Oorlogsmonumenten en kunstwerken

advertisement
Martin Heidegger en de tijdelijkheid
van de kunst
1. Oorlogsmonumenten en kunstwerken
Steenblokken en Stolpersteine
Ervaring van waarheid
2. Martin Heidegger
3. Heideggers filosofie van het Zijn
Transformatie van het denken
Kritiek op het nuttigheidsdenken
Zijnsvergetelheid
‘Er zijn’
Raadselachtigheid van het Zijn
4. De oorsprong van het kunstwerk
Een kunstwerk is een ‘ding’
Hoe een ‘ding’ een ‘tuig’ wordt
Het kunstwerk is een werk
De Boerenschoenen van Van Gogh
Kunst als strijd tussen ‘aarde’ en ‘wereld’
Onverborgenheid = aletheia = waarheid
Alle kunst is poëzie
5. Slotbeschouwing
Raadselachtigheid en tijdelijkheid
Heideggeriaanse kunstenaars
Vernissages en drieluiken
Besluit
6. Verder lezen
7. Samenvatting
8. Opdracht
1
1. Oorlogsmonumenten en kunstwerken
Steenblokken en Stolpersteine
Op 10 mei 2005, zestig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, werd in Berlijn het
Denkmal für die ermordeten Juden Europas, beter bekend als het Holocaust Monument, ingewijd.
Het monument probeert in omvang en sfeer recht te doen aan de geschiedenis van de uitroeiing
van de Europese joden, die tussen 1933 en 1945 vanuit Berlijn werd georganiseerd. Het
monument bestaat uit een falanx van 2711 grauwgrijze kubische steenblokken, die in hun
opstelling het midden lijken te houden tussen grafzerken en de barakken van een
concentratiekamp. Lopend tussen de stenen kan de bezoeker een onaangenaam gevoel van
oneindigheid overvallen – alsof je nooit meer van deze plek weg zal komen. Dat gevoel is zonder
meer beklemmend, maar toch komt de omvang en de gruwel van de Shoah niet echt naderbij.
Zoiets lijkt ook op voorhand onmogelijk.
Het Holocaustmonument is misschien het grootste, maar bepaald niet het enige gedenkteken
voor de gruwelen van de oorlog. Heel Berlijn lijkt wel één groot oorlogsmonument. De stad is
bezaaid met honderden, duizenden gedenktekens, variërend van klassieke standbeelden van
heroïsche Russische soldaten tot de subtiele Stolpersteine (‘struikelstenen’), die de Duitse
kunstenaar Gunter Demnig aanbrengt in het trottoir voor de huizen van mensen die door
de nazi's verdreven, gedeporteerd en vermoord zijn.
Hoewel het bij al die herinneringstekens maar heel zelden voorkomt dat je werkelijk de indruk
hebt dat je even voelt hoe het ooit geweest moet zijn, lijkt soms het verleden zich heel kort te
openbaren als een waarheid, in al zijn onheilspellende afgrondelijkheid, in een ondeelbaar moment
en altijd als je er niet op verdacht bent. En net zo onverwacht als het verleden inbreekt in het
heden, zo vlug wijkt het er ook weer uit terug.
Verderop in deze tekst zullen we deze momenten van invallende werkelijkheidservaring als
‘Heidegger-momenten’ bestempelen. Het was namelijk de Duitse filosoof Martin Heidegger, die in
de jaren ’30 van de vorige eeuw indringend wees op het authentieke karakter van zulke momenten.
De korte, hevige ervaring, waarbij de realiteit, de waarheid, het ‘echte’ bestaan, of hoe je het
ook wil noemen, zich onontkoombaar aan je opdringt, heeft een bijzondere plek in Heideggers
essay over ‘de oorsprong van het kunstwerk’ uit 1935.
Ervaring van waarheid
Kunstwerken hebben de eigenschap, dat ze je van tijd tot tijd, vooral als je er niet op verdacht
bent, iets van een waarheid lijken te openbaren, precies zoals je in Berlijn die onverhoedse
gewaarwording van de geschiedenis kan hebben.
De meeste tijd bekijken we een kunstwerk met een al dan niet geïnteresseerde blik, proberen we
van de schoonheid te genieten, of ergeren we ons aan het gebrek daaraan. Maar die indringende
ervaring, waarbij je het idee hebt dat zich iets essentieels openbaart, die doet zich betrekkelijk
zelden voor. Hoe zit dat dan eigenlijk?
2
Martin Heidegger beantwoordde deze vragen niet zozeer, maar bracht ze vooral onder de
aandacht, als onderdeel van een veel breder onderzoek naar de manier waarop de mens zijn eigen
bestaan ervaart.
Nu zou het prettig zijn wanneer we ons direct konden richten op Heideggers denken over kunst,
maar Heideggers biografie staat dat in de weg. Martin Heidegger is namelijk zeer omstreden.
Hij beschouwde zichzelf als een filosofische revolutionair, en dat bracht hem in troebel politiek
vaarwater. Zijn denken is verbonden met de historische realiteit van de Holocaust, die men in de
Berlijnse oorlogsmonumenten met zulk wisselend succes in het geheugen probeert te conserveren.
