Wie een kind opneemt in mijn naam…

advertisement
Wie een kind opneemt in mijn naam…
Een leidraad voor de ouders
Universitaire Parochie ─ Werkgroep Doopvoorbereiding
Katholieke Universiteit Leuven
2
Leuven, mei 2004
Beste ouders,
Vooreerst willen we jullie in naam van de Universitaire Parochie gemeenschap van
harte proficiat wensen met jullie kindje. Uit jullie liefde is een nieuw geschenk
geboren, een volgende stap in de zichzelf alsmaar vernieuwende schepping.
Bij zo een ingrijpende mijlpaal in een mensenleven sta je vanzelf even stil. Ook
familie en vrienden komen samen rond het kind en wensen het een leven vol liefde
toe. Ze engageren zich ook impliciet om het kind ten volle te steunen en te
begeleiden op zijn levensweg.
In onze Christelijke Westerse cultuur kunnen ouders ervoor kiezen om hun kindje te
dopen. De motivatie voor deze keuze kan sterk verschillen. Maar waarin verschilt de
doop van een viering voor nieuw leven? Wat is de diepe betekenis van het
Christelijke doopsel? Waar verwijzen het water van de doopvont en de vele andere
symbolen naar? Wie is die God in wiens naam het kindje gedoopt wordt? De
ervaring van de voorbije decennia leert dat vele ouders de antwoorden op deze
vragen niet langer goed kennen. In deze gewijzigde maatschappelijke context poogt
deze brochure een aantal elementen uit de rijke Christelijke traditie aan te rijken. Ze
doet dit door terug te grijpen naar de relevante Bijbelteksten zowel uit het Nieuwe als
het Oude Testament. Verdere aspecten worden toegelicht aan de hand van
kaderteksten. Ze toont aan dat de doop inhoudt dat de ouders zich engageren om te
kiezen voor het evangelie, en samen met hun kind op Zijn weg op te gaan.
Tot slot wensen we u een prachtige en zinvolle doopviering toe.
De werkgroep dooppastoraal
E.H. Piet Vandevoorde, E.H. Marc Steen, Annemie, Ralf & Agnes, Yven & Mieke,
Yves & Elisabeth, Dirk & Marleen, Filiep & Inge, Filip & Joke, Kris & Kim
3
Inhoud
De Bijbel als bron
In de Naam van Jezus
De oorsprong van het christelijke doopsel
Johannes doopt in de Jordaan
De doop van Jezus door Johannes de Doper
Dopen in de naam van de verrezen Heer
Zich laten dopen is zijn levenslot verbinden met het levenslot van Jezus Christus
Zich laten dopen is in het voetspoor treden van het Godsvolk Israël
Het exodusverhaal als basiservaring
Mozes gaat zijn broeders zien
"Ik zend u tot de farao... Ik zal met u zijn!"
God is iemand die roept
God is betrouwbaar
Het bevrijdende optreden van Mozes: "Laat mijn volk gaan!"
"Vrees niet en blijf volhouden!"
Het feest van de doortocht
Het joodse paasfeest
Het christelijke paasfeest
Kinderen dopen
Waar komt de kinderdoop vandaan?
De betekenis van de kinderdoop
Een levensechte ritus
Geen mini - volwassenendoop
Teken van Gods genade: het sacrament
Viering van de geboorte in een christelijk gezin
Viering van het christelijke ouderschap
Viering in een christelijke gemeenschap
5
5
5
7
9
9
11
13
13
15
15
17
17
19
23
25
25
27
29
29
33
33
33
33
35
35
35
Kaders
Het doopsel
Johannes doopt in de Jordaan
Het Sinaïverbond
De zalving
Paulus
Jezus van Nazaret
Verbonden met Christus
Het voorbeeld van Israël
Mozes gaat zijn broeders zien
"Ik zend u tot de farao ... Ik zal met u zijn! "
"Laat mijn volk gaan! "
“Vrees niet en blijf volhouden“
Water
Effataritus
Het doopkleed
De doopkaars
Wanneer begint de liefde?
Peter en Meter
De Doopritus
6
6
8
10
10
12
14
12
16
18
20
22
24
26
28
28
30
32
34
4
De Bijbel als bron
Het christelijke geloof vindt zijn oorsprong in de verhalen van de Bijbel. Willen we de
betekenis van het doopsel achterhalen, dan zijn de verhalen van het Oude en het
Nieuwe Testament onze bron. We vinden daar echter geen systematische
behandeling van het doopsel. Wat er van het dopen gezegd wordt, komt in
verschillende verhalen naar voren en moet gelezen worden tegen de achtergrond
van heel het bijbelse gebeuren.
In de Naam van Jezus
De oorsprong van het christelijke doopsel
In de teksten van het Nieuwe Testament komt het doopsel opvallend vaak en
veelzijdig ter sprake. Dit wijst erop dat de eerste christenen vanaf het begin, en met
een grote vanzelfsprekendheid, hebben gedoopt. Paulus spreekt enkele keren over
zijn eigen doop die bij zijn bekering heeft plaatsgevonden 1. Dit is nauwelijks enkele
jaren na Jezus' dood (in 33). In zijn brief aan de Korintiërs (geschreven rond 54)
geldt de doop als een erkend gebruik waardoor zijn lezers leden van de lokale kerk
zijn geworden2.
Ook in de eerste gemeente van Jeruzalem moet het doopsel een vanzelfsprekende
praktijk zijn geweest, zoals blijkt uit Lucas' beschrijving in het boek der Handelingen3.
In het pinksterverhaal lezen we hoe God de apostelen zijn Geest schonk. Een hevige
storm bracht een menigte samen rondom het huis en Petrus trad naar buiten om
Jezus Christus te verkondigen in alle talen en aan alle volkeren.
Wat God in Christus begon is definitief, verkondigde hij. Nu is het Rijk van God
midden onder ons. Door mensenhanden vond Hij de dood, maar God heeft Hem ten
leven opgewekt, want het was onmogelijk dat Hij door de dood werd vastgehouden.
Hij heeft Hem opgenomen in de hemel en Hem doen zitten aan zijn rechterhand 4.
Toen de mensen de rede van Petrus hadden gehoord, waren zij diep getroffen en zij
zegden tot Petrus en de overige apostelen. "Wat moeten wij doen?" Petrus gaf hen
ten antwoord: "Bekeer u! Ieder van u moet zich laten dopen in de naam van Jezus
Christus tot vergeving van uw zonden. Dan zult gij als gave de Heilige Geest
ontvangen". Allen die zijn woorden aannamen lieten zich dopen, zodat op die dag
ongeveer drieduizend mensen zich aansloten...5
Wat gebeurt er hier? Mensen laten zich, na het horen van de boodschap van de
apostelen, dopen in de naam van Jezus Christus. Zij willen zich met Hem verbinden
en zich tot Hem bekeren. Zij willen toetreden tot de Jezusgemeenschap, tot het
nieuwe volk dat Hij in Gods naam samenroept. Dit is de betekenis van het doopsel
dat de apostelen hen toedienen.
Hand. 9,18
1 Kor.1, 13-17; 10, 2; 15,29
3 Hand. 2,38-41
4 Hand.2
5 Hand. 2
1
2
5
1
Het doopsel
De eigenlijke doophandeling is het onderdompelen in of het overgieten met water.
Daarbij wordt de doopformule uitgesproken: „Ik doop je in de naam van de Vader, de
Zoon en de Heilige Geest.“ De eerste christenen doopten enkel „in de naam van
Jezus“: omdat zij joden waren, geloofden zij immers al in God. Als dan meer en meer
heidenen christen werden, moesten deze niet alleen Jezus als Messias aanvaarden,
maar in het geheel van het geloof worden geïntroduceerd. Zo kwam men tot de
drieledige doopformule.
Naast het eigenlijke doopsel worden in de loop van een katholieke doopviering ook
nog andere symboolhandelingen voltrokken, die de diepere betekenis van het
doopsel willen verduidelijken: de zalving, de doopkaars, het doopkleed, het effatagebed. Deze symbolen worden verder nog toegelicht.
2
Johannes doopt in de Jordaan
(Mc. 1.1-15)
Begin van de goede boodschap van Jezus Christus, Zoon van God. Zoals
geschreven staat bij de profeet Jesaja: “Zie, Ik zend mijn bode voor U uit, om uw weg
te banen; een stem roept in de woestijn: Bereid de weg van de Heer, maak zijn
paden recht.” Zo trad Johannes op. Hij doopte in de woestijn en verkondigde een
doop van bekering tot vergeving van zonden. Heel Judea en alle inwoners van
Jeruzalem liepen naar hem uit. Ze lieten zich door hem dopen in de rivier de
Jordaan, en beleden hun zonden. Johannes ging gekleed in kameelhaar en had een
leren gordel om zijn middel, en hij leefde van sprinkhanen en wilde honing. Hij
kondigde aan: “Na mij komt iemand die krachtiger is dan ik; ik ben te min om mij te
bukken en de riem van zijn sandalen los te maken. Ik heb u gedoopt met water, maar
Hij zal u dopen met de heilige Geest.”
In die dagen kwam Jezus uit Nazaret in Galilea en Hij liet zich in de Jordaan dopen
door Johannes. Meteen toen Hij uit het water kwam, zag Hij de hemel openbreken en
de Geest als een duif op zich neerkomen. En er klonk een stem uit de hemel: “Jij
bent mijn geliefde Zoon, in wie Ik vreugde vind. ” De Geest dreef Hem weg, recht de
woestijn in. Hij bleef in de woestijn, veertig dagen, op de proef gesteld door de satan.
Hij was in gezelschap van de wilde dieren, en de engelen stonden Hem ten dienste.
Maar nadat Johannes overgeleverd was, kwam Jezus in Galilea de goede
boodschap van God verkondigen en zei: “De tijd is rijp en het koninkrijk van God is
op handen. Bekeer u! Heb geloof in de goede boodschap. ”
6
Hoe het wordt wanneer mensen zich tot Jezus Christus bekeren, wordt beschreven
in de Handelingen. Mensen die zich met Jezus Christus verbinden, gaan leven
volgens zijn Evangelie: "Ze wijdden zich trouw aan het onderwijs dat de apostelen
gaven, en aan de onderlinge gemeenschap, het breken van het brood en het gebed.
Ontzag beving iedereen en er gebeurden vele wonderen en tekenen door toedoen
van de apostelen. Allen die het geloof hadden aangenomen, bleven bijeen en
bezaten alles gemeenschappelijk. Ze verkochten have en goed en verdeelden dat
onder allen naar ieders behoeften. Dagelijks gingen ze trouw en eensgezind naar de
tempel, braken bij iemand aan huis het brood, gebruikten samen hun maaltijden in
blijdschap en eenvoud van hart, loofden God en stonden in de gunst bij heel het volk.
De Heer breidde hun kring dagelijks uit; steeds meer mensen werden gered6.
Het is geen toeval dat dit verhaal van de 'geboorte' en van het 'doopsel' van de jonge
kerkgemeenschap plaats heeft op Pinksteren. Op dit feest herdachten de joden hoe
God met zijn volk een Verbond sloot in de woestijn, op de berg Sinaï. God verschijnt
in beide verhalen met dezelfde tekens van gedruis en vuur7. Nu God de apostelen
zijn Geest schenkt, begrijpen zij geleidelijk aan dat het Sinaïverbond betekenisvol is
voor alle mensen.
Johannes doopt in de Jordaan
De vanzelfsprekendheid van het doopsel bij de eerste christenen wekt verbazing
omdat Jezus zelf niet gedoopt heeft en ook zijn leerlingen niet tot dopen heeft
aangezet. Toen de volgelingen van Jezus na zijn dood nood hadden aan een
initiatieritus voor hun nieuwe gemeenschap, maakten zij gebruik van een handeling
die zij al kenden: het doopsel zoals Johannes de Doper dat had toegediend. Jezus
had zich door Johannes in de Jordaan laten dopen en vele van zijn leerlingen waren
volgelingen van Johannes de Doper.
