Wie een kind opneemt in mijn naam… Een leidraad voor de ouders Universitaire Parochie ─ Werkgroep Doopvoorbereiding Katholieke Universiteit Leuven 2 Leuven, mei 2004 Beste ouders, Vooreerst willen we jullie in naam van de Universitaire Parochie gemeenschap van harte proficiat wensen met jullie kindje. Uit jullie liefde is een nieuw geschenk geboren, een volgende stap in de zichzelf alsmaar vernieuwende schepping. Bij zo een ingrijpende mijlpaal in een mensenleven sta je vanzelf even stil. Ook familie en vrienden komen samen rond het kind en wensen het een leven vol liefde toe. Ze engageren zich ook impliciet om het kind ten volle te steunen en te begeleiden op zijn levensweg. In onze Christelijke Westerse cultuur kunnen ouders ervoor kiezen om hun kindje te dopen. De motivatie voor deze keuze kan sterk verschillen. Maar waarin verschilt de doop van een viering voor nieuw leven? Wat is de diepe betekenis van het Christelijke doopsel? Waar verwijzen het water van de doopvont en de vele andere symbolen naar? Wie is die God in wiens naam het kindje gedoopt wordt? De ervaring van de voorbije decennia leert dat vele ouders de antwoorden op deze vragen niet langer goed kennen. In deze gewijzigde maatschappelijke context poogt deze brochure een aantal elementen uit de rijke Christelijke traditie aan te rijken. Ze doet dit door terug te grijpen naar de relevante Bijbelteksten zowel uit het Nieuwe als het Oude Testament. Verdere aspecten worden toegelicht aan de hand van kaderteksten. Ze toont aan dat de doop inhoudt dat de ouders zich engageren om te kiezen voor het evangelie, en samen met hun kind op Zijn weg op te gaan. Tot slot wensen we u een prachtige en zinvolle doopviering toe. De werkgroep dooppastoraal E.H. Piet Vandevoorde, E.H. Marc Steen, Annemie, Ralf & Agnes, Yven & Mieke, Yves & Elisabeth, Dirk & Marleen, Filiep & Inge, Filip & Joke, Kris & Kim 3 Inhoud De Bijbel als bron In de Naam van Jezus De oorsprong van het christelijke doopsel Johannes doopt in de Jordaan De doop van Jezus door Johannes de Doper Dopen in de naam van de verrezen Heer Zich laten dopen is zijn levenslot verbinden met het levenslot van Jezus Christus Zich laten dopen is in het voetspoor treden van het Godsvolk Israël Het exodusverhaal als basiservaring Mozes gaat zijn broeders zien "Ik zend u tot de farao... Ik zal met u zijn!" God is iemand die roept God is betrouwbaar Het bevrijdende optreden van Mozes: "Laat mijn volk gaan!" "Vrees niet en blijf volhouden!" Het feest van de doortocht Het joodse paasfeest Het christelijke paasfeest Kinderen dopen Waar komt de kinderdoop vandaan? De betekenis van de kinderdoop Een levensechte ritus Geen mini - volwassenendoop Teken van Gods genade: het sacrament Viering van de geboorte in een christelijk gezin Viering van het christelijke ouderschap Viering in een christelijke gemeenschap 5 5 5 7 9 9 11 13 13 15 15 17 17 19 23 25 25 27 29 29 33 33 33 33 35 35 35 Kaders Het doopsel Johannes doopt in de Jordaan Het Sinaïverbond De zalving Paulus Jezus van Nazaret Verbonden met Christus Het voorbeeld van Israël Mozes gaat zijn broeders zien "Ik zend u tot de farao ... Ik zal met u zijn! " "Laat mijn volk gaan! " “Vrees niet en blijf volhouden“ Water Effataritus Het doopkleed De doopkaars Wanneer begint de liefde? Peter en Meter De Doopritus 6 6 8 10 10 12 14 12 16 18 20 22 24 26 28 28 30 32 34 4 De Bijbel als bron Het christelijke geloof vindt zijn oorsprong in de verhalen van de Bijbel. Willen we de betekenis van het doopsel achterhalen, dan zijn de verhalen van het Oude en het Nieuwe Testament onze bron. We vinden daar echter geen systematische behandeling van het doopsel. Wat er van het dopen gezegd wordt, komt in verschillende verhalen naar voren en moet gelezen worden tegen de achtergrond van heel het bijbelse gebeuren. In de Naam van Jezus De oorsprong van het christelijke doopsel In de teksten van het Nieuwe Testament komt het doopsel opvallend vaak en veelzijdig ter sprake. Dit wijst erop dat de eerste christenen vanaf het begin, en met een grote vanzelfsprekendheid, hebben gedoopt. Paulus spreekt enkele keren over zijn eigen doop die bij zijn bekering heeft plaatsgevonden 1. Dit is nauwelijks enkele jaren na Jezus' dood (in 33). In zijn brief aan de Korintiërs (geschreven rond 54) geldt de doop als een erkend gebruik waardoor zijn lezers leden van de lokale kerk zijn geworden2. Ook in de eerste gemeente van Jeruzalem moet het doopsel een vanzelfsprekende praktijk zijn geweest, zoals blijkt uit Lucas' beschrijving in het boek der Handelingen3. In het pinksterverhaal lezen we hoe God de apostelen zijn Geest schonk. Een hevige storm bracht een menigte samen rondom het huis en Petrus trad naar buiten om Jezus Christus te verkondigen in alle talen en aan alle volkeren. Wat God in Christus begon is definitief, verkondigde hij. Nu is het Rijk van God midden onder ons. Door mensenhanden vond Hij de dood, maar God heeft Hem ten leven opgewekt, want het was onmogelijk dat Hij door de dood werd vastgehouden. Hij heeft Hem opgenomen in de hemel en Hem doen zitten aan zijn rechterhand 4. Toen de mensen de rede van Petrus hadden gehoord, waren zij diep getroffen en zij zegden tot Petrus en de overige apostelen. "Wat moeten wij doen?" Petrus gaf hen ten antwoord: "Bekeer u! Ieder van u moet zich laten dopen in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden. Dan zult gij als gave de Heilige Geest ontvangen". Allen die zijn woorden aannamen lieten zich dopen, zodat op die dag ongeveer drieduizend mensen zich aansloten...5 Wat gebeurt er hier? Mensen laten zich, na het horen van de boodschap van de apostelen, dopen in de naam van Jezus Christus. Zij willen zich met Hem verbinden en zich tot Hem bekeren. Zij willen toetreden tot de Jezusgemeenschap, tot het nieuwe volk dat Hij in Gods naam samenroept. Dit is de betekenis van het doopsel dat de apostelen hen toedienen. Hand. 9,18 1 Kor.1, 13-17; 10, 2; 15,29 3 Hand. 2,38-41 4 Hand.2 5 Hand. 2 1 2 5 1 Het doopsel De eigenlijke doophandeling is het onderdompelen in of het overgieten met water. Daarbij wordt de doopformule uitgesproken: „Ik doop je in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.“ De eerste christenen doopten enkel „in de naam van Jezus“: omdat zij joden waren, geloofden zij immers al in God. Als dan meer en meer heidenen christen werden, moesten deze niet alleen Jezus als Messias aanvaarden, maar in het geheel van het geloof worden geïntroduceerd. Zo kwam men tot de drieledige doopformule. Naast het eigenlijke doopsel worden in de loop van een katholieke doopviering ook nog andere symboolhandelingen voltrokken, die de diepere betekenis van het doopsel willen verduidelijken: de zalving, de doopkaars, het doopkleed, het effatagebed. Deze symbolen worden verder nog toegelicht. 2 Johannes doopt in de Jordaan (Mc. 1.1-15) Begin van de goede boodschap van Jezus Christus, Zoon van God. Zoals geschreven staat bij de profeet Jesaja: “Zie, Ik zend mijn bode voor U uit, om uw weg te banen; een stem roept in de woestijn: Bereid de weg van de Heer, maak zijn paden recht.” Zo trad Johannes op. Hij doopte in de woestijn en verkondigde een doop van bekering tot vergeving van zonden. Heel Judea en alle inwoners van Jeruzalem liepen naar hem uit. Ze lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, en beleden hun zonden. Johannes ging gekleed in kameelhaar en had een leren gordel om zijn middel, en hij leefde van sprinkhanen en wilde honing. Hij kondigde aan: “Na mij komt iemand die krachtiger is dan ik; ik ben te min om mij te bukken en de riem van zijn sandalen los te maken. Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met de heilige Geest.” In die dagen kwam Jezus uit Nazaret in Galilea en Hij liet zich in de Jordaan dopen door Johannes. Meteen toen Hij uit het water kwam, zag Hij de hemel openbreken en de Geest als een duif op zich neerkomen. En er klonk een stem uit de hemel: “Jij bent mijn geliefde Zoon, in wie Ik vreugde vind. ” De Geest dreef Hem weg, recht de woestijn in. Hij bleef in de woestijn, veertig dagen, op de proef gesteld door de satan. Hij was in gezelschap van de wilde dieren, en de engelen stonden Hem ten dienste. Maar nadat Johannes overgeleverd was, kwam Jezus in Galilea de goede boodschap van God verkondigen en zei: “De tijd is rijp en het koninkrijk van God is op handen. Bekeer u! Heb geloof in de goede boodschap. ” 6 Hoe het wordt wanneer mensen zich tot Jezus Christus bekeren, wordt beschreven in de Handelingen. Mensen die zich met Jezus Christus verbinden, gaan leven volgens zijn Evangelie: "Ze wijdden zich trouw aan het onderwijs dat de apostelen gaven, en aan de onderlinge gemeenschap, het breken van het brood en het gebed. Ontzag beving iedereen en er gebeurden vele wonderen en tekenen door toedoen van de apostelen. Allen die het geloof hadden aangenomen, bleven bijeen en bezaten alles gemeenschappelijk. Ze verkochten have en goed en verdeelden dat onder allen naar ieders behoeften. Dagelijks gingen ze trouw en eensgezind naar de tempel, braken bij iemand aan huis het brood, gebruikten samen hun maaltijden in blijdschap en eenvoud van hart, loofden God en stonden in de gunst bij heel het volk. De Heer breidde hun kring dagelijks uit; steeds meer mensen werden gered6. Het is geen toeval dat dit verhaal van de 'geboorte' en van het 'doopsel' van de jonge kerkgemeenschap plaats heeft op Pinksteren. Op dit feest herdachten de joden hoe God met zijn volk een Verbond sloot in de woestijn, op de berg Sinaï. God verschijnt in beide verhalen met dezelfde tekens van gedruis en vuur7. Nu God de apostelen zijn Geest schenkt, begrijpen zij geleidelijk aan dat het Sinaïverbond betekenisvol is voor alle mensen. Johannes doopt in de Jordaan De vanzelfsprekendheid van het doopsel bij de eerste christenen wekt verbazing omdat Jezus zelf niet gedoopt heeft en ook zijn leerlingen niet tot dopen heeft aangezet. Toen de volgelingen van Jezus na zijn dood nood hadden aan een initiatieritus voor hun nieuwe gemeenschap, maakten zij gebruik van een handeling die zij al kenden: het doopsel zoals Johannes de Doper dat had toegediend. Jezus had zich door Johannes in de Jordaan laten dopen en vele van zijn leerlingen waren volgelingen van Johannes de Doper. Johannes de Doper leefde in de woestijn en doopte in de Jordaan nabij Jericho. Beide plaatsen zijn symbolisch: nadat de Israëlieten de slavernij in Egypte waren ontvlucht, verbleven ze veertig jaar in de woestijn waar zij het Verbond met Jahweh sloten. Tenslotte trokken zij door de Jordaan het beloofde land binnen 8. Met de keuze van deze plaats geeft Johannes aan dat zijn doopsel niet zomaar een reinigingsbad is, maar een hernieuwing van de uittocht, een bekering tot het ware geloof van de vaderen. Het is ook een initiatieritus waardoor men toetreedt tot het nieuwe volk van God. Johannes richtte zich met zijn doop tot heel Israël en verkondigde: “ alleen een doopsel kan redding brengen van het komende oordeel ”9. Zijn doopsel was eenmalig en niet herhaalbaar. Het eenmalige doopsel moest de joden op de komst van de Messias voorbereiden. Zijn komst zou het einde betekenen van de wereldse tijd en een definitief oordeel brengen over goed en kwaad. Hand. 2, 42 - 47 Hand. 2, 2 - 3 en Ex. 19, 16 - 18 8 vgl. Joz. 3-4 9 Lc. 3,7-18 6 7 7 3 Het Sinaïverbond De joden herdenken met Pinksteren het sluiten van het verbond met Jahweh. Nadat het Volk van Israël uit de slavernij in Egypte was ontsnapt, trok het 40 jaar lang rond in de woestijn. Mozes ontmoette op de berg Sinaï God, die zich aan hem kenbaar maakte in vuur en gedruis. God beloofde aan Israël zijn bijstand maar eiste van de joden ook dat zij zijn geboden zouden naleven. De tien geboden ( Ex. 20, 1-17; vgl. Dt. 5) Toen sprak God al de woorden die hier volgen. “Ik ben Jahweh, uw God die u heeft weggeleid uit Egypte, het slavenhuis. 