2. Martin Heidegger (1889-1976)
Martin Heidegger wordt geboren als oudste zoon van
een katholieke koster in klein stadje, Meßkirch, in ZuidDuitsland. Na het gymnasium studeert hij met een beurs
van de kerk theologie in Freiburg-im-Breisgau, met de
bedoeling priester te worden. Tijdens zijn studie valt hij
echter van zijn geloof en besluit van theologie over te
stappen naar filosofie. Na zijn afstuderen verkrijgt hij
al snel een aanstelling als docent in Feiburg. De Eerste
Wereldoorlog komt hij betrekkelijk gemakkelijk door als
medewerker van de militaire censuur. In 1917 trouwt hij
met Elfride Petri, die voor hem een berghut ontwerpt in
de bossen van het Schwarzwald. Daar zal hij zich tot
zijn dood in 1976 geregeld terugtrekken om er te
wandelen, te denken en te schrijven. Zijn belangrijkste
werken ontstaan hier.
In 1923 wordt Heidegger benoemd tot buitengewoon hoogleraar in
Marburg. Van meet af aan ontwikkelt zich een sterrencultus rond zijn
persoon. Professor Heidegger is een excentrieke verschijning, die zich
liever in wandelkostuum vertoont dan in toga. Door heel Duitsland zingt
het gerucht rond dat de filosofie wedergeboren is in de gedaante van
Martin Heidegger. Zo herinnert althans zijn studente Hannah Arendt
(foto rechts) zich later deze periode. Zij had tussen 1924 en 1927 een
geheime verhouding met Heidegger, lang voordat zij na de Tweede
Wereldoorlog beroemd werd met haar notie van de Banalität des Bösen
(de banaliteit van het kwaad), naar aanleiding van het proces tegen de
nazi Adolf Eichmann, die de logistiek van de Holocaust uitdacht.
3
Hanna Arendt
In 1927 vestigt Heidegger zijn naam met
het boek ‘Sein und Zeit’ (Zijn en Tijd), dat
in brede kring onthaald wordt als een
filosofische gebeurtenis van de eerste orde.
Het boek verdeelt de meningen. Sommigen
vinden het geniaal, anderen wantrouwen het
niet vanwege het vreemde taalgebruik en de
onorthodoxe wijze van filosoferen.
‘Alleen een zijnde dat in z’n zijn naar zijn aard
toekomstig is, zodat het vrij voor zijn dood hierop
stukloopt en zich van daaruit op zijn factische er kan
laten terugwerpen, met andere woorden, alleen een
zijnde dat als toekomstig zijnde even oorsprokelijk
gewezend is, kan, door de overgeërfde mogelijkheid aan
zichzelf over te leveren, de eigen geworpenheid op zich
nemen en ogenblikkelijk zijn voor ‘zijn tijd’.’
Zijn en Tijd, blz. 480
Een voorbeeld van Heideggers vaak onnavolgbare taal
Vanaf 1928 mag Heidegger een leerstoel gaan bekleden in Freiburg. Hoewel hij in deze periode
weinig interesse in politiek vertoont, noch zich laat kennen als een antisemiet, treedt hij in 1933,
kort na de nationaalsocialistische machtsovername, openlijk tot de nazi-partij toe. Wanneer de
sociaaldemocratische rector magnificus van de universiteit in Freiburg door de nazi’s aan de kant
wordt gezet, neemt Heidegger gedurende tien maanden die post over. In deze periode gedraagt
Heidegger zich uiterst autoritair en in toespraken beklemtoont hij zijn bewondering voor Hitler.
De liefde komt echter niet van twee kanten, want binnen de nazitop wordt de buitenissige
Heidegger al snel gezien als een gevaarlijke idioot, die het nationaalsocialisme probeert naar zijn
eigen hand te zetten. Heidegger komt tot de conclusie dat hij zich vergist heeft. Hij trekt zich
gedesillusioneerd terug in zijn berghut, om zich nooit meer met actief politiek bezig te houden.
Heidegger in 1933 (met kruisje) temidden van collega-professoren
Wanneer hij in 1945 voor een universitaire zuiveringscommissie moet verschijnen probeert hij
zijn rol als nazi te bagatelliseren. Latere studies wijzen uit dat zijn rol een stuk minder
onschuldig is geweest dan hijzelf voorgeeft. Weliswaar heeft hij moeite gedaan om enkele
joodse collega’s te helpen, maar op andere momenten heeft hij rivalen aan de universiteit juist
geprobeerd te lozen met een beroep op hun joods-zijn. De commissie legt Heidegger een
doceerverbod van vijf jaar op en stuurt hem met vervroegd emeritaat, waarna hij in een diepe
crisis belandt, een zelfmoordpoging doet en een tijdje wordt opgenomen in een psychiatrische
inrichting.
In de jaren ’50 beleeft Heideggers filosofie echter een wedergeboorte. Uitgerekend de joodse
Hannah Arendt, die de oorlog heeft overleefd, spant zich onvermoeibaar in om Heidegger te
rehabiliteren. In de jaren ’60 wordt Heideggers werk in vele talen vertaald en hijzelf is een
veelgevraagde spreker. Toch blijft Heidegger controversieel. Tegenover de grote bewondering
4
van grootheden als Jean Paul Sartre, Maurice Merleau Ponty en Jacques Derrida staat een kamp
van verklaarde tegenstanders, die hem obscurantisme, leegheid en onverbeterlijk nazisme
verwijten.
