De allochtone puber

advertisement
2.
Zijn pubers met een Turkse en Marokkaanse
achtergrond anders dan hun autochtone
Nederlandse leeftijdsgenoten?
HARUN GÅ°VEN
In Nederland is er nog niet zo lang sprake van een adolescentie als een aparte
levensfase. Vanaf de Verlichting (18de eeuw) zien we die adolescentiefase opkomen.
Welgestelde kinderen hoefden niet zo snel meer volwassen te worden. De grote
doorbraak zien we echter pas vanaf de jaren ‘60-‘70 van de 20ste eeuw. Vanaf deze
tijd wordt het in Nederland geleidelijk meer vanzelfsprekend dat we de
adolescentiefase als aparte fase beginnen te onderscheiden. Zo schrijft Lea Dasberg
in 1975 het boek “Grootbrengen door kleinhouden” waarin ze haar visie geeft op
deze ontwikkeling.
In de jaren ‘60 van de 20ste eeuw zien we in Nederland een toenemende discussie
over het generatieconflict. De naoorlogse generatie van Nederland groeit op in een
andere maatschappij dan hun ouders. Deze jongeren hadden over het algemeen
ouders die hard hadden gewerkt tijdens de wederopbouw. In deze fase stond alles in
het teken zuinigheid. Desalniettemin bestond er tegelijkertijd een grote drang om
een gezin te stichten.
De economische stijging in de jaren ’60 van de vorige eeuw gaf een hoger
welvaartsniveau. Er kwam meer vrije tijd en de jongeren kregen steeds meer geld te
besteden. De ontzuiling was begonnen en er was sprake van een toenemende
polarisatie tussen de generaties. Jong zijn bracht experimenteren, protest en het
uitslaan van de vleugels met zich mee.
Een couplet uit het lied “Want er komen andere tijden” van Boudewijn de Groot geeft
een beschrijving van de jaren ’60 en ‘ 70 uit de 20ste eeuw:
”Kom vaders en moeders, kom hier en hoor toe.
Wij zijn jullie praatjes en wetten zo moe.
Je zoons en je dochters die haten gezag.
Je moraal die verveelt ons al tijden.
En vlieg op als de wereld van nu je niet mag
Want er komen andere tijden.”
Het is een belangrijk gegeven dat er grote groepen jongeren meer middelen en tijd
kregen om keuzes te maken en daarmee zelf vorm gaven aan hun bestaan. Het
individu en de individuele vrijheid kregen steeds meer een centrale plaats binnen
Nederlandse samenleving. Gevolg was dat er ouders waren die hun kinderen niet
begrepen. Deze ouders hadden nog steeds de moraal van de jaren vlak na de oorlog,
waarin zuinigheid centraal stond om een nieuwe samenleving mogelijk te maken.
Vanaf de jaren ‘60 is het “jong zijn” echt een realiteit. Ook werd er steeds meer
nagedacht over het “jong” zijn. Dit alles resulteerde in het erkennen van een
adolescentiefase. We spreken ook wel van cultuurpuberteit met de daarbij horende
sociale leertheorie. Vanaf deze tijd hoefden kinderen niet zo snel meer volwassen te
worden. “Full-time” werken vanaf je veertiende, het zorgen voor mensen in je
omgeving begon langzamerhand niet meer voor alle jongeren te gelden.
Vroeger betekende het beginnen met werken het einde van de kindertijd en het
begin van de volwassenheid. Nu ging men spreken van adolescentiefase als een
aparte periode. Deze fase geeft ruimte om te kunnen experimenteren met het
volwassen worden. Dit is een periode waarin identiteitsontwikkeling (die overigens al
voor de adolescentiefase begint) wellicht meer aandacht krijgt dan ooit tevoren.
Terwijl we in de Westerse wereld een met de Nederlandse situatie vergelijkbare
ontwikkeling zien onderscheiden we bij Turkse en Marokkaanse jongeren die als
gastarbeider naar Europa kwamen een andere tendens. Deze jongeren hebben wel
een adolescentiefase meegemaakt maar deze was kort van duur. Zij hebben veel
minder kunnen experimenteren. Zij moesten vroeg volwassen worden door op jonge
leeftijd te gaan werken en trouwen. In de opvoeding van hun kinderen associeerden
zij de jeugdfase met een toename van morele zelfstandigheid, verantwoordelijkheid
en “serieus” gedrag. Dit hebben zij overgehouden van hun ouders en zij vrezen
daarom de invloed van de Nederlandse omgeving, die jongeren in hun ogen te veel
vrijheid en losheid toestaat.
Allochtone ouders met een Turkse en Marokkaanse afkomst zijn op jonge leeftijd in
de jaren ’60 en ’70 van de 20ste eeuw Europa ingegaan om werk te zoeken en een
bestaan op te bouwen. Dit in tegenstelling tot hun leeftijdsgenoten uit Nederland.
Net als de meeste naoorlogse autochtone ouders begrijpen de meeste allochtone
ouders van Turkse en Marokkaanse afkomst van nu hun kinderen ook niet altijd.
Allerlei (ook internationaal) onderzoek wijst wel uit dat er behoorlijk veel
tevredenheid heerst bij jongeren over hun ouders. Daarnaast zijn de
generatiekloofconflicten onder de jongeren ook herkenbaar. Bijna alle ‘eerste
generatie allochtone ouders’ en grote groepen uit de tweede generatie van Turkse en
Marokkaanse afkomst hebben een groot deel van zijn of haar opvoeding genoten in
het land van herkomst. Het idee van deze ouders is dat hun kinderen opgroeien in
een andere maatschappij.
De westerse maatschappij van nu is meer gericht op consumptie, presteren en
individualisme. En dat geeft de commercie veel ruimte. Zelfs zoveel dat deze een
groot aandeel heeft binnen de opvoeding. Het is een tijd van merkkleding, snel rijk
worden en de tijd van snelle technologische ontwikkelingen. Wel moet opgemerkt
worden dat deze opvatting niet compleet nieuw is. Een voorbeeld is de psycholoog G.
