde groep • Verschillen van eigenschappen van individuen binnen een bepaalde groep 1. HOMEOSTASE • • • • Een constant inwendig milieu handhaven B.v. suikerklontje in water: de structuur verandert Organisme in water: structuur blijft gelijk Te veel/te lang verandering: organisme kan het niet meer aan. Negatieve terugkoppeling • Het effect wordt teniet gedaan • Homeostase = zelfregulatie van organismen met behulp van een vastgestelde norm en negatieve terugkoppeling Positieve terugkoppeling • Het effect wordt versterkt • Bij omdraaien van de kop, draait de vlieg dol 2. STOFWISSELING • Opname van stoffen uit de omgeving • Gebruik voor opbouw van cellen en energie • Uitscheiding van afvalstoffen FOTOSYNTHESE(assimilatie) • CO2 + H2O • Wordt o.i.v. zonlicht omgezet in • Glucose (C6H12O6) + O2 • Alleen bij groene planten • Glucose is de basis voor organische stoffen VERBRANDING(dissimilatie) • • • • Het omgekeerde van fotosynthese Netto wordt lichtenergie omgezet in chemische energie, Bruikbaar voor homeostase,groei, beweging,enz Vindt plaats in alle organismen AUTOTROOF / HETEROTROOF • Groene planten: • Zowel fotosynthese als verbranding • Zelf -voedend • Dieren: • Alleen verbranding • Voor voedsel afhankelijk van groene planten 3. VOORTPLANTING • Ongeslachtelijke voortplanting: • Celdeling • Planten: via uitlopers, knollen e.d. Geslachtelijke voortplanting • Halvering van het erfelijk materiaal • Versmelting van zaadcel(beweeglijk) en eicel(voedsel) • Hieruit groeit een nieuw individu 4. ZINTUIGEN • Zintuigcellen nemen prikkels uit omgeving waar • Daarop volgt gedrag dat goed is voor het organisme 5. DOOD • Organismen sterven door: • Opgegeten worden • Honger • Ziekte • Ouderdom