Heidegger blijft al die tijd wonen in Freiburg, wandelend, denkend, schrijvend in de buurt van
zijn berghut. Als de inmiddels bejaarde Heidegger in 1969 geïnterviewd wordt voor de televisie,
zien we een ernstige, bedachtzame heer, die nog altijd charismatisch overkomt. Op zijn naziverleden komt hij nooit meer terug.
In 1976 wordt Heidegger, die in 1925 brak met de kerk, op katholieke wijze begraven op het
kerkhof in zijn geboortestad Meßkirch.
5
3. Heideggers filosofie van het Zijn
Transformatie van het denken
Heideggers bewonderaars bewonderen precies datgene wat zijn tegenstanders hem verwijten.
Heidegger zocht naar een radicale transformatie van het tot dan toe gangbare filosofische
denken. Daarvoor ontwikkelde hij een soort nieuwe, experimentele taal. Zijn zinnen zijn soms
dichterlijk, soms gezwollen, soms bijna mystiek van toon. Nuchtere wetenschappers moeten daar
in de regel niets van hebben, want ze kunnen daar niets mee. Maar juist dat ‘er iets mee kunnen’
was waar Heidegger tegen ten strijde trok. Daarom ook was hij geïnteresseerd is in kunst, want
kunst is bij uitstek iets waar je niet iets mee hoeft. Kunst is er ‘gewoon’, en dat is juist heel
bijzonder, vond hij.
Kritiek op het nuttigheidsdenken
Het probleem met de westerse samenleving is, volgens Heidegger, dat de hele geschiedenis
doortrokken is van een hang naar nuttigheid. Mensen zijn geneigd alles wat zij waarnemen te
benaderen in termen van een mogelijk nut: kunnen we het ergens voor gebruiken? Zelfs onze taal
is gevormd door dit nuttigheidsdogma, en wie die taal spreekt, wordt erdoor gevormd – nee,
misvormd. De moderne, uitgesproken technologisch ingerichte maatschappij is er het gevolg van.
En hoewel de technologische wereldorde ook goeds heeft gebracht, is tijdens de Eerste
Wereldoorlog gebleken tot welke catastrofes de suprematie van de technologie kan leiden.
In de jaren kort na de eerste wereldoorlog behoort Heidegger tot de velen in Duitsland die
ervan overtuigd zijn dat de oude orde voorgoed heeft afgedaan. Heidegger ontwikkelt een
afkeer van het machinale, utilitaire, dat in zijn ogen een dieptepunt bereikt in het
grotestadsleven. Hij verheerlijkt het boerenlandleven, dat hij als authentiek, geworteld
beschouwt. Het moderne, door fabrieksschoorstenen gedomineerde leven, met zijn geldzucht en
zijn oppervlakkige vermaaksindustrie, leidt ons af van de bezinning op de vraag wat het leven
werkelijk zinvol maakt, ja, wat het leven überhaupt is.
Zijnsvergetelheid
Wat is het leven dan wel?
Het leven van de mens is zijn bestaan, zijn existentie, z’n Zijn, aldus Heidegger.
Maar wat is Zijn?
Volgens Heidegger is deze vraag de meest oorspronkelijke vraag, waarmee ooit, in het oude
Griekenland, de filosofie een aanvang nam. Maar de Grieken lieten de vraag al snel voor wat hij
was, omdat ze het een onbeantwoordbare vraag vonden. Want als we vragen wat Zijn is, dan
weten we dat kennelijk al zo’n beetje. Als we Zijn in termen van Zijn gaan vertalen, dan heb je
een cirkelgang – en dat is een doodzonde voor filosofen. Toch is dat nu juist wat Heidegger zijn
leven nadrukkelijk heeft gedaan: cirkelgangen voltrekken. Letterlijk en figuurlijk. Tijdens zijn
lange wandelingen over Zuid-Duitse landweggetjes en bospaden, overdenkt hij keer op keer
dezelfde vragen, die voortkomen uit de cirkelgang van de vraag: wat is Zijn?
De zijnsvraag is dan misschien niet beantwoordbaar, Heidegger meent dat vraag kan wel nader
kan worden gespecificeerd. Het komt bij een onbeantwoordbare vraag niet aan op antwoorden,
maar op het steeds opnieuw, in andere bewoordingen, stellen van die vraag. Dat de vraag
onbeantwoordbaar is, betekent namelijk niet dat de vraag ophoudt te bestaan.
Maar onze cultuur leidt al sinds Plato aan wat Heidegger noemt ‘Zijnsvergetelheid’. We vergeten
de zijnsvraag, omdat we zo opgaan in onze dagelijkse beslommeringen. Maar de zijnsvraag is in de
20ste eeuw actueler dan ooit, vindt Heidegger. Nu God dood is, zoals Nietzsche had
6
geproclameerd, is de mens op zichzelf aangewezen. De zin van zijn bestaan, de zin van Zijn, kan
niet meer aan God uitbesteed worden. We moeten hem zelf vinden.