Johannes de Doper leefde in de woestijn en doopte in de Jordaan nabij Jericho.
Beide plaatsen zijn symbolisch: nadat de Israëlieten de slavernij in Egypte waren
ontvlucht, verbleven ze veertig jaar in de woestijn waar zij het Verbond met Jahweh
sloten. Tenslotte trokken zij door de Jordaan het beloofde land binnen 8. Met de
keuze van deze plaats geeft Johannes aan dat zijn doopsel niet zomaar een
reinigingsbad is, maar een hernieuwing van de uittocht, een bekering tot het ware
geloof van de vaderen. Het is ook een initiatieritus waardoor men toetreedt tot het
nieuwe volk van God.
Johannes richtte zich met zijn doop tot heel Israël en verkondigde: “ alleen een
doopsel kan redding brengen van het komende oordeel ”9. Zijn doopsel was eenmalig
en niet herhaalbaar. Het eenmalige doopsel moest de joden op de komst van de
Messias voorbereiden. Zijn komst zou het einde betekenen van de wereldse tijd en
een definitief oordeel brengen over goed en kwaad.
Hand. 2, 42 - 47
Hand. 2, 2 - 3 en Ex. 19, 16 - 18
8
vgl. Joz. 3-4
9 Lc. 3,7-18
6
7
7
3
Het Sinaïverbond
De joden herdenken met Pinksteren het sluiten van het verbond met Jahweh. Nadat
het Volk van Israël uit de slavernij in Egypte was ontsnapt, trok het 40 jaar lang rond
in de woestijn. Mozes ontmoette op de berg Sinaï God, die zich aan hem kenbaar
maakte in vuur en gedruis. God beloofde aan Israël zijn bijstand maar eiste van de
joden ook dat zij zijn geboden zouden naleven.
De tien geboden
( Ex. 20, 1-17; vgl. Dt. 5)
Toen sprak God al de woorden die hier volgen. “Ik ben Jahweh, uw God die u heeft
weggeleid uit Egypte, het slavenhuis.
1. Gij zult geen andere goden hebben ten koste van Mij.
2. Gij zult geen beelden maken, geen afbeelding van enig wezen boven in de
hemel, beneden op de aarde of in de wateren onder de aarde. Buig u niet voor
hen neer en bewijs hun geen goddelijke eer, want Ik, Jahweh uw God, Ik ben
voor hen die Mij haten een jaloerse God die de schuld van de vaders wreekt op
hun kinderen, tot de derde en vierde generatie. Maar voor hen die Mij liefhebben
en mijn geboden onderhouden ben Ik een God die goedheid bewijst tot aan de
duizendste generatie.
3. Gij zult de naam van Jahweh uw God niet lichtvaardig gebruiken, want Jahweh
laat degenen die zijn naam lichtvaardig gebruiken niet ongestraft.
4. Denk aan de sabbat; die moet voor u heilig zijn. Zes dagen kunt gij werken en alle
arbeid verrichten. Maar de zevende dag is de sabbat voor Jahweh uw God. Dan
zult gij geen enkele arbeid verrichten: uzelf niet, uw zoon niet, uw dochter niet, uw
slaaf niet, uw slavin niet, uw dieren niet, evenmin als de vreemdeling die bij u
woont. Want in zes dagen heeft Jahweh de hemel, de aarde en de zee en al wat
ze bevatten gemaakt. Maar de zevende dag heeft Hij gerust en zo de sabbat
gezegend en tot een heilige dag gemaakt.
5. Eer uw vader en uw moeder. Dan zult gij lang leven op de grond die Jahweh uw
God u schenkt.
6. Gij zult niet doden.
7. Gij zult geen echtbreuk plegen.
8. Gij zult niet stelen.
9. Gij zult niet vals getuigen tegen uw naaste.
10. Gij zult uw zinnen niet zetten op het huis van uw naaste; gij zult uw zinnen niet
zetten op de vrouw van uw naaste, niet op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn
ezel, op niets wat hem toebehoort."
8
De doop van Jezus door Johannes de Doper
Van alle doopsels die Johannes de Doper toediende, weten wij uit de Bijbel het
meest over het doopsel van Jezus in de Jordaan10. Het was een belangrijke
gebeurtenis in de geschiedenis van God met zijn volk: Jezus trok bij zijn doopsel
door de Jordaan, net als zijn voorouders. Hij kwam uit het water als een nieuwe
mens, als leider van het ware Israël11.
Bij zijn doopsel in de Jordaan – zijn eerste publieke optreden – werd Jezus’ opdracht
als de Messias (= de Christus, de Gezalfde van God) duidelijk gemaakt . En er klonk
een stem uit de hemel: “Jij bent mijn geliefde Zoon, in wie Ik vreugde vind. " Jezus
ontving Gods Geest, d.w.z. hij werd onvoorwaardelijk uitgekozen en gezonden door
God. In Jezus laat God zijn plannen zien. Jezus wordt voorgesteld als de mens die
duidelijk maakt waar het God om te doen is. Als Messias, gezant en dienaar van God
droeg hij zo consequent mogelijk Gods onvoorwaardelijke liefde uit. Hij ging net als
iedereen in de rij staan om gedoopt te worden door Johannes. Hij wilde dienaar
worden van God en de mensen. Een Dienaar van Jahweh zoals de profeet Jesaja in
zijn liederen aankondigt: "Zie nu mijn dienaar, in wie ik vreugde vind...”: de woorden
die uit de hemel klinken wanneer Jezus zich laat dopen12.
Dopen in de naam van de verrezen Heer
Ook de vroegchristelijke gemeente leefde op grond van de verrijzeniservaring in de
verwachting van het nabije einde en wilde het ware Israël verzamelen en tot bekering
brengen vóór het einde zou aanbreken. Zo konden de eerste christenen teruggrijpen
naar het profetische teken van Johannes, het doopsel. Maar in de christelijke
gemeenschap groeit het doopsel uit tot een rijker en dieper symbool.
De christelijke doop onderscheidt zich van de Johannesdoop vooral door zijn
gerichtheid op Christus: de eerste christenen dopen immers " in de naam van Jezus
Christus"13 of "in de naam van de Heer Jezus"14. Gedoopt worden in de naam van
Jezus betekent concreet dat de dopeling zich identificeert met Jezus, dat de dopeling
zoals Jezus zijn leven radicaal aan God wil toevertrouwen.
Naast de beide grondmotieven, de relatie met Christus en de verwachting van het
nabije einde, zijn er nog andere motieven die de betekenis van de vroegchristelijke
doop verhelderen:
 Het doopsel brengt een overgang van een vroeger, zondig leven naar een nieuw,
goddelijk leven. In die zin wordt de doop gezien als een afsterven aan de zonde
en de oude mens, een (weder)geboorte15, een verlichting16.
 Het doopsel is een reiniging17. Het zorgt voor de vergeving van zonden18.
Mt. 3, Mc. 1, Lc. 3, Joh. 1
vgl. Mc. 1, 10 met Joz. 4, 19
12 vgl. Jes. 42,1
13 Hand. 10,48
14 Hand. 8,16; 19,5
15 Joh. 3,5; Tit.3,5; 1Petr. 1,23
16 Ef. 5,8-14; Hebr. 6,4
17 1 Kor. 6,14; Ef. 5,25-26
18 1 Kor. 6,11; Hand. 2,38; Openb. 22,16; Hebr. 10,22
10
11
9
4
De zalving
„Ook gij zijt gezalfd door de Heilige, gij allen weet dat.“ (1 Joh 2,20)
Na de doop wordt het kind gezalfd met chrisma. Deze zalving is een verduidelijking
van het doopgebeuren en wijst al vooruit naar het vormsel dat later het doopsel zal
voltooien. Aan de oorsprong ligt de zalving van de koningen van Israël (vooral dan
koning David). Zij werden de „gezalfden van Jahweh“ en „messias“ genoemd. De
zalving was het teken voor de nabijheid van God, die de koning de kracht en de
wijsheid gaf om zijn volk te dienen.
Toen het koninkrijk niet meer bestond, werden de hogepriesters gezalfd en
koesterde het volk Israël de hoop dat ooit weer een grote koning, een messias zou
opstaan. Voor de volgelingen van Jezus is Hij de Messias, de Gezalfde, de Christus.
In de mate dat mensen hun leven oriënteren aan Christus (de Messias, de Gezalfde)
zijn ook zij gezalfden, zijn zij christenen. Zo ontstond uiteindelijk het gebruik om de
nieuw gedoopten met chrisma te zalven om uit te drukken, dat zij met Christus zijn
koninklijke, priesterlijke en profetische taak en waardigheid delen, dat zij openstaan
voor Zijn Geest.
5
Paulus
Paulus werd in de hellenistische stad Tarsus (Cilicië) in een streng joods gezin
geboren. Hij werd vermoedelijk tweetalig opgevoed en bezat ook het Romeinse
burgerschap. Als jonge man kwam hij naar Jeruzalem en liet zich opleiden tot
farizeese schriftgeleerde. Hij was een tegenstander van het prille christendom en
nam deel aan de vervolging van de eerste hellenistische christenen.
Tijdens een reis naar Damascus voltrekt zich echter een radicale ommekeer. In een
visioen erkent hij de gekruisigde Christus als de Messias die hij verwacht. Hij laat
zich dopen en wordt de belangrijkste missionaris van de vroege kerk. Hij onderneemt
meerdere grote reizen om joden en heidenen voor Christus te winnen. Met de vele
gemeenten die hij sticht, houdt hij contact door het schrijven van brieven. Deze
brieven zijn de oudste geschriften van het Nieuw Testament. Zij geven een indruk
van de situatie in de eerste christelijke gemeenschappen en getuigen van de
geloofsinzichten van Paulus. Hij wordt omwille van zijn diep nadenken over het
christelijke geloof de eerste christelijke theoloog genoemd.
10

Het doopsel brengt de gave van Gods Geest19. Het is een bezegeling20 hoewel
de band tussen doop en Geestesgave niet steeds even hecht is21.
 Vanzelfsprekend heeft de doop een gemeenschapsdimensie: hij maakt de
dopeling lid van de geloofsgemeente22, in het lichaam van Christus23 en brengt
een eenheid tot stand die de menselijke verdeeldheid overstijgt24.
Voorwaarde om te worden gedoopt is het geloof25. Aangezien de christelijke
beweging zich nog in de aanvangsfase bevindt, wordt de doop normaal gezien aan
volwassenen toegediend.
Zich laten dopen is zijn levenslot verbinden met het levenslot van Jezus
Christus
Paulus heeft zich diep bezonnen over de betekenis van het doopsel in naam van
Jezus Christus. De doop is voor Paulus een ware overgang van dood naar leven: de
dopeling wil afstand doen van zijn vroeger leven, dat dikwijls zinloos en dood leek,
en wil binnen treden in het nieuwe volle leven dat hij in Christus heeft ontdekt. Door
te gaan leven volgens het evangelie, treedt de christen in de voetsporen van Jezus
en dit kan hem ver leiden. Jezus is trouw gebleven aan God en aan de mensen, ook
als het moeilijk werd, zelfs ten koste van Zijn leven. Hij is trouw geweest tot in de
dood. Maar God heeft Hem in deze trouw bevestigd. Hij heeft Hem in de dood niet
verloren laten gaan, maar Hem opgewekt.
Paulus is sterk onder de indruk van deze radicale inzet van het doopsel. Hij maakt
een parallel tussen de dood en verrijzenis van Jezus, en de kern van de doopritus
waarin de dopeling ondergedompeld wordt in het water om er weer levend uit op te
stijgen. Voor hem is gedoopt worden in de naam van Jezus Christus, gedoopt
worden in zijn dood, met Hem begraven worden en met Hem door de Vader uit de
dood opgewekt worden. Door het doopsel identificeert de christen zich met het
paasmysterie van Christus. Daarom hoort het doopsel wezenlijk tot de grote
paasnachtviering. "Want als wij met Christus één geworden zijn door de weg te
gaan, die Hij gegaan is, tot in de dood, dan worden wij ook één met Hem in het
nieuwe leven van de verrijzenis".
