3 Neurologie Epilepsie als potentiële auto-immuunaandoening en auto-immuun encefalitis: antistoffen, diagnostiek en behandeling Epilepsy as potential auto-immune disease and auto-immune encephalitis: antibodies, diagnostics and treatment Dr. R.P.W. Rouhl1, I. Gommans2, dr. M.L. Kuijf3, prof. dr. M. de Baets4 Samenvatting Antistoffen tegen receptoren van neurotransmitters worden met name gezien bij een limbische encefalitis die zich kenmerkt door een subacuut ontstane stoornis van het korte termijn geheugen, verwardheid, psychiatrische symptomen en epilepsie. Dit beeld komt met name bij antistoffen tegen de NMDAreceptor, de AMPA-receptor (beide glutamaat-receptoren), de GABA-receptor, tegen eiwitten verbonden aan de spanningsafhankelijke kaliumkanalen (LGI1 en CASPR2) en tegen het intracellulaire enzym GAD. Bij patiënten met louter epilepsie, met name als deze geen andere onderliggende oorzaak heeft en slecht op medicatie reageert, komen deze antistoffen echter ook in verhoogde mate voor. De behandeling van een auto-immuun encefalitis bestaat uit immuunsuppressie en tumorresectie, indien van toepassing. Deze behandeling heeft een goed effect, ook op de langetermijnprognose, wanneer deze vroeg gestart wordt. Bij een klinisch beeld met louter epilepsie is het nut van behandeling minder duidelijk, een proefbehandeling met immuunmodulatie kan echter wel gegeven worden wanneer andere behandelingen geen effect hebben. (Tijdschr Neurol Neurochir 2014;115:129-36) Summary Antibodies against neurotransmitter receptors are mainly seen in patients with a limbic encephalitis, a syndrome characterised by subacute onset of short term memory disturbances, confusion, psychiatric symptoms and epilepsy. In patients with antibodies against the NMDA-receptor, the AMPA-receptor (both are glutamate-receptors), the GABA-receptor, proteins bound to the voltage-gated potassium channels (LGI1 and CASPR2), as well as antibodies against the intracellular enzyme GAD, this is the most prevalent clinical picture. In patients with epilepsy only however, especially when there is no known underlying cause and a resistance to medication, these antibodies also occur in higher numbers than in healthy individuals. Treatment in patients with an autoimmune encephalitis consists of immunesuppression and tumour resection, if applicable. This treatment is highly effective when started early in the disease course. In patients with epilepsy only the use of immunomodulatory treatment is still under debate, though a trial with immunomudulation may be attempted if other treatments fail. neuroloog, afdeling Neurologie, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht, 2neuroloog, Epilepsiecentrum Kempenhaeghe, 3neuro- 1 loog, immunoloog SMWBO, afdeling neurologie, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht, 4internist-immunoloog, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht. Correspondentie graag richten aan: Dr. R.P.W. Rouhl, neuroloog, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Afdeling Neurologie, Postbus 5800, 6202 AZ Maastricht, tel: +31 43 3877060 / +31 43 3872911, e-mailadres: [email protected] Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld. Trefwoorden: anti-NMDAr-encefalitis, auto-immuun encefalitis, auto-immuun epilepsie Keywords: Anti-NMDAr-encephalitis, auto-immune encephalitis, auto-immune epilepsy Ontvangen 7 augustus 2013, geaccepteerd 1 november 2013. Tijdschrif t voor Neurologie & Neurochirurgie vol 115 - nr. 3 - september 2014 12 9 Neurologie Inleiding Een auto-immuun encefalitis is een limbische encefalitis die gepaard gaat met antistoffen die gericht zijn tegen lichaamseigen (delen van) eiwitten in neuronen. Daarnaast is er geen andere (waarschijnlijke) oorzaak van