‘Er zijn’
In Sein und Zeit zet Heidegger zich aan een omvangrijk onderzoek naar de manier waarop de
mens z’n Zijn ervaart, zonder het ogenblikkelijk te willen verklaren of categoriseren. Dat moet
voorkomen worden, zegt Heidegger, omdat Zijn vooraf gaat aan alles wat is. Het gaat Heidegger
veel meer om het nader specificeren van de Zijnsvraag.
Heidegger constateert dat wij zijn als mensenkinderen ‘geworpen’ worden in een wereld die we
niet zelf hebben bedacht, op een moment dat we er niet om hebben gevraagd. ‘Zijn’ betekent
voor ons allereerst dat wij zelf, geworpen en al, er zijn. Zonder het er zijn van de mens, is de
wereld er niet. Het Zijn van de mens voelt daarom als een soort openheid in een overigens
gesloten universum. De wereld opent zich voor ons, omdat wij er zijn.
Het open er zijn van de mens is er alleen zolang hij leeft. De dood is de grens van z’n er zijn.
Maar gedurende zijn leven, zijn ‘er zijn’, is de mens geneigd zijn eigen er zijn te vergeten. Alleen
onder bepaalde omstandigheden, op bepaalde momenten, worden we ons bewust van ons ‘er zijn’.
Het er zijn van de mens ontvouwt zich dus tegen de horizon van de tijd.
Opmerkelijk genoeg worden we vooral met ons er zijn geconfronteerd, op het moment dat er iets
hapert, op het moment dat ons alledaagse leven zijn samenhang verliest. Dat is bijvoorbeeld als
we ons vervelen. Wanneer we het gevoel hebben dat het er allemaal niets toe doet wat we doen,
worden we ons ineens bewust van ons er zijn, in het trage verstrijken van de tijd. En op zulke
momenten doemt ons er zijn voor ons op, als een totaal raadsel.
Raadselachtigheid van het Zijn
De filosofie en de wetenschap zijn er eeuwenlang vanuit gegaan, dat de mens met zijn verstand
bij machte is om in principe alle geheimen van het universum op te helderen. Men moet slechts
doorgaan met onderzoeken en nadenken, en op de duur zal alles dan transparant voor ons worden.
Heidegger beschouwt dit als een hoogmoedig geloof, een hoogmoed die samenhangt met de
technologische wereldorde, die alles maakbaar, oplosbaar, geneesbaar acht. Maar volgens
Heidegger ontsluit het wetenschappelijk-technologische denken maar een miniem stukje van de
wereld. Tegelijkertijd ontkent ze de duistere ondergrond van het bestaan, z’n Zijnsgrond, die
aan het licht komt in de onbeantwoordbaarheid van de Zijnsvraag. Het gevolg is een samenleving,
die de mens graag als heer en meester over de natuur ziet, en die de natuur, inclusief de
mensheid zelf, opvat als een onuitputtelijk reservoir aan grondstoffen voor ‘nuttige’ doeleinden.
Maar die houding put de aarde én de mensheid uit. De hele manier waarop de mens naar zichzelf
en zijn bestaan kijkt, moet daarom veranderen. Wij moeten leren leven met de fundamentele
raadselachtigheid van ons er zijn en wij moeten leren inzien dat de momenten waarop we die
raadselachtigheid onder ogen kunnen zien, schaars zijn.
Heidegger beproeft het landleven de bron
7
In 1933 kreeg Heidegger de indruk dat de wereld aan de vooravond stond van de door hem zo
vurig gewenste kentering in het denken. De machtsgreep van de nazi’s scheen hem een
revolutionair momentum, dat gegrepen moest worden. Dat zo’n revolte ook onschuldige
slachtoffers vergde, was jammer, maar waar gehakt wordt vallen nou eenmaal spaanders. Via zijn
rectoraat hoopte Heidegger de universiteit in een klap te kunnen hervormen, zelfs droomde hij
ervan om als een soort koning-filosoof naast, of achter Hitler te functioneren. Het liep op een
desillusie uit. Niet alleen kwam er van de gedroomde hervorming van de universiteit niets terecht,
Heidegger maakte vuile handen en veroorzaakte daarmee dat rond zijn tot dan toe a-politieke
denken voorgoed de kwade reuk van nationaalsocialisme kwam te hangen. Heideggerianen hebben
allerlei argumenten om hun idool vrij te pleiten van medeplichtigheid aan de nazimisdaden, maar
zijn tegenstanders hebben weinig moeite om meer dan één inhoudelijke overeenkomst te zien
tussen Hitler en Heidegger.
Over Heideggers politieke avontuur is het laatste woord nog lang niet gesproken. Feit is echter,
dat hij na 1934 volledig terugkeerde op zijn oude stiel – het overdenken over de
raadselachtigheid van het Zijn tegen de horizon van de Tijd. Zijn aandacht ging nu uit naar de
kunst, omdat hij gaandeweg de kunst was gaan beschouwen als iets, wat het Zijn aan ons
openbaart.
4. De oorsprong van het kunstwerk
Een kunstwerk is een ‘ding’
In 1935 schreef Heidegger het essay ‘De oorsprong van het
kunstwerk’, een overpeinzing van de vraag waaraan kunstwerken hun
werking ontlenen. Waar begint en eindigt een kunstwerk, en waarin
bestaat het kunst-zijn van de kunst?