Deze intuïtie van Paulus is zeer rijk. Hij onderstreept dat het doopritueel ons niet
automatisch doet delen in het leven van de verrezen Christus. Daarvoor moeten wij
in Zijn voetstappen treden en met Hem één worden door de weg te gaan die Hij
gegaan is. Er naar streven zijn leven vanuit de christelijke idealen te leiden, betekent
dan ook altijd opnieuw ingaan tegen de negatieve invloeden die dit beletten. Ook
benadrukt Paulus dat geen mens deze uiteindelijke zin van zijn leven zelf bepaalt.
Het evangelie is niet alleen een opdracht maar een geschenk dat ons onverdiend te
beurt valt. Het is door de liefde van de Vader dat Christus uit de dood is opgewekt.
Hand. 2,38 e.a.; Rom. 5,5; 1 Kor. 12,13; 2 Kor. 1,22; Ef. 1,13; Tit. 3,5
2 Kor. 1,22; Ef. 1,13; 4,30
21 Hand. 8,14-17; 10,44-48
22 Hand. 2,41; 1 Kor. 1,6
23 1 Kor. 12,13; vgl. Gal. 3,27v.; Ef. 4,4v.
24 Gal. 3,26-28
25 Rom. 10,9v.; Hand. 2,41; 8,35-38; 9,17-19; 16,14- 33
19
20
11
6
Jezus van Nazaret
Jezus is afkomstig uit Nazaret in Galilea. De evangelisten Matteüs en Lucas – die net
als Marcus en Johannes geen historisch verslag geven, maar wel de betekenis voor
het geloof willen aantonen - plaatsen zijn geboorte in Bethlehem, en stellen dat hij
rechtstreeks afstamt van koning David. Het god-menselijke karakter van Jezus wordt
in het Nieuwe Testament op verschillende manieren uitgedrukt en beklemtoond: door
de geestgave bij het doopsel (Lc. 3,22; in een oude tekstvariante staat: “Jij bent mijn
zoon, vandaag heb Ik je verwekt!”); door de gedaanteverandering (Mc. 9,7), door het
samengaan van “Woord” en vlees (Joh 1,14), door de geboorte uit een maagd.
Volgens de Brief aan de Hebreeën had Jezus net zoals Melchisedek „geen vader,
geen moeder, geen stamboom“(Heb 7,3.24-27). Ook titels als Zoon van God,
Messias (Christus), Woord, Heer (Kyrios), Knecht van God, Hogepriester,
Verlosser/Bevrijder, Profeet, Meester (Rabbi) en Zoon van David geven uiting aan de
waardigheid van Jezus. Het is echter onwaarschijnlijk dat Jezus zichzelf zo noemde
of liet noemen.
Omtrent het jaar 30 n.C. trad Jezus in het openbaar op. Hij bracht geen nieuwe leer
van God, geen nieuwe godsdienst, maar verkondigde de God van Israël (Schepper,
Wetgever, Heer, Rechter), wiens eisen en beloftes hij radicaal wou verwezenlijken.
Op een unieke manier leefde Jezus voor God, die Hij Zijn vader noemde, en Hij
nodigde - door Zijn oproep tot boete doen– uit tot het Koninkrijk van God (bergrede)
dat Hij met behulp van gelijkenissen en wonderen verduidelijkt. Hij roept op om de
liefde tot God, maar ook tot de medemensen en zelfs tot de vijand waar te maken.
Geloven is niet het aanvaarden van een leer over God, maar het durven vertrouwen
in Gods onmeetbare liefde (genade, goedheid), die in Jezus op een unieke manier
tot de mensen komt. Zo een geloof vond Jezus vooral onder uitgestotenen,
bezitlozen, heidenen, … Alle racistische, maatschappelijke en godsdienstige taboes
doorbrekend, werd hij hun vriend en tafelgenoot.
Jezus trad op met een ongehoord zendingsbewustzijn. Zijn aanspraak om zondaars
in naam van God vrij te spreken en het zelfbewustzijn (“Maar Ik zeg u!”) waarmee Hij
zich boven Mozes, de Wet (vooral het sabbatgebod), de profeten en de tempel
plaatste, bracht Hem in conflict met de religieuze leiders. Jezus wordt aan de
Romeinse bezetters overgeleverd en aan het kruis gedood. Zijn nauwste
volgelingen, waarmee hij de avond voordien het paasfeest heeft gevierd, slaan eerst
op de vlucht naar Galilea. Zij raken er dan echter van overtuigd, dat Jezus uit de
dood verrezen is, en beginnen Zijn blijde boodschap te verkondigen “tot aan de
uiteinden van de aarde”.
12
Paulus is een leerling die houdt van zijn Heer en Meester met de inzet van heel zijn
leven. In dezelfde Romeinenbrief schrijft hij wat verder: " Wie zal ons scheiden van de
liefde van Christus? … Ik ben ervan overtuigd, dat noch de dood noch gelijk welke
macht in den hoge of in de diepte, noch enig wezen in het heelal ons zal kunnen
scheiden van de liefde van God, die is in Christus Jezus onze Heer"26.
Zich laten dopen is in het voetspoor treden van het Godsvolk Israël
Zoals Jezus waren de eerste christenen joden en deelden zij het geloof in de God
van Abraham, Isaäk en Jakob, in Jahweh die zijn Volk uit de slavernij had bevrijd.
Paulus legt expliciet het verband tussen de christelijke doop en de doortocht van het
volk Israël door de Rietzee. Hij herkent hierin een voorafbeelding van het doopsel. In
het mannawonder ziet hij een voorafbeelding van de eucharistie. Dit is meer dan
spelen met bijbelse beelden.
Paulus erkent de continuïteit in het handelen van God, in de geschiedenis die Hij
maakt samen met zijn mensen. De oude verhalen van de Uittocht dienen de eerste
christenen tot interpretatieschema. In deze verhalen herkennen zij hun eigen
ervaringen: "Wat onze vaderen overkwam had een diepe zin en het werd te boek
gesteld als een waarschuwing voor ons".
Het exodusverhaal als basiservaring
In ons dagelijks leven komen we dikwijls voor een zee van moeilijkheden te staan.
Wie wil leven naar het voorbeeld van God, moet bereid zijn om zijn leven radicaal te
veranderen en de doortocht te wagen.
In het uittochtverhaal lezen we dat de Israëlieten alles achter zich lieten en op pad
gingen, vertrouwend op God. De tocht leidde langs vele gevaren en moeilijkheden.
Hun leven had een radicale wending genomen. De doortocht naar een ander leven
was begonnen.
Deze basiservaring vinden we terug in het doopritueel. Op de weg van het leven kom
je immers veel kruispunten tegen waar je telkens richting moet kiezen. Wanneer
ouders ervoor kiezen om hun kind te laten dopen, dan kiezen zij daardoor richting
voor het levenspad van hun zoon of dochter, namelijk de weg van God. Wij zetten
onze kinderen op pad en maken voor hen deze radicale keuze. Ook zij zullen op hun
levensreis wellicht vele gevaren en moeilijkheden tegenkomen. De doopviering is
dan als het ware een ‘doortocht’: de keuze van weg werd gemaakt, de richting
gekozen, de doortocht naar een ander leven is begonnen, een radicale wending naar
het christelijke geloof.
Daarom bekijken we in het hierna volgende hoofdstuk het exodusverhaal van
naderbij.
26
Rom. 8, 35 - 39
13
7
Verbonden met Christus
(Rom. 6,3-11)
Weet gij niet dat wij door de doop, die ons één heeft gemaakt met Christus Jezus,
delen in Zijn dood? Door de doop in Zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook
wij, zoals Christus door de macht van Zijn Vader uit de doden is opgewekt, een
nieuw leven zouden gaan leiden. Want indien wij als het ware vergroeid zijn met Zijn
dood, moeten wij Hem ook volgen in Zijn opstanding, in de overtuiging dat onze oude
mens met Hem gekruisigd is. Daardoor is aan het bestaan in de zonde een einde
gekomen, zodat wij niet langer dienstbaar zijn aan de zonde. Want wie gestorven is,
is rechtens vrij van de zonde. Indien wij met Christus gestorven zijn, geloven wij dat
wij ook met Hem zullen leven. Want wij weten dat Christus, eenmaal uit de doden
opgewekt, niet meer sterft: de dood heeft geen macht meer over Hem. Door de dood
die Hij is gestorven, heeft Hij afgerekend met de zonde, eens en voorgoed; het leven
dat Hij leeft, heeft alleen met God van doen. Zo moet gij ook uzelf beschouwen: als
dood voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus.
8
Het voorbeeld van Israël
(1 Kor 10,1-13)
Vergeet dit nooit, broeders en zusters: onze vaderen verbleven allemaal onder de
wolk en trokken allemaal door de zee; zij zijn allemaal in Mozes gedoopt door de
wolk en de zee; zij aten allemaal hetzelfde geestelijk voedsel en dronken allemaal
dezelfde geestelijke drank, want zij dronken uit een geestelijke rots die met hen
meetrok, en die rots was Christus. Maar in de meesten van hen heeft God geen
welgevallen gehad; immers, zij werden in de woestijn geveld.
Voor ons zijn deze gebeurtenissen een les om niet naar het kwade te verlangen,
zoals zij deden. Dien geen afgoden, zoals sommigen van hen gedaan hebben. Het
schriftwoord zegt: Het volk ging zitten om te eten en te drinken, en stond op om te
spelen. Laten wij geen ontucht plegen, zoals sommigen van hen: op één dag vielen
er drieëntwintigduizend doden. En laten wij de Heer niet tarten, zoals sommigen van
hen gedaan hebben: slangen brachten hen om. En mopper niet tegen God, zoals
sommigen van hen gemopperd hebben: de verderver bracht hen om. Wat hun
overkwam is voor ons een voorbeeld; het werd te boek gesteld als een
waarschuwing, omdat het einde der tijden op ons afkomt. Daarom, wie meent te
staan, moet oppassen dat hij niet valt. Gij hebt nog geen enkele beproeving
doorstaan die de menselijke maat overschrijdt. God is getrouw: Hij zal niet toelaten
dat gij boven uw krachten beproefd wordt. Mét de beproeving bepaalt Hij ook de
uitkomst, zodat gij haar kunt doorstaan.
14
Mozes gaat zijn broeders zien
De Israëlieten worden door de farao onderdrukt en moeten dwangarbeid verrichten.
Mozes is een Israëliet die in Egypte een bevoorrechte positie gekregen heeft. Maar
hij sluit zich niet op in de ivoren toren van het paleis van de farao. Hij is zijn
oorsprong niet vergeten. Integendeel, Mozes trekt erop uit om zijn broeders te 'zien'.
Het gaat niet zomaar om een neutraal toekijken, maar om een meelevend zien. De
ellende van zijn volk raakt hem zo diep dat hij het niet meer kan aanzien. In een
impulsieve reactie doodt hij zelfs een Egyptische opzichter.
Mozes laat zich aanspreken door het lijden van zijn volk. Deze ervaring heeft hem zo
diep aangegrepen dat zij hem nooit meer zal loslaten. Dat is het eerste moment in de
roeping van de profeet, en dat is ook het eerste moment in elk proces van gelovig
worden.
"Ik zend u tot de farao... Ik zal met u zijn!"
Na het eerste moment van gegrepen worden en van impulsief reageren, gaat Mozes
op zwerftocht door de woestijn. Bij een vuur, midden in het gebergte en diep in de
woestijn, komt hij tot inkeer en denkt hij grondig na over wat hij heeft meegemaakt.