het klinische beeld van de encephalitis, zoals een virale infectie, intoxicatie, of metabole stoornis. De antistoffen die beschreven worden bij de auto-immuun encephalitis zijn vooral gericht tegen receptoren van neurotransmitters, zoals antistoffen tegen de glutamaat receptor type NMDA en type-AMPA en antistoffen tegen (subunits van) de GABA-receptor. Daarnaast zijn er antistoffen tegen eiwitten betrokken bij spanningsafhankelijke kalium-kanalen (het betreft hier anti-LGI1 en het antiCASPR2), en antistoffen tegen intracellulaire eiwitten die betrokken zijn bij de neurotransmitter synthese, zoals GAD. Bij al deze antistof-gemedieerde aandoeningen maakt epilepsie wisselend deel uit van het klinisch beeld. In dit artikel vatten we het klinisch beeld, de diagnostiek en de behandeling samen, naar aanleiding van een recente casus in ons ziekenhuis. Casus De klachten van patiënt W, 23 jaar oud, begonnen twee jaar geleden met in de loop van enkele dagen ontstane geheugenproblemen. Ze meldde dat ze alles moest opschrijven, zelfs de gewoonste dagelijkse dingen. Verder voelde ze zich niet fit en had ze wat vage buikklachten. Ze had een blanco voorgeschiedenis, gebruikte geen medicatie en rookte enkele sigaretten per dag. Voorts gebruikte ze geen drugs en dronk wisselend, doch niet overmatig, alcohol. Tijdens het neurologisch onderzoek viel op dat patiënte soms moeilijk uit haar woorden kwam, terwijl er op andere momenten geen taalstoornis waarneembaar was. Ook waren er momenten met staren naar de handen, smakken en slikken en stereotiepe uitspraken als “Oh my God”. Er waren verder geen afwijkingen bij het neurologisch onderzoek. Vanwege de combinatie van geheugenklachten en zeer frequente epileptische aanvallen (met name de episodes met staren, smakken, slikken en stereotiepe uitspraken) werd aan een (limbische) encefalitis gedacht. De differentiaaldiagnose bestond hierbij uit een infectieuze origine (zoals bijvoorbeeld een herpes simplex encefalitis) een autoimmuun encefalitis door auto-antistoffen, een intoxicatie of een metabole stoornis. Vanwege de vermoedelijk epileptische origine van de episodes met automatismen werd ter bevestiging een EEG verricht dat zeer frequente epileptische aanvallen toonde met een focus links frontaal. Zowel een CT als MRI-cerebrum toonden geen afwij- 130 Tijdschrif t voor Neurologie & Neurochirurgie kingen. Er werd algemeen liquoronderzoek en bloedonderzoek naar auto-antistoffen (antistoffen tegen de NMDA-receptor, de AMPA-receptor, de GABA-receptor en antistoffen tegen eiwitten geassocieerd met de spanningsafhankelijke kaliumkanalen) ingezet. Ze werd vanwege de zeer frequente insulten direct behandeld met levetiracetam, maar ontwikkelde zeer snel ernstige gedragsstoornissen en was ze fysiek bijzonder agressief. Dit verdween niet na omzetten van de levetiracetam naar difantoïne. Ze pleegde tevens tweemaal een tentamen suïcidi, waarop zij naar een PAAZ-afdeling werd overgeplaatst. De psychiater constateerde dat patiënte psychotisch was en startte een behandeling met antipsychotica. Inmiddels volgden uitslagen van ingezette diagnostiek: de anti-NMDA-receptor-antistoffen waren positief (overig onderzoek was negatief: liquor toonde 1 leukocyt/microliter bij een totaal eiwit van 0,23 gr/L en een glucose van 3,8 mmol/L). Er werd gestart met immunomodulatie bestaande uit methylprednisolon gedurende vijf dagen, gevolgd door onderhoudsbehandeling met prednisolon en mycofenolaat mofetil. Later werden aan deze behandeling enkele giften gammaglobulines toegevoegd. Diagnostiek naar onderliggende pathologie als verklaring voor de productie van antiNMDAr-antistoffen toonde een matuur teratoom in het linker ovarium, dat door de gynaecoloog werd verwijderd. Inmiddels namen