Heidegger leidt de lezer direct naar van zijn geliefde cirkels: de
oorsprong van het kunstwerk is de kunstenaar, maar de oorsprong van
de kunstenaar is het kunstwerk. En dus zet Heidegger zich aan het
‘feest van het denken’: het telkens weer voltrekken van de cirkelgang,
waarbij steeds nieuwe eigenaardigheden aan het licht komen.
Allereerst is dat de constatering dat een kunstwerk een ‘ding’ is.
Hoe een ‘ding’ een ‘tuig’ wordt
Maar wat is een ding? Een ding kan twee gedaanten aannemen, zegt Heidegger: een onverschillige,
of een gedienstige. Omdat de mens de neiging heeft alles te willen begrijpen als iets nuttigs,
verandert een in aanleg onverschillig ding daarom gemakkelijk in een tuig – iets wat je kunt
gebruiken.
Kenmerkend voor zo’n ‘tuig’ is, dat het in zijn gedienstigheid onopvallend is, en pas weer in ons
bewustzijn komt zodra er iets mankeert aan de bruikbaarheid. Zolang een ding (nog) geen ‘tuig’ is,
leidt het een teruggetrokken, in zichzelf en van ons afgekeerd bestaan, zoals een steen onder
het zand.
Is een kunstwerk een tuig? Dat kan het zijn, maar het kunst-achtige van een kunstwerk is zelden
zijn gebruikswaarde. Een kunstwerk is dus geen tuig, maar als ‘ding’ heeft het ook niet de neiging
zich onopvallend in zijn dienstbaarheid te trekken. Integendeel, kunstwerken vestigen juist de
aandacht op zichzelf. Een kunstwerk is daarmee een uitzonderlijk ‘ding’.
8
Het kunstwerk is een werk
Kenmerkend voor een kunstwerk is het ‘werk-achtige’: een kunstwerk vestigt de aandacht op
zichzelf als iets wat gemaakt is. In die zin verschilt het ook van een ‘tuig’, omdat een ‘tuig’ de
aandacht van zichzelf wegleidt. Het werk-achtige van een kunstwerk is ook zijn werking:
terwijl het kunstwerk als ‘ding’ de aandacht op zichzelf vestigt, gebeurt er iets bijzonders: het
kunstwerk openbaart ‘een wereld’.
Wat moeten we daaronder verstaan? Heidegger geeft een voorbeeld aan de hand van een
kunstwerk: een schilderij van Vincent van Gogh, waarop een ‘tuig’, namelijk een paar
boerenschoenen afgebeeld is. Het doek inspireert hem tot een lyrische mijmering:
De boerenschoenen van Van Gogh
‘Uit de donkere openingen van het uitgetrapte binnenste van het schoeisel staart het
afmattende van het altijd maar werken. In het onverslijtbaar degelijke van deze zware
schoenen ligt de taaie volharding van de langzame tred door de langgerekte en altijd
eendere voren van de akker waar een gure wind op staat. Aan het leer kleeft het vochtige
en vette van de grond. Onder de zolen verglijdt de eenzaamheid van de landweg in de
schemeravond. In het schoeisel trilt de zwijgende roep van de aarde nog na, haar stille
weerbarstigheid in het kale braakliggende winterse veld. Door dit tuig waart de gelaten
zorg om het dagelijks brood, de woordeloze vreugde de nood weer te hebben doorstaan,
de huiver rond de aankomst bij de geboorte en de siddering bij de alomtegenwoordige
dreiging van de dood. Aan de aarde behoort dit tuig toe, en in de wereld van de boerin is
het geborgen.’ (De oorsprong van het kunstwerk, blz. 24/25)
Kunst als strijd tussen aarde en wereld
Kunstwerken hebben het vermogen de dingen te laten zien zoals ze zijn, door ze te isoleren uit
hun alledaagse onopvallendheid. Ze roepen daarbij een betekenisvolle context voor ons op – een
‘wereld’. Wanneer een kunstwerk aldus een ‘wereld’ openbaart, dan ‘ontbergt’ het werk van de
kunstenaar iets wat tot dan toe verborgen of ‘geborgen’ was – zijn aard of geaardheid: datgene
9
waarop de ‘wereld’ gegrondvest is, het Zijn, dat zich aan ons bewustzijn onttrekt, de duistere
grond onder de ‘wereld’, de ‘aarde’. Heidegger constateert dat tussen ‘wereld’ en ‘aarde’ een
permanente strijd gaande is.
In het voorbeeld van de Boerenschoenen lijkt Heidegger de schoenen als metafoor te willen
gebruiken voor het kunstwerk in het algemeen: zoals de boerenschoenen ‘toebehoren aan de
aarde’, zo behoort het kunstwerk in zijn materiële hoedanigheid aan de aarde toe. Het kunstwerk
vestigt de aandacht op zichzelf en creëert een ‘wereld’ uit zijn ‘aarde’. Kijk je naar een schilderij,
dan zie je eerst het ‘ding’, dan de voorstelling. Die roept, zelfs als hij abstract is, een ‘wereld’ op.
Kijk je nogmaals, dan zie je hoe die wereld opgeroepen wordt met verf, en kijk je naar de verf,
dan wijkt geleidelijk de wereld terug in de raadselachtige ‘aarde’ van de verf.