1. Gij zult geen andere goden hebben ten koste van Mij. 2. Gij zult geen beelden maken, geen afbeelding van enig wezen boven in de hemel, beneden op de aarde of in de wateren onder de aarde. Buig u niet voor hen neer en bewijs hun geen goddelijke eer, want Ik, Jahweh uw God, Ik ben voor hen die Mij haten een jaloerse God die de schuld van de vaders wreekt op hun kinderen, tot de derde en vierde generatie. Maar voor hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden ben Ik een God die goedheid bewijst tot aan de duizendste generatie. 3. Gij zult de naam van Jahweh uw God niet lichtvaardig gebruiken, want Jahweh laat degenen die zijn naam lichtvaardig gebruiken niet ongestraft. 4. Denk aan de sabbat; die moet voor u heilig zijn. Zes dagen kunt gij werken en alle arbeid verrichten. Maar de zevende dag is de sabbat voor Jahweh uw God. Dan zult gij geen enkele arbeid verrichten: uzelf niet, uw zoon niet, uw dochter niet, uw slaaf niet, uw slavin niet, uw dieren niet, evenmin als de vreemdeling die bij u woont. Want in zes dagen heeft Jahweh de hemel, de aarde en de zee en al wat ze bevatten gemaakt. Maar de zevende dag heeft Hij gerust en zo de sabbat gezegend en tot een heilige dag gemaakt. 5. Eer uw vader en uw moeder. Dan zult gij lang leven op de grond die Jahweh uw God u schenkt. 6. Gij zult niet doden. 7. Gij zult geen echtbreuk plegen. 8. Gij zult niet stelen. 9. Gij zult niet vals getuigen tegen uw naaste. 10. Gij zult uw zinnen niet zetten op het huis van uw naaste; gij zult uw zinnen niet zetten op de vrouw van uw naaste, niet op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, op niets wat hem toebehoort." 8 De doop van Jezus door Johannes de Doper Van alle doopsels die Johannes de Doper toediende, weten wij uit de Bijbel het meest over het doopsel van Jezus in de Jordaan10. Het was een belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis van God met zijn volk: Jezus trok bij zijn doopsel door de Jordaan, net als zijn voorouders. Hij kwam uit het water als een nieuwe mens, als leider van het ware Israël11. Bij zijn doopsel in de Jordaan – zijn eerste publieke optreden – werd Jezus’ opdracht als de Messias (= de Christus, de Gezalfde van God) duidelijk gemaakt . En er klonk een stem uit de hemel: “Jij bent mijn geliefde Zoon, in wie Ik vreugde vind. " Jezus ontving Gods Geest, d.w.z. hij werd onvoorwaardelijk uitgekozen en gezonden door God. In Jezus laat God zijn plannen zien. Jezus wordt voorgesteld als de mens die duidelijk maakt waar het God om te doen is. Als Messias, gezant en dienaar van God droeg hij zo consequent mogelijk Gods onvoorwaardelijke liefde uit. Hij ging net als iedereen in de rij staan om gedoopt te worden door Johannes. Hij wilde dienaar worden van God en de mensen. Een Dienaar van Jahweh zoals de profeet Jesaja in zijn liederen aankondigt: "Zie nu mijn dienaar, in wie ik vreugde vind...”: de woorden die uit de hemel klinken wanneer Jezus zich laat dopen12. Dopen in de naam van de verrezen Heer Ook de vroegchristelijke gemeente leefde op grond van de verrijzeniservaring in de verwachting van het nabije einde en wilde het ware Israël verzamelen en tot bekering brengen vóór het einde zou aanbreken. Zo konden de eerste christenen teruggrijpen naar het profetische teken van Johannes, het doopsel. Maar in de christelijke gemeenschap groeit het doopsel uit tot een rijker en dieper symbool. De christelijke doop onderscheidt zich van de Johannesdoop vooral door zijn gerichtheid op Christus: de eerste christenen dopen immers " in de naam van Jezus Christus"13 of "in de naam van de Heer Jezus"14. Gedoopt worden in de naam van Jezus betekent concreet dat de dopeling zich identificeert met Jezus, dat de dopeling zoals Jezus zijn leven radicaal aan God wil toevertrouwen. Naast de beide grondmotieven, de relatie met Christus en de verwachting van het nabije einde, zijn er nog andere motieven die de betekenis van de vroegchristelijke doop verhelderen: Het doopsel brengt een overgang van een vroeger, zondig leven naar een nieuw, goddelijk leven. In die zin wordt de doop gezien als een afsterven aan de zonde en de oude mens, een (weder)geboorte15, een verlichting16. Het doopsel is een reiniging17. Het zorgt voor de vergeving van zonden18. Mt. 3, Mc. 1, Lc. 3, Joh. 1 vgl. Mc. 1, 10 met Joz. 4, 19 12 vgl. Jes. 42,1 13 Hand. 10,48 14 Hand. 8,16; 19,5 15 Joh. 3,5; Tit.3,5; 1Petr. 1,23 16 Ef. 5,8-14; Hebr. 6,4 17 1 Kor. 6,14; Ef. 5,25-26 18 1 Kor. 6,11; Hand. 2,38; Openb. 22,16; Hebr. 10,22 10 11 9 4 De zalving „Ook gij zijt gezalfd door de Heilige, gij allen weet dat.“ (1 Joh 2,20) Na de doop wordt het kind gezalfd met chrisma. Deze zalving is een verduidelijking van het doopgebeuren en wijst al vooruit naar het vormsel dat later het doopsel zal voltooien. Aan de oorsprong ligt de zalving van de koningen van Israël (vooral dan koning David). Zij werden de „gezalfden van Jahweh“ en „messias“ genoemd. De zalving was het teken voor de nabijheid van God, die de koning de kracht en de wijsheid gaf om zijn volk te dienen. Toen het koninkrijk niet meer bestond, werden de hogepriesters gezalfd en koesterde het volk Israël de hoop dat ooit weer een grote koning, een messias zou opstaan. Voor de volgelingen van Jezus is Hij de Messias, de Gezalfde, de Christus. In de mate dat mensen hun leven oriënteren aan Christus (de Messias, de Gezalfde) zijn ook zij gezalfden, zijn zij christenen. Zo ontstond uiteindelijk het gebruik om de nieuw gedoopten met chrisma te zalven om uit te drukken, dat zij met Christus zijn koninklijke, priesterlijke en profetische taak en waardigheid delen, dat zij openstaan voor Zijn Geest. 5 Paulus Paulus werd in de hellenistische stad Tarsus (Cilicië) in een streng joods gezin geboren. Hij werd vermoedelijk tweetalig opgevoed en bezat ook het Romeinse burgerschap. Als jonge man kwam hij naar Jeruzalem en liet zich opleiden tot farizeese schriftgeleerde. Hij was een tegenstander van het prille christendom en nam deel aan de vervolging van de eerste hellenistische christenen. Tijdens een reis naar Damascus voltrekt zich echter een radicale ommekeer. In een visioen erkent hij de gekruisigde Christus als de Messias die hij verwacht. Hij laat zich dopen en wordt de belangrijkste missionaris van de vroege kerk. Hij onderneemt meerdere grote reizen om joden en heidenen voor Christus te winnen. Met de vele gemeenten die hij sticht, houdt hij contact door het schrijven van brieven. Deze brieven zijn de oudste geschriften van het Nieuw Testament. Zij geven een indruk van de situatie in de eerste christelijke gemeenschappen en getuigen van de geloofsinzichten van Paulus. Hij wordt omwille van zijn diep nadenken over het christelijke geloof de eerste christelijke theoloog genoemd. 10 Het doopsel brengt de gave van Gods Geest19. Het is een bezegeling20 hoewel de band tussen doop en Geestesgave niet steeds even hecht is21. Vanzelfsprekend heeft de doop een gemeenschapsdimensie: hij maakt de dopeling lid van de geloofsgemeente22, in het lichaam van Christus23 en brengt een eenheid tot stand die de menselijke verdeeldheid overstijgt24. Voorwaarde om te worden gedoopt is het geloof25. Aangezien de christelijke beweging zich nog in de aanvangsfase bevindt, wordt de doop normaal gezien aan volwassenen toegediend. Zich laten dopen is zijn levenslot verbinden met het levenslot van Jezus Christus Paulus heeft zich diep bezonnen over de betekenis van het doopsel in naam van Jezus Christus. De doop is voor Paulus een ware overgang van dood naar leven: de dopeling wil afstand doen van zijn vroeger leven, dat dikwijls zinloos en dood leek, en wil binnen treden in het nieuwe volle leven dat hij in Christus heeft ontdekt. Door te gaan leven volgens het evangelie, treedt de christen in de voetsporen van Jezus en dit kan hem ver leiden. Jezus is trouw gebleven aan God en aan de mensen, ook als het moeilijk werd, zelfs ten koste van Zijn leven. Hij is trouw geweest tot in de dood. Maar God heeft Hem in deze trouw bevestigd. Hij heeft Hem in de dood niet verloren laten gaan, maar Hem opgewekt. Paulus is sterk onder de indruk van deze radicale inzet van het doopsel. Hij maakt een parallel tussen de dood en verrijzenis van Jezus, en de kern van de doopritus waarin de dopeling ondergedompeld wordt in het water om er weer levend uit op te stijgen. Voor hem is gedoopt worden in de naam van Jezus Christus, gedoopt worden in zijn dood, met Hem begraven worden en met Hem door de Vader uit de dood opgewekt worden. Door het doopsel identificeert de christen zich met het paasmysterie van Christus. Daarom hoort het doopsel wezenlijk tot de grote paasnachtviering. "Want als wij met Christus één geworden zijn door de weg te gaan, die Hij gegaan is, tot in de dood, dan worden wij ook één met Hem in het nieuwe leven van de verrijzenis". Deze intuïtie van Paulus is zeer rijk. Hij onderstreept dat het doopritueel ons niet automatisch