de problemen op psychiatrisch gebied toe, er was met name een toenemend katatoon beeld. Hierop werd ook gestart met rituximab (twee giften in totaal) en op verzoek van de psychiater met electroconvulsieve therapie. Patiënte verbeterde hierna, waarbij het bizarre gedrag en de psychotische symptomen afnamen. Een neuropsychologisch onderzoek (dat pas in dit stadium mogelijk was) toonde met name tekorten in het mentale tempo, met sterk vertraagd visueel coderen en een verhoogde interferentiegevoeligheid. Daarnaast was de woordvlotheid zeer laag. Klinisch herstelde patiënte over de daarop volgende weken en maanden; zij had geen epileptische aanvallen en de cognitieve klachten leken te verbeteren. De behandeling met prednison werd hierop geleidelijk afgebouwd. Een herhaald neuropsychologisch onderzoek een half jaar later toonde geen objectiveerbare cognitieve stoornissen, naast wat wisselende prestaties op het gebied van mentaal tempo. Een MRI-cerebrum die ter follow-up werd verricht liet opnieuw geen afwijkingen zien. Bij controle, opnieuw een half jaar later, 1,5 jaar na begin van de klachten, was zij nagenoeg hersteld, waarbij er enkel subjectieve concentratieproblemen waren. Enkele maanden later, na staken van de mycofenolaat mofetil waren deze klachten ook verdwenen en was ze restloos hersteld. vol 115 - nr. 3 - september 2014 3 Anti-NMDAr encefalitis De anti-NMDAr-encefalitis treedt met name op bij vrouwen (81% van de patiënten). De gemiddelde leeftijd bij begin van klachten is 21 jaar, met een grote spreiding tussen 8 maanden en 85 jaar.1 Tumoren komen als onderliggende oorzaak vooral bij vrouwen tussen de 12 en 45 jaar voor.1 De meest voorkomende tumor is het ovariumteratoom (94%). Het klinisch beeld verschilt in het begin tussen kinderen en volwassenen. Bij jonge kinderen onder de 12 jaar begint de ziekte in 50% van de gevallen met epilepsie of een bewegingsstoornis (orofaciale dyskinesieën en choreoathetose), terwijl deze bij volwassenen (65%) vaker met gedrags- en psychiatrische problemen, zoals wanen, psychose en katatonie begint.1 In het verdere beloop is er echter geen verschil: vier weken na begin van de ziekte zijn er bij beide leeftijdscategorieën in gelijke mate wisselende combinaties van gedragsproblemen, cognitieve problemen, geheugenverlies, spraakproblemen, epilepsie, bewegingsstoornissen, bewustzijnsstoornissen, autonome verschijnselen en autonome instabiliteit, centrale hypoventilatie, cerebellaire ataxie en hemiparese (volgorde op afnemende frequentie van het symptoom).1,2 Het is goed om te beseffen dat het vaak om een combinatie van deze symptomen gaat: 87% van de patiënten heeft minimaal vier van deze verschijnselen.1 Opvallend is ook dat een IC-opname niet ongebruikelijk is (75% van de patiënten), met name vanwege de autonome instabiliteit en de hypoventilatie. De diagnose kan gesteld worden op het klinisch beeld in combinatie met de aanwezigheid van antistoffen tegen de NMDA-receptor. Liquoronderzoek kan essentieel zijn bij het stellen van de diagnose, omdat deze een hogere sensitiviteit (100%) heeft in vergelijking met de bepaling in het serum (85%) en omdat met name in een latere fase van de ziekte, of als reeds behandeling is gegeven, de antistoffen soms alleen in liquor nog aangetoond kunnen worden. Daarnaast is er meestal een pleiocytose in de liquor (gering tot 480 cellen per microliter).1-3 Overige aanvullende diagnostiek geeft geen verdere zekerheid. Een MRI van de hersenen toont in een minderheid van de gevallen afwijkingen (hyperintense afwijkingen in de mesiale temporale gebieden, maar ook elders in de cerebrale cortex en de basale kernen).1,3 Een EEG toont vaak niet-specifieke afwijkingen (een vertraagd achtergrondpatroon en in mindere mate