Onverborgenheid = aletheia = waarheid
Het ‘ontbergen’ van wat in de ‘aarde’ geborgen ligt, brengt Heidegger in verband met het Griekse
begrip ‘aletheia’. Dit woord wordt meestal vertaald met ‘waarheid’, maar betekent letterlijk
‘onverborgenheid’.
Daarom concludeert Heidegger: het ontbergen van de ‘aarde’ in een ‘wereld’ - het ‘onverborgen’
maken van wat verborgen in de aarde rust - is ‘het geschieden van de waarheid’.
Voor Heidegger is het gewaarworden van waarheid in een kunstwerk inderdaad iets wat
‘geschiedt’, zich in de geschiedenis afspeelt, op de ‘horizon van de tijd’. Het is een tijdelijk
fenomeen, want zodra de waarheid in een kunstwerk oplicht, heeft het de neiging om na verloop
van tijd ook weer uit te doven in de strijd tussen wereld en aarde. De gewaarwording van de
waarheid in een kunstwerk is dus altijd van tijdelijke aard!
Op deze manier redenerend analyseert Heidegger het fenomeen van de onverhoedse
gewaarwording in een kunstwerk van iets essentieels, iets waars, iets fundamenteels, zonder dat
we dat in transparante begrippen kunnen vangen. Het kunst-werk werkt namelijk wanneer het, al
is het maar heel even, de sluier wegrukt die voor de werkelijkheid van het Zijn hangt. Het Zijn
toont zich in het kunstwerk als een uiterst vreemd en ondoorgrondelijk raadsel, dat zich weer
terugtrekt in de ‘aarde’ zodra het zich even in de ‘wereld’ vertoond heeft.
Heidegger ziet kunstwerken dus als tijdelijke vensters op het Zijn. Kunstwerken hebben het
vermogen om ons het Zijn zoals het is te tonen, en wel op een speciale manier, namelijk in zijn
afgrondelijkheid, respectievelijk ondoorgrondelijkheid.
Omdat de ervaring van het Zijn maar kortstondig is, bestaat het kunstwerk in onze perceptie ook
maar kort. De sublieme schok van de eerste ervaring kan hoogst zelden herhaald worden, hij
wordt direct tot herinnering.
Alle kunst is poëzie
Kunstwerken laten de waarheid geschieden, maar Heidegger benadrukt dat ‘waarheid’ niet iets
‘hogers’ of ‘geestelijks’ is, wat achter het kunstwerk verborgen ligt. Het gaat er in de kunst niet
om een of andere verborgen waarheid te onthullen, het gaat om de confrontatie met ons eigen er
zijn. Een kunstwerk is een zichzelf creërend waarheidheidsmoment. Alle kunst is daarom voor
Heidegger poëzie (Dichtung).
In de omgang met kunst zijn we vaak geneigd om het vreemde, ongewone dat kenmerkend is voor
alle kunst weg te moffelen achter zogenaamde verklaringen. Denk aan onze gewoonte om in een
museum eerst naar het toelichtende bordje bij een schilderij te kijken voor we het kunstwerk
zelf bekijken. Het geeft een gerustgesteld gevoel om te weten wie het werk wanneer met wat
10
voor verf gemaakt heeft, maar tegelijk sluiten we ons daardoor af voor het onvertrouwde van
het kunstwerk, dat z’n wezen uitmaakt. Heidegger pleit ervoor om ons tot de kunstwerken zelf te
wenden, en ons open te stellen voor hun poëtische geheimtaal.
En niet alleen dat: ook de denker moet voortaan te werk gaan als een kunstenaar. Het Zijn, waar
de filosofie naar op zoek is, kan alleen door ‘Dichtung’, poëzie oplichten. Heideggers vreemde
taalgebruik, met de vele zelfbedachte woorden, is bedoeld om authentieke, poëtische
waarheidsmomenten in het denken te creëren, die het Zijn voor de lezer laten oplichten, telkens
opnieuw, tijdens elke filosofische rondwandeling.
In de 19e eeuw had Hegel voorspeld dat de kunst op zou gaan in de filosofie.
Heidegger keerde dat een eeuw later om: zijn filosofie werd kunst.
5. Slotbeschouwing
Raadselachtigheid en tijdelijkheid
Bijzonder is dat Heidegger het wezenlijk raadselachtige van kunstwerken benadrukt als een
raadselachtigheid die van dezelfde orde is als de raadselachtigheid van het Zijn. Die nadruk
staat lijnrecht tegenover de overtuiging van (sommige) kunstwetenschappers en filosofen dat
zulke raadsels door onderzoek of denken uiteindelijk wel ontsluierd kunnen worden.
Bijzonder is ook dat Heidegger het fenomeen van de tijdelijkheid van het kunstwerk zo’n
prominente plaats toebedeelt. Filosofen en theoretici zijn er door de eeuwen heen vanuit gegaan
dat kunst iets tijdloos is – denk bijvoorbeeld aan de Nederlandse titel van Ernst Gombrich’ boek
The Story of Art: ‘Eeuwige Schoonheid’. Heidegger komt daartegenover tot de conclusie dat een
kunstwerk welbeschouwd eigenlijk alleen bestaat op het moment dat het als kunstwerk wordt
herkend, namelijk op het moment dat het Zijn laat oplichten, wanneer ‘waarheid geschiedt’.