Stanley Hall. Aan het begin van de vorige eeuw kwam hij met de opvatting dat
adolescentiefase een periode is van “Sturm und Drang”. Deze opvatting heeft lange
tijd veel invloed gehad op onze opvatting over adolescentie als een botsing tussen de
realiteit van thuis en die van de buitenwereld. Allochtone ouders hebben de
ontwikkelingen van de jaren ’60-‘70 in Nederland niet echt van dichtbij meegemaakt.
De kinderen van deze ouders weten niet beter, zij kennen alleen maar de huidige
Nederlandse maatschappij.
Zowel autochtone als allochtone jongeren die in het voortgezet onderwijs zitten,
zitten tevens ook in een andere belangrijke fase. Deze fase is de puberteit. De
puberteit is het fysieke onderdeel van de adolescentiefase, het speelt zich af tussen
ongeveer twaalf en zestien jaar. In deze puberteit treden duidelijke waarneembare
veranderingen op. Dit kunnen we terugzien op lichamelijk en psychisch vlak.
In het nu volgende gedeelte wil ik adolescentiefase verbinden met het sociale leven.
De puberteit staat namelijk niet los van het sociale leven, sterker nog, het sociale
leven is van grote invloed op dit proces. De adolescentiefase is de overgang van de
kindertijd naar de volwassenheid. Dit is de fase tussen het twaalfde en grofweg het
tweeëntwintigste levensjaar. Er is namelijk sprake van tempoverschillen in
puberteits-, cognitieve en psychosociale ontwikkelingen. In de adolescentiefase
krijgen jongeren een grotere autonomie. We kunnen daarin verschillende periodes
onderscheiden.
In de vroege adolescentiefase gaat het vooral om de lichamelijke ontwikkeling en de
daarmee verbonden psycho-seksuele ontwikkeling. Dit is ook de periode waarin
kinderen steeds meer loskomen van hun ouders. In het midden adolescentiefase is
de jongere aan het experimenteren. De late adolescentiefase staat in het teken van
het aangaan van verplichtingen, die op maatschappelijk en privéterrein van
toepassing zijn.
Binnen de adolescentiefase speelt de genderidentiteit een belangrijke rol. Op de
ontwikkeling van deze identiteit heeft de omgeving een grote invloed, doordat het
kind en de jongere door hun opvoeding en via cultuur attributies (uitingen en
eigenschappen) allerlei normen en waarden meekrijgt. Dit is niet alleen bij allochtone
jongeren het geval. Ook bij autochtone jongeren zien we dit terug.
Bij allochtone jongens zien we een relatief grotere vrijheid dan bij de allochtone
meisjes. Meisjes zijn meer thuis en hebben een daar meer verantwoordelijkheid
bijvoorbeeld bij het huishouden. De allochtone jongens brengen daarentegen minder
tijd door in het huis of in georganiseerde vrijetijdsactiviteiten dan Nederlandse
leeftijdgenoten. De autochtone adolescent, of dit nu een jongen of meisje is, heeft
min of meer dezelfde vrijheid.
De adolescent gaat in de adolescentiefase verder met een taak die ze vanuit de
peuter- en kleutertijd hebben meegenomen. Dit is de taak om nieuwe mogelijkheden
te ontdekken en te ontwikkelen. De identiteitsontwikkeling gaat ondertussen ook
door. Dit proces, dat in de kindertijd is gestart, is complex en kent verschillende
crisissen. Zo kunnen in deze periode vragen opkomen als: “Wie ben ik? Wat kan ik?
Wat wil ik?” In de zoektocht naar verschillende (juiste) antwoorden is kennis van
eigen kennen en kunnen belangrijk. Tijdens dit identiteitsproces gaat het in feite om
herkenning en erkenning. Het gevoel van identiteit bestaat namelijk uit het gevoel
een unieke en innerlijke samenhangende persoon te zijn ondanks alle veranderingen.
Bovendien heeft het betrekking op het besef dat voor hem belangrijke personen uit
zijn omgeving hem (her)kennen als diezelfde persoon. Die bevestiging van de
omgeving helpt de adolescent weer een stuk verder in zijn of haar ontwikkeling.
Tijdens het identiteitsproces is er dus sprake van een belangrijke “andere-ik”
(significant other). Wie de belangrijke “andere-ik” is kan sterk verschillen. Thuis
kunnen dit de ouders zijn, buiten kunnen dit de vrienden zijn en op school
bijvoorbeeld de klasgenoten. De adolescent vormt zich namelijk een beeld van de
oordelen van die anderen over hem of haar hebben. Dat beeld hoeft niet met de
realiteit te corresponderen. De beeldvorming op basis van de oordelen die anderen
hebben, is echter belangrijk voor het zelfbewustzijn.
Een van de belangrijkste ontwikkelingen binnen de adolescentiefase is de
identiteitsvorming zoals hierboven beschreven staat. Is dit proces nu bij allochtone
jongeren anders als bij autochtone jongeren?
Bij allochtone jongeren kan er een groot verschil bestaan tussen de belangrijke
“andere-ik” van thuis en die van buiten, als gevolg van de grote verschillen in
etnische, religieuze en culturele aspecten tussen beide werelden. Door deze afstand
is het niet eenvoudig om een samenhang te vinden. We zien dat allochtone jongeren
dit proces ontwijken en gebruik gaan maken van een substituut, die gevormd wordt
door de vriendenkring. Bij met name Turkse en Marokkaanse adolescenten kan de
vriendenkring meer dan alleen een vrije tijd opvulling vormen. De vrienden zijn
lotgenoten en kunnen hun gemeenschappelijke vragen delen, maar ook een
gemeenschappelijk verwachtingspatroon opbouwen tussen de wereld van hun
ouders, die vaak te weinig afweten van de wereld waarin de jongeren verkeren, en
de maatschappij om hen heen. Of het nu gaat om het onderwijs, de vrije tijd of
relaties, de jongeren worden voor nieuwe verwachtingen en vragen gesteld. Deze
kunnen zij thuis niet altijd delen, bijvoorbeeld omdat hun ouders onvoldoende weten
van het onderwijs of omdat zij afwijzend staan tegenover de 'jeugdcultuur’. Vrienden
komen hier goed van pas. Vriendschappen in de adolescentiefase duren over het
algemeen langer in vergelijking met die van de kindertijd. Grofweg kunnen we twee
soorten vriendschap van elkaar onderscheiden. De een is tijdelijk en de ander is van
het hart. Deze laatste (harts)vriendschap speelt een grote rol bij het streven naar
een eigen identiteit. Kinderen komen steeds meer los van hun ouders. De omgang
tussen de jongeren is niet altijd meer gericht op “het spelen”. Sociaal –
economische, cultureel – religieuze achtergronden, maatschappelijke (politieke)
opvattingen, voorkeur voor muziek, lid zijn van een peergroep, keuze voor een
hobby en studiekeuze kunnen vriendschappen stichten of breken. De herkenning en
erkenning staan binnen de vriendschap voorop. Vaak is het zo dat de eerste
herkenning en erkenning door de vriendengroep wordt gegeven. De rol en betekenis
van vrienden in de adolescentiefase is groot. Ze zijn onschendbaar en kinderen
hechten veel waarde aan een vriend of vriendin.