epileptische activiteit).2 Meer recent werd er echter een specifiek grafo-element beschreven dat tot op heden niet bij andere pathologie is beschreven. Het betreft hier de extreme delta brush. Deze extreme delta-brush bestaat uit delta-activiteit met hierop gesuperponeerde snelle beta-activiteit en komt, soms in reeksen, sym- Tijdschrif t voor Neurologie & Neurochirurgie metrisch en bilateraal synchroon voor.4 Zie voor een samenvatting van de klinische bevindingen en de bevindingen bij aanvullend onderzoek bij de verschillende auto-antistoffen de tabel. Anti-AMPA-receptor-encefalitis Er zijn weinig beschrijvingen van dit type encefalitis verschenen. Het klinisch beeld kan daarom wat beperkt zijn weergegeven, aangezien de grootste case-serie komt uit een sterk geselecteerde patiëntenpopulatie: een patiëntengroep met een limbische encefalitis waarbij de testen op alle andere auto-antilichamen negatief waren. Deze patiënten hadden een wisselende combinatie van korte termijn-geheugenstoornissen, gedragsstoornissen en emotionele problemen en soms zelfs dementie.5 Epilepsie komt niet vaak voor als presenterend symptoom.5 In een andere case serie lieten de patiënten (opnieuw hoofdzakelijk vrouwen) snel progressief afwijkend gedrag zien lijkend op psychose.6 De gemiddelde leeftijd van de patiënt met een anti-AMPA-receptor-encefalitis is 60 jaar, 90% is vrouw.5 Zeventig procent van de patiënten heeft een onderliggende maligniteit (kleincellig en niet-kleincellig longcarcinoom, (maligne) thymoom en mammacarcinoom).5 Anti-VGKC (spannings-afhankelijk kalium kanaal)-complex-encefalitis: anti-LGI1 en anti-CASPR2 Vroeger werd er gedacht dat er antistoffen waren die direct gericht waren tegen de kaliumkanalen (antiVGKC). Het blijkt nu om verschillende antistoffen te gaan tegen eiwitten verbonden met het kaliumkanaal. Er zijn er tot nog toe twee bekend, met klinisch een ander beeld. Deze antigenen zijn het leucine-rich glioma inactivated 1 (LGI1) en het contactin-associated protein related 2 (CASPR2).7 De antistoffen tegen deze antigenen geven een verschillend klinisch beeld en hebben verschillende klinische associaties. De anti-LGI1 geeft limbische encefalitis, hyponatriëmie en soms myoclonieën, tonische epileptische aanvallen (vaak kortdurende tonische contracties in gezicht en arm (aan dezelfde zijde); deze worden ook wel faciobrachiale dystone aanvallen genoemd), of aanvallen met een temporale aanvalssemiologie, en is slechts zwak geassocieerd met maligniteit.8 Er worden wel opvallend vaak (ernstige) huidreacties op anti-epileptica gezien.9 Daarentegen hebben de antistoffen tegen CASPR2 een breder klinisch spectrum met naast encefalitis het syndroom van Morvan (neuromyotonie met autonome instabiliteit en insomnie) en soms een pijnlijke neuropathie, waarbij er een sterke associatie is met tumoren, met name thymomen.7 vol 115 - nr. 3 - september 2014 131 Neurologie Daarnaast zijn er ook nog patiënten met een limbische encefalitis die antistoffen hebben tegen het VGKCcomplex maar niet positief testen op LGI1 of CASPR2. Het antigeen is bij deze patiënten niet bekend, maar wanneer bepaald wordt of dit intracellulair of aan het oppervlak zit kan wel de respons op immuuntherapie worden voorspeld: patiënten met antistoffen tegen een oppervlakte-antigeen doen het in het algemeen beter.10 Anti-GABA-receptor encefalitis Deze werd voor het eerst beschreven in 2010 in een groep van 15 patiënten die allen epilepsie, geheugenstoornissen en verwardheid hadden.11 De insulten waren van temporale origine (met secundaire generalisatie), en een status epilepticus kwam bij 3/15 voor.11 In een meerderheid van de patiënten toonde een MRI van de hersenen een verhoogd signaal in de mediale temporaalkwab.11 Vijf