Alleen dan bestaat het kunstwerk als zuiver kunstwerk. Daarna verwordt het tot een ‘tuig’: een
wandversiering, koopwaar, een statussymbool, een datum in een kunsthistorisch overzicht.
Heideggeriaanse kunstenaars
De argeloze lezer die probeert een tekst van Heidegger te lezen én te begrijpen, vindt zichzelf
al na enkele pagina’s terug in totale verwarring. Herlezen en nog eens herlezen helpt in het
algemeen niet. Toch gaat er van Heideggers woorden een zekere betovering uit. Zijn teksten
vragen eerder om een algemene interpretatie dan om
close reading. Voor exacte wetenschappers en
analytische filosofen is Heidegger een nachtmerrie.
Maar voor wie gewend is naar kunst te kijken of poëzie
te lezen, is dat niet zo ongewoon. Kunstenaars doen dan
ook geregeld uitspraken aan die naadloos lijken aan te
sluiten bij Heideggers gedachten over kunst.
Neem bijvoorbeeld de colorfield painter Barnett
Newman, als hij schrijft dat ‘het schilderij aan de
mensen een gevoel van plaats geeft, dat hij weet dat
hij er is, dat hij bewust is van zichzelf’. 1
1
Geciteerd in Ad de Visser, De Tweede Helft, blz. 48
11
Karel Appel laat waarheid geschieden
Karel Appel zei: ‘Mijn verftube is als een pijl die zijn eigen ruimte beschrijft. Ik tracht het
onmogelijke mogelijk te maken. Wat gebeurt kan ik niet overzien; het is een verrassing.
Schilderen is evenals hartstocht een emotie vol waarheid en klinkt met een levend geluid als het
grommen uit de borst van een leeuw. 2
Vernissages en drieluiken
Ook de tijdelijkheid van het kunstwerk blijkt welbeschouwd op allerlei manieren in onze omgang
met kunst te zijn geïncorporeerd. Tentoonstellingen worden plechtig geopend en afgesloten.
Films en theaterstukken gaan groots in première. De openbaring van kunstwerken wordt als een
plechtig moment geënsceneerd, net zoals in de Middeleeuwen alleen op hoogtijdagen de grote
drieluiken boven de kerkaltaren geopend werden. In een zorgvuldig georkestreerde liturgie
werden de grote mystieke geloofsartikelen voor korte tijd aan de blikken van de gelovigen prijs
gegeven.
Besluit
Voor veel mensen zal Heidegger altijd problematisch blijven. Hoewel in het licht van de mondiale
economische crisis de laatste jaren zijn technologiekritiek weer volop in de belangstelling staat,
blijft het moeilijk om het zinnige van zijn kritiek en de bijbehorende verering van het landleven
los te zien van zijn sympathie voor de nationaalsocialistische Blut-und-Boden-ideologie. Het
maakt zijn filosofie verdacht. Heideggers bezinning op de kunst als raadsel lijkt uiteindelijk
minder besmet door zijn politieke biografie. Het is zijn verdienste, dat hij het kunstwerk
overtuigend in het centrum van de menselijke existentie plaatst: als de voor ons wezenlijke
gewaarwording dat en hoe wij er zijn.
© Onno Schilstra 2010
2
Hugo Claus, Karel Appel Painter, New York 1962
12
6. Verder lezen
Werken van Heidegger:
Martin Heidegger, De oorsprong van het kunstwerk, Amsterdam (Boom), 1996
Heideggers essay over de kunst in vertaling.
Martin Heidegger, Zijn en tijd, Nijmegen (SUN) 1998
Vertaling van Heideggers sleutelwerk
Inleidingen:
Rüdiger Safranski, Heidegger en zijn tijd, Amserdam (Olympus), 1995/2010
Eric Lemay & Jennifer A. Pitts, Heidegger for beginners, New York 1994
Johannes Mol, ‘Het verborgene laten zien – Heidegger’, in: Filosofen over het belang van kunst
Budel (Damon), 1997
Thomas Baumeister, ‘Heidegger, Cézanne, Goodman: kunst als wereldontsluiting en
wereldverkenning’, in: De filosofie en de kunsten, Budel (Damon) 2001
A.A. van den Braembussche, ‘Het fenomenologisch perspectief’, in: Denken over kunst (hoofdstuk
9) Bussum (Coutinho) 2000
Frank van de Veire, ‘Martin Heidegger – De kunst op zoek naar haar vergeten wezen’, in: Als in
een donkere spiegel (hoofdstuk 5), Nijmegen (Sun) 2002
Jacob van Sluis, Leeswijzer bij Zijn en tijd van Martin Heidegger, Budel (Damon) 1998
Video / Internet
Op internet is een massieve hoeveelheid informatie over Heidegger te vinden. Interessant zijn
de vele videofilmpjes op Youtube, waarin we Heidegger zelf zien spreken. Daarnaast is een BBC
Documentaire beschikbaar:
Martin Heidegger: Design for Living
http://rapidshare.com/files/213754447/BBC.Human.All.Too.Human.Heidegger.myTVblog.org.avi.001
http://rapidshare.com/files/213753622/BBC.Human.All.Too.Human.Heidegger.myTVblog.org.avi.002
of:
http://www.youtube.com/watch?v=xKhUyU8UQEI (1e deel van 6)
13
7. Samenvatting
Kunstwerken kunnen je de gewaarwording geven van iets waars, iets essentieels, zonder dat die
ervaring precies onder woorden kan worden gebracht. De gewaarwording is vaak plotseling, en
duurt maar kort. Dit verschijnsel komt uitgebreid aan bod in de overdenkingen van de Duitse
filosoof Martin Heidegger.