Bij allochtone jongeren kunnen deze vrienden een tussenstation zijn in de kloof
tussen thuis en de buitenwereld. De opvatting dat adolescenten nu hun ouders
volledig inruilen voor hun vrienden is overigens discutabel. Ouders hebben het
gevoel dat ze ingeruild worden, maar uit veel onderzoek blijkt het tegendeel: voor de
doorsnee puber blijven ouders heel belangrijk.
Tot nu toe is gebleken dat fysieke en psychische ontwikkeling in de puberteit een
grote rol spelen. Een ander belangrijk punt vormen de sociaal - economische
invloeden.
De wijk waarin allochtone jongeren wonen, geeft ook een indruk over de sociaaleconomische toestand van het gezin. Ook dit is van belang wanneer het kind zich
een beeld gaat vormen van de maatschappij. Dit is onlosmakelijk verbonden met het
identiteitsproces, omdat het de jongere bewust maakt van de bijbehorende sociaal –
maatschappelijke status. De allochtone jongeren uit ons onderzoek zitten over het
algemeen in de lagere klassen van de samenleving. Ze zijn een deel van de
grootstedelijke straatcultuur die van oorsprong veelal door jongeren uit de lagere
sociale milieus wordt gedomineerd. Kenmerken van deze cultuur zijn de stoerheid,
(dreiging met) agressie en ook dwangmatige heteroseksualiteit als belangrijke
uitingsvormen van mannelijkheid. Jongens uit lagere sociale klassen en bepaalde
etnische groepen behoren relatief vaak tot de ‘helden van de straatcultuur’. Voor dit
gegeven worden in de literatuur uiteenlopende verklaringen gegeven, zo zou het
bijvoorbeeld als culturele reactie op ervaren maatschappelijke machteloosheid en
racisme worden gezien, of als tegenreactie op de negatieve positionering door
anderen als ‘lastig’. Er kan dus sprake zijn van ontevredenheid. Dit hoeft overigens
niet voor iedereen het geval te zijn. In Nederland zijn er ook succesvolle Marokkanen
en Turken, al krijgen deze helaas te weinig aandacht. Er is echter ook een groep die
een minimale participatie kent binnen de huidige maatschappij. Ze hebben minder
kansen en weten dat ze niet heel ver zullen komen in de maatschappij. Ze weten dat
ze in etnisch – religieus en cultureel opzicht anders zijn en dat dit wel wat uitmaakt.
Daarnaast moeten deze jongeren iedere keer weer schipperen tussen thuis en
buitenwereld. Verder kennen ze ook een beïnvloeding uit de wijk, er kan bijvoorbeeld
sprake zijn van het wonen onder slechte omstandigheden. Dit alles kan bij elkaar
gevoegd frustraties geven. Ze voelen zich niet begrepen en aan de kant gezet.
Hierdoor kiezen sommige van deze jongeren om “tegenaan de maatschappij aan te
trappen”. Op deze manier laten ze hun aanwezigheid zien. Daarnaast is het een feit
dat autoriteitsverwarring, het zich keren tegen autoriteiten een deel kan zijn van de
adolescentiefase. De desbetreffende allochtone jongeren geven dan hier op eigen
wijze een invulling aan.
Wanneer we kijken naar de autochtone jongeren in dezelfde omstandigheden zien
we niet veel verschil. Het enige is dat zij in eigen land wonen en daardoor
makkelijker kunnen aansluiten. Dit laatste is tevens ook het probleem. Het
aansluiten is niet zomaar vanzelfsprekend. De lage maatschappelijke status is vaak
een belemmering om te kunnen participeren. Ook zij ervaren dat ze niet veel verder
kunnen komen dan wat ze zijn. Het grote verschil is dat zij over het algemeen niet
zitten met etnisch - religieuze en culturele verschillen. Ondanks dit kunnen zij er ook
“tegenaan trappen”. Niet alleen als uiting van de adolescentiefase waar ze inzitten,
maar ook puur uit ontevredenheid. Een deel van de pubers wil ook graag anders zijn.
Als een autochtone puber besluit om als een punker door het leven te gaan dan is dit
een keuze die hij of zij op dat moment maakt. Deze keuze kan naar binnen gericht
zijn, maar ook naar buiten. Wanneer deze beslissingen met de tijd niet meer
aantrekkelijk zijn dan kan hij of zij ermee stoppen. Het is dus over het algemeen een
tijdelijke, kunstmatige (door volwassen zo ervaren) identiteit.
Allochtone jongeren weten ook dat ze “anders” zijn. Ze weten dat ze vanaf hun
geboorte al “anders” zijn. Dit hangt wel af van de “condition migrante”. Hiermee
wordt het volgende bedoeld. Het gaat juist niet om een stereotype maar dat de
“condition” door verschillende aspecten wordt bepaald. Dit zijn aspecten die in
ogenschouw moeten worden genomen. Belangrijk is dan om te weten welke culturele
/ tradities overheersen bij een persoon, de specifieke emigratiegeschiedenis (kort of
heel lang geleden), de (al dan niet) gebondenheid aan het land van herkomst, de (al
dan niet) Nederlandse context / wijk waarin men leeft en de persoonlijke/financiële
omstandigheden. Het “anders”/ allochtoon zijn hoeft dan niet altijd te storen. Het
kan zelfs juist tot trots op de culturele achtergrond leiden. Maar wanneer er een
negatieve sfeer is ontstaan rondom Moslim/Turk/Marokkaan zijn, zal het anders zijn
meer benadrukt worden. Op deze manier kunnen jongeren hun identiteit naar voren
halen. Deze manier van “anders” zijn is dus meer naar buiten gericht dan naar
binnen. Jongeren geven er vooral de boodschap mee dat zij ook meedoen ondanks
dat ze “anders” zijn dan de gemiddelde autochtone puber.
