Onderzoek naar verband tussen congruentie persoon

advertisement
Bert Westerhuis
November 2004
Faculteit Psychologie
Afstudeerrichting Arbeids-en Organisatiepsychologie
Open Universiteit Nederland
1.
Inleiding.
In juni 2004 is een onderzoek gehouden in thuiszorginstellingen en verzorgingshuizen in
Barneveld, Den Haag, Enschede en Huizen. Het is gehouden onder alle uitvoerend medewerkenden
in de directe zorgverlening. De onderzoeksvraag bestaat uit twee delen:
1. Is de arbeidstevredenheid hoger naarmate een persoon beter in zijn werk past?
2. Zijn er verschillen in de thuiszorg en verzorgingshuiszorg wat betreft het type
medewerkende en het type werkomgeving?
Aanleiding voor het uitvoeren van dit onderzoek is de ontwikkelingen in de thuiszorg en de
verzorgingshuiszorg. Deze beide deelsectoren van zorg groeien naar elkaar toe, hoewel er in de
praktijk verschillen bestaan. Deze verschillen hebben te maken met de plaats waar en wijze
waarop de zorg geleverd wordt. Dit geeft mogelijk verschillende taakeisen vanuit het werk en
trekt mogelijk een verschillend type medewerkende aan. Het is belangrijk dat deze beide op
elkaar aansluiten, zodat de medewerkende in zijn werk past. In dat geval wordt een hoge
arbeidstevredenheid verwacht. Het doel van dit onderzoek is het geven van inzicht in de
aansluiting tussen persoon en werkomgeving en de gevolgen daarvan op de arbeidstevredenheid.
De aansluiting tussen persoon en werkomgeving heet congruentie.
2.
Theorie.
Het onderzoek is gebaseerd op de theorie van John L. Holland. Hij heeft een model ontwikkeld
om typologieën van persoonlijkheden te beschrijven. Hij kwam tot zes modeltypen: realistisch,
intellectueel, artistiek, sociaal, ondernemend en conventioneel. Karakteristieke patronen van
interesses, vaardigheden en gedrag van een persoon kunnen hiermee in beeld worden gebracht.
Daarnaast heeft Holland aangetoond dat er verschillen bestaan in soorten banen. Hij vond
verschillen in organisaties en werkomgeving wat betreft patronen van beloningswijzen en
taakeisen. Organisaties en werkomgevingen kunnen daarmee getypeerd worden en ingepast in zijn
zes typen model. Dit model is uniek, omdat zowel mensen als werkomgevingen kunnen worden
getypeerd. De zes typen zijn in onderstaand schema globaal uitgewerkt.
Type
Realistisch
Intellectueel
Artistiek
Sociaal
Ondernemend
Conventioneel
Persoonlijkheid (werkstijl)
praktisch, realistisch, gestructureerd
nadenkend, analyserend, informatief
origineel, intuïtief, expressief
relationeel, interactief, communicatief
intuïtief, expressief, overheersend
adviserend, procedureel, wettelijk
Werkomgeving (doelen & waarden)
technisch, geordend
wetenschappelijk, wiskundig
kunstig, onsystematisch
sociaal, samenwerkend
populair, verantwoordelijk
traditioneel, systematisch
Volgens de theorie van Holland is beroepssucces en arbeidstevredenheid afhankelijk van mate
waarin een persoon bij zijn werk past. Zijn stelling is dat beroepskeuze de persoonlijkheid
uitdrukt. Mensen zoeken werkomgevingen die aansluiten bij hun vaardigheden en waarden.
3.
Werkwijze.
Dit onderzoek is uitgevoerd met een vragenlijst, die opgebouwd is uit vier delen:
1. Algemene vragen gericht op: geslacht, leeftijd, functieniveau, arbeidsomvang, arbeidsduur,
deelsector van zorg en plaats van werk. (7 vragen)
2. Delen van het Beroepskeuze Zelf Onderzoek (BZO), om het persoonlijkheidstype te meten.
(144 vragen)
3. Delen van de Position Classification Inventory (PCI), om het type werkomgeving te meten. (60
vragen)
2
4. De arbeidstevredenheid is gemeten met de betreffende schaal uit de vragenlijst Werk In
Beeld (WIB). (6 vragen)
Om te meten of iemand goed in zijn werk past is gebruik gemaakt van de Index-C voor
congruentie. Er is dus met wetenschappelijke instrumenten gewerkt en deze zijn verbonden aan
de theorie van J.L. Holland.