doet delen in het leven van de verrezen Christus. Daarvoor moeten wij in Zijn voetstappen treden en met Hem één worden door de weg te gaan die Hij gegaan is. Er naar streven zijn leven vanuit de christelijke idealen te leiden, betekent dan ook altijd opnieuw ingaan tegen de negatieve invloeden die dit beletten. Ook benadrukt Paulus dat geen mens deze uiteindelijke zin van zijn leven zelf bepaalt. Het evangelie is niet alleen een opdracht maar een geschenk dat ons onverdiend te beurt valt. Het is door de liefde van de Vader dat Christus uit de dood is opgewekt. Hand. 2,38 e.a.; Rom. 5,5; 1 Kor. 12,13; 2 Kor. 1,22; Ef. 1,13; Tit. 3,5 2 Kor. 1,22; Ef. 1,13; 4,30 21 Hand. 8,14-17; 10,44-48 22 Hand. 2,41; 1 Kor. 1,6 23 1 Kor. 12,13; vgl. Gal. 3,27v.; Ef. 4,4v. 24 Gal. 3,26-28 25 Rom. 10,9v.; Hand. 2,41; 8,35-38; 9,17-19; 16,14- 33 19 20 11 6 Jezus van Nazaret Jezus is afkomstig uit Nazaret in Galilea. De evangelisten Matteüs en Lucas – die net als Marcus en Johannes geen historisch verslag geven, maar wel de betekenis voor het geloof willen aantonen - plaatsen zijn geboorte in Bethlehem, en stellen dat hij rechtstreeks afstamt van koning David. Het god-menselijke karakter van Jezus wordt in het Nieuwe Testament op verschillende manieren uitgedrukt en beklemtoond: door de geestgave bij het doopsel (Lc. 3,22; in een oude tekstvariante staat: “Jij bent mijn zoon, vandaag heb Ik je verwekt!”); door de gedaanteverandering (Mc. 9,7), door het samengaan van “Woord” en vlees (Joh 1,14), door de geboorte uit een maagd. Volgens de Brief aan de Hebreeën had Jezus net zoals Melchisedek „geen vader, geen moeder, geen stamboom“(Heb 7,3.24-27). Ook titels als Zoon van God, Messias (Christus), Woord, Heer (Kyrios), Knecht van God, Hogepriester, Verlosser/Bevrijder, Profeet, Meester (Rabbi) en Zoon van David geven uiting aan de waardigheid van Jezus. Het is echter onwaarschijnlijk dat Jezus zichzelf zo noemde of liet noemen. Omtrent het jaar 30 n.C. trad Jezus in het openbaar op. Hij bracht geen nieuwe leer van God, geen nieuwe godsdienst, maar verkondigde de God van Israël (Schepper, Wetgever, Heer, Rechter), wiens eisen en beloftes hij radicaal wou verwezenlijken. Op een unieke manier leefde Jezus voor God, die Hij Zijn vader noemde, en Hij nodigde - door Zijn oproep tot boete doen– uit tot het Koninkrijk van God (bergrede) dat Hij met behulp van gelijkenissen en wonderen verduidelijkt. Hij roept op om de liefde tot God, maar ook tot de medemensen en zelfs tot de vijand waar te maken. Geloven is niet het aanvaarden van een leer over God, maar het durven vertrouwen in Gods onmeetbare liefde (genade, goedheid), die in Jezus op een unieke manier tot de mensen komt. Zo een geloof vond Jezus vooral onder uitgestotenen, bezitlozen, heidenen, … Alle racistische, maatschappelijke en godsdienstige taboes doorbrekend, werd hij hun vriend en tafelgenoot. Jezus trad op met een ongehoord zendingsbewustzijn. Zijn aanspraak om zondaars in naam van God vrij te spreken en het zelfbewustzijn (“Maar Ik zeg u!”) waarmee Hij zich boven Mozes, de Wet (vooral het sabbatgebod), de profeten en de tempel plaatste, bracht Hem in conflict met de religieuze leiders. Jezus wordt aan de Romeinse bezetters overgeleverd en aan het kruis gedood. Zijn nauwste volgelingen, waarmee hij de avond voordien het paasfeest heeft gevierd, slaan eerst op de vlucht naar Galilea. Zij raken er dan echter van overtuigd, dat Jezus uit de dood verrezen is, en beginnen Zijn blijde boodschap te verkondigen “tot aan de uiteinden van de aarde”. 12 Paulus is een leerling die houdt van zijn Heer en Meester met de inzet van heel zijn leven. In dezelfde Romeinenbrief schrijft hij wat verder: " Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? … Ik ben ervan overtuigd, dat noch de dood noch gelijk welke macht in den hoge of in de diepte, noch enig wezen in het heelal ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die is in Christus Jezus onze Heer"26. Zich laten dopen is in het voetspoor treden van het Godsvolk Israël Zoals Jezus waren de eerste christenen joden en deelden zij het geloof in de God van Abraham, Isaäk en Jakob, in Jahweh die zijn Volk uit de slavernij had bevrijd. Paulus legt expliciet het verband tussen de christelijke doop en de doortocht van het volk Israël door de Rietzee. Hij herkent hierin een voorafbeelding van het doopsel. In het mannawonder ziet hij een voorafbeelding van de eucharistie. Dit is meer dan spelen met bijbelse beelden. Paulus erkent de continuïteit in het handelen van God, in de geschiedenis die Hij maakt samen met zijn mensen. De oude verhalen van de Uittocht dienen de eerste christenen tot interpretatieschema. In deze verhalen herkennen zij hun eigen ervaringen: "Wat onze vaderen overkwam had een diepe zin en het werd te boek gesteld als een waarschuwing voor ons". Het exodusverhaal als basiservaring In ons dagelijks leven komen we dikwijls voor een zee van moeilijkheden te staan. Wie wil leven naar het voorbeeld van God, moet bereid zijn om zijn leven radicaal te veranderen en de doortocht te wagen. In het uittochtverhaal lezen we dat de Israëlieten alles achter zich lieten en op pad gingen, vertrouwend op God. De tocht leidde langs vele gevaren en moeilijkheden. Hun leven had een radicale wending genomen. De doortocht naar een ander leven was begonnen. Deze basiservaring vinden we terug in het doopritueel. Op de weg van het leven kom je immers veel kruispunten tegen waar je telkens richting moet kiezen. Wanneer ouders ervoor kiezen om hun kind te laten dopen, dan kiezen zij daardoor richting voor het levenspad van hun zoon of dochter, namelijk de weg van God. Wij zetten onze kinderen op pad en maken voor hen deze radicale keuze. Ook zij zullen op hun levensreis wellicht vele gevaren en moeilijkheden tegenkomen. De doopviering is dan als het ware een ‘doortocht’: de keuze van weg werd gemaakt, de richting gekozen, de doortocht naar een ander leven is begonnen, een radicale wending naar het christelijke geloof. Daarom bekijken we in het hierna volgende hoofdstuk het exodusverhaal van naderbij. 26 Rom. 8, 35 - 39 13 7 Verbonden met Christus (Rom. 6,3-11) Weet gij niet dat wij door de doop, die ons één heeft gemaakt met Christus Jezus, delen in Zijn dood? Door de doop in Zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij, zoals Christus door de macht van Zijn Vader uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zouden gaan leiden. Want indien wij als het ware vergroeid zijn met Zijn dood, moeten wij Hem ook volgen in Zijn opstanding, in de overtuiging dat onze oude mens met Hem gekruisigd is. Daardoor is aan het bestaan in de zonde een einde gekomen, zodat wij niet langer dienstbaar zijn aan de zonde. Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. Indien wij met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven. Want wij weten dat Christus, eenmaal uit de doden opgewekt, niet meer sterft: de dood heeft geen macht meer over Hem. Door de dood die Hij is gestorven, heeft Hij afgerekend met de zonde, eens en voorgoed; het leven dat Hij leeft, heeft alleen met God van doen. Zo moet gij ook uzelf beschouwen: als dood voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus. 8 Het voorbeeld van Israël (1 Kor 10,1-13) Vergeet dit nooit, broeders en zusters: onze vaderen verbleven allemaal onder de wolk en trokken allemaal door de zee; zij zijn allemaal in Mozes gedoopt door de wolk en de zee; zij aten allemaal hetzelfde geestelijk voedsel en dronken allemaal dezelfde geestelijke drank, want zij dronken uit een geestelijke rots die met hen meetrok, en die rots was Christus. Maar in de meesten van hen heeft God geen welgevallen gehad; immers, zij werden in de woestijn geveld. Voor ons zijn deze gebeurtenissen een les om niet naar het kwade te verlangen, zoals zij deden. Dien geen afgoden, zoals sommigen van hen gedaan hebben. Het schriftwoord zegt: Het volk ging zitten om te eten en te drinken, en stond op om te spelen. Laten wij geen ontucht plegen, zoals sommigen van hen: op één dag vielen er drieëntwintigduizend doden. En laten wij de Heer niet tarten, zoals sommigen van hen gedaan hebben: slangen brachten hen om. En mopper niet tegen God, zoals sommigen van hen gemopperd hebben: de verderver bracht hen om. Wat hun overkwam is voor ons een voorbeeld; het werd te boek gesteld als een waarschuwing, omdat het einde der tijden op ons afkomt. Daarom, wie meent te staan, moet oppassen dat hij niet valt. Gij hebt nog geen enkele beproeving doorstaan die de menselijke maat overschrijdt. God is getrouw: Hij zal niet toelaten dat gij boven uw krachten beproefd wordt. Mét de beproeving bepaalt Hij ook de uitkomst, zodat gij haar kunt doorstaan. 14 Mozes gaat zijn broeders zien De Israëlieten worden door de farao onderdrukt en moeten dwangarbeid verrichten. Mozes is een Israëliet die in Egypte een bevoorrechte positie gekregen heeft. Maar hij sluit zich niet op in de ivoren toren van het paleis van de farao. Hij is zijn oorsprong niet vergeten. Integendeel, Mozes trekt erop uit om zijn broeders te 'zien'. Het gaat niet zomaar om een neutraal toekijken, maar om een meelevend zien. De ellende van zijn volk raakt hem zo diep dat hij het niet meer kan aanzien. In een impulsieve reactie doodt hij zelfs een Egyptische opzichter. Mozes laat zich aanspreken door het lijden van zijn volk. Deze ervaring heeft hem zo diep aangegrepen dat zij hem nooit meer zal loslaten. Dat is het eerste moment in de roeping van de profeet, en dat is ook het eerste moment in elk proces van gelovig worden. "Ik zend u tot de farao... Ik zal met u zijn!" Na het eerste moment van gegrepen worden en van impulsief reageren, gaat Mozes op zwerftocht door de woestijn. Bij een vuur, midden in het gebergte en diep in de woestijn, komt hij tot inkeer en denkt hij grondig na over wat hij heeft meegemaakt. Dit is het tweede moment in de roeping van de profeet, het moment van de diepere bezinning op de uitgangservaring. Hier wordt een radicale confrontatie in beeld gebracht: de confrontatie tussen de ervaring die Mozes in Egypte heeft opgedaan en zijn diepste zelf. Mozes ziet weer de ellende van zijn volk in Egypte voor ogen. In confrontatie met het diepste van zichzelf, dringt het hoe langer hoe duidelijker tot hem door: mensen mogen niet geslagen, vernederd en mentaal gebroken worden. Mensen moeten vrij worden om met elkaar verbonden naar de toekomst toe te leven - ik moet daar iets aan doen! Uit de concrete nood van zijn volk licht er voor hem een vraag op die steeds duidelijker en indringender wordt, een vraag die hem niet meer loslaat en hem oproept om tot actie over te gaan. Is die onnoemelijk diepe vraag, die vanuit de situatie van zijn volk op hem toekomt, ook niet een vraag van de Onnoemelijke? Geeft de Onnoemelijke zich hier niet te ervaren? Het appèl dat vanuit de nood van zijn volk op Mozes toekomt, is voor hem een appèl geworden waar niet meer tegenin te leven valt, een appèl dat iets absoluuts in zich draagt, een appèl dat ook een appèl van God is. Wanneer Mozes zo intens geconfronteerd is met de ellende van zijn volk, dan weet hij wat hem uiteindelijk te doen staat, dan heeft hij een geweten waarin de stem van de Uiteindelijke doorklinkt. Hier zien wij hoe, in het moment van de bezinning, de uitgangservaring herleid wordt tot haar diepste kern en vertaald wordt in een opgave: "Ik zend u tot de farao!" Deze episode laat ons enkele centrale aspecten zien van het godsbeeld van Israël. 