De adolescentiefase speelt zich af in de Nederlandse maatschappij die ook een eigen
ontwikkeling heeft meegemaakt. De huidige Nederlandse maatschappij ziet er anders
uit dan die van veertig jaar terug. Ook de perspectieven van veertig jaar terug zijn
niet meer de perspectieven van nu. Het is nuttig om deze verscheidenheid in kaart te
brengen. In Nederland kennen we bevolkingsgroepen met verschillende etnische
achtergronden die dan ook verschillende betekenissen geven aan vergelijkbare
onderwerpen binnen een opvoeding. Er is geen sprake van een homogeen geheel als
het gaat om opvoeden. Er bestaan verschillen in inzichten als het gaat om sociaalreligieuze en culturele thema’s. De scheidingslijn loopt niet alleen tussen
autochtonen en allochtonen. Ook binnen eigen kringen kennen autochtonen en
allochtonen verschillen.
In de eerste helft van de vorige eeuw, de tijd van de verzuiling, waren de
scheidingslijnen binnen de Nederlandse samenleving duidelijk te zien. Iedere
politieke/religieuze stroming had een eigen aanhang en deze leefde volgens de
richtlijnen van de desbetreffende ideologie/religie. Natuurlijk had men binnen een
zuil ook weer verschillen en varianten. De zuilenmaatschappij was niet multi-etnisch
maar (levensbeschouwelijk) pluriform. Ondanks deze pluriforme samenstelling was
er wel sprake van eenzelfde taal, ongeveer dezelfde geschiedenis en min of meer
dezelfde Christelijke – Humanistische traditie. De zuilenmaatschappij is inmiddels ten
einde. In de tweede helft van de vorige eeuw zien we met de komst van
gastarbeiders en de Europese eenwording de Nederlandse samenleving overgaan
naar een meer levensbeschouwelijke – etnisch pluriforme samenleving. Er is dus niet
alleen verscheidenheid binnen de religie(s), maar nu ook verscheidenheid binnen het
etnische terrein: Nederlanders, Turken, Marokkanen enz.
De traditionele rolverdeling binnen het gezin bestaat (bijna) niet meer, zowel vader
als moeder zijn kostwinner geworden. De positie van de kinderen is sterker dan ooit.
Binnen het gezin beslissen zij mee en economisch gezien zijn zij een commercieel
interessante doelgroep geworden, waardoor zij als volwaardige partner in de
maatschappij zijn komen te staan. Ouders van deze tijd hebben een andere visie op
opvoeden gekregen. Een voorbeeld is dat ouders uit en in westerse landen meer
reflecteren over de opvoeding dan ouders van niet-westerse culturen. Al vanaf de
babytijd hebben veel westerse ouders een democratische / autoratieve stijl van
opvoeden. Deze stijl stimuleert “face to face” interactie tussen moeder en kind. De
niet-westerse ouders hebben in vergelijking met de autochtone ouders een meer
autoritaire stijl waarbij gehoorzamen van groter belang is dan eigen initiatief en
autonomie.
Het is aannemelijk dat binnen iedere opvoeding een zekere mate van ruimte is voor
deugdzaamheid, ethiek en positieve toekomstverwachting ongeacht de culturele
achtergrond. Toch zijn er verschillen, want ieder kind is het product van zijn of haar
eigen omgeving met kenmerken van het kind zelf. Belangrijk is om te peilen wat de
verschillen zijn in opvoeding wanneer we autochtone en allochtone mensen in
Nederland als uitgangspunt nemen.
De verschillen zijn pas te herkennen wanneer de achterliggende waarden en de
dagelijkse invulling worden besproken. Ieder kind wordt in sterke mate beïnvloed
door de cultuur –of culturen- waarin hij of zij opgroeit. Allochtone kinderen met een
Turkse en Marokkaanse achtergrond krijgen een andere visie mee als het gaat om
een mensbeeld, wereldvisie, persoonlijke relaties, activiteiten, tijd en ruimte. Welk
type mens goed en/of slecht is, vanuit welk denkpatroon de wereld wordt gezien,
hangt dus onder andere af van de culturele achtergrond. Gaat het nu om het individu
of om het collectief, kijkt men naar de toekomst of juist naar het verleden en wat is
nu wel of geen privéterrein. Het verschil wordt ook gemaakt door de andere taal, de
religie, de omgangsvormen en de toegekende sociale rol binnen het gezin/de
maatschappelijke groep.
Binnen de opvoeding is de invloed van het gezin het grootst. In de kindertijd en
adolescentiefase krijgt het kind een basis mee van de ouders die als ongeschreven
regel geldt binnen de desbetreffende sociale kring. Ouders houden in de opvoeding
rekening met de normen/waarden, het verwachtingspatroon en de communicatie
voorschriften van de desbetreffende directe sociale omgeving. Hoe ouder de
kinderen worden, hoe meer “eigen” terrein ze zich gaan toe eigenen. Wel is het
belangrijk op welke manier de autonomie wordt opgeëist. Voor allochtone pubers
betekent het dat zij los komen van de directe invloed van hun ouders en daarmee
van de door die ouders gebezigde gedragsregels en in contact komen met een totaal
andere –westerse- samenleving met andere gedragscodes. De vorm van die
confrontatie is van invloed op hun verdere ontwikkeling.