Heidegger (1889-1976) was een filosoof uit Zuid-Duitsland die kort na de Eerste Wereldoorlog
een omwenteling in het traditionele denken voorstond. Dit denken wordt als zeer baanbrekend
beschouwd, echter is Heidegger ook zeer omstreden, vooral vanwege zijn actieve betrokkenheid
bij het nationaal socialisme.
Het denken van Heidegger richt zich op de vraag: ‘wat is Zijn’? Deze oervraag van de filosofie is
eeuwenlang vergeten of genegeerd, omdat hij een cirkelredenering impliceert. Heidegger denkt
dat de crisis waarin de wereld zich in zijn tijd bevindt, te maken heeft met de vergeten
zijnsvraag: de mens denkt hoogmoedig dat hij alles aankan, ziet zijn eigen raadselachtige,
onverklaarbare existentie, z’n Zijn, daarbij over het hoofd en verliest zich in een leven dat
gedomineerd wordt door een nuttigheidsstreven, waarbij alles wordt herleid tot een
gebruikswaarde.
In het boek ‘Zijn en Tijd’ onderzoekt Heidegger onze perceptie van het Zijn. ‘Zijn’ manifesteert
zich volgens Heidegger altijd via de mens, omdat die ‘er is’ – de mens is een er zijn, een open plek
in een overigens gesloten universum. Alleen omdat de mens er is, is de wereld er. De mens is in
zijn ‘er zijn’ geworpen, en zijn ‘er zijn’ speelt zich af op de horizon van de tijd.
Het Zijn is moeilijk waarneembaar voor de mens. Heidegger beschouwt kunstwerken als
instanties waarin het Zijn zich aan het bewustzijn van de mens opdringt. Hij behandelt dit
gegeven in zijn essay ‘De Oorsprong van het Kunstwerk’:
Een kunstwerk is een ‘ding’ dat de aandacht op zichzelf vestigt, in tegenstelling tot een
gebruiksvoorwerp (een ‘tuig’), dat onopvallend bestaat. Een kunstwerk brengt zo in het
onverborgene wat gewoonlijk verborgen blijft. Een kunstwerk roept een ‘wereld’ op, die ontrukt
wordt uit de ‘aarde’. Maar de aarde heeft de neiging om die wereld ook weer terug te nemen. De
gewaarwording van het kunstwerk is de gewaarwording van deze ‘strijd tussen wereld en aarde’,
de strijd tussen het verborgene en het onverborgene. ‘Aletheia’ is het Griekse woord voor
waarheid, maar betekent letterlijk ‘onverborgenheid’. Daarom is het kunstwerk voor Heidegger
‘het geschieden van waarheid’: het momentane oplichten van het verborgene. Kunstwerken
ontsluieren waarheid, maar die waarheid is een raadsel – het raadsel van het Zijn.
Omdat het onverborgene steeds weer wordt opgeslokt in het verborgene, bestaat het kunstwerk
eigenlijk alleen op het moment dat wij het als kunstwerk herkennen. Kunst is dus een zeer
tijdelijk fenomeen.
Heidegger is een omstreden filosoof, enerzijds vanwege zijn naziverleden, anderzijds vanwege
zijn ondoorgrondelijke taalgebruik. Zijn vreemde taal had echter een functie: het was een vorm
van filosofische poëzie. Alleen door ‘Dichtung’ kunnen wij het Zijn op het spoor komen. Daarom
moet de denker ook een dichter zijn.
In uitspraken van kunstenaars en de manier waarop met kunstwerken wordt omgegaan zien we
veel van wat Heidegger probeerde onder ogen te zien terug.
14
Opdracht (voor BKdt 3):
Heidegger-momenten
Martin Heidegger stelt dat eigenlijk een kunstwerk alleen bestaat op het moment dat het
kunstwerk als zodanig herkend wordt: wanneer er een gewaarwording van iets fundamenteel
waars optreedt, dat woordloos begrepen wordt, en dat tegelijkertijd raadselachtig is.
Je zou in die zin kunnen spreken van ‘Heidegger-momenten’.
Waarschijnlijk beleeft iedereen die zich met kunst bezighoudt van tijd tot tijd zulke momenten.
Opdracht: schrijf over jouw Heidegger-moment(en).
Hoe je deze opdracht invult, is geheel aan jou zelf.
Inleverdatum: 22 september
Beoordelingscriteria:
Ik beoordeel eerst op intrinsieke kwaliteit.
Verder is het van groot belang dat je op tijd bent.
Daarnaast let ik op schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid (tekstopbouw, spelling, grammatica),
vormgeving, en voor zover van toepassing, de competenties ‘kritische reflectie en
‘omgevingsgerichtheid’ (voor toelichting op de competenties: zie de studiegids, blz 90).
Succes, maak er iets moois van.
Onno Schilstra
15
Download