15 9 Mozes gaat zijn broeders zien (Genesis 47; Exodus 1 - 2) Toen Jozef onderkoning van Egypte was, en er over heel de wereld hongersnood heerste, liet hij zijn vader Jakob - ook Israël genaamd - met al de zijnen naar Egypte overkomen. De koning gaf hun het beste deel van het land, en daar mochten zij zich vestigen. De kinderen van Israël waren vruchtbaar en zij werden zo talrijk dat het land vol van hen werd. Vele jaren later kwam er in Egypte echter een nieuwe koning aan de macht, die Jozef niet meer gekend had. Hij zei tot zijn volk: "Zie, de kinderen van Israël worden talrijker en machtiger dan wij. Wij moeten dringend maatregelen tegen hen treffen. Als wij in oorlog geraken zouden zij zich bij onze vijanden kunnen aansluiten en ons bestrijden." Toen stelde hij werkbazen over de Israëlieten aan, om hen er onder te houden door dwangarbeid. (Zij werden dan ook Hebreeën genoemd, zwervers, gastarbeiders.) Voor de farao moesten zij de magazijnsteden Pitom en Ramses bouwen. Maar hoe meer men hen onderdrukte, des te talrijker zij werden, zodat de farao nog meer ging vrezen. Zo maakten de Egyptenaren de kinderen van Israël met geweld tot slaven. Zij maakten hen het leven bitter door hen hard te doen werken in steenbakkerijen en op het veld. Later stelden de Egyptische werkbazen zelfs Hebreeuwse onderbazen aan, die zij aansprakelijk konden stellen als het werk niet vlug genoeg vorderde. In die dagen groeide Mozes op aan het hof van de farao. Hij verbleef wel in het paleis van de koning, maar hij kon niet vergeten dat hij eigenlijk bij de Israëlieten hoorde. Toen hij groot geworden was, trok hij er dan ook op uit om zijn broeders te zien. Terwijl hij naar hun dwangarbeid stond te kijken, gebeurde er iets dat Mozes helemaal van streek bracht. Hij zag hoe een Egyptische opzichter een Hebreeër, één van zijn broeders dus, opjoeg en dan gewoon neersloeg. Mozes werd woest. Hij keek naar alle kanten uit. Toen hij dacht dat niemand hem meer kon zien, sloeg hij de Egyptenaar neer en verborg hem in het zand. 's Anderendaags trok Mozes er weer op uit om zijn broeders te zien. Nu zag hij twee Hebreeërs die met elkaar aan het vechten waren. Aan degene die ongelijk had vroeg hij: "Waarom sla jij je kameraad?" Deze zei: "Wie heeft u als heer en rechter over ons aangesteld? Bent u soms van plan ook mij te vermoorden, net als die Egyptenaar gisteren?" Nu werd Mozes bang en hij dacht: Het is zover, de zaak is bekend geraakt! Ook de farao hoorde van deze zaak en daarom wilde hij Mozes laten doden. Maar Mozes vluchtte, ver weg van de farao. Hij zocht een schuilplaats in het land van Midjan, waar hij schaapherder werd. 16 God is iemand die roept Een stem die mensen aanspreekt, bij name roept: "Mozes, Mozes", een stem die vraagt om een antwoord te geven op het beroep dat medemensen op hen doen. Die stem laat op de eerste plaats horen wat Mozes met eigen oren in Egypte gehoord heeft: "het gejammer van de Israëlieten". Die stem vraagt op de eerste plaats aandacht voor wat Mozes met eigen ogen gezien heeft: "hoezeer de Egyptenaren hen onderdrukken". De stem van God is te beluisteren in de kreet van medemensen. De medemens is het eigenlijke spoor naar God en de stem van God is de diepste aansporing om de medemens te zien en te beluisteren. God solidariseert zich dan nog in het bijzonder met verdrukte mensen. De stem van God wordt in het verhaal weergegeven als een stem die spreekt vanuit het vuur. Vuur is krachtig, het leeft, maar heeft geen vaste vorm. Het is ongrijpbaar, wat verwijst naar een God die ons overstijgt. Maar vuur is niet alleen mysterieus. Het is ook aanlokkelijk en gevaarlijk tegelijk. Het trekt mensen aan, maar ze kunnen er zich ook aan verbranden. Het echte appèl heeft eigenlijk een zelfde geladenheid: het appèl van iemand die persoonlijk beroep op je doet is aanlokkelijk en gevaarlijk tegelijk. Het kan aantrekkelijk zijn om erop in te gaan, maar als je erop ingaat, weet je misschien wel waar je begint, maar niet waar het je brengt. In het appèl dat medemensen op je doen, in hun roep om erkenning, weerklinkt uiteindelijk de stem van God die spreekt vanuit een brandend vuur. De slotverzen van de episode aan het vuur bevestigen dit godsbeeld. "Leg Aäron uw woorden in de mond. Hij zal voor u het woord tot het volk richten: hij zal uw mond zijn en gij zult zijn God zijn." De profeet, die de eigenlijke opgaven verwoordt, is de mond van God. God is de naam voor degene die de profeet doet zien en spreken. God is betrouwbaar Dit is het tweede aspect van het godsbeeld van Israël dat uit ons verhaal naar voor komt. God wordt er voorgesteld als een absolute waarborg voor de mens die zijn eigenlijke taak ter harte neemt: "Ga nu maar... Ik zal bij u zijn". De stem van God is niet alleen veeleisend, ze is ook veelbelovend. En deze belofte is betrouwbaar. Dat heeft Israël kunnen ervaren, telkens het durfde gehoor te geven aan Gods stem en op weg te gaan met God. De melding "Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Isaäk, de God van Jakob" is een waarborg die gedekt is door de ervaringen van de vaderen die op zijn stem zijn ingegaan. In de passage over de naam van God, ligt de nadruk ook op dit aspect van Gods nabijheid en hulp. De wat verhullende formule "Ik ben wie ik ben" wijst er op dat God onvatbaar is, maar bevestigt vooral dat Hij altijd nabij is. In deze formule, in de omringende verzen en in de naam Jahweh zelf, komt telkens weer het woord 'zijn' voor in de betekenis van er-zijn-voor-u. Het gaat hier om meer dan een pure uitleg van de naam. Hier wordt uitgesproken dat God een betekenisvolle plaats wil innemen in het leven van Mozes en van zijn volk. Hij belooft zich als een betrouwbare partner en als bevrijder te tonen. De hele passage kan dan gelezen worden als: "Ik ben niet te vatten. Maar al ben ik niet te doorgronden, ik ben er altijd geweest, ik ben er nu en ik zal er altijd zijn voor u. Ik zal u nooit loslaten." 17 10 "Ik zend u tot de farao... Ik zal met u zijn!" (Exodus 3 - 4) Eens had Mozes zijn kudde diep de woestijn ingedreven, op zoek naar een weideplaats. Zo kwam hij bij de berg Horeb - ook Sinaï genaamd -, de berg van God. Opeens zag hij iets vreemds, een vlammend vuur, midden in een bosje struiken. Mozes keek toe en merkte dat de struiken wel in volle vlam stonden, maar niet verbrandden. Jahweh zag dat hij het pad verliet om te komen kijken, en riep vanuit de brandende struiken: "Mozes, Mozes!". Mozes antwoordde . "Hier ben ik". En de stem vervolgde: "Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Isaäk, de God van Jakob." Mozes bedekte zijn gelaat, want hij durfde niet naar God opzien. En Jahweh sprak: „Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien. Het gejammer van de Israëlieten is tot mij doorgedrongen. Ik heb gezien hoezeer de Egyptenaren hen onderdrukken. Ga er dus heen. Ik zend u tot de farao. Gij moet mijn volk uit de macht van Egypte verlossen en uit dit land wegleiden naar een schoon en uitgestrekt land, dat druipt van melk en honing." Mozes zei tot God: "Wie ben ik, dat juist ik naar de farao zou gaan om de kinderen van Israël weg te leiden uit Egypte?" God antwoordde: "Ik zal bij u zijn!". Maar Mozes zei: "Als ik bij de Israëlieten kom en hun zeg: De God van uw vaderen zendt mij tot u, wat moet ik dan antwoorden als zij vragen: Hoe is zijn naam?". Toen sprak God tot Mozes: "Ik ben wie ik ben". En Hij vervolgde: "Dit moet gij aan de Israëlieten antwoorden: Ik-ben-er zendt mij tot u." En nog sprak God tot Mozes: "Dit moet gij zeggen aan de kinderen van Israël: Jahweh, de God van uw vaderen, de God van Abraham, van Isaäk en van Jakob, zendt mij tot u. Dit is mijn naam voor altijd. Zo moet men Mij aanspreken, van geslacht tot geslacht." Maar Mozes zei tot Jahweh: "Och, Heer, ik kan niet goed spreken, vroeger ook al niet. Ik weet niet wat zeggen, ook al hebt Gij tot mij gesproken. Ik ben maar een stamelaar." Jahweh antwoordde hem: "Wie geeft de mens een mond en maakt hem stom of doof, ziende of blind? Ik, Jahweh, nietwaar? Ga nu maar, Ik zal met uw mond zijn en u leren wat gij moet zeggen." Maar Mozes hield aan: "Och, Heer, zend liever iemand anders!" Toen werd Jahweh kwaad op Mozes, maar Hij bedacht iets om de kleine bevende man te helpen en Hij zei: "Uw broer Aäron, de leviet, is er toch ook nog? Ik weet dat hij gemakkelijk spreekt. Spreek met hem, leg hem uw woorden in de mond. Ik zal met uw mond en met zijn mond zijn en u beiden leren wat jullie moet doen. Hij zal voor u het woord tot het volk richten; hij zal uw mond zijn en gij zult zijn God zijn." 18 Wanneer wij medemensen helpen om vrij te worden, dan mogen wij erop vertrouwen dat God borg staat voor de toekomst van onze inzet, ook al ligt het beloofde land veraf en zal het ons misschien niet gegeven zijn er zelf binnen te gaan. Deze episode laat ons ook zien wat geloven is en hoe mensen soms worstelen met zichzelf en met Gods oproep vooraleer ze tot een bevrijdende geloofsovergave komen. In God geloven is zich toevertrouwen aan de stem. Voor Mozes wordt dit concreet: hoewel schijnbaar onmogelijk gaat hij terug naar Egypte en de farao om zijn volk weg te leiden uit de slavernij, in het bewustzijn dat dit Gods vraag is en in het vertrouwen dat God hem zal blijven dragen als hij deze vraag ter harte