Autochtone ouders hebben een aantal “problemen” minder of helemaal niet kunnen
ervaren in vergelijking met de allochtone ouders van Turkse en Marokkaanse
afkomst. De verwachtingen van de autochtone ouders -als het gaat om de
opvoedingsdoelen, de normen/waarden, de hiërarchie binnen het gezin, de
toekomstverwachting van het kind- komen in grote mate overeen met de algemeen
geldende gedragscodes binnen de Nederlandse samenleving, die historisch gegroeid
zijn. De allochtone ouders hebben een andere realiteit. De meeste van deze ouders
zijn buiten Nederland geboren en opgegroeid. Deze ouders (in eerste instantie de
vaders) zijn als immigrant Nederland binnengekomen en tot de gezinshereniging
dacht iedereen (inclusief allochtone ouders) dat hun aanwezigheid tijdelijk was. Na
de komst van de gezinnen waren deze vaders meer bezig met het begeleiden,
verzorgen en bijstaan van de gezinsleden dan met het participeren in de nieuwe
samenleving. Zelf hadden ze ook niet kunnen participeren/integreren dus veel
ervaring hadden ze niet. Het was in eerste instantie ook niet nodig om te
participeren/integreren omdat hun aanwezigheid tijdelijk zou zijn.
De kinderen van deze ouders zijn wel in Nederland geboren. Zij volgen vanaf het
begin hier onderwijs, leren de Nederlandse taal en komen in aanraking met de
cultuur in Nederland. Hun integratie en participatieproces zijn veel sneller verlopen.
Aan de ene kant geeft dit een botsing met hun ouders, zij hebben deze kans niet
echt gehad of genomen. Aan de andere kant ervaren deze kinderen dat de afstand
tussen hun thuissituatie en buitenwereld vrij groot is. Deze afstand is aanzienlijk
groter in vergelijking met die van een autochtone adolescent. Deze laatste ervaart
minder tot geen verschil in taal, cultuur en religie.
Allochtone ouders staan voor een moeilijke taak. Enerzijds moeten ze de culturele
werkelijkheden vanuit de Nederlandse samenleving kanaliseren en aan de andere
kant moet de cultuur uit het land van herkomst geen waarde verliezen. Ook hier
hangt dat overigens wel weer af van de “condition migrante”.
Kinderen vormen een belangrijke deel van het gezin. Zij staan vaak voorop en ze
krijgen aandacht. Daarnaast zijn kinderen ook de volwassenen van later. Ouders
weten dit al te goed en proberen kinderen op te voeden volgens hun perspectief.
Daarmee zijn de culturele verwachtingen sterk verbonden. Naast de fysieke,
psychische, sociaal - economische motieven is de opvoeding binnen het gezin en de
daarmee verbonden culturele realiteit sterk van invloed op de adolescentiefase.
Allochtone ouders met een Turkse en Marokkaanse achtergrond verwachten van hun
kinderen dat zij moeten helpen met het “overleven” in een ‘andere’ samenleving en
hier voor moet de cultuur uit het land van herkomst in stand blijven. De kinderen
moeten de cultuur uit het land van herkomst voorzetten. Kinderen in collectivistische
culturen worden opgevoed met waarden en normen die erop gericht zijn om de
sociale cohesie binnen de familie te waarborgen. Allochtone kinderen met een Turkse
en Marokkaanse achtergrond hebben ook een moeilijke opdracht. Ze moeten in de
thuis- en buitenwereld participeren ondanks de verschillen tussen beide werelden.
Sterker nog, zelfs de aanknopingspunten moeten de kinderen zelf creëren. Dit
laatste kunnen ze niet van hun ouders verwachten.
Iedere cultuur heeft haar eigen kaders en een passende invulling. Het schept een
bepaalde verwachting van haar leden. De mensen die zich tot een cultuur rekenen
moeten aan de kaders, invulling en de verwachting voldoen. Deze realiteit is ook
voor een allochtone adolescent van toepassing. Zowel de thuiscultuur als de cultuur
van de buitenwereld hebben hun eigen eisen. De allochtone adolescent moet eraan
voldoen. Een keuze maken voor een van de culturen is gevaarlijk en kan zelfs tot
uitsluiting leiden.
In het geval van een allochtone adolescent is het zo dat hij zich moeten bewegen in
een West-Europese, Christelijke maatschappij met een Turks/Marokkaans Islamitische achtergrond. De (culturele) verwachtingen vanuit de Nederlandse
samenleving lijken over het algemeen niet op de verwachtingen van het thuisfront.
Een van de oorzaken waardoor allochtone kinderen met Turkse en Marokkaanse
achtergronden in problemen komen, is door het verschil in culturele verwachtingen.
Een voorbeeld is dat een allochtone adolescent zijn of haar vader en de docent als
twee belangrijke personen ziet. Ze hebben beiden een belangrijke plaats in de
persoonlijke geschiedenis van het kind. Tijdens de opvoeding wordt meegegeven dat
je voor docenten respect moet hebben. Toch staan deze twee autoriteiten in de
werkelijkheid ver van elkaar af. Vader geeft bijvoorbeeld aan dat discussiëren met
autoriteiten, direct en oog in oog, niet gewenst is. De docent stuurt zijn of haar
leerling juist erop aan om direct te communiceren. Of het nu wel of geen autoriteit
is, maakt niet uit. Je bent een individu en je dient voor jezelf op te komen is de
boodschap. Dit is een voorbeeld van een sterke tegenstrijdigheid dat met de tijd een
conflict kan oproepen. Op het moment dat het kind thuis volgens de richtlijnen van
de docent zal gaan communiceren, zal dit geen acceptatie opleveren. Zou het kind in
de klas reageren conform de richtlijnen van thuis dan zal hier ook kritisch naar
worden gekeken. Op school leer je namelijk ook een specifieke manier van
communiceren. Deze manier is in overeenkomst met de hedendaagse West-Europese
maatschappelijke realiteit. Als voorbereiding op de democratische samenleving wordt
het onderbouwen van een mening, het debat hoog gewaardeerd. Je mening kunnen
uiten is dan ook heel respectvol. De vorm is hierbij niet zo belangrijk, het gaat vooral
om de inhoud. In allochtone kringen is juist de vorm zo belangrijk, omdat die uiting
geeft aan de onderlinge relaties en daarmee de inhoud invulling geeft.