Dit is het tweede moment in de roeping van de profeet, het moment van de diepere
bezinning op de uitgangservaring.
Hier wordt een radicale confrontatie in beeld gebracht: de confrontatie tussen de
ervaring die Mozes in Egypte heeft opgedaan en zijn diepste zelf. Mozes ziet weer
de ellende van zijn volk in Egypte voor ogen. In confrontatie met het diepste van
zichzelf, dringt het hoe langer hoe duidelijker tot hem door: mensen mogen niet
geslagen, vernederd en mentaal gebroken worden. Mensen moeten vrij worden om
met elkaar verbonden naar de toekomst toe te leven - ik moet daar iets aan doen!
Uit de concrete nood van zijn volk licht er voor hem een vraag op die steeds
duidelijker en indringender wordt, een vraag die hem niet meer loslaat en hem
oproept om tot actie over te gaan. Is die onnoemelijk diepe vraag, die vanuit de
situatie van zijn volk op hem toekomt, ook niet een vraag van de Onnoemelijke?
Geeft de Onnoemelijke zich hier niet te ervaren? Het appèl dat vanuit de nood van
zijn volk op Mozes toekomt, is voor hem een appèl geworden waar niet meer tegenin
te leven valt, een appèl dat iets absoluuts in zich draagt, een appèl dat ook een appèl
van God is. Wanneer Mozes zo intens geconfronteerd is met de ellende van zijn
volk, dan weet hij wat hem uiteindelijk te doen staat, dan heeft hij een geweten
waarin de stem van de Uiteindelijke doorklinkt.
Hier zien wij hoe, in het moment van de bezinning, de uitgangservaring herleid wordt
tot haar diepste kern en vertaald wordt in een opgave: "Ik zend u tot de farao!"
Deze episode laat ons enkele centrale aspecten zien van het godsbeeld van Israël.
15
9
Mozes gaat zijn broeders zien
(Genesis 47; Exodus 1 - 2)
Toen Jozef onderkoning van Egypte was, en er over heel de wereld hongersnood
heerste, liet hij zijn vader Jakob - ook Israël genaamd - met al de zijnen naar Egypte
overkomen. De koning gaf hun het beste deel van het land, en daar mochten zij zich
vestigen. De kinderen van Israël waren vruchtbaar en zij werden zo talrijk dat het
land vol van hen werd.
Vele jaren later kwam er in Egypte echter een nieuwe koning aan de macht, die
Jozef niet meer gekend had. Hij zei tot zijn volk: "Zie, de kinderen van Israël worden
talrijker en machtiger dan wij. Wij moeten dringend maatregelen tegen hen treffen.
Als wij in oorlog geraken zouden zij zich bij onze vijanden kunnen aansluiten en ons
bestrijden." Toen stelde hij werkbazen over de Israëlieten aan, om hen er onder te
houden door dwangarbeid. (Zij werden dan ook Hebreeën genoemd, zwervers,
gastarbeiders.) Voor de farao moesten zij de magazijnsteden Pitom en Ramses
bouwen. Maar hoe meer men hen onderdrukte, des te talrijker zij werden, zodat de
farao nog meer ging vrezen.
Zo maakten de Egyptenaren de kinderen van Israël met geweld tot slaven. Zij
maakten hen het leven bitter door hen hard te doen werken in steenbakkerijen en op
het veld. Later stelden de Egyptische werkbazen zelfs Hebreeuwse onderbazen aan,
die zij aansprakelijk konden stellen als het werk niet vlug genoeg vorderde.
In die dagen groeide Mozes op aan het hof van de farao. Hij verbleef wel in het
paleis van de koning, maar hij kon niet vergeten dat hij eigenlijk bij de Israëlieten
hoorde. Toen hij groot geworden was, trok hij er dan ook op uit om zijn broeders te
zien.
Terwijl hij naar hun dwangarbeid stond te kijken, gebeurde er iets dat Mozes
helemaal van streek bracht. Hij zag hoe een Egyptische opzichter een Hebreeër, één
van zijn broeders dus, opjoeg en dan gewoon neersloeg. Mozes werd woest. Hij
keek naar alle kanten uit. Toen hij dacht dat niemand hem meer kon zien, sloeg hij
de Egyptenaar neer en verborg hem in het zand.
's Anderendaags trok Mozes er weer op uit om zijn broeders te zien. Nu zag hij twee
Hebreeërs die met elkaar aan het vechten waren. Aan degene die ongelijk had vroeg
hij: "Waarom sla jij je kameraad?" Deze zei: "Wie heeft u als heer en rechter over ons
aangesteld? Bent u soms van plan ook mij te vermoorden, net als die Egyptenaar
gisteren?" Nu werd Mozes bang en hij dacht: Het is zover, de zaak is bekend
geraakt! Ook de farao hoorde van deze zaak en daarom wilde hij Mozes laten doden.
Maar Mozes vluchtte, ver weg van de farao. Hij zocht een schuilplaats in het land van
Midjan, waar hij schaapherder werd.
16
God is iemand die roept
Een stem die mensen aanspreekt, bij name roept: "Mozes, Mozes", een stem die
vraagt om een antwoord te geven op het beroep dat medemensen op hen doen. Die
stem laat op de eerste plaats horen wat Mozes met eigen oren in Egypte gehoord
heeft: "het gejammer van de Israëlieten". Die stem vraagt op de eerste plaats
aandacht voor wat Mozes met eigen ogen gezien heeft: "hoezeer de Egyptenaren
hen onderdrukken". De stem van God is te beluisteren in de kreet van medemensen.
De medemens is het eigenlijke spoor naar God en de stem van God is de diepste
aansporing om de medemens te zien en te beluisteren. God solidariseert zich dan
nog in het bijzonder met verdrukte mensen.
De stem van God wordt in het verhaal weergegeven als een stem die spreekt vanuit
het vuur. Vuur is krachtig, het leeft, maar heeft geen vaste vorm. Het is ongrijpbaar,
wat verwijst naar een God die ons overstijgt. Maar vuur is niet alleen mysterieus. Het
is ook aanlokkelijk en gevaarlijk tegelijk. Het trekt mensen aan, maar ze kunnen er
zich ook aan verbranden. Het echte appèl heeft eigenlijk een zelfde geladenheid: het
appèl van iemand die persoonlijk beroep op je doet is aanlokkelijk en gevaarlijk
tegelijk. Het kan aantrekkelijk zijn om erop in te gaan, maar als je erop ingaat, weet
je misschien wel waar je begint, maar niet waar het je brengt. In het appèl dat
medemensen op je doen, in hun roep om erkenning, weerklinkt uiteindelijk de stem
van God die spreekt vanuit een brandend vuur.
De slotverzen van de episode aan het vuur bevestigen dit godsbeeld. "Leg Aäron uw
woorden in de mond. Hij zal voor u het woord tot het volk richten: hij zal uw mond zijn
en gij zult zijn God zijn." De profeet, die de eigenlijke opgaven verwoordt, is de mond
van God. God is de naam voor degene die de profeet doet zien en spreken.
God is betrouwbaar
Dit is het tweede aspect van het godsbeeld van Israël dat uit ons verhaal naar voor
komt. God wordt er voorgesteld als een absolute waarborg voor de mens die zijn
eigenlijke taak ter harte neemt: "Ga nu maar... Ik zal bij u zijn".
De stem van God is niet alleen veeleisend, ze is ook veelbelovend. En deze belofte
is betrouwbaar. Dat heeft Israël kunnen ervaren, telkens het durfde gehoor te geven
aan Gods stem en op weg te gaan met God. De melding "Ik ben de God van uw
vader, de God van Abraham, de God van Isaäk, de God van Jakob" is een waarborg
die gedekt is door de ervaringen van de vaderen die op zijn stem zijn ingegaan. In de
passage over de naam van God, ligt de nadruk ook op dit aspect van Gods nabijheid
en hulp. De wat verhullende formule "Ik ben wie ik ben" wijst er op dat God
onvatbaar is, maar bevestigt vooral dat Hij altijd nabij is. In deze formule, in de
omringende verzen en in de naam Jahweh zelf, komt telkens weer het woord 'zijn'
voor in de betekenis van er-zijn-voor-u. Het gaat hier om meer dan een pure uitleg
van de naam. Hier wordt uitgesproken dat God een betekenisvolle plaats wil
innemen in het leven van Mozes en van zijn volk. Hij belooft zich als een
betrouwbare partner en als bevrijder te tonen. De hele passage kan dan gelezen
worden als: "Ik ben niet te vatten. Maar al ben ik niet te doorgronden, ik ben er altijd
geweest, ik ben er nu en ik zal er altijd zijn voor u. Ik zal u nooit loslaten."
17
10
"Ik zend u tot de farao... Ik zal met u zijn!"
(Exodus 3 - 4)
Eens had Mozes zijn kudde diep de woestijn ingedreven, op zoek naar een
weideplaats. Zo kwam hij bij de berg Horeb - ook Sinaï genaamd -, de berg van God.
Opeens zag hij iets vreemds, een vlammend vuur, midden in een bosje struiken.
Mozes keek toe en merkte dat de struiken wel in volle vlam stonden, maar niet
verbrandden. Jahweh zag dat hij het pad verliet om te komen kijken, en riep vanuit
de brandende struiken: "Mozes, Mozes!". Mozes antwoordde . "Hier ben ik". En de
stem vervolgde: "Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van
Isaäk, de God van Jakob." Mozes bedekte zijn gelaat, want hij durfde niet naar God
opzien. En Jahweh sprak: „Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien. Het
gejammer van de Israëlieten is tot mij doorgedrongen. Ik heb gezien hoezeer de
Egyptenaren hen onderdrukken. Ga er dus heen. Ik zend u tot de farao. Gij moet
mijn volk uit de macht van Egypte verlossen en uit dit land wegleiden naar een
schoon en uitgestrekt land, dat druipt van melk en honing."
Mozes zei tot God: "Wie ben ik, dat juist ik naar de farao zou gaan om de kinderen
van Israël weg te leiden uit Egypte?"
God antwoordde: "Ik zal bij u zijn!".
Maar Mozes zei: "Als ik bij de Israëlieten kom en hun zeg: De God van uw vaderen
zendt mij tot u, wat moet ik dan antwoorden als zij vragen: Hoe is zijn naam?".
Toen sprak God tot Mozes: "Ik ben wie ik ben". En Hij vervolgde: "Dit moet gij aan de
Israëlieten antwoorden: Ik-ben-er zendt mij tot u." En nog sprak God tot Mozes: "Dit
moet gij zeggen aan de kinderen van Israël: Jahweh, de God van uw vaderen, de
God van Abraham, van Isaäk en van Jakob, zendt mij tot u. Dit is mijn naam voor
altijd. Zo moet men Mij aanspreken, van geslacht tot geslacht."
Maar Mozes zei tot Jahweh: "Och, Heer, ik kan niet goed spreken, vroeger ook al
niet. Ik weet niet wat zeggen, ook al hebt Gij tot mij gesproken. Ik ben maar een
stamelaar." Jahweh antwoordde hem: "Wie geeft de mens een mond en maakt hem
stom of doof, ziende of blind? Ik, Jahweh, nietwaar? Ga nu maar, Ik zal met uw mond
zijn en u leren wat gij moet zeggen."
Maar Mozes hield aan: "Och, Heer, zend liever iemand anders!" Toen werd Jahweh
kwaad op Mozes, maar Hij bedacht iets om de kleine bevende man te helpen en Hij
zei: "Uw broer Aäron, de leviet, is er toch ook nog? Ik weet dat hij gemakkelijk
spreekt. Spreek met hem, leg hem uw woorden in de mond. Ik zal met uw mond en
met zijn mond zijn en u beiden leren wat jullie moet doen. Hij zal voor u het woord tot
het volk richten; hij zal uw mond zijn en gij zult zijn God zijn."