neemt. Het verhaal wijst erop dat het voor mensen niet eenvoudig is op diepere vragen in te gaan. Mozes geeft zich niet zo maar over aan de stem van God. Hij pruttelt tegen en zegt: “Doe mij toch geen profeet zijn, ik kan dat niet, ik ben maar een stotteraar, zend toch liever iemand anders.” Hier komt een diepmenselijk gegeven naar boven. Het terugdeinzen voor het schrikwekkende van het appèl. Het proces van gelovig worden roept op tot engagement. En dan kan de bekoring groot zijn om zich weg te stoppen en de opdracht door te schuiven. In het verhaal liegt het antwoord van God er niet om: Mozes moet zelf gaan. In de uitdaging die vanuit het leven op hem toekomt, vordert God hem op tot een persoonlijk antwoord. Wij kunnen geen partner worden van onze medemensen en van God wanneer wij proberen onze eigen verantwoordelijkheid te ontlopen. Wij moeten die zelf opnemen. Niemand kan dit doen in onze plaats, zelfs God niet. De gehele scène bij het vuur kunnen we opvatten als een in beeld gebracht proces van gelovige bewustwording. Mozes heeft geen hallucinaties gehad of stemmen gehoord. Wat hij hoorde was de stem van zijn geweten, het gejammer van de verdrukten waarin de vraag van God weerklinkt. Dit proces van bewustwording komt op gang wanneer de mens zich bezint over reële ervaringen: de ervaring van het 'zien' van zijn medemensen, en de ervaring dat het ingaan op de stem toekomst geeft. Dit verhaal brengt een oorspronkelijke visie op het woord openbaring. Openbaring komt niet zomaar uit de hemel vallen. Gods openbaring is een gebeuren dat groeit in het bewustzijn van de ziener die zijn ervaringen reflecteert. Wanneer je je in het diepste van je geweten laat aanspreken door het appèl dat uit het leven op je toekomt, dan komt de echte werkelijkheid voor je open te liggen. Spreken over God blijft steeds verbonden met de ervaringen van mensen wanneer zij ingaan op de diepere uitdaging die medemensen voor hen betekenen. Niet het overweldigd worden door de natuur is het uitgangspunt om God ter sprake te brengen, maar het zich openstellen voor medemensen die geschapen zijn naar zijn beeld. Het bevrijdende optreden van Mozes: "Laat mijn volk gaan!" Mozes keert terug naar Egypte om zijn volk te bevrijden. Hij zegt zonder omwegen dat het God zelf is die wil dat de Israëlieten wegtrekken uit de slavernij om een vrij volk te worden. Maar zij kunnen het zo niet zien. Zij zien hun situatie met de ogen van slaven: "Bemoei je niet met ons, laat ons maar in dienst blijven van de Egyptenaren. Het is beter hen te dienen dan te sterven in de woestijn.” 19 11 "Laat mijn volk gaan!" (Exodus 4 - 13) Toen begaf Mozes zich op weg naar Egypte en bracht Aäron op de hoogte van al de woorden, die Jahweh tot hem gesproken had. Als Mozes en Aäron dan al de oudsten van de Israëlieten bijeengeroepen hadden, bracht Aäron hen verslag uit van al de woorden die Jahweh tot Mozes gesproken had. Mozes en Aäron gingen ook naar de farao en zeiden: "Zo spreekt Jahweh, Israëls God - Laat mijn volk gaan…“ Maar de farao antwoordde: "Wie is die Jahweh wel, dat ik naar Hem zou luisteren en Israël zou laten vertrekken? Ik ken geen Jahweh en Israël laat ik niet gaan." Toen de farao het werk van de Israëlieten nog verzwaard had, luisterden ook zij niet meer naar Mozes, omdat zij de moed verloren hadden door de harde slavendienst... Van toen af aan werd Egypte geteisterd door allerhande plagen, ... totdat het hart van de farao er bij brak zodat er weer hoop was voor de kinderen van Israël. In de nacht dat ook de eerstgeboren zoon van de farao stierf, ontbood de wanhopige koning Mozes en Aäron en zei: "Maak u gereed. Trek weg, weg uit mijn volk, gij en de kinderen van Israël. Ga Jahweh vereren zoals gij gezegd hebt. Neem ook uw schapen en runderen mee, zoals gij gevraagd hebt. Ga weg en smeek ook over mij zijn zegen af." En de Egyptenaren drongen er bij het volk op aan zo spoedig mogelijk uit het land te vertrekken. "Anders sterven wij nog allemaal," zegden ze. Het volk vertrok haastig, midden in de nacht. Zij trokken de woestijn in, in de richting van de Rietzee. 20 De langdurige slavernij heeft hen afgestompt. Zij kunnen zichzelf niet meer zien met de ogen van God. Mozes moet hier daadwerkelijk als profeet optreden. Hij moet zijn mensen ertoe brengen zichzelf en hun toekomst te zien vanuit het standpunt van God: als vrije mensen die zich niet langer laten gebruiken. Dan komen de grote beelden van het verhaal, de meest oorspronkelijke beelden om het eigene van het geloof aan te geven. In God geloven is: "Egypte, het slavenhuis, verlaten om door de woestijn heen naar het beloofde land te trekken". Egypte is het slavenhuis. Het staat enerzijds voor alle vreemde machten die het volk bedreigen en mensen tot slaven degraderen. Anderzijds is het ook het beeld van de verslaving zelf. Het laat zien hoe je je kunt vastzetten in gevestigde posities die ook een stuk slavernij inhouden: de Hebreeën kunnen zich te goed doen aan de vleespotten van Egypte, zij hebben er werkgelegenheid en eten en drinken. Een op het eerste gezicht comfortabele, maar tevens onderdrukte positie: ze zijn en blijven immers slaven. Tegenover Egypte staat het beloofde land: het beeld van het land waar de Israëlieten als vrij volk zullen leven. Het beeld van de grotere menselijke mogelijkheden. Het beeld van het mensenleven zoals God dat ziet en verwacht. Tenslotte is er de woestijn, het beeld van de onherbergzaamheid en de eenzaamheid. De woestijn is de plaats van de ongebaande wegen. Geloven in God is: Egypte, het slavenhuis, verlaten om door de woestijn heen naar het beloofde land te trekken. Geloven is: de verworven positie in de mate dat zij een stuk slavernij inhoudt, verlaten om naar grotere menselijkheid toe te gaan, ook al is de weg daarheen nog niet uitgetekend, ook al moet men daarvoor door de onherbergzaamheid en de eenzaamheid heen. Dit vereist een loskomen uit zichzelf, een sprong in het onbekende. Niet een intellectuele sprong — van een rationeel weten naar een soort 'irrationeel geloven' — maar een sprong vanuit de slavernij van de zekerheid naar de moeilijke vrijheid: op tocht gaan en aan de toekomst werken. In het uittochtverhaal tekent zich op de achtergrond een strijd af tussen twee godsbeelden. Enerzijds is er de vergoddelijkte farao van Egypte, aan wie lijfrecht op zijn onderdanen werd toegekend. En anderzijds is er Jahweh, de enige Heer van Israël en van alle volkeren. Hij identificeert zich met de verdrukte mens en neemt het niet dat mensen aan andere mensen onderworpen worden. Het verhaal suggereert dat de machtsuitoefening van de farao uiteindelijk geen toekomst biedt: de eerstgeborene van de farao sterft, en de farao zelf moet Israël laten gaan en Jahweh erkennen. Voor de gelovige zal het er op aankomen de oorspronkelijke beelden van het verhaal telkens opnieuw te vertalen naar zijn eigen leven. Zo kan hij zoekend tot een eigen geloofshouding komen. Een heel algemeen voorbeeld: in God geloven zal voor mensen die de situatie van de rijke en arme landen enigszins kennen, onder meer betekenen dat zij proberen de gevestigde praktijken en ideeën in verband met rechtvaardigheid (ieder het zijne - gesteund op het dogma van het private bezit) achter zich te laten om naar grotere rechtvaardigheid in de wereld toe te gaan. Rechtvaardig zijn moet hoe langer hoe meer betekenen: alle mensen toegang verschaffen tot hun fundamenteel recht op een menswaardig bestaan. Wij moeten weg groeien uit een individualistische ethiek naar een meer collectieve ethiek, ... ook al moeten wij daarvoor de woestijn in, ook al zien wij niet onmiddellijk welke wegen wij daarvoor moeten gaan en waar dit ons allemaal naartoe zal brengen. 21 12 “Vrees niet en blijf volhouden!“ (Exodus 14) Toen aan de koning van Egypte gemeld werd dat het volk verdwenen was en het werk in de steenbakkerijen en op de velden was stilgevallen, sloeg zijn stemming over van wanhoop in woede, en hij riep uit: "Hoe konden wij de Israëlieten toch uit onze dienst laten vertrekken?" Hij liet zijn strijdwagens inspannen en riep zijn krijgsvolk op. Hij nam zeshonderd van de beste strijdwagens, alle met de dapperste strijders bezet. De kinderen van Israël hadden bij de Rietzee hun kamp opgeslagen om te rusten. Ineens zagen zij dat de Egyptenaren hen achterna gekomen waren en dat de farao met zijn leger al dicht genaderd was. Hevige angst maakte zich van hen meester en zij riepen luid tot Jahweh. En tot Mozes zeiden ze: "Waren er in Egypte geen graven genoeg dat je ons hebt meegenomen om hier te sterven in de woestijn? In Egypte hebben wij je al gewaarschuwd: bemoei je niet met ons, laat ons maar in dienst blijven van de Egyptenaren. Het is beter hen te dienen dan te sterven in de woestijn.“ Mozes gaf het volk ten antwoord: "Vrees niet en blijf volhouden: dan zult gij zien hoe Jahweh u vandaag nog zal redden." Toen sprak Jahweh tot Mozes: "Wat roept gij toch tot Mij. Beveel de Israëlieten verder te trekken en zich in zee te werpen. En gij, steek uw staf in de hoogte, strek uw hand uit over de zee en splijt haar in tweeën zodat de kinderen van Israël droogvoets door de zee kunnen trekken." Zo trokken de Israëlieten over de droge bedding van de zee, terwijl het water links en rechts van hen als een muur bleef staan. De Egyptenaren achtervolgden hen in de bedding van de zee. Alle paarden van de farao, zijn wagens en zijn ruiters joegen hen na. Toen het volk uit de zee opsteeg, sprak Jahweh tot Mozes: "Strek uw hand uit over de zee, dat het water terugvloeit over de Egyptenaren, hun wagens en hun ruiters." Mozes strekte zijn hand uit over de zee en het water vloeide terug en overspoelde de wagens en ruiters van heel het leger van de farao. Niet één bleef er over. Zo redde Jahweh op die dag Israël uit de greep van Egypte. Toen het volk Israël de grote daden van Jahweh tegen Egypte gezien had, erkende het Jahweh. Zij stelden vertrouwen in Jahweh en in Mozes, zijn dienaar. 