4.
Resultaten.
In totaal zijn er 865 vragenlijsten verstuurd. Er zijn 304 ingevuld teruggestuurd. Daarvan waren
er 276 bruikbaar voor de verwerking. Van de 276 respondenten zijn 267 vrouw. De leeftijd is
gemiddeld ruim 38 jaar en er wordt gemiddeld 18 uur per week gewerkt, met gemiddeld bijna 7
jaar in dezelfde functie. In de thuiszorg werken 188 respondenten en in de verzorgingshuizen
88. Van het totaal aantal respondenten zijn er 115 huishoudelijk medewerkenden, 33 helpenden,
117 verzorgenden en 11 verpleegkundigen. In Barneveld werken 89 respondenten, in Enschede 30,
in Huizen 87 en in Den Haag 70.
De resultaten zijn in onderstaand schema opgenomen. In de eerste kolom staan de gemiddelde
scores van de hele onderzoeksgroep. Dan volgen twee kolommen met resultaten per deelsector.
De laatste twee kolommen (met een *) geven de resultaten aan per deelsector, alleen voor de
deelgroep van helpenden, verzorgenden en verpleegkundigen, dus zonder de huishoudelijk
medewerkenden.
Type.
Totaal
Persoon Realistisch
0.48
Persoon Intellectueel
0.47
Persoon Artistiek
0.34
Persoon Sociaal
0.84
Persoon Ondernemend
0.38
Persoon Conventioneel
0.69
Werk Realistisch
0.73
Werk Intellectueel
0.19
Werk Artistiek
0.41
Werk Sociaal
0.79
Werk Ondernemend
0.25
Werk Conventioneel
0.47
Arbeidstevredenheid
4.1
Congruentie
10.4
Verband arbeidstevredenheid / congruentie
Verzorgings
Thuiszorg
huis
0.50
0.48
0.46
0.48
0.33
0.35
0.85
0.84
0.35
0.40
0.66
0.71
0.74
0.73
0.25
0.16
0.48
0.38
0.84
0.76
0.29
0.23
0.52
0.44
4.1
4.0
12.2
9.5
0.100
Verzorgings
Thuiszorg*
huis*
0.50
0.47
0.47
0.47
0.33
0.32
0.86
0.86
0.35
0.39
0.67
0.70
0.75
0.73
0.28
0.22
0.50
0.41
0.87
0.79
0.31
0.29
0.54
0.48
4.1
4.3
12.6
10.2
0.145
In dit overzicht zijn de maximale waarden voor de verschillende typen 1;
voor arbeidstevredenheid is dat 5 en voor congruentie 18.
De maximale score op een positief verband is 1.
5.
Beschouwingen.
De drie hoogst scorende persoonlijkheidstypen zijn ‘sociaal’, ‘conventioneel’ en ‘realistisch’ (SCR).
Voor de werkomgeving is dat ‘sociaal’, ‘realistisch’ en ‘conventioneel’ (SRC). Dat geldt zowel voor
de onderzoeksgroep als geheel als voor de beide deelsectoren apart. In de thuiszorg is de score
op persoonlijkheidstype ‘intellectueel’ iets hoger dan op ‘realistisch’, maar na afronding is dit
gelijk. Op het niveau van de hoogst scorende modeltypen zien we dus geen verschillen tussen
thuiszorg en verzorgingshuiszorg. Dat op deze drie typen hoog gescoord wordt is te verklaren
doordat de zorgsector op mensen is gericht, praktisch van aard is en nauwkeurig moet worden
uitgevoerd.