18
Wanneer wij medemensen helpen om vrij te worden, dan mogen wij erop vertrouwen
dat God borg staat voor de toekomst van onze inzet, ook al ligt het beloofde land
veraf en zal het ons misschien niet gegeven zijn er zelf binnen te gaan.
Deze episode laat ons ook zien wat geloven is en hoe mensen soms worstelen met
zichzelf en met Gods oproep vooraleer ze tot een bevrijdende geloofsovergave
komen. In God geloven is zich toevertrouwen aan de stem. Voor Mozes wordt dit
concreet: hoewel schijnbaar onmogelijk gaat hij terug naar Egypte en de farao om
zijn volk weg te leiden uit de slavernij, in het bewustzijn dat dit Gods vraag is en in
het vertrouwen dat God hem zal blijven dragen als hij deze vraag ter harte neemt.
Het verhaal wijst erop dat het voor mensen niet eenvoudig is op diepere vragen in te
gaan. Mozes geeft zich niet zo maar over aan de stem van God. Hij pruttelt tegen en
zegt: “Doe mij toch geen profeet zijn, ik kan dat niet, ik ben maar een stotteraar, zend
toch liever iemand anders.”
Hier komt een diepmenselijk gegeven naar boven. Het terugdeinzen voor het
schrikwekkende van het appèl. Het proces van gelovig worden roept op tot
engagement. En dan kan de bekoring groot zijn om zich weg te stoppen en de
opdracht door te schuiven. In het verhaal liegt het antwoord van God er niet om:
Mozes moet zelf gaan. In de uitdaging die vanuit het leven op hem toekomt, vordert
God hem op tot een persoonlijk antwoord. Wij kunnen geen partner worden van onze
medemensen en van God wanneer wij proberen onze eigen verantwoordelijkheid te
ontlopen. Wij moeten die zelf opnemen. Niemand kan dit doen in onze plaats, zelfs
God niet.
De gehele scène bij het vuur kunnen we opvatten als een in beeld gebracht proces
van gelovige bewustwording. Mozes heeft geen hallucinaties gehad of stemmen
gehoord. Wat hij hoorde was de stem van zijn geweten, het gejammer van de
verdrukten waarin de vraag van God weerklinkt. Dit proces van bewustwording komt
op gang wanneer de mens zich bezint over reële ervaringen: de ervaring van het
'zien' van zijn medemensen, en de ervaring dat het ingaan op de stem toekomst
geeft.
Dit verhaal brengt een oorspronkelijke visie op het woord openbaring. Openbaring
komt niet zomaar uit de hemel vallen. Gods openbaring is een gebeuren dat groeit in
het bewustzijn van de ziener die zijn ervaringen reflecteert. Wanneer je je in het
diepste van je geweten laat aanspreken door het appèl dat uit het leven op je
toekomt, dan komt de echte werkelijkheid voor je open te liggen. Spreken over God
blijft steeds verbonden met de ervaringen van mensen wanneer zij ingaan op de
diepere uitdaging die medemensen voor hen betekenen. Niet het overweldigd
worden door de natuur is het uitgangspunt om God ter sprake te brengen, maar het
zich openstellen voor medemensen die geschapen zijn naar zijn beeld.
Het bevrijdende optreden van Mozes: "Laat mijn volk gaan!"
Mozes keert terug naar Egypte om zijn volk te bevrijden. Hij zegt zonder omwegen
dat het God zelf is die wil dat de Israëlieten wegtrekken uit de slavernij om een vrij
volk te worden. Maar zij kunnen het zo niet zien. Zij zien hun situatie met de ogen
van slaven: "Bemoei je niet met ons, laat ons maar in dienst blijven van de
Egyptenaren. Het is beter hen te dienen dan te sterven in de woestijn.”
19
11
"Laat mijn volk gaan!"
(Exodus 4 - 13)
Toen begaf Mozes zich op weg naar Egypte en bracht Aäron op de hoogte van al de
woorden, die Jahweh tot hem gesproken had. Als Mozes en Aäron dan al de oudsten
van de Israëlieten bijeengeroepen hadden, bracht Aäron hen verslag uit van al de
woorden die Jahweh tot Mozes gesproken had. Mozes en Aäron gingen ook naar de
farao en zeiden: "Zo spreekt Jahweh, Israëls God - Laat mijn volk gaan…“
Maar de farao antwoordde: "Wie is die Jahweh wel, dat ik naar Hem zou luisteren en
Israël zou laten vertrekken? Ik ken geen Jahweh en Israël laat ik niet gaan." Toen de
farao het werk van de Israëlieten nog verzwaard had, luisterden ook zij niet meer
naar Mozes, omdat zij de moed verloren hadden door de harde slavendienst... Van
toen af aan werd Egypte geteisterd door allerhande plagen, ... totdat het hart van de
farao er bij brak zodat er weer hoop was voor de kinderen van Israël.
In de nacht dat ook de eerstgeboren zoon van de farao stierf, ontbood de wanhopige
koning Mozes en Aäron en zei: "Maak u gereed. Trek weg, weg uit mijn volk, gij en
de kinderen van Israël. Ga Jahweh vereren zoals gij gezegd hebt. Neem ook uw
schapen en runderen mee, zoals gij gevraagd hebt. Ga weg en smeek ook over mij
zijn zegen af." En de Egyptenaren drongen er bij het volk op aan zo spoedig mogelijk
uit het land te vertrekken. "Anders sterven wij nog allemaal," zegden ze.
Het volk vertrok haastig, midden in de nacht. Zij trokken de woestijn in, in de richting
van de Rietzee.
20
De langdurige slavernij heeft hen afgestompt. Zij kunnen zichzelf niet meer zien met
de ogen van God. Mozes moet hier daadwerkelijk als profeet optreden. Hij moet zijn
mensen ertoe brengen zichzelf en hun toekomst te zien vanuit het standpunt van
God: als vrije mensen die zich niet langer laten gebruiken. Dan komen de grote
beelden van het verhaal, de meest oorspronkelijke beelden om het eigene van het
geloof aan te geven. In God geloven is: "Egypte, het slavenhuis, verlaten om door de
woestijn heen naar het beloofde land te trekken". Egypte is het slavenhuis. Het staat
enerzijds voor alle vreemde machten die het volk bedreigen en mensen tot slaven
degraderen. Anderzijds is het ook het beeld van de verslaving zelf. Het laat zien hoe
je je kunt vastzetten in gevestigde posities die ook een stuk slavernij inhouden: de
Hebreeën kunnen zich te goed doen aan de vleespotten van Egypte, zij hebben er
werkgelegenheid en eten en drinken. Een op het eerste gezicht comfortabele, maar
tevens onderdrukte positie: ze zijn en blijven immers slaven. Tegenover Egypte staat
het beloofde land: het beeld van het land waar de Israëlieten als vrij volk zullen
leven. Het beeld van de grotere menselijke mogelijkheden. Het beeld van het
mensenleven zoals God dat ziet en verwacht. Tenslotte is er de woestijn, het beeld
van de onherbergzaamheid en de eenzaamheid. De woestijn is de plaats van de
ongebaande wegen.
Geloven in God is: Egypte, het slavenhuis, verlaten om door de woestijn heen naar
het beloofde land te trekken. Geloven is: de verworven positie in de mate dat zij een
stuk slavernij inhoudt, verlaten om naar grotere menselijkheid toe te gaan, ook al is
de weg daarheen nog niet uitgetekend, ook al moet men daarvoor door de
onherbergzaamheid en de eenzaamheid heen. Dit vereist een loskomen uit zichzelf,
een sprong in het onbekende. Niet een intellectuele sprong — van een rationeel
weten naar een soort 'irrationeel geloven' — maar een sprong vanuit de slavernij van
de zekerheid naar de moeilijke vrijheid: op tocht gaan en aan de toekomst werken.
In het uittochtverhaal tekent zich op de achtergrond een strijd af tussen twee
godsbeelden. Enerzijds is er de vergoddelijkte farao van Egypte, aan wie lijfrecht op
zijn onderdanen werd toegekend. En anderzijds is er Jahweh, de enige Heer van
Israël en van alle volkeren. Hij identificeert zich met de verdrukte mens en neemt het
niet dat mensen aan andere mensen onderworpen worden. Het verhaal suggereert
dat de machtsuitoefening van de farao uiteindelijk geen toekomst biedt: de
eerstgeborene van de farao sterft, en de farao zelf moet Israël laten gaan en Jahweh
erkennen.
Voor de gelovige zal het er op aankomen de oorspronkelijke beelden van het verhaal
telkens opnieuw te vertalen naar zijn eigen leven. Zo kan hij zoekend tot een eigen
geloofshouding komen. Een heel algemeen voorbeeld: in God geloven zal voor
mensen die de situatie van de rijke en arme landen enigszins kennen, onder meer
betekenen dat zij proberen de gevestigde praktijken en ideeën in verband met
rechtvaardigheid (ieder het zijne - gesteund op het dogma van het private bezit)
achter zich te laten om naar grotere rechtvaardigheid in de wereld toe te gaan.
Rechtvaardig zijn moet hoe langer hoe meer betekenen: alle mensen toegang
verschaffen tot hun fundamenteel recht op een menswaardig bestaan. Wij moeten
weg groeien uit een individualistische ethiek naar een meer collectieve ethiek, ... ook
al moeten wij daarvoor de woestijn in, ook al zien wij niet onmiddellijk welke wegen
wij daarvoor moeten gaan en waar dit ons allemaal naartoe zal brengen.
21
12
“Vrees niet en blijf volhouden!“
(Exodus 14)
Toen aan de koning van Egypte gemeld werd dat het volk verdwenen was en het
werk in de steenbakkerijen en op de velden was stilgevallen, sloeg zijn stemming
over van wanhoop in woede, en hij riep uit: "Hoe konden wij de Israëlieten toch uit
onze dienst laten vertrekken?"
Hij liet zijn strijdwagens inspannen en riep zijn krijgsvolk op. Hij nam zeshonderd van
de beste strijdwagens, alle met de dapperste strijders bezet.
De kinderen van Israël hadden bij de Rietzee hun kamp opgeslagen om te rusten.
Ineens zagen zij dat de Egyptenaren hen achterna gekomen waren en dat de farao
met zijn leger al dicht genaderd was. Hevige angst maakte zich van hen meester en
zij riepen luid tot Jahweh.
En tot Mozes zeiden ze: "Waren er in Egypte geen graven genoeg dat je ons hebt
meegenomen om hier te sterven in de woestijn? In Egypte hebben wij je al
gewaarschuwd: bemoei je niet met ons, laat ons maar in dienst blijven van de
Egyptenaren. Het is beter hen te dienen dan te sterven in de woestijn.“
Mozes gaf het volk ten antwoord: "Vrees niet en blijf volhouden: dan zult gij zien hoe
Jahweh u vandaag nog zal redden."
Toen sprak Jahweh tot Mozes: "Wat roept gij toch tot Mij. Beveel de Israëlieten
verder te trekken en zich in zee te werpen. En gij, steek uw staf in de hoogte, strek
uw hand uit over de zee en splijt haar in tweeën zodat de kinderen van Israël
droogvoets door de zee kunnen trekken."
Zo trokken de Israëlieten over de droge bedding van de zee, terwijl het water links en
rechts van hen als een muur bleef staan.
De Egyptenaren achtervolgden hen in de bedding van de zee. Alle paarden van de
farao, zijn wagens en zijn ruiters joegen hen na.
Toen het volk uit de zee opsteeg, sprak Jahweh tot Mozes: "Strek uw hand uit over
de zee, dat het water terugvloeit over de Egyptenaren, hun wagens en hun ruiters."
Mozes strekte zijn hand uit over de zee en het water vloeide terug en overspoelde de
wagens en ruiters van heel het leger van de farao. Niet één bleef er over.
Zo redde Jahweh op die dag Israël uit de greep van Egypte.