22 "Vrees niet en blijf volhouden!" In de volgende episode van het verhaal wordt het crisismoment van het geloof verteld. De Israëlieten zijn nog maar pas uit Egypte gevlucht en staan voor de zee, als ze plots merken dat de Egyptenaren hen op de hielen zitten. Ze slaan in paniek en roepen naar Mozes: "Waren er dan in Egypte geen graven genoeg, dat ge ons naar hier hebt gebracht om te sterven in de woestijn?" Laten wij even aanknopen bij Mozes’ bevrijdend optreden van hierboven. Wanneer mensen dit verhaal als leidraad gaan gebruiken, dan botst dit ook vandaag vaak. Men kan trachten te groeien in een mentaliteit van creatieve soberheid en dit via de opvoeding aan zijn kinderen doorgeven. Toch stellen ouders die dat doen soms vast dat hun levenshouding hun eigen kinderen belast. In onze huidige consumptiemaatschappij kunnen de kinderen erg in het nauw gedreven worden door hun leeftijdgenootjes die dan prat gaan op wat zij allemaal wel hebben. De overdaad bij verjaardagsfeestjes illustreert dit. Die confrontatie kunnen ouders als het ware ervaren als een ‘zee van moeilijkheden’. Dan rijst er wel eens twijfel over de richting die ze bij de opvoeding bewust insloegen. Op kleine schaal, maar heel reëel, gaat het hier om een crisismoment in het geloof. Bij dergelijke ervaringen kan het doortochtverhaal iets vertellen, een ruggensteun geven. Wanneer de Israëlieten met de vijanden in de rug voor de onoverkomelijke hindernis van de zee staan, dan is het antwoord van Mozes op hun noodkreten: "Vrees niet en blijf volhouden. Dan zult ge zien hoe Jahweh u vandaag nog zal redden." Dit antwoord van Mozes is geen verwijzing naar een soort 'deus ex machina', die een natuurwonder zal verrichten om het volk te redden. Integendeel. Teruggeplaatst in de context van het gehele verhaal, betekent het: ook als je voor een zee van moeilijkheden komt te staan, mag je blijven geloven dat het zinvol was om op Gods woord het slavenhuis te verlaten. Je mag erop vertrouwen dat dit goed was en goed blijft, en dat God zich daar borg voor stelt. Als je erop vertrouwt dat Gods weg een begaanbare weg is en als je probeert ook bij moeilijke momenten verder te gaan, dan zal je ervaren dat je echt verder kunt gaan op je uittocht, dan zal je ervaren dat je door de hindernissen heen komt. Dan wordt het schijnbaar onmogelijke toch mogelijk, dan kan je door de zee gaan. Het verhaal van de doortocht vertelt deze boodschap in machtige epische beelden van Mozes die op Gods woord de zee in tweeën splijt zodat het volk door de zee heen kan gaan op de droge bedding. Het water van de zee is het symbool van de onoverkomelijke hindernis, van de grootste bedreiging. Het is de zee van de dood, waar het volk doorheen trekt en waaruit het aan de overkant bevrijd opduikt. Het gaat hier om iets dat veel verder reikt dan een of ander natuurwonder. Het natuurwonder getuigt van een wonderlijke menselijke ervaring. Het aan de ervaring getoetste geloof zal de mensen uiteindelijk vertrouwen geven in Gods stem, die mensen roept om de doortocht te wagen. Het verhaal suggereert nadrukkelijk dat men in crisismomenten de handen niet in de lucht moet steken, maar vol vertrouwen zijn weg moet gaan: "Wat roept gij toch tot Mij! Beveel de Israëlieten verder te trekken en zich in zee te werpen." 23 13 Water Water is in de natuur een symbool van nieuw leven en groeikracht, maar ook van dood en vernietiging. Het water van de doop roept bovendien bijbelse beelden op: het water van de zondvloed en het verbond van God met Noach, het water van de Rode Zee waar het volk van God doorheen trok op weg naar het beloofde land, het water dat Mozes uit de rots sloeg tijdens de woestijntocht, het water van de Jordaan waarin Jezus gedoopt werd… Wie nagaat hoe de doopritus met water ontstaan is, vindt dat het water in die ritus uitdrukkelijk als teken van de zee wordt gebruikt. In heel deze traditie is de zee het teken van de chaos, van de dood, van het graf. In de zee afdalen en er weer uit opstijgen betekent dan ook afdalen in het water van de dood om, door de dood heen, naar een nieuw leven te gaan. Het wordt dan ook begrijpelijk dat men spreekt over de dood en de verrijzenis van Jezus Christus als over een doortocht (Pascha) door de dood heen naar een nieuw leven. Ook Paulus spreekt over het doopsel van de christen als over een gedoopt worden in de dood van Christus om met Hem te verrijzen tot een nieuw leven. Het water van het doopsel is het water van de zinloze dood, waaruit de mens moet gered worden door de zingevende God. Er loopt een herkenbare lijn doorheen de bijbelse verhalen, van de doortocht door de zee, langs de doortocht door de Jordaan, naar het doopsel van Jezus en later van de eerste christenen. Deze lijn loopt, volgens de visie van het Nieuwe Testament, verder naar de dood en de verrijzenis van Christus. Zijn dood en verrijzenis worden zo geplaatst tegen de achtergrond van de verhalen over de bevrijding van Israël door Jahweh. 24 Een joodse commentator merkt hierbij op: "De zee zal slechts opensplijten wanneer de eerste Israëliet zijn voet in het water heeft gezet, en zó de eerste stap durft doen naar de onzekerheid." (Hirsch). Tenslotte is er het beeld van het opstijgen uit de zee. Oude mythen spreken over de zon die 's avonds ondergaat in de zee als in een graf en er 's morgens stralend uit oprijst om een nieuwe baan te beschrijven. In ons verhaal gaat het om een groep gevluchte slaven, die 's nachts in de bedding van de zee afdalen, en die er 's morgens weer uit opstijgen als een vrij volk, om een nieuw leven te beginnen. Het feest van de doortocht Het joodse paasfeest "Op die dag moet gij aan uw zoon de uitleg geven: Dit staat in verband met wat God voor mij gedaan heeft toen ik wegtrok uit Egypte." In de nacht van Pasen vieren joodse gezinnen nog steeds feest. De kinderen mogen lang opblijven en horen van hun ouders een groots verhaal. Dit verhaal begint met de woorden: "Eens waren wij slaven van de farao, in het land van Egypte..." 27. Wanneer de joden terugdenken aan hun verleden, en het verhaal van de uittocht opnieuw vertellen, betrekken zij het oude verhaal steeds opnieuw op zichzelf. Zij zien dat het gisteren en vandaag en morgen altijd dezelfde God is die hen wegroept uit de slavernij en hoopvol doet werken aan de toekomst. Tijdens het paasfeest in familiekring vertellen vaders aan hun kinderen: "Vandaag is het feest om te gedenken wat Jahweh voor mij gedaan heeft, toen ik wegtrok uit Egypte."28. Of nog: "God redde niet alleen onze vaderen, maar in hen heeft Hij ook ons gered. Hij heeft ons ginder doen uittrekken om ons hierheen te leiden en ons het land te geven dat Hij onze vaderen heeft beloofd. Daarom is het onze plicht Hem te danken, te loven en te verheerlijken, Hij die voor onze vaderen en voor ons al deze tekenen heeft gedaan, Hij heeft ons geleid uit de slavernij naar de vrijheid, uit de nood naar de vreugde, uit de rouw naar het feest, uit de duisternis naar het grote licht, uit de verdrukking naar de verlossing. Laten wij dan voor Zijn aanschijn een nieuw lied zingen: Alleluja!“29 Telkens de joden voor een zee van moeilijkheden stonden hebben zij er zich aan opgetrokken, b.v. wanneer ze gedeporteerd waren naar Babylonië. De ellende was er zo groot dat sommigen er niet meer in konden geloven. "Jahweh heeft ons verlaten, de Heer is ons vergeten..." riepen zij uit. Maar anderen bleven vertrouwen op Jahweh. Jahweh kan zijn volk dat uitziet naar bevrijding toch niet vergeten! Een profeet onder de ballingen in Babylon formuleerde het als volgt: "Kan een vrouw soms haar zuigeling vergeten? Kan een moeder haar hart sluiten voor het kind dat uit haar schoot is geboren? En zou zij het toch vergeten, ik, ik vergeet u nooit! Zie, ik heb uw naam gegrift in de palm van mijn handen."30 Hun voorouders waren door alle Deut. 6 Ex. 13, 8 29 Joodse Paasliturgie 30 Jes. 49, 14 – 16 27 28 25 14 Effataritus “Effata” betekent: “Ga open”. Jezus opende met dit woord de oren van een doofstomme. Zo kon hij weer horen en spreken (vgl. Mc. 7,31-37). Als wij in de doopviering een Effatagebed spreken, dan wensen wij het (pasgeboren) kind toe, dat het al zijn zintuigen moge ontwikkelen om heel de wereld te ontdekken en zinnelijk en zinvol te leven. Effata – Gebed God, onze Vader, wij bidden U: wek deze kinderen tot het volle leven. Gij hebt hun oren gegeven om te horen en oogjes om te zien. Mogen zij leren luisteren naar de mensen en naar U en oog krijgen voor al wat schoon is in deze wereld. Gij hebt hun handen en voeten gegeven. Open hun handen om te geven en te ontvangen en laat hen altijd uw wegen bewandelen. Open ook de mond van deze kinderen dat zij leren lachen en zingen en de taal spreken van de mensen. Mogen zij een leven lang uw naam zegenen. (Dit gebed is een voorbeeld, andere teksten en symboolhandelingen zijn mogelijk.) 26 twijfel, dreiging en onmacht heen gegaan. Jahweh had hen uit de zee gered. Diezelfde Jahweh zou hen ook redden uit de ellende van de ballingschap, als zij maar gehoor gaven aan zijn stem. Dit is een levend verhaal waarin mensen zich steeds opnieuw herkennen, een verhaal waaruit mensen steeds opnieuw inspiratie putten. Wie leeft vanuit de oproep van en het vertrouwen op God, behoort tot Zijn volk over alle grenzen van tijd en ruimte heen. Op een oecumenische bijeenkomst drukten enkele Amerikaanse joden dit als volgt uit: "Toen de joden in Egypte gevangen zaten, toen zaten wij daar gevangen; toen de joden in de Duitse concentratiekampen opgesloten zaten, toen zaten wij daar opgesloten." Het christelijke paasfeest Pasen van (Jezus en) de oergemeente Jezus was een geboren en getogen Israëliet. Als kind zal ook hij in de feestelijke paasnacht aan zijn vader de vraag gesteld hebben: "Waarom is deze nacht anders dan de andere nachten?" En dan zal zijn vader verteld hebben - zoals alle vaders doen in Israël tijdens deze nacht - over God die ooit Israël gered heeft uit het slavenhuis van Egypte en die zijn volk altijd trouw is gebleven. In dit geloof van zijn vaderen is Jezus te Nazareth opgegroeid. Later hebben de eerste christenen, die joden waren, mede vanuit het grote verhaal van de uittocht begrepen wie Jezus Christus is. In hun geschriften vormt het uittochtverhaal dikwijls de achtergrond waartegen zij de figuur van Jezus Christus proberen uit te tekenen. Het uittochtthema gaat als een rode draad doorheen heel het Nieuwe Testament. Als pasgeboren kind verschijnt Jezus al als een nieuwe Mozes. De koning staat ook hem naar het leven met een kindermoord31. In de sfeer van de uittochtverhalen trekt Jezus bij het begin van zijn optreden naar de woestijn. In deze ruwe en stille natuur waar zijn volk geleerd heeft alleen op God te rekenen, wil Hij gaan bidden tot zijn Vader. Veertig dagen verblijft Jezus in de woestijn, een duidelijke verwijzing van de evangelist naar de veertig jaar lange woestijntocht van Israël32. Het is op een berg als op een nieuwe Sinaï - dat Jezus zijn leerlingen onderricht in de wet van het nieuwe verbond: de wet van de Zaligheden33. Zij worden even op de proef gesteld maar daarna ontvangen de leerlingen uit zijn handen brood in de woestijn 34. Wanneer Jezus beseft dat Hij een conflict met de overheden van het volk niet langer kan vermijden, trekt Hij zich opnieuw terug op een berg, waar Mozes en Elia Hem verschijnen en met Hem spreken over zijn 'uittocht' die Hij in Jeruzalem zou voltrekken35. Het einde van Jezus' leven wordt inderdaad als een uittocht. Staat Jezus niet voor de dood als voor een zee? Zijn laatste avondmaal valt samen met Mt. 2, 16 - 21 Mt. 4,1-11 33 Mt. 5 - 7 34 Mc. 6, 30 - 44 35 Lc. 9, 28 – 36 31 32 27 15 Het doopkleed “Want allemaal zijt gij in Christus gedoopt, met Christus bekleed.” (Gal. 3,27) Na de zalving met chrisma kan men de dopeling het witte doopkleed aantrekken. Het gebruik komt van het dopen door onderdompelen. Na het doopbad werd nieuwe, witte feestkledij aangetrokken, om zo aan te tonen dat de doop een beslissende verandering in het leven betekende: de gedoopte is een „nieuwe mens“ geworden. 