patiënten hadden een kleincellig longcarcinoom, nog twee andere hadden longtumoren.11 Van de beschreven patiënten heeft een gedeelte ook antistoffen tegen andere eiwitten (o.a. GAD, TPO, N-type spanningsafhankelijke calciumkanalen).11 Anti-GAD encefalitis Het glutamaatdecarboxylase (GAD) is een enzym dat glutamaat in GABA omzet. Antistoffen tegen GAD kunnen zo leiden tot een verminderde GABA-erge synaptische transmissie. GAD komt ook voor in de pancreas, en antistoffen tegen GAD komen ook voor (zij het in lage titers) bij patiënten met diabetes mellitus type I.12 Anti-GAD antistoffen werden eerder ook al beschreven bij het stiff-person syndroom en bij cerebellaire ataxie.12 In de eerste case-reports werden patiënten beschreven met refractaire temporaalkwab-epilepsie en geringe tot ernstige inprentingsstoornissen, passend bij een limbische encefalitis.13,14 In zeldzamere gevallen waren de epileptische aanvallen van een extra-temporale origine.15 Vaak waren er ook afwijkingen gezien (uni- of bilateraal) in de mesiale temporaalkwab op MRI,14 of, zeer zelden, hyperintense afwijkingen in de witte stof en cortex met enige contrastopname.15 Deze patiënten reageerden slecht op corticosteroïden of andere immunotherapie (gammaglobulines of cyclofosfamide),13,14 waarbij er ook hooguit een matige afname is van de antistoftiters tijdens de therapie.14 Het is onduidelijk of de anti-GAD antistoffen zelf pathogeen zijn omdat ze gericht zijn tegen een intracellulair eiwit, aangezien de intracellulaire ruimte moeilijk toegankelijk is voor een antistof.16 Mogelijk zijn anti-GADantistoffen daarom ook een epifenomeen bij een ander auto-immuunproces met onbekende antilichamen. 132 Tijdschrif t voor Neurologie & Neurochirurgie Wanneer moet er gescreend worden op een onderliggend neoplasma? Gezien de vaak sterke associatie met neoplasmata dienen alle patiënten die verdacht worden van een auto-immuunencefalitis middels een CT-thorax en CT-abdomen gescreend worden op een onderliggende tumor.17 Wanneer deze negatief is en een van bovengenoemde antistoffen is aangetoond, kan de diagnostiek verder uitgebreid worden met een FDG-PET, bij mannen met een testes-onderzoek18 en bij vrouwen tevens met een mammogram en gynaecologisch onderzoek.17 De associatie met tumoren is overigens relatief laag bij de antiLGI1-encefalitis, echter ook hier zijn, tot bij 11% van de patiënten, tumoren beschreven. Het is daarom de persoonlijke mening van de auteurs dat ook deze patiënten gescreend dienen te worden op de aanwezigheid van een tumor. Gezien de bijzonder hoge prevalentie van een ovariumteratoom bij vrouwen tussen 12 en 45 jaar met antiNMDAr-antistoffen dient in deze groep herhaaldelijk te worden gescreend op een ovariumteratoom (echo of MRI buik/bekken eenmaal per zes maanden gedurende vier jaar). Bij andere patiëntengroepen is het nut van herhaalde screening niet duidelijk. Wat is de behandeling en prognose van een auto-immuun encefalitis? Er zijn geen gerandomiseerde gecontroleerde studies naar de behandeling gedaan. Het beste bewijs komt uit grote case series van onder andere de anti-NMDArencefalitis.1 De behandeling start met een eventuele anti-tumor therapie (bij voorkeur resectie). Verder volgt medicamenteuze therapie die gericht is op het remmen van de auto-immuunrespons. Hiertoe wordt gestart als eerstelijns behandeling met prednisolon (1 mg/kg met een maximum van 60 mg gedurende 4-6 weken waarna afbouw) en intraveneuze toediening van gammaglobulines. Tevens kan, als alternatief voor de gammaglobulines, voor plasmaferese gekozen worden. Bij uitblijvende respons kan, afhankelijk van het klinisch beeld vroeger (bij snelle progressie) of later (bij stabiele situatie) gestart worden met tweedelijns therapie: cyclofosfamide (1-5 mg/kg) en/of rituximab (375 mg/m2 éénmaal per week gedurende vier weken, eventueel te herhalen na negen maanden) gebruikt.16,19 De immunomodulerende therapie heeft ook een gunstig effect op de epilepsie van de patiënten, ook wanneer deze niet reageert op de antiepileptica.19 Hoe eerder de immunomodulerende behandeling gestart is (en ook wanneer deze bij minder symptomen al gestart wordt), hoe beter de uiteindelijke uitkomst. Tevens lijkt het geven van tweedelijns therapie vol 115 - nr. 3 - september 2014 3 Tabel 1. Auto-immuun encefalitis: epilepsie, andere klinische kenmerken en respons op therapie, ingedeeld naar antigeen van de aangetroffen antistoffen. Antistof tegen: Epilepsie? Andere symptomen MRI EEG Associatie met tumor Respons op behandeling NMDAreceptor 70-80% cognitieve stoornissen (geheugen, spraak), gedragsstoornissen, psychose, katatonie, dyskinesieën, autonome functiestoornissen tot 50% afwijkend, T2 hyperintensiteit in hippocampi, cortex, insula, basale kernen, hersenstam vaak afwijkend: diffuse vertraging, soms epileptische aanvalsactiviteit. Soms extreme delta brushes (zie tekst) hoofdzakelijk bij vrouwen tussen 18-45 jaar. Bij mannen en kinderen zeldzaam. goede respons op (snel gestarte) immuunmodulerende therapie en tumorresectie (indien van toepassing) AMPAreceptor 40% verwardheid, desoriëntatie, geheugenverlies, psychose vaak afwijkend: verhoogd T2/ FLAIR signaal in mediale temporaalkwab bij meerderheid afwijkend: vertraging, soms epileptiforme afwijkingen 70% goede respons op immuunmodulerende therapie en tumorresectie (indien van toepassing) GABABreceptor 80-100% verwardheid, geheugenstoornissen, gedragsverandering, psychose, afasie vaak bilateraal afwijkingen temporaal rond 50% bij meerderheid afwijkend: gegeneraliseerde (of focale) trage activiteit en epileptische aanvalsactiviteit LGI1 rond 85% amnesie, verwardheid, neuropsychiatrische afwijkingen, hyponatriëmie, myoclonieën rond 50% hoog signaal mediale temporaalkwab CASPR2 rond 50% neuromyotonie, syndroom van Morvan GAD 100% geheugenstoornissen en epilepsie 66% uni- of bilaterale mesiotemporale hyperintense afwijkingen, ook extratemporaal (witte stof en cortex) (zelden) ook tot een beter herstel te leiden. Opvallend in de respons op behandeling is dat er (onder andere bij de anti-NMDAr-encefalitis) zeker tot achttien maanden na begin van de ziekte en mogelijk nog later herstel kan plaatsvinden.1 Recidieven van een auto-immuun-encefalitis zijn mogelijk, deze komen vaker voor bij patiënten zonder tumor in de initiële ziekteperiode en bij patiënten die eerder geen immunotherapie kregen.1 In deze gevallen moet opnieuw naar een tumor gezocht worden (zeker bij vrouwen) en tweedelijns immunotherapie overwogen worden.1 Tijdschrif t voor Neurologie & Neurochirurgie vaak interictale epileptiforme afwijkingen, soms aanvalsactiviteit 60% goede respons op immuunmodulerende therapie (en eventueel tumorresectie) laag, tot 11% goede respons op immuunmodulerende therapie, behalve bij patiënten met tumor: slechtere prognose rond 30% goede respons op immuunmodulerende therapie, behalve bij patiënten met tumor: slechtere prognose matige respons op immuunmodulerende therapie Is het zinvol om te patiënten met epilepsie te screenen op auto-antistoffen en moeten deze patiënten behandeld worden? De hierboven beschreven antistoffen komen in verhoogde mate voor bij patiënten met epilepsie, zonder het verdere klinisch beeld van een limbische encefalitis.17 Binnen deze groep heeft 6-10% antistoffen tegen LGI1 of CASPR2 (VGKC),2,5-7% anti-NMDAr-antistoffen en 1,7% anti-GAD antistoffen.9,20 De prevalentie van verhoogde antistoftiters is afhankelijk van de selectie- vol 115 - nr. 3 - september 2014 13 3 Neurologie