Toen het volk Israël de grote daden van Jahweh tegen Egypte gezien had, erkende
het Jahweh. Zij stelden vertrouwen in Jahweh en in Mozes, zijn dienaar.
22
"Vrees niet en blijf volhouden!"
In de volgende episode van het verhaal wordt het crisismoment van het geloof
verteld. De Israëlieten zijn nog maar pas uit Egypte gevlucht en staan voor de zee,
als ze plots merken dat de Egyptenaren hen op de hielen zitten. Ze slaan in paniek
en roepen naar Mozes: "Waren er dan in Egypte geen graven genoeg, dat ge ons
naar hier hebt gebracht om te sterven in de woestijn?"
Laten wij even aanknopen bij Mozes’ bevrijdend optreden van hierboven. Wanneer
mensen dit verhaal als leidraad gaan gebruiken, dan botst dit ook vandaag vaak.
Men kan trachten te groeien in een mentaliteit van creatieve soberheid en dit via de
opvoeding aan zijn kinderen doorgeven. Toch stellen ouders die dat doen soms vast
dat hun levenshouding hun eigen kinderen belast. In onze huidige
consumptiemaatschappij kunnen de kinderen erg in het nauw gedreven worden door
hun leeftijdgenootjes die dan prat gaan op wat zij allemaal wel hebben. De overdaad
bij verjaardagsfeestjes illustreert dit. Die confrontatie kunnen ouders als het ware
ervaren als een ‘zee van moeilijkheden’. Dan rijst er wel eens twijfel over de richting
die ze bij de opvoeding bewust insloegen. Op kleine schaal, maar heel reëel, gaat
het hier om een crisismoment in het geloof. Bij dergelijke ervaringen kan het
doortochtverhaal iets vertellen, een ruggensteun geven.
Wanneer de Israëlieten met de vijanden in de rug voor de onoverkomelijke hindernis
van de zee staan, dan is het antwoord van Mozes op hun noodkreten: "Vrees niet en
blijf volhouden. Dan zult ge zien hoe Jahweh u vandaag nog zal redden." Dit
antwoord van Mozes is geen verwijzing naar een soort 'deus ex machina', die een
natuurwonder zal verrichten om het volk te redden. Integendeel. Teruggeplaatst in de
context van het gehele verhaal, betekent het: ook als je voor een zee van
moeilijkheden komt te staan, mag je blijven geloven dat het zinvol was om op Gods
woord het slavenhuis te verlaten. Je mag erop vertrouwen dat dit goed was en goed
blijft, en dat God zich daar borg voor stelt. Als je erop vertrouwt dat Gods weg een
begaanbare weg is en als je probeert ook bij moeilijke momenten verder te gaan,
dan zal je ervaren dat je echt verder kunt gaan op je uittocht, dan zal je ervaren dat
je door de hindernissen heen komt. Dan wordt het schijnbaar onmogelijke toch
mogelijk, dan kan je door de zee gaan.
Het verhaal van de doortocht vertelt deze boodschap in machtige epische beelden
van Mozes die op Gods woord de zee in tweeën splijt zodat het volk door de zee
heen kan gaan op de droge bedding. Het water van de zee is het symbool van de
onoverkomelijke hindernis, van de grootste bedreiging. Het is de zee van de dood,
waar het volk doorheen trekt en waaruit het aan de overkant bevrijd opduikt. Het gaat
hier om iets dat veel verder reikt dan een of ander natuurwonder. Het natuurwonder
getuigt van een wonderlijke menselijke ervaring. Het aan de ervaring getoetste
geloof zal de mensen uiteindelijk vertrouwen geven in Gods stem, die mensen roept
om de doortocht te wagen.
Het verhaal suggereert nadrukkelijk dat men in crisismomenten de handen niet in de
lucht moet steken, maar vol vertrouwen zijn weg moet gaan: "Wat roept gij toch tot
Mij! Beveel de Israëlieten verder te trekken en zich in zee te werpen."
23
13
Water
Water is in de natuur een symbool van nieuw leven en groeikracht, maar ook van
dood en vernietiging. Het water van de doop roept bovendien bijbelse beelden op:
het water van de zondvloed en het verbond van God met Noach, het water van de
Rode Zee waar het volk van God doorheen trok op weg naar het beloofde land, het
water dat Mozes uit de rots sloeg tijdens de woestijntocht, het water van de Jordaan
waarin Jezus gedoopt werd…
Wie nagaat hoe de doopritus met water ontstaan is, vindt dat het water in die ritus
uitdrukkelijk als teken van de zee wordt gebruikt. In heel deze traditie is de zee het
teken van de chaos, van de dood, van het graf. In de zee afdalen en er weer uit
opstijgen betekent dan ook afdalen in het water van de dood om, door de dood heen,
naar een nieuw leven te gaan.
Het wordt dan ook begrijpelijk dat men spreekt over de dood en de verrijzenis van
Jezus Christus als over een doortocht (Pascha) door de dood heen naar een nieuw
leven. Ook Paulus spreekt over het doopsel van de christen als over een gedoopt
worden in de dood van Christus om met Hem te verrijzen tot een nieuw leven.
Het water van het doopsel is het water van de zinloze dood, waaruit de mens moet
gered worden door de zingevende God.
Er loopt een herkenbare lijn doorheen de bijbelse verhalen, van de doortocht door de
zee, langs de doortocht door de Jordaan, naar het doopsel van Jezus en later van de
eerste christenen. Deze lijn loopt, volgens de visie van het Nieuwe Testament,
verder naar de dood en de verrijzenis van Christus. Zijn dood en verrijzenis worden
zo geplaatst tegen de achtergrond van de verhalen over de bevrijding van Israël door
Jahweh.
24
Een joodse commentator merkt hierbij op: "De zee zal slechts opensplijten wanneer
de eerste Israëliet zijn voet in het water heeft gezet, en zó de eerste stap durft doen
naar de onzekerheid." (Hirsch).
Tenslotte is er het beeld van het opstijgen uit de zee. Oude mythen spreken over de
zon die 's avonds ondergaat in de zee als in een graf en er 's morgens stralend uit
oprijst om een nieuwe baan te beschrijven. In ons verhaal gaat het om een groep
gevluchte slaven, die 's nachts in de bedding van de zee afdalen, en die er 's
morgens weer uit opstijgen als een vrij volk, om een nieuw leven te beginnen.
Het feest van de doortocht
Het joodse paasfeest
"Op die dag moet gij aan uw zoon de uitleg geven: Dit staat in verband met wat God
voor mij gedaan heeft toen ik wegtrok uit Egypte." In de nacht van Pasen vieren
joodse gezinnen nog steeds feest. De kinderen mogen lang opblijven en horen van
hun ouders een groots verhaal. Dit verhaal begint met de woorden: "Eens waren wij
slaven van de farao, in het land van Egypte..." 27.
Wanneer de joden terugdenken aan hun verleden, en het verhaal van de uittocht
opnieuw vertellen, betrekken zij het oude verhaal steeds opnieuw op zichzelf. Zij zien
dat het gisteren en vandaag en morgen altijd dezelfde God is die hen wegroept uit de
slavernij en hoopvol doet werken aan de toekomst. Tijdens het paasfeest in
familiekring vertellen vaders aan hun kinderen: "Vandaag is het feest om te
gedenken wat Jahweh voor mij gedaan heeft, toen ik wegtrok uit Egypte."28. Of nog:
"God redde niet alleen onze vaderen, maar in hen heeft Hij ook ons gered. Hij heeft
ons ginder doen uittrekken om ons hierheen te leiden en ons het land te geven dat
Hij onze vaderen heeft beloofd. Daarom is het onze plicht Hem te danken, te loven
en te verheerlijken, Hij die voor onze vaderen en voor ons al deze tekenen heeft
gedaan, Hij heeft ons geleid uit de slavernij naar de vrijheid, uit de nood naar de
vreugde, uit de rouw naar het feest, uit de duisternis naar het grote licht, uit de
verdrukking naar de verlossing. Laten wij dan voor Zijn aanschijn een nieuw lied
zingen: Alleluja!“29
Telkens de joden voor een zee van moeilijkheden stonden hebben zij er zich aan
opgetrokken, b.v. wanneer ze gedeporteerd waren naar Babylonië. De ellende was
er zo groot dat sommigen er niet meer in konden geloven. "Jahweh heeft ons
verlaten, de Heer is ons vergeten..." riepen zij uit. Maar anderen bleven vertrouwen
op Jahweh. Jahweh kan zijn volk dat uitziet naar bevrijding toch niet vergeten! Een
profeet onder de ballingen in Babylon formuleerde het als volgt: "Kan een vrouw
soms haar zuigeling vergeten? Kan een moeder haar hart sluiten voor het kind dat
uit haar schoot is geboren? En zou zij het toch vergeten, ik, ik vergeet u nooit! Zie, ik
heb uw naam gegrift in de palm van mijn handen."30 Hun voorouders waren door alle
Deut. 6
Ex. 13, 8
29 Joodse Paasliturgie
30 Jes. 49, 14 – 16
27
28
25
14
Effataritus
“Effata” betekent: “Ga open”. Jezus opende met dit woord de oren van een
doofstomme. Zo kon hij weer horen en spreken (vgl. Mc. 7,31-37).
Als wij in de doopviering een Effatagebed spreken, dan wensen wij het (pasgeboren)
kind toe, dat het al zijn zintuigen moge ontwikkelen om heel de wereld te ontdekken
en zinnelijk en zinvol te leven.
Effata – Gebed
God, onze Vader, wij bidden U:
wek deze kinderen tot het volle leven.
Gij hebt hun oren gegeven om te horen
en oogjes om te zien. Mogen zij leren luisteren
naar de mensen en naar U
en oog krijgen voor al wat schoon is in deze wereld.
Gij hebt hun handen en voeten gegeven.
Open hun handen
om te geven en te ontvangen
en laat hen altijd uw wegen bewandelen.
Open ook de mond van deze kinderen
dat zij leren lachen en zingen
en de taal spreken van de mensen.
Mogen zij een leven lang uw naam zegenen.
(Dit gebed is een voorbeeld, andere teksten en symboolhandelingen zijn mogelijk.)
26
twijfel, dreiging en onmacht heen gegaan. Jahweh had hen uit de zee gered.
Diezelfde Jahweh zou hen ook redden uit de ellende van de ballingschap, als zij
maar gehoor gaven aan zijn stem.
Dit is een levend verhaal waarin mensen zich steeds opnieuw herkennen, een
verhaal waaruit mensen steeds opnieuw inspiratie putten. Wie leeft vanuit de oproep
van en het vertrouwen op God, behoort tot Zijn volk over alle grenzen van tijd en
ruimte heen. Op een oecumenische bijeenkomst drukten enkele Amerikaanse joden
dit als volgt uit: "Toen de joden in Egypte gevangen zaten, toen zaten wij daar
gevangen; toen de joden in de Duitse concentratiekampen opgesloten zaten, toen
zaten wij daar opgesloten."
Het christelijke paasfeest
Pasen van (Jezus en) de oergemeente
Jezus was een geboren en getogen Israëliet. Als kind zal ook hij in de feestelijke
paasnacht aan zijn vader de vraag gesteld hebben: "Waarom is deze nacht anders
dan de andere nachten?" En dan zal zijn vader verteld hebben - zoals alle vaders
doen in Israël tijdens deze nacht - over God die ooit Israël gered heeft uit het
slavenhuis van Egypte en die zijn volk altijd trouw is gebleven. In dit geloof van zijn
vaderen is Jezus te Nazareth opgegroeid.
Later hebben de eerste christenen, die joden waren, mede vanuit het grote verhaal
van de uittocht begrepen wie Jezus Christus is. In hun geschriften vormt het
uittochtverhaal dikwijls de achtergrond waartegen zij de figuur van Jezus Christus
proberen uit te tekenen. Het uittochtthema gaat als een rode draad doorheen heel
het Nieuwe Testament.