16 De doopkaars „Jullie zijn het licht van de wereld.” (Mt. 5,14) De doopkaars wordt ontstoken aan de paaskaars en is het symbool van de verrezen Heer die zichzelf „het licht van de wereld“ (Joh 9,5) noemde en die van Zijn leerlingen in de bergrede zei: „Jullie zijn het licht van de wereld. Een stad kan niet verborgen blijven als ze boven op een berg ligt. Je steekt een lamp niet aan om haar onder de korenmaat te zetten, maar je zet haar op de kandelaar, en dan schijnt ze voor allen in huis. Laat zo jullie licht schijnen voor de mensen, opdat ze jullie goede werken zien en jullie Vader in de hemel verheerlijken.” (Mt. 5,14-16) Vader en moeder zullen voor hun kind als een licht moeten zijn. Zij zijn de eersten, die de taak hebben het licht van het geloof in het leven van hun kind te laten schijnen. Door woord en voorbeeld zullen de ouders de levensweg van hun kind verlichten totdat het zelf “licht” wordt voor anderen. 28 het paasmaal en Hij brengt er voor zijn leerlingen de grote verhalen van zijn volk: hoe God Israël bevrijdde en redde uit de uiterste nood. De evangelist Johannes heeft heel het leven en sterven van Jezus begrepen als een uittocht, een verlossing uit situaties waarin mensen onderworpen en verloren zijn. In de eerste verzen van zijn verhaal over de laatste dagen van Jezus, zegt hij: "Het paasmaal was op handen. Jezus, die wist dat zijn uur gekomen was voor zijn doortocht uit deze wereld naar de Vader, en die de zijnen in de wereld bemind had, gaf hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe."36 Pasen van de kerkgemeenschap Na Jezus' dood wordt het paasfeest voor de christenen het grote feest van zijn opstanding. We vieren zo de verrijzenis van Christus tegen de achtergrond van het uittochtverhaal. Hier worden tot op heden telkens opnieuw de belangrijkste verhalen van ons geloof herdacht. Het is dan ook geen toeval, dat in deze viering mensen worden gedoopt, die hun leven met Christus willen verbinden en die op God willen vertrouwen als zij voor een zee vol moeilijkheden komen te staan. Christen zijn betekent je leven oriënteren aan deze verhalen. In het doopsel begint deze doortocht, door het vormsel wordt deze levenskeuze bekrachtigd en bij de eucharistie geactualiseerd. Deze drie initiatieriten nodigen de mensen dan ook uit om zich met Jezus Christus en het volk Gods te identificeren. Het vieren van doopsel, vormsel en eucharistie geeft identiteit aan het leven van elke christen en aan heel de gemeenschap. Daarom verwijst elk doopsel, elk vormsel en elke eucharistieviering naar Pasen, naar doortocht en verrijzenis. Kinderen dopen Waar komt de kinderdoop vandaan? De eerste christenen doopten vooral volwassenen. Vandaag worden echter hoofdzakelijk kinderen gedoopt. Wanneer en waarom is deze praktijk ontstaan? Reeds in de vroegste tijden van de kerk worden sporen van kinderdopen aangetroffen. Rond het jaar 200 is het dopen van kinderen algemeen verspreid. Hiervoor beschikt men over onbetwistbare getuigenissen37. Vroegere aanwijzingen bestaan, maar zijn niet zo uitdrukkelijk38. In de bijbel zelf (de laatste teksten dateren van omstreeks het jaar 100) vindt men geen duidelijke vermeldingen van de kinderdoop. Dit betekent echter niet dat de kinderdoop in de eerste eeuw niet bestond, maar enkel dat de auteurs van het nieuwe testament er niet over geschreven hebben. In het algemeen vindt men over de liturgie van de jonge kerkgemeenschappen in de bijbel geen systematische beschrijving maar slechts occasionele berichten. Joh. 13, 1 Tertullianus, Origenes 38 o.m. Polycarpus, Justinus 36 37 29 17 Wanneer begint de liefde? Wanneer kan het geloof beginnen in een mensenleven? Met een jaar of acht, wanneer het kind zich begint los te maken uit de eerste gebondenheid aan de ouders? Met twaalf jaar, als de kindertijd wordt verlaten? Of pas bij het begin der volwassenheid? Wanneer begint de liefde in een mensenleven? Is dat aan te geven? Ook die moet gewekt worden en groeit ongemerkt in het eerste contact van ouders en kind. Gij kunt niet zeggen: "Toen begon het kind van ons te houden." Deze gedachte komt niet eens bij u op, want vanaf de geboorte is er immers al een menselijke verbondenheid, die bij het kind langzaam begint te dagen. Gij kunt niet dateren, wanneer uw liefde werkelijk voor het eerst beantwoord werd. Het begint dus toch eigenlijk bij het begin. Zo kan het geloof en al wat daartoe bijdraagt toch ook niet anders beginnen dan bij het begin. Natuurlijk is het geloof van een volwassene anders dan van een kind. Zo is het ook met de liefde. Het zaad is de plant nog niet, de stengel is de bloem nog niet, de bloem is de vrucht nog niet en toch begint de plant bij het zaad dat in de aarde valt. J. L. Klink 30 In sommige bijbelteksten kan men getuigenissen zien van een beginnende kinderdooppraktijk. Zo beschrijft men gevallen waarin een volwassene wordt gedoopt samen met zijn gezin39. Bij de joodse doop van een proseliet (heiden die zich tot het geloof van Israël bekeerde) was het bijvoorbeeld gebruikelijk dat zijn kinderen mee werden gedoopt. Sommige exegeten zien ook in teksten als "Laat die kinderen toch tot Mij komen en houd ze niet tegen..."40 een verwijzing naar een kinderdoop. Het is dus niet precies vast te stellen wanneer men kinderen begon te dopen. Maar wat deze kinderdoop van bij het begin betekende, is wel duidelijk. Kinderen dopen betekent dat men deze kinderen opneemt in de gemeenschap van Jezus Christus: de doop is immers de eigen ritus voor de opneming in de christelijke gemeenschap. De motieven om kinderen te dopen konden in de loop der tijden nogal verschillen. Reeds in de christelijke oudheid voelde men waarschijnlijk het verschil tussen een volwassene die zich vanuit het heidendom tot Christus bekeerde en een volwassene die Christus leerde kennen van kindsbeen af, in de gezinskring en in de bredere lokale geloofsgemeenschap. In latere periodes zochten mensen soms in de doop een middel om hun kinderen te beveiligen tegen de gevaren van het leven. De mensen wilden hun kinderen onttrekken aan de slechte wereld en aan de greep van de duivelse machten. Door de doop wilden zij over hun kinderen de bescherming van de heiligen inroepen. Vanuit deze angst werden veel religieuze gebruiken door magie gekleurd. Zo groeide de overtuiging dat een mens enkel door de doopritus (en dit is een magische manier van denken!) kon gered worden uit de invloedssfeer van het Boze. Men dacht dat God een kind, dat ongedoopt stierf, onmogelijk een plaats kon geven in de hemel, in de geborgenheid van God. Enkel een plekje in het vagevuur was - in het beste geval - mogelijk. In onze tijd, die nochtans sterk door angst is getekend, lijken de meeste mensen zich van dergelijke motieven los te maken. Komt daarom de kinderdoop op losse schroeven te staan? Integendeel. De gemeenschap is er niet enkel tot beveiliging van het kind, maar eerst en vooral tot zijn ontplooiing. Enkel in het gezin en in de bredere gemeenschap kunnen kinderen ervaring opdoen en opgroeien tot volwassen mensen. Het is in de geborgenheid bij hun ouders dat kinderen geleidelijk zichzelf worden en de wereld ontdekken: een taal leren spreken, fijne vormen vinden om met elkaar om te gaan, oor krijgen voor muziek, al het mooie in de wereld leren zien, ontdekken wat liefhebben is. Dat alles ontvangen kinderen van hun ouders en van de volwassenen die hen met liefde omringen. In die gemeenschap leren de kinderen geleidelijk de verhalen over het volk Israël en de blijde boodschap van Jezus kennen en raken zo vertrouwd met het geloof van hun ouders. Op hun manier, namelijk als kinderen, horen zij bij de gemeenschap. Hand. 10 (Cornelius); 16, 13 - 15 (Lydia); 16, 16 - 39 (de gevangenisbewaarder van Filippi); 18, 8 (Crispus) en 1 Kor. 1, 16 (Stefanas) 40 Mc. 10, 13 - 16 39 31 18 Peter en Meter Tijdens de eerste christelijke eeuwen vervulden peter of meter twee functies. Enerzijds waren ze de vertrouwenspersonen van de (volwassen) dopeling die hem/haar voor en na het doopsel begeleiden op zijn weg met Christus. Anderzijds waren ze ook de getuigen ten overstaan van de christelijke gemeenschap die garant stonden voor zijn/haar goede bedoelingen. Met de opkomst van de kinderdoop krijgen peter- en meterschap een nieuwe invulling. Van hen wordt verwacht de ouders bij de christelijke opvoeding te ondersteunen. Zij zullen er ook altijd zijn voor het kind om het bij te staan als er zich problemen voordoen. De keuze van een geschikte peter en meter kan soms tegen oude familietradities ingaan. Er bestaan immers vaak vaste regels aan wie peter- en meterschap toekomen, regels die geen rekening houden met de inhoud van deze functie. 