encefalitis** antistoffen** + ja Tumorbehandeling diagnose nee Methylprednisolon plasmaferese immuuntherapie min. wait see Rituximab cyclofosfamide Derdelijns immuuntherapie methotrexaat Figuur 1. Stroomschema voor diagnostiek en behandeling bij auto-immuun encefalitis en epilepsie geassocieerd met auto-antistoffen.3,21 * Bij limbische encefalitis, maar ook bij epileptische aanvallen in combinatie met focale neurologische afwijkingen of neuropsychiatrische aandoeningen. Tevens wanneer bij MRI cerebrum afwijkingen zijn in de (mediale) temporaalkwabben en bij afwijkende liquorbevindingen (verhoogd celgetal, oligoclonale banden uitsluitend in liquor). Hierbij dienen andere aandoeningen uitgesloten of minder waarschijnlijk te zijn (denk aan infectieuze oorzaak (o.a. herpes simplex encefalitis), intoxicaties, metabole stoornissen en andere auto-immuun gemedieerde aandoeningen tegen niet-hersenspecifieke stoffen, zoals de anti-TPO-geassocieerde encefalitis). ** Bepaal antistoffen tegen NMDA-receptor, LGI1, GABA-receptor, AMPA-receptor, CASPR2, GAD. Deze bepalingen worden in Nederland verricht in het Maastricht Universitair Medisch Centrum en in het Erasmus Medisch Centrum (Rotterdam). *** Bij new-onset (refractaire) status epilepticus zonder andere oorzaak, bij een epilepsie met hoge aanvalsfrequentie bij debuut, bij een vroege medicatie-resistentie. procedure en wordt zelfs nog hoger als patiënten toch meerdere andere kenmerken van een auto-immuun encefalitis hebben. Vaak wordt in het beloop het klinisch beeld duidelijker en ontstaan er ook (andere) tekenen van een encefalitis of encefalopathie.21 Bij faciobrachiale tonische aanvallen komen antistoffen tegen LGI1 vaker voor, maar ook patronen van epileptische aanvallen, zoals een new-onset status epilepticus of zeer frequente aanvallen (direct bij debuut van de epilepsie) kunnen passen bij een auto-immuun pathogenese. Bij een groep patiënten ouder dan 30 jaar met een temporaalkwabepilepsie zonder bekende oorzaak (zoals menin- 13 4 Tijdschrif t voor Neurologie & Neurochirurgie gitis/encefalitis, ernstig hoofdtrauma of koortsstuipen in de kindertijd), is het aandeel afwijkende antistofbepalingen hoger: 5 van de 23 had in deze groep antiGAD antistoffen (21,7%).22 Opvallend is wel dat deze groep ook meer en andere auto-immuunziekten hadden, met name dan geassocieerd met anti-TPO-antistoffen.22 Verder valt op dat er geen correlatie tussen de ernst van de aanvallen en de hoogte van de anti-GAD-titer.9 Bij een andere groep, die bestond uit vrouwen tussen de 15 en 45 jaar met een cryptogene lokalisatiegebonden epilepsie met een ziekteduur van maximaal vijf jaar waren er bij 5/19 patiëntes antistoffen tegen de NMDA-receptor. vol 115 - nr. 3 - september 2014 3 Aanwijzingen voor de praktijk 1. De combinatie van cognitieve stoornissen (meestal geheugenproblemen), gedragsstoornissen en epilepsie wijst op een limbische encefalitis die geassocieerd kan zijn met aanwezigheid van auto-antistoffen. 2. Wanneer er auto-antistoffen bij een limbische encefalitis aangetoond worden dient behandeling met immuunmodulerende medicatie snel gestart te worden. 3. Denk aan de mogelijkheid van een auto-immuun associatie bij een cryptogene lokalisatiegebonden (temporale) epilepsie en bepaal antistoffen. 