Als pasgeboren kind verschijnt Jezus al als een nieuwe Mozes. De koning staat ook
hem naar het leven met een kindermoord31. In de sfeer van de uittochtverhalen trekt
Jezus bij het begin van zijn optreden naar de woestijn. In deze ruwe en stille natuur
waar zijn volk geleerd heeft alleen op God te rekenen, wil Hij gaan bidden tot zijn
Vader. Veertig dagen verblijft Jezus in de woestijn, een duidelijke verwijzing van de
evangelist naar de veertig jaar lange woestijntocht van Israël32. Het is op een berg als op een nieuwe Sinaï - dat Jezus zijn leerlingen onderricht in de wet van het
nieuwe verbond: de wet van de Zaligheden33. Zij worden even op de proef gesteld
maar daarna ontvangen de leerlingen uit zijn handen brood in de woestijn 34.
Wanneer Jezus beseft dat Hij een conflict met de overheden van het volk niet langer
kan vermijden, trekt Hij zich opnieuw terug op een berg, waar Mozes en Elia Hem
verschijnen en met Hem spreken over zijn 'uittocht' die Hij in Jeruzalem zou
voltrekken35. Het einde van Jezus' leven wordt inderdaad als een uittocht. Staat
Jezus niet voor de dood als voor een zee? Zijn laatste avondmaal valt samen met
Mt. 2, 16 - 21
Mt. 4,1-11
33 Mt. 5 - 7
34 Mc. 6, 30 - 44
35 Lc. 9, 28 – 36
31
32
27
15
Het doopkleed
“Want allemaal zijt gij in Christus gedoopt, met Christus bekleed.” (Gal. 3,27)
Na de zalving met chrisma kan men de dopeling het witte doopkleed aantrekken. Het
gebruik komt van het dopen door onderdompelen. Na het doopbad werd nieuwe,
witte feestkledij aangetrokken, om zo aan te tonen dat de doop een beslissende
verandering in het leven betekende: de gedoopte is een „nieuwe mens“ geworden.
16
De doopkaars
„Jullie zijn het licht van de wereld.” (Mt. 5,14)
De doopkaars wordt ontstoken aan de paaskaars en is het symbool van de verrezen
Heer die zichzelf „het licht van de wereld“ (Joh 9,5) noemde en die van Zijn
leerlingen in de bergrede zei: „Jullie zijn het licht van de wereld. Een stad kan niet
verborgen blijven als ze boven op een berg ligt. Je steekt een lamp niet aan om haar
onder de korenmaat te zetten, maar je zet haar op de kandelaar, en dan schijnt ze
voor allen in huis. Laat zo jullie licht schijnen voor de mensen, opdat ze jullie goede
werken zien en jullie Vader in de hemel verheerlijken.” (Mt. 5,14-16)
Vader en moeder zullen voor hun kind als een licht moeten zijn. Zij zijn de eersten,
die de taak hebben het licht van het geloof in het leven van hun kind te laten
schijnen. Door woord en voorbeeld zullen de ouders de levensweg van hun kind
verlichten totdat het zelf “licht” wordt voor anderen.
28
het paasmaal en Hij brengt er voor zijn leerlingen de grote verhalen van zijn volk:
hoe God Israël bevrijdde en redde uit de uiterste nood.
De evangelist Johannes heeft heel het leven en sterven van Jezus begrepen als een
uittocht, een verlossing uit situaties waarin mensen onderworpen en verloren zijn. In
de eerste verzen van zijn verhaal over de laatste dagen van Jezus, zegt hij: "Het
paasmaal was op handen. Jezus, die wist dat zijn uur gekomen was voor zijn
doortocht uit deze wereld naar de Vader, en die de zijnen in de wereld bemind had,
gaf hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe."36
Pasen van de kerkgemeenschap
Na Jezus' dood wordt het paasfeest voor de christenen het grote feest van zijn
opstanding. We vieren zo de verrijzenis van Christus tegen de achtergrond van het
uittochtverhaal. Hier worden tot op heden telkens opnieuw de belangrijkste verhalen
van ons geloof herdacht. Het is dan ook geen toeval, dat in deze viering mensen
worden gedoopt, die hun leven met Christus willen verbinden en die op God willen
vertrouwen als zij voor een zee vol moeilijkheden komen te staan.
Christen zijn betekent je leven oriënteren aan deze verhalen. In het doopsel begint
deze doortocht, door het vormsel wordt deze levenskeuze bekrachtigd en bij de
eucharistie geactualiseerd. Deze drie initiatieriten nodigen de mensen dan ook uit
om zich met Jezus Christus en het volk Gods te identificeren. Het vieren van
doopsel, vormsel en eucharistie geeft identiteit aan het leven van elke christen en
aan heel de gemeenschap. Daarom verwijst elk doopsel, elk vormsel en elke
eucharistieviering naar Pasen, naar doortocht en verrijzenis.
Kinderen dopen
Waar komt de kinderdoop vandaan?
De eerste christenen doopten vooral volwassenen. Vandaag worden echter
hoofdzakelijk kinderen gedoopt. Wanneer en waarom is deze praktijk ontstaan?
Reeds in de vroegste tijden van de kerk worden sporen van kinderdopen
aangetroffen. Rond het jaar 200 is het dopen van kinderen algemeen verspreid.
Hiervoor beschikt men over onbetwistbare getuigenissen37. Vroegere aanwijzingen
bestaan, maar zijn niet zo uitdrukkelijk38.
In de bijbel zelf (de laatste teksten dateren van omstreeks het jaar 100) vindt men
geen duidelijke vermeldingen van de kinderdoop. Dit betekent echter niet dat de
kinderdoop in de eerste eeuw niet bestond, maar enkel dat de auteurs van het
nieuwe testament er niet over geschreven hebben. In het algemeen vindt men over
de liturgie van de jonge kerkgemeenschappen in de bijbel geen systematische
beschrijving maar slechts occasionele berichten.
Joh. 13, 1
Tertullianus, Origenes
38 o.m. Polycarpus, Justinus
36
37
29
17
Wanneer begint de liefde?
Wanneer kan het geloof beginnen in een mensenleven? Met een jaar of acht,
wanneer het kind zich begint los te maken uit de eerste gebondenheid aan de
ouders? Met twaalf jaar, als de kindertijd wordt verlaten? Of pas bij het begin der
volwassenheid?
Wanneer begint de liefde in een mensenleven? Is dat aan te geven? Ook die moet
gewekt worden en groeit ongemerkt in het eerste contact van ouders en kind. Gij
kunt niet zeggen: "Toen begon het kind van ons te houden." Deze gedachte komt
niet eens bij u op, want vanaf de geboorte is er immers al een menselijke
verbondenheid, die bij het kind langzaam begint te dagen. Gij kunt niet dateren,
wanneer uw liefde werkelijk voor het eerst beantwoord werd. Het begint dus toch
eigenlijk bij het begin.
Zo kan het geloof en al wat daartoe bijdraagt toch ook niet anders beginnen dan bij
het begin.
Natuurlijk is het geloof van een volwassene anders dan van een kind. Zo is het ook
met de liefde. Het zaad is de plant nog niet, de stengel is de bloem nog niet, de
bloem is de vrucht nog niet en toch begint de plant bij het zaad dat in de aarde valt.
J. L. Klink
30
In sommige bijbelteksten kan men getuigenissen zien van een beginnende
kinderdooppraktijk. Zo beschrijft men gevallen waarin een volwassene wordt gedoopt
samen met zijn gezin39. Bij de joodse doop van een proseliet (heiden die zich tot het
geloof van Israël bekeerde) was het bijvoorbeeld gebruikelijk dat zijn kinderen mee
werden gedoopt. Sommige exegeten zien ook in teksten als "Laat die kinderen toch
tot Mij komen en houd ze niet tegen..."40 een verwijzing naar een kinderdoop.
Het is dus niet precies vast te stellen wanneer men kinderen begon te dopen. Maar
wat deze kinderdoop van bij het begin betekende, is wel duidelijk. Kinderen dopen
betekent dat men deze kinderen opneemt in de gemeenschap van Jezus Christus:
de doop is immers de eigen ritus voor de opneming in de christelijke gemeenschap.
De motieven om kinderen te dopen konden in de loop der tijden nogal verschillen.
Reeds in de christelijke oudheid voelde men waarschijnlijk het verschil tussen een
volwassene die zich vanuit het heidendom tot Christus bekeerde en een volwassene
die Christus leerde kennen van kindsbeen af, in de gezinskring en in de bredere
lokale geloofsgemeenschap.
In latere periodes zochten mensen soms in de doop een middel om hun kinderen te
beveiligen tegen de gevaren van het leven. De mensen wilden hun kinderen
onttrekken aan de slechte wereld en aan de greep van de duivelse machten. Door de
doop wilden zij over hun kinderen de bescherming van de heiligen inroepen.
Vanuit deze angst werden veel religieuze gebruiken door magie gekleurd. Zo groeide
de overtuiging dat een mens enkel door de doopritus (en dit is een magische manier
van denken!) kon gered worden uit de invloedssfeer van het Boze. Men dacht dat
God een kind, dat ongedoopt stierf, onmogelijk een plaats kon geven in de hemel, in
de geborgenheid van God. Enkel een plekje in het vagevuur was - in het beste geval
- mogelijk.
In onze tijd, die nochtans sterk door angst is getekend, lijken de meeste mensen zich
van dergelijke motieven los te maken. Komt daarom de kinderdoop op losse
schroeven te staan? Integendeel. De gemeenschap is er niet enkel tot beveiliging
van het kind, maar eerst en vooral tot zijn ontplooiing. Enkel in het gezin en in de
bredere gemeenschap kunnen kinderen ervaring opdoen en opgroeien tot volwassen
mensen.
Het is in de geborgenheid bij hun ouders dat kinderen geleidelijk zichzelf worden en
de wereld ontdekken: een taal leren spreken, fijne vormen vinden om met elkaar om
te gaan, oor krijgen voor muziek, al het mooie in de wereld leren zien, ontdekken wat
liefhebben is. Dat alles ontvangen kinderen van hun ouders en van de volwassenen
die hen met liefde omringen.
In die gemeenschap leren de kinderen geleidelijk de verhalen over het volk Israël en
de blijde boodschap van Jezus kennen en raken zo vertrouwd met het geloof van
hun ouders. Op hun manier, namelijk als kinderen, horen zij bij de gemeenschap.
Hand. 10 (Cornelius); 16, 13 - 15 (Lydia); 16, 16 - 39 (de gevangenisbewaarder van Filippi); 18, 8
(Crispus) en 1 Kor. 1, 16 (Stefanas)
40 Mc. 10, 13 - 16
39
31
18
Peter en Meter
Tijdens de eerste christelijke eeuwen vervulden peter of meter twee functies.
Enerzijds waren ze de vertrouwenspersonen van de (volwassen) dopeling die
hem/haar voor en na het doopsel begeleiden op zijn weg met Christus. Anderzijds
waren ze ook de getuigen ten overstaan van de christelijke gemeenschap die garant
stonden voor zijn/haar goede bedoelingen.
Met de opkomst van de kinderdoop krijgen peter- en meterschap een nieuwe
invulling. Van hen wordt verwacht de ouders bij de christelijke opvoeding te
ondersteunen. Zij zullen er ook altijd zijn voor het kind om het bij te staan als er zich
problemen voordoen.
De keuze van een geschikte peter en meter kan soms tegen oude familietradities
ingaan. Er bestaan immers vaak vaste regels aan wie peter- en meterschap
toekomen, regels die geen rekening houden met de inhoud van deze functie.