3
De score in getallen geeft een iets ander beeld. Op persoonlijkheidstype scoort de thuiszorg
hoger bij ‘conventioneel’. Op type werkomgeving scoren de verzorgingshuizen hoger op alle typen
werkomgeving met uitzondering van ‘realistisch’. Bij de groep van helpenden, verzorgenden en
verpleegkundigen zijn de verschillen kleiner: bij persoonlijkheidstypen zijn er geen verschillen en
bij werkomgeving scoren verzorgingshuizen alleen hoger op ‘artistiek’ en ‘sociaal’. Deze
verschillen zijn niet gemakkelijk te verklaren. Wellicht heeft het te maken bij de verschillen in
plaats van geleverde zorg (wel of niet in het eigen huis van de cliënt) en de wijze van levering van
de zorg (individueel of in teamverband). Dat maakt dat de werkomgeving in een verzorgingshuis
tastbaarder is dan in de thuiszorg, waardoor de binding met de instelling makkelijker maar ook
noodzakelijker is. Ook de hogere score op ‘sociaal’ is verklaarbaar, omdat in verzorgingshuizen
een grote nadruk ligt op teamwork, meer dan in de thuiszorg. De gelijke score op ‘realistisch’
komt door het feit dat de zorgverlening zelf in beide deelsectoren gelijk is. In de thuiszorg rust
er extra verantwoordelijkheid op een medewerkende omdat deze alleen werkt, wat een hogere
score op ‘conventioneel’ verklaart.
Op arbeidstevredenheid wordt hoog gescoord. Er zijn geen verschillen tussen de beide
deelsectoren van zorg. Bij de groep helpenden, verzorgende en verpleegkundigen is de
arbeidstevredenheid in de thuiszorg hoger dan in de verzorgingshuiszorg. Dat heeft
waarschijnlijk te maken met de hogere mate van vrijheid in de thuiszorg, juist voor deze groep
medewerkenden.
Bij congruentie scoren de verzorgingshuizen hoger dan de thuiszorg. Bij verzorgingshuizen is de
bedrijfsbinding van medewerkenden sterk gericht op de organisatie en op het tehuis, terwijl in
de thuiszorg de binding meer op cliëntniveau zit.
Opmerkelijk is dat er geen verband is aangetoond tussen arbeidstevredenheid en congruentie.
Dit valt mogelijk te verklaren met het volgende. Werkomgevingen zijn heel moeilijk te typeren.
Bovendien zijn de gebruikte vragenlijsten subjectief, omdat ze alleen uitgaan van de mening van
de invuller. Tenslotte is berekening van de congruentie erg ingewikkeld. Er is wel een verband
gebleken tussen arbeidstevredenheid en functieniveau, arbeidsduur en arbeidsomvang.
6.
Conclusies.
Vanuit de resultaten van dit onderzoek kunnen de volgende tien conclusies getrokken worden:
1. In de hoogst scorende persoonlijkheidstypen en typen werkomgeving zijn er geen verschillen
tussen de thuiszorg en verzorgingshuiszorg.
2. Het type ‘sociaal’ komt als het belangrijkste type naar voren, zowel bij het
persoonlijkheidstype als bij het type werkomgeving. Daarnaast scoren de modeltypen
‘realistisch’ en ‘conventioneel’ voor beiden hoog.
3. Bij de scores in getallen op de zes persoonlijkheidstypen zijn er nauwelijks verschillen tussen
de twee deelsectoren van zorg.
4. In het type werkomgeving zijn er verschillen, waarbij de verzorgingshuizen hoger scoren dan
de thuiszorg.
5. Er zijn geen verschillen in de mate van arbeidstevredenheid tussen beide deelsectoren van
zorg.
6. Verzorgingshuizen scoren hoger op congruentie dan de thuiszorg.
7. De onderzoeksgroep is tevreden met het werk en de congruentie is redelijk goed.
8. Er is geen verband aangetoond tussen congruentie en arbeidstevredenheid.
9. Er zijn kanttekeningen te plaatsen bij de gebruikte onderzoeksmethode (type werkomgeving
en congruentie erg moeilijk te bepalen; subjectiviteit van de vragenlijsten).
10. De resultaten van dit onderzoek leveren geen tegenargumenten op tegen de mogelijke
integratie van thuiszorg en verzorgingshuiszorg.
4
Download