Het leven in twee culturen betekent voor een allochtone puber een continue
zoektocht naar eigen zekerheden. Het is steeds weer laveren tussen verwachtingen
als ‘eerbiedig en gehoorzaam thuis, zelfstandig en opkomend voor een eigen plaats
elders, streng gezag aanvaardend thuis, gewend aan een niet streng gezag op school
en op het werk, autoritair in de ene situatie, familiar-democratisch in de andere,
nooit nee zeggen in de eigen cultuur, assertief nee zeggen in de andere cultuur’.
Over het algemeen kent een allochtone adolescent thuis een strikte scheiding tussen
de mannen- en vrouwenwereld, en daarmee tussen mannen- en vrouwentaken.
Vader is de kostwinner, terwijl moeder bezig is met het opvoeden van de kinderen.
Dat opvoeden kunnen we weer in twee deelaspecten onderverdelen. Enerzijds is dit
het voeden van de kinderen en anderzijds is dit de maatschappelijke/sociale
opvoeding. De maatschappelijke /sociale opvoeding is voornamelijk de taak van de
vader. De vader ziet zichzelf ook als een belangrijke schakel binnen de voorbereiding
op de maatschappelijke positie van hun kinderen. Dit is ook binnen de religieuze
opvoeding het geval.
Over het algemeen is de rol van vader en moeder binnen de tweede generatie
gezinnen niet veel anders wanneer we die vergelijken met die van de eerste
generatie. Binnen veel gezinnen kent men een strikte hiërarchie. Er is sprake van
een autoritaire opvoedingsstijl waarin bijvoorbeeld niet ieder initiatief van het kind
wordt beloond. De traditie en de ongeschreven regels die in vele kwesties van
toepassing zijn, blijven nadrukkelijk aanwezig, haast onschendbaar. Deze ouders zijn
over het algemeen van oordeel dat ouders een zeer grote invloed hebben op de
ontwikkeling van hun kind. Het is meer een mannenwereld waarin eerst oud voor
jong en vervolgens jong weer voor oud zorgt. Juist in de landen waar men geen
sterke sociale stelsels kent, worden dit soort oplossingen bedacht om het dagelijkse
leven te versoepelen.
Een andere uiting is, dat eer voorop staat en gezichtsverlies niet acceptabel is. Deze
kenmerken komen overeen met de mentaliteit in landbouwsamenlevingen.
Allochtone mensen in Nederland met een Turkse en Marokkaanse achtergrond
komen uit een dergelijke maatschappij waar het collectieve voorop staat. Dat is goed
te zien aan de sterke familiebanden. Zij zullen daarom ook eerder aankloppen bij
familieleden en direct betrokkenen. Ook is er de ongeschreven regel dat een ieder
klaar moet staan voor de ander. We spreken ook van een sociale kring die over het
algemeen gesloten is.
De culturele verwachtingen houden na de adolescentiefase niet op. Ouders proberen
deze culturele verwachtingen als rode draad binnen het sociale leven van hun
kinderen te laten gelden. Wat zijn nu precies de specifieke verwachtingen en met
welk doel?
De verwachtingen naar het kind zijn niet de minste. Ten eerste hechten ouders veel
waarde aan een goede opleiding. Zowel zoon als dochter moeten later een goede
maatschappelijke functie hebben. Onderwijs is belangrijk voor deze ouders, want
kennis staat gelijk aan macht. Goede schoolprestaties en het voltooien van een
opleiding worden door allochtone ouders hoger gewaardeerd dan door Nederlandse
ouders. Het stijgen op de maatschappelijke ladder is het uiteindelijke doel en
onderwijs is het middel.
Het is dus duidelijk dat de economische motieven voorop staan. Ouders hebben zelf
als immigrant altijd moeten opboksen tegen verschillende maatschappelijke/
economische belemmeringen. Veel van deze ouders hebben zwaar werk verricht en
er was een taalbarrière. Bij economische migranten staat prestatiegerichtheid heel
hoog. Allochtone ouders verwachten dat hun kinderen later een academisch beroep
zullen uitoefenen.
Allochtone ouders willen dat hun kinderen een beter bestaan hebben. Juist omdat de
opvoeding van hun kinderen in Nederland heeft plaatsgevonden, denken de ouders
dat hun kinderen ook een beter bestaan zullen krijgen. Hun kinderen spreken
Nederlands, ze hebben een bredere omgeving en maken ook meer kans binnen de
Nederlandse samenleving. Het stichten van een gezin zal volgens de allochtone
ouders makkelijker verlopen. De kinderen hebben meer kans op een fatsoenlijke
baan met een goed inkomen. Het stichten van een gezin is dus een van de vele
verwachtingen die allochtone ouders koesteren. Weer een andere verwachting is dat
hun kinderen de Turkse / Marokkaanse taal, de bijhorende etnische identiteit, de
desbetreffende religie en de culturele omgangsvormen niet mogen verliezen. Dit
alles wordt vanaf de eerste levensjaren al meegegeven. Eerst in de vorm van het
leren van de taal, de religie en de culturele codes. Later verwacht men van het kind
dat ze de taal, de religie, de culturele codes beheersen en toepassen. Vervolgens
moeten ze het doorgeven aan de generaties na hen. In hoeverre de
Turkse/Marokkaanse kringen dit toepassen, is stellig afhankelijk van hun condition
migrante. Het blijft echter een ongeschreven regel tussen de leden. Kinderen krijgen
het allemaal binnen de opvoeding mee. Op deze manier blijft de erfenis in leven.
Deze mentaliteit hoort bij immigranten, die ondanks hun lange aanwezigheid elders
nog steeds denken dat ze op een dag terug gaan naar het land van herkomst.
Hoewel dit bijna niet meer het geval is blijft het verlangen nog wel in leven.
De rol van de Islam binnen de opvoeding moeten we niet onderschatten. De Islam
vormt naast een religie ook een levenswijze, met duidelijke gedragsregels.