32
De betekenis van de kinderdoop
Een levensechte ritus
Een liturgische ritus is geen magisch gebeuren, dat uit zichzelf, als het ware
automatisch, iets zou bewerken. Het is geen op zichzelf staand gebeuren dat
nauwelijks verband houdt met de rest van het leven. Integendeel, in de ritus wordt
iets dat in het leven aanwezig is, uitgediept en verrijkt. Daarnaast richt men zich in de
ritus naar de toekomst. Het heeft bijvoorbeeld slechts zin dat een man en een vrouw
ringen aan elkaar geven, wanneer zij ook in liefde en trouw het leven met elkaar
willen delen. De basis voor de doop van de volwassene is zijn persoonlijk geloof en
zijn persoonlijke bekering tot Jezus Christus. Waar in Bijbel en theologie de
volwassenendoop ter sprake komt, zijn dit geloof en deze bekering dan ook de
voorwaarden om tot de doop te worden toegelaten. Dat ligt voor de hand. Pas in de
mate dat er een persoonlijk geloof aanwezig is, kan het in de ritus worden uitgewerkt
en uitgediept en naar de toekomst georiënteerd. Bij de kinderdoop ligt dat anders.
Geen mini - volwassenendoop
Een kind opnemen in de christelijke gemeenschap is iets heel anders dan een
volwassene daarin opnemen. Dit is reeds onmiddellijk te zien - de volwassene komt
op eigen benen de kerk binnengestapt, het kind wordt binnengedragen in de armen
van zijn ouders. Wat in de kinderdoop gevierd wordt, is helemaal verschillend van
een volwassenendoop. Een kind dat geboren wordt in een christelijk gezin is
daardoor al feitelijk opgenomen in de gemeenschap. Hier vinden we dan ook de
eigen basis voor de kinderdoop: we vieren dat het kind tot de christelijke
gemeenschap behoort. Voorwaarde voor de doop van een kind is bijgevolg het
gelovige leven van de familie. In de mate dat deze voorwaarde vervuld is, kan een
doopviering inhoud krijgen.
De kinderdoop is geen mini - volwassenendoop. Bij de kinderdoop staat niet het
actuele geloof van de dopeling centraal, maar wel het geloof van degenen die hem
omringen. De geloofsbelijdenis van de ouders en van de gemeenschap rond hen, is
niet bedoeld om in de kinderdoop het ontbrekend geloof van het kind te vervangen.
Zij is integendeel de uitdrukking van hun persoonlijke inzet om hun eigen geloof te
beleven, zodat de dopeling gaandeweg kansen krijgt om Jezus te leren kennen.
Teken van Gods genade: het sacrament
Kinderdoop en volwassenendoop verschillen evenzeer van elkaar als de situatie van
een kind in de christelijke gemeenschap verschilt van die van een volwassene. Maar
beide vormen van doop zijn evenzeer teken van Gods liefde. In de volwassenendoop
wordt het geloof van de dopeling gevierd als een geschenk van God. Geloven is
antwoorden op Gods woord, dat ons wordt toegesproken in Jezus Christus en
verkondigd in de kerkgemeenschap. Het geloof is een inzet van de mens, maar in
antwoord op Gods initiatief. Dat hij mag geloven en gedoopt worden, ervaart de
mens als een genade van God.
33
19
De Doopritus
I. Ontvangst van de kinderen
• Begroeting
• Naamgeving
• Dialoog met de ouders, peter en meter
• Kruisteken
II. De dienst van het woord
• Schriftlezing(en)
• Homilie
• Voorbeden
• Handoplegging
III. Doopviering
• Aanroeping van Gods Geest over het water
• Gebed om vrijwaring van het kwaad
• Belofte van de ouders
• Belofte van peter en meter
• Geloofsbelijdenis van de gemeenschap
• Doop met water in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest
IV. Verklarende tekens
• Zalving met chrisma
• Overreiking van het witte doopkleed
• Overreiking van de doopkaars
• Effata – gebed
V. Slotritus
• Gebed des Heren
• Zegening
• Wegzending
34
In de kinderdoop wordt het gelovige engagement van de ouders om de
levenshouding van Jezus aan het kind voor te leven, gevierd als een geschenk van
God aan het kind. Zoals de ouders hun eigen verbondenheid met God ervaren als
een geschenk uit zijn handen, zo duiden zij ook het feit dat hun kindje in een
gemeenschap van gelovigen wordt geboren en opgenomen als een geschenk van
God. Komt in de kinderdoop niet treffend naar voren hoe God ons liefheeft nog vóór
wij het weten?41. Gods genade en trouw worden zichtbaar uitgedrukt en God neemt
zijn trouw nooit terug.
Viering van de geboorte in een christelijk gezin
De kinderdoop kunnen we dus op de eerste plaats zien als de liturgische viering van
de geboorte in een christelijk gezin. De opneming in een christelijke familie wordt in
de doopritus vierend doorgetrokken naar de opneming in de grote familie rond Jezus
Christus.
Viering van het christelijke ouderschap
Meteen is de kinderdoop ook een gelovige viering van het ouderschap. Als ouders
willen we onze dank uitspreken voor het kindje dat we gekregen hebben. We
beloven ook onze verantwoordelijkheid op te nemen, zowel in goede als in kwade
dagen. In de viering drukken wij uit dat wij tot de christelijke gemeenschap willen
behoren, met alles wat wij hebben en zijn, en speciaal met het nieuwe kindje dat wij
ontvangen hebben. Wij tonen ons voor de gemeenschap als christen, nu in onze
nieuwe verantwoordelijkheid ten overstaan van het kind. Een centraal gebeuren in de
kinderdoop is dan ook onze belofte als ouders om ons kind mogelijkheden aan te
reiken om Jezus te leren kennen.
Viering in een christelijke gemeenschap
We vieren het doopsel in gemeenschap met alle familie en vrienden die begaan zijn
met de toekomst van het nieuwe kindje. We willen stilstaan bij het wonder van het
nieuwe leven. In dankbaarheid en vertrouwen vragen wij aan God het beste voor de
dopeling. Door de doopritus verbinden we het verhaal van ons kind ook met het grote
verhaal van de uittocht en van de verrijzenis. Dit overstijgt de grenzen van een louter
familiaal gebeuren. Als de doop plaatsvindt in een ruimere gemeenschap, dan wordt
die aanknoping bij de traditie nog eens benadrukt. Het doopsel samen vieren met
anderen — zij het in een groepsdoop, zij het tijdens een eucharistie — kan dan ook
een verrijking zijn.
Het vieren in een ruimere kring kan nieuwe perspectieven openen. Dit was althans
de ervaring van enkele ouders toen zij samen waren om een doopviering voor te
bereiden. De doop zou plaats vinden tijdens een gewone zondagsviering van de
parochie. Vanuit dit gesprek zei een vader tijdens de viering:
41
cf. 1 Joh. 4, 19
35
Uit liefde ontstaan,
met liefde gedragen,
al die maanden dat vreemde,
dat vage, dat trappelende,
wordende mensje dat groeide
dat altijd bij ons was
en altijd weer boeide.
Het wachten duurde lang,
steeds blijven hopen
en dan eindelijk gehuil,
het mondje wijd open.
Wat tedere woorden,
een lach en een traan
geluk en ontroering en
dan klinkt je naam,
met zorg gekozen,
met liefde gegeven;
een naam die je draagt
de rest van je leven.
Kindje zo broos,
lief en klein,
je doet ons beseffen,
dit kan alleen Gods wonder zijn!
Dankwoord
Deze tekst is een hernieuwing van een lange traditie rond doopvoorbereiding,
ontstaan na het laatste Vaticaans concilie. In het begin van de jaren 1970 heeft de
Universitaire Parochie een werkboek voor een doopviering uitgegeven. De tekst
raakte echter wat gedateerd. Op initiatief van E.H. Piet Vandevoorde hebben Yven
Vanmechelen en Ralf Wellens zich ingezet voor deze herwerking. Het is uiteindelijk
Ralf die het leeuwendeel van de nieuwe tekst geschreven heeft. Aan allen onze
oprechte dank.
36
"Waarom komen wij naar hier en blijven wij niet in onze eigen kring? Wij willen ons
kindje laten dopen in een ruimere groep, omdat wij het fijn vinden met velen te vieren
wat ons verblijdt: een nieuwe mens die ons is toevertrouwd. Onze vreugde willen wij
niet voor ons houden, maar ze u laten kennen en er u in laten delen. We zijn hier
samen als mensen die proberen te leven vanuit het evangelie van Jezus en het
geloof in zijn Vader. Dit geloof is tot ons gekomen langs mensen die het ons
voorleefden, en die het op hun beurt van hun voorgangers hebben gekregen. Slechts
omdat wij opgevoed werden en opgroeiden in een gelovige gemeenschap spreekt
Jezus' boodschap ons aan. Wij hopen dat ook ons kindje door onze manier van
leven hiervoor ontvankelijk wordt. Daarom is deze viering voor ons zo zinvol. Wij
verlangen dat ons kind in deze gemeenschap hier wordt opgenomen, omdat wij in
deze parochiegemeenschap voor het ogenblik ons geloof belijden en voeden. In
deze parochie komen we immers herhaaldelijk samen rond het woord en het brood
van Jezus. Hier vinden wij modellen om ons geloof concreet te maken. Hier krijgen
wij stof om ons te bezinnen over onze levenshouding. De thema's van de vastentijd
bijvoorbeeld nodigen ons uit om ons niet op te sluiten in onze eigen kleine wereld en
in zelfgenoegzame probleemloosheid. Zij roepen ons op om ons te interesseren voor
de vragen van de grote wereld en om ons te engageren voor rechtvaardigheid en
bevrijding. Dit geloof in Jezus en zijn Vader is niet altijd even sterk aanwezig in ons
leven; meermaals gaan we niet in op het appèl vanuit het evangelie voor een
geëngageerde levenshouding. Door ons kindje hier te laten dopen, willen wij dan ook
onze hoop uitdrukken dat deze gemeenschap, dat u, ons wil steunen en ons steeds
opnieuw oproepen. Wij hopen ook dat ons kindje in deze gemeenschap een ruime
waaier voorbeelden van een evangelische levenswijze kan vinden en dat, wanneer
wij tekort schieten in ons geloof, het op u kan terugvallen. Deze hoop betekent dan
tevens een vraag aan u, een opdracht voor u."
En in dezelfde viering zei een moeder ook nog:
"Af en toe in je leven mag je ervaringen meemaken die je iets laten vermoeden van
de religieuze diepte van het leven. Zo zijn er een aantal ervaringen aanwezig in het
omgaan met je kind, die je ontvankelijk maken voor het religieuze, voor de wereld
van God. Aan je kind geef je heel wat geborgenheid, je geeft het het beste van jezelf.
Eigenlijk geef je het in de kleine aan jezelf. In de kleine beleef je opnieuw wat
geborgenheid kan zijn. Het geeft je een vermoeden van wat geborgenheid is bij God.
Je zal toch aan je zoon geen steen geven als hij je vraagt om brood! Ook aan de
Vader mag je je onbezorgd toevertrouwen. Een kleine hebben draagt ook nogal wat
risico's in zich. Je weet niet wat jou, wat hem te wachten staat. En daarmee moet je
leren leven. Daarmee zet je echter ook een stap naar de gemeenschap toe,
eventueel ook naar God toe. Eigenlijk heb je als ouders het beste voor met je kind.
Je kan het echter niet alleen. Je moet je kind loslaten in de hoop dat het hem goed
gaat, het moet zijn weg gaan. Je durft betrouwen op de gemeenschap en eigenlijk
ken ik jullie niet, de gemeenschap overstijgt mij, en ergens waag ik een stap in het
onbekende. Is het ook niet zo met onze verhouding tot God? Hij overstijgt ons, wij
kunnen Hem niet naar onze hand zetten, Hij is ons grotendeels onbekend en toch
durven we op Hem vertrouwen. Laten wij dan bidden dat wij in dergelijke sterke
ervaringen niet helemaal zouden opgaan, maar ruimte laten om God ook in gewone
dagen te kunnen ervaren."
37
Download