32 De betekenis van de kinderdoop Een levensechte ritus Een liturgische ritus is geen magisch gebeuren, dat uit zichzelf, als het ware automatisch, iets zou bewerken. Het is geen op zichzelf staand gebeuren dat nauwelijks verband houdt met de rest van het leven. Integendeel, in de ritus wordt iets dat in het leven aanwezig is, uitgediept en verrijkt. Daarnaast richt men zich in de ritus naar de toekomst. Het heeft bijvoorbeeld slechts zin dat een man en een vrouw ringen aan elkaar geven, wanneer zij ook in liefde en trouw het leven met elkaar willen delen. De basis voor de doop van de volwassene is zijn persoonlijk geloof en zijn persoonlijke bekering tot Jezus Christus. Waar in Bijbel en theologie de volwassenendoop ter sprake komt, zijn dit geloof en deze bekering dan ook de voorwaarden om tot de doop te worden toegelaten. Dat ligt voor de hand. Pas in de mate dat er een persoonlijk geloof aanwezig is, kan het in de ritus worden uitgewerkt en uitgediept en naar de toekomst georiënteerd. Bij de kinderdoop ligt dat anders. Geen mini - volwassenendoop Een kind opnemen in de christelijke gemeenschap is iets heel anders dan een volwassene daarin opnemen. Dit is reeds onmiddellijk te zien - de volwassene komt op eigen benen de kerk binnengestapt, het kind wordt binnengedragen in de armen van zijn ouders. Wat in de kinderdoop gevierd wordt, is helemaal verschillend van een volwassenendoop. Een kind dat geboren wordt in een christelijk gezin is daardoor al feitelijk opgenomen in de gemeenschap. Hier vinden we dan ook de eigen basis voor de kinderdoop: we vieren dat het kind tot de christelijke gemeenschap behoort. Voorwaarde voor de doop van een kind is bijgevolg het gelovige leven van de familie. In de mate dat deze voorwaarde vervuld is, kan een doopviering inhoud krijgen. De kinderdoop is geen mini - volwassenendoop. Bij de kinderdoop staat niet het actuele geloof van de dopeling centraal, maar wel het geloof van degenen die hem omringen. De geloofsbelijdenis van de ouders en van de gemeenschap rond hen, is niet bedoeld om in de kinderdoop het ontbrekend geloof van het kind te vervangen. Zij is integendeel de uitdrukking van hun persoonlijke inzet om hun eigen geloof te beleven, zodat de dopeling gaandeweg kansen krijgt om Jezus te leren kennen. Teken van Gods genade: het sacrament Kinderdoop en volwassenendoop verschillen evenzeer van elkaar als de situatie van een kind in de christelijke gemeenschap verschilt van die van een volwassene. Maar beide vormen van doop zijn evenzeer teken van Gods liefde. In de volwassenendoop wordt het geloof van de dopeling gevierd als een geschenk van God. Geloven is antwoorden op Gods woord, dat ons wordt toegesproken in Jezus Christus en verkondigd in de kerkgemeenschap. Het geloof is een inzet van de mens, maar in antwoord op Gods initiatief. Dat hij mag geloven en gedoopt worden, ervaart de mens als een genade van God. 33 19 De Doopritus I. Ontvangst van de kinderen • Begroeting • Naamgeving • Dialoog met de ouders, peter en meter • Kruisteken II. De dienst van het woord • Schriftlezing(en) • Homilie • Voorbeden • Handoplegging III. Doopviering • Aanroeping van Gods Geest over het water • Gebed om vrijwaring van het kwaad • Belofte van de ouders • Belofte van peter en meter • Geloofsbelijdenis van de gemeenschap • Doop met water in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest IV. Verklarende tekens • Zalving met chrisma • Overreiking van het witte doopkleed • Overreiking van de doopkaars • Effata – gebed V. Slotritus • Gebed des Heren • Zegening • Wegzending 34 In de kinderdoop wordt het gelovige engagement van de ouders om de levenshouding van Jezus aan het kind voor te leven, gevierd als een geschenk van God aan het kind. Zoals de ouders hun eigen verbondenheid met God ervaren als een geschenk uit zijn handen, zo duiden zij ook het feit dat hun kindje in een gemeenschap van gelovigen wordt geboren en opgenomen als een geschenk van God. Komt in de kinderdoop niet treffend naar voren hoe God ons liefheeft nog vóór wij het weten?41. Gods genade en trouw worden zichtbaar uitgedrukt en God neemt zijn trouw nooit terug. Viering van de geboorte in een christelijk gezin De kinderdoop kunnen we dus op de eerste plaats zien als de liturgische viering van de geboorte in een christelijk gezin. De opneming in een christelijke familie wordt in de doopritus vierend doorgetrokken naar de opneming in de grote familie rond Jezus Christus. Viering van het christelijke ouderschap Meteen is de kinderdoop ook een gelovige viering van het ouderschap. Als ouders willen we onze dank uitspreken voor het kindje dat we gekregen hebben. We beloven ook onze verantwoordelijkheid op te nemen, zowel in goede als in kwade dagen. In de viering drukken wij uit dat wij tot de christelijke gemeenschap willen behoren, met alles wat wij hebben en zijn, en speciaal met het nieuwe kindje dat wij ontvangen hebben. Wij tonen ons voor de gemeenschap als christen, nu in onze nieuwe verantwoordelijkheid ten overstaan van het kind. Een centraal gebeuren in de kinderdoop is dan ook onze belofte als ouders om ons kind mogelijkheden aan te reiken om Jezus te leren kennen. Viering in een christelijke gemeenschap We vieren het doopsel in gemeenschap met alle familie en vrienden die begaan zijn met de toekomst van het nieuwe kindje. We willen stilstaan bij het wonder van het nieuwe leven. In dankbaarheid en vertrouwen vragen wij aan God het beste voor de dopeling. Door de doopritus verbinden we het verhaal van ons kind ook met het grote verhaal van de uittocht en van de verrijzenis. Dit overstijgt de grenzen van een louter familiaal gebeuren. Als de doop plaatsvindt in een ruimere gemeenschap, dan wordt die aanknoping bij de traditie nog eens benadrukt. Het doopsel samen vieren met anderen — zij het in een groepsdoop, zij het tijdens een eucharistie — kan dan ook een verrijking zijn. Het vieren in een ruimere kring kan nieuwe perspectieven openen. Dit was althans de ervaring van enkele ouders toen zij samen waren om een doopviering voor te bereiden. De doop zou plaats vinden tijdens een gewone zondagsviering van de parochie. Vanuit dit gesprek zei een vader tijdens de viering: 41 cf. 1 Joh. 4, 19 35 Uit liefde ontstaan, met liefde gedragen, al die maanden dat vreemde, dat vage, dat trappelende, wordende mensje dat groeide dat altijd bij ons was en altijd weer boeide. Het wachten duurde lang, steeds blijven hopen en dan eindelijk gehuil, het mondje wijd open. Wat tedere woorden, een lach en een traan geluk en ontroering en dan klinkt je naam, met zorg gekozen, met liefde gegeven; een naam die je draagt de rest van je leven. Kindje zo broos, lief en klein, je doet ons beseffen, dit kan alleen Gods wonder zijn! Dankwoord Deze tekst is een hernieuwing van een lange traditie rond doopvoorbereiding, ontstaan na het laatste Vaticaans concilie. In het begin van de jaren 1970 heeft de Universitaire Parochie een werkboek voor een doopviering uitgegeven. De tekst raakte echter wat gedateerd. Op initiatief van E.H. Piet Vandevoorde hebben Yven Vanmechelen en Ralf Wellens zich ingezet voor deze herwerking. Het is uiteindelijk Ralf die het leeuwendeel van de nieuwe tekst geschreven heeft. Aan allen onze oprechte dank. 36 "Waarom komen wij naar hier en blijven wij niet in onze eigen kring? Wij willen ons kindje laten dopen in een ruimere groep, omdat wij het fijn vinden met velen te vieren wat ons verblijdt: een nieuwe mens die ons is toevertrouwd. Onze vreugde willen wij niet voor ons houden, maar ze u laten kennen en er u in laten delen. We zijn hier samen als mensen die proberen te leven vanuit het evangelie van Jezus en het geloof in zijn Vader. Dit geloof is tot ons gekomen langs mensen die het ons voorleefden, en die het op hun beurt van hun voorgangers hebben gekregen. Slechts omdat wij opgevoed werden en opgroeiden in een gelovige gemeenschap spreekt Jezus' boodschap ons aan. Wij hopen dat ook ons kindje door onze manier van leven hiervoor ontvankelijk wordt. Daarom is deze viering voor ons zo zinvol. Wij verlangen dat ons kind in deze gemeenschap hier wordt opgenomen, omdat wij in deze parochiegemeenschap voor het ogenblik ons geloof belijden en voeden. In deze parochie komen we immers herhaaldelijk samen rond het woord en het brood van Jezus. Hier vinden wij modellen om ons geloof concreet te maken. Hier krijgen wij stof om ons te bezinnen over onze levenshouding. De thema's van de vastentijd bijvoorbeeld nodigen ons uit om ons niet op te sluiten in onze eigen kleine wereld en in zelfgenoegzame probleemloosheid. Zij roepen ons op om ons te interesseren voor de vragen van de grote wereld en om ons te engageren voor rechtvaardigheid en bevrijding. Dit geloof in Jezus en zijn Vader is niet altijd even sterk aanwezig in ons leven; meermaals gaan we niet in op het appèl vanuit het evangelie voor een geëngageerde levenshouding. Door ons kindje hier te laten dopen, willen wij dan ook onze hoop uitdrukken dat deze gemeenschap, dat u, ons wil steunen en ons steeds opnieuw oproepen. Wij hopen ook dat ons kindje in deze gemeenschap een ruime waaier voorbeelden van een evangelische levenswijze kan vinden en dat, wanneer wij tekort schieten in ons geloof, het op u kan terugvallen. Deze hoop betekent dan tevens een vraag aan u, een opdracht voor u." En in dezelfde viering zei een moeder ook nog: "Af en toe in je leven mag je ervaringen meemaken die je iets laten vermoeden van de religieuze diepte van het leven. Zo zijn er een aantal ervaringen aanwezig in het omgaan met je kind, die je ontvankelijk maken voor het religieuze, voor de wereld van God. Aan je kind geef je heel wat geborgenheid, je geeft het het beste van jezelf. Eigenlijk geef je het in de kleine aan jezelf. In de kleine beleef je opnieuw wat geborgenheid kan zijn. Het geeft je een vermoeden van wat geborgenheid is bij God. Je zal toch aan je zoon geen steen geven als hij je vraagt om brood! Ook aan de Vader mag je je onbezorgd toevertrouwen. Een kleine hebben draagt ook nogal wat risico's in zich. Je weet niet wat jou, wat hem te wachten staat. En daarmee moet je leren leven. Daarmee zet je echter ook een stap naar de gemeenschap toe, eventueel ook naar God toe. Eigenlijk heb je als ouders het beste voor met je kind. Je kan het echter niet alleen. Je moet je kind loslaten in de hoop dat het hem goed gaat, het moet zijn weg gaan. Je durft betrouwen op de gemeenschap en eigenlijk ken ik jullie niet, de gemeenschap overstijgt mij, en ergens waag ik een stap in het onbekende. Is het ook niet zo met onze verhouding tot God? Hij overstijgt ons, wij kunnen Hem niet naar onze hand zetten, Hij is ons grotendeels onbekend en toch durven we op Hem vertrouwen. Laten wij dan bidden dat wij in dergelijke sterke ervaringen niet helemaal zouden opgaan, maar ruimte laten om God ook in gewone dagen te kunnen ervaren." 37