Islamitische ouders willen dat hun kinderen goede moslims worden. Ze moeten niet
alleen de culturele codes kennen maar ook de religieuze. Al vanaf de kinderjaren
worden kinderen grootgebracht met wat wel of niet zondig is. Ramadan, het
offerfeest en alle andere religieuze verplichtingen en activiteiten krijgen de kinderen
mee. Afhankelijk van de condition migrante wisselt het belang hiervan voor kinderen
overigens weer wel. Tijdens deze dagen brengen de jongeren bezoek aan de
ouderen. Hiermee komen ze ook hun culturele verplichtingen na. Ouders willen niet
dat hun kinderen hun religieuze waarde, normen en verplichtingen vergeten. Daarom
begint het bezoeken van een moskee voor vele kinderen op een jonge leeftijd. Ze
leren daar Koranverzen en het bidden. Ouders omschrijven dit als “onderwijs in het
religieusfatsoen”. Deze vorm van onderwijs wordt meestal in het weekend
aangeboden. Ouders hechten hier waarde aan. Over de kwaliteit van de
godsdienstleraren en hun visie op de Islam is echter weinig bekend. Voor
Islamitische jongeren betekent afzetten tegen culturele- ook een afzetten tegen
religieuze verwachtingen, waardoor de drempel voor deze kinderen om een eigen
gedragscode te ontdekken of te ontwikkelen hoger ligt dan voor kinderen waar
religieuze en sociale gedragscodes meer gescheiden zijn.
Om de allochtone adolescent met een Turkse en Marokkaanse achtergrond zo goed
mogelijk te kunnen begrijpen moeten we kijken naar de sociale groep waarin hij zit.
Het gedrag van een individu kan alleen worden begrepen in termen van gedrag van
de sociale groep waarvan hij deel uitmaakt, want zijn individuele gedrag is omgeven
door grotere sociale activiteiten die verder gaan dan hijzelf en andere groepsleden
raken.
Na een gesprek met een aantal allochtone adolescenten met een Turkse achtergrond
kwam sterk naar voren dat zij de afstand met autochtone jongeren en daarmee ook
de afstand met de Nederlandse samenleving groot vinden. Het blijkt dat zij een
sterkere band hebben met land van herkomst van hun ouders. Ze zijn zelf wel in
Nederland geboren maar vanuit de opvoeding wordt meegegeven dat ze hun “eigen”
cultuur niet mogen vergeten. Dit is een onderdeel waar ze intensief aan werken. Zij
zijn er trots op. Ze voelen zich persoonlijk aangevallen als iemand iets negatiefs over
hun achtergrond zegt. Er bestaat een emotionele verbintenis met de cultuur van hun
ouders. Ook kunnen we spreken van een identificatie. Ze hebben sterk de voorkeur
voor de eigen groep. Ze leven fysiek in Nederland maar de wens om terug te gaan
naar Turkije wordt nog wel eens geuit. Voor sommigen is dit nog steeds een serieuze
optie. Aan de andere kant is deze wens ook platonisch, veel van deze kinderen zijn
allemaal alleen maar op vakantie in Turkije of Marokko geweest. Verder is het ook
een sociaal wenselijk antwoord, teruggaan en verlangen naar de “ oude bekende” is
meer een idee van de eerste en tweede generatie ouders. De huidige derde
generatie heeft er bijna niets mee te maken gehad.
Wat sterk naar voren kwam, is dat ze opvoedingsidealen van hun ouders naleven.
Voor hun gevoel hebben ze ook geen samenhangende punten met de autochtone
jongeren. Hun sociale kring bestaat min of meer uit dezelfde mensen met dezelfde
normen/waarden. Hier delen ze alles mee en daarmee is de behoefte aan mensen
van buiten niet nodig. De allochtone jongeren hebben het idee dat ze binnen eigen
kringen meer ruimte en aandacht krijgen. Verder wonen deze jongeren over het
algemeen in wijken waar bijna uitsluitend niet-westerse allochtonen wonen. Ze
hebben hierdoor ook niet veel contact met Nederlanders en de Nederlandse
samenleving. Het enige waarvoor ze uit hun wijk/huis moeten komen is de
(middelbare) school. Hun sportschool, winkels en andere ontmoetingsplekken staan
in hun eigen wijk. Op school komen ze eigenlijk alleen maar allochtonen tegen. Het
liefst zoeken ze op school hun ‘eigen mensen’ op. Een recent onderzoek van
sociologen uit Tilburg geeft aan dat allochtonen in ”witte” buurten zich eerder
“Nederlander” voelen dan wanneer ze in een “zwarte” wijk woonachtig zijn. Er is
volgens de onderzoekers duidelijk verband tussen het aandeel autochtonen in de
buurt en de etnische identificatie van allochtonen met Nederlanders. Men geeft aan
dat hoe witter de buurt, des te sterker de identificatie van allochtonen met
Nederlanders. Het komt erop neer dat de etnische samenstelling van de buurt er dus
toe doet. Daarnaast is de economische situatie van allochtone kinderen ook veel
minder dan die van hun autochtone leeftijdsgenoten. Allochtone ouders wonen vaker
in een achterstandswijk met grote sociale problematiek. De omstandigheden van
allochtone families zijn gemiddeld minder gunstig dan die van autochtone. De
kwaliteit van de huisvesting, het inkomen, de werkgelegenheid, de maatschappelijke
kansen zijn minder. Het blijkt wel dat allochtonen die geboren zijn in Nederland
succesvoller zijn dan die later zijn gekomen. Beiden hebben ze wel moeite met het
overschakelen van de ene cultuur naar de andere. Op den duur geeft dit
ontevredenheid en vraagt het veel moeite om dit te blijven doen.
Een populair statement van veel van dit soort jongeren is, dat zij zichzelf in
Nederland geen Nederlander kunnen noemen en in het land van herkomst (van hun
ouders) geen Turk of Marokkaan. Ze voelen zich eigenlijk nergens bijhoren en dit
zorgt voor frustraties. Het idee van de slachtofferrol komt dan naar boven. Het uitten
van deze ontevredenheid is een moeilijk proces waarin loyaliteit en prioriteit een
belangrijke rol spelen. Verzet tegen een ouder is een persoonlijke zaak, die weer
ondergeschikt is aan de sociale druk van de eigen gemeenschap en de religieuze
gedragscodes. Een uitlaatklep waar de eigen gemeenschap en de onvrede van de
jongeren elkaar wel vinden is de kritiek op de (Nederlandse) samenleving waarin ze
leven en waarvan ze geen acceptatie krijgen. Het kan ingewikkeld zijn voor
allochtone jongeren om een plaats te krijgen in een maatschappij waar ze zich niet
of slechts gedeeltelijk geaccepteerd voelen door de autochtone meerderheidsgroepering.
Het probleem van veel allochtone jongeren is dat zij tussen twee culturen in zitten.
Dit zou op zich geen probleem hoeven te zijn. Aannemelijk is dat identificatie met de
eigen etnische groepering positief werkt. Dit mag zolang dit in samenhang is met de
Nederlandse samenleving. Deze jongeren moeten ervaren dat onderdelen uit de
samenlevingen die collectivistisch of individualistisch te werk gaan elkaar ook kunnen
ondersteunen. Er moet dus een middenweg gevonden worden. Dit verreist
flexibiliteit, empathie wat op zijn beurt weer voor stabiliteit kan zorgen.
Een begin kan gemaakt worden door de verschillende opvoedingsstijlen via de eigen
context te benaderen en in plaats van oordelen juist te observeren. Hierbij moeten
we denken aan de sociaal-religieuze en culturele elementen binnen een opvoeding.
Hierdoor bestaat er een kans om een aantal zaken te kunnen verklaren. Hierbij is
bescheidenheid en respect in de omgang mensen uit de andere culturen
noodzakelijk.
De plek waar de multiculturele samenleving daadwerkelijk tot stand komt zijn de
scholen. Juist waar in de samenleving verschillende monoculturen naast elkaar leven
komen ze binnen de school bij elkaar. De school kan dus een belangrijke rol spelen
in het relativeren van al deze frustraties. Op school kan men de jongeren leren
omgaan met deze frustraties. Overwegend autochtone en/of volledig geïntegreerde
allochtone docenten hebben een bijzondere taak. Deze docenten moeten bereid zijn
om meer interesse te tonen in de achtergrond van de allochtone en autochtone
jongeren. Het is de kunst om de hele context te zien daar waar zich problemen
voordoen. Deze docenten kunnen de brug zijn tussen de leerling en de bredere
samenleving. Om dit zo goed mogelijk te doen is kennis van emotioneel taalgebruik
noodzakelijk. Docenten moeten meer weten over de ongeschreven regels binnen de
opvoeding van allochtone leerlingen in het geheel. Emotioneel taalgebruik is wat
allochtone jongeren en met name Turkse en Marokkaanse jongeren gebruiken om
nog krachtiger te reageren. Als voorbeeld kan het equivalent van de opmerking “val
dood” genoemd worden. Het “Ik maak je af” zal als een bedreiging worden ervaren
en niet als een verwensing zoals het waarschijnlijk bedoeld is. Hierin zit een verschil
tussen straat- en burgerlijke taalgebruik verweven met emotioneel taalgebruik. Hier
moet tijdens de lerarenopleiding al meer aandacht aan worden gegeven. Leraren
moeten zich bewust zijn van de emotionele spagaat waar de allochtone jongeren zich
onbewust in bevinden. Het continue schakelen tussen culturen met de daaraan
gekoppelde verwachtingspatronen brengt onzekerheid en frustratie met zich mee.
De scholen moeten boven dit proces staan en het geheel overzien. Zij zullen
verwachtingen moeten expliciteren en mogelijke emoties leren (helpen) benoemen.
De verwachtingen die leerkrachten hebben van hun leerlingen is uitermate
belangrijk. Dit heeft grote invloed als het om schoolprestaties gaat. We spreken dan
van “zichzelf waarmakende voorspelling”. Het komt erop neer dat hoe hoger de
verwachtingen van de docent zijn, hoe beter leerlingen zullen presteren. Het effect
werkt ook andersom. Uit een recent onderzoek blijkt dat bij allochtone leerlingen het
verwachtingspatroon van de leerkrachten laag ligt, waardoor de prestaties van deze
leerlingen uiteindelijk ook lager liggen. Het is juist de kunst om als school niet bij de
autoriteiten te gaan zitten maar als ontmoetingsplaats voor alle adolescenten te
functioneren. Het pedagogische en het didactische klimaat binnen de school moet
steeds worden herzien en aangepast. Om de communicatie tussen de leerlingen
onderling en met leraren te bevorderen, is het van belang dat niet een specifieke
etnische groep het meest voor het zeggen krijgt. Het gevaar is dan dat de
ontevredenheid binnen deze specifieke groep gaat overheersen en de
integratie/participatie van de leerlingen in de weg gaat staan. Leerzaam is dat
leerlingen niet te veel in eigen kringen blijven zitten maar juist in aanraking komen
met andere nationaliteiten. De school kan dit heel goed stimuleren. Leerlingen
kunnen hierdoor zich verder ontwikkelen. Leren van elkaar en van een docent die
betrokkenheid en initiatieven stimuleert kan goede perspectieven bieden. Om dit
alles te realiseren is er een vertrouwensrelatie nodig. Deze vertrouwensrelatie moet
groeien en belangrijk is dat deze buiten de school in stand kan blijven. Het hebben
van vertrouwen, empathie en een positieve toekomstverwachting is namelijk de
sleutel die –allochtone- adolescenten ( met name met een Turkse en Marokkaanse
achtergrond ) het meest missen. Scholen kunnen een duidelijke boodschap afgeven.
Deze boodschap is dat culturele diversiteit geen dreiging of gevaar is, maar juist een
rijkdom.
In Nederland hebben we te maken met mensen van zeer uiteenlopende herkomst,
dit is een feit. Scholen kunnen hier werk van maken en de huidige kinderen en
jongeren een nieuwe kwaliteit aanleren. Dit is de kwaliteit van het leven op een klein
stuk grondgebied met mensen die uiteenlopende etnisch - culturele achtergronden
hebben. Om deze rijkdom te verbreden is inbreng van iedere leerling, zowel
allochtoon als autochtoon noodzakelijk. Een belangrijk gegeven is dat jongeren van
nu de ouderen van straks zijn. Met andere woorden, de scholen creëren de
Nederlandse maatschappij van een aantal jaren later.
Download