4. Wanneer er auto-antistoffen worden aangetoond bij een patiënt met cryptogene lokalisatiegebonden epilepsie die slecht op anti-epileptica reageert kan een proefbehandeling gegeven worden prednisolon of gammaglobulines. Deze hadden echter alle ook psychiatrische symptomen.23 Het blijft echter onduidelijk of de antistoffen oorzakelijk zijn bij patiënten met alleen epilepsie of slechts een marker zijn van een onderliggend inflammatoir proces met activering van autoimmuniteit.9 Het is de vraag of bijvoorbeeld een lage anti-NMDAr-antistof titer in het bloed bij afwezige antistoffen in de liquor een oorzakelijk verband heeft met epilepsie (zelfs wanneer er een combinatie is met cognitieve of gedragsproblemen).24 Daarentegen kan het geven van immunomodulerende therapie bij patiënten met epilepsie en auto-antistoffen wel leiden tot aanvalscontrole en tot aanvalsvrijheid.19 In een studie bij 32 patiënten met epilepsie bij wie een auto-immuun etiologie werd vermoed op basis van aanwezige autoantistoffen, celreactie in de liquor of bilaterale afwijkingen in de mesiale temporaalkwab bij MRI-onderzoek werden achttien patiënten aanvalsvrij, waarbij de mediane start van immunotherapie bij de responders (ook patiënten met louter epilepsie) beduidend korter was dan van non-responders (4 maanden versus 22 maanden).19 Daarom valt het te verdedigen om patiënten bij wie een auto-immuunaandoening met auto-antistoffen wordt vermoed (dus patiënten met een cryptogene lokalisatiegebonden epilepsie en aantoonbare auto-antistoffen in het serum) een proefbehandeling gedurende zes tot twaalf weken te geven met prednisolon of intraveneuze gammaglobulines. Een gunstig therapeutisch effect op de epileptische aanvallen is een extra argument dat deze epilepsie optreedt in het kader van een autoimmuunproces.19 delijns therapie geldt met name voor de auto-immuunencefalitiden; voor deze behandeling is bij een beeld met louter epilepsie nog geen bewijs. Conclusie De groep van auto-immuunencefalitiden toont in het algemeen een limbische encefalitis met als klinische kenmerken korte termijn geheugenstoornissen, verwardheid, epileptische insulten en psychiatrische symptomen. Het is belangrijk om in deze groep patiënten, na het uitsluiten van andere mogelijke oorzaken te zoeken naar een geassocieerde antistof en snel immunomodulerende behandeling te starten. Bij chronische epilepsie is de veroorzakende rol van auto-antistoffen nog niet aangetoond, echter immunomodulerende behandeling lijkt wel geïndiceerd bij aanwezigheid van deze antistoffen. Referenties 1. Titulaer MJ, McCracken L, Gabilondo I, et al. Treatment and prognostic factors for long-term outcome in patients with anti-NMDA receptor encephalitis: an observational cohort study. Lancet Neurol 2013;12:157-65. 2. Dalmau J, Gleichman AJ, Hughes EG, et al. Anti-NMDA-receptor encephalitis: case series and analysis of the effects of antibodies. Lancet Neurol 2008;7:1091-8. 3. Dalmau J, Lancaster E, Martinez-Hernandez E, et al. Clinical experience and laboratory investigations in patients with anti-NMDAR encephalitis. Lancet Neurol 2011;10:63-74. 4. Schmitt SE, Pargeon K, Frechette ES, Hirsch LJ, Dalmau J, Friedman D. Extreme delta brush: a unique EEG pattern in adults with anti-NMDA receptor encephalitis. Neurology 2012;79:1094-100. 5. Lai M, Hughes EG, Peng X, et al. AMPA receptor antibodies in limbic encephalitis alter synaptic receptor location. Ann Neurol 2009;65:424-34. In het figuur stellen wij een algoritme voor dat als leidraad kan dienen bij de diagnostiek en behandeling van patiënten die verdacht worden van een auto-immuun gemedieerde encefalitis of epilepsie. De genoemde twee- Tijdschrif t voor Neurologie & Neurochirurgie 6. Graus F, Boronat A, Xifro X, et al. The expanding clinical profile of anti-AMPA receptor encephalitis. Neurology 2010;74:857-9. 7. Irani SR, Alexander S, Waters P, et al. Antibodies to Kv1 potassium channelcomplex proteins leucine-rich, glioma inactivated 1 protein and contactin-asso- vol 115 - nr. 3 - september 2014 13 5 Neurologie ciated protein-2 in limbic encephalitis, Morvan's syndrome and acquired an underdiagnosed entity? Epilepsy Behav 2011;21:306-13. neuromyotonia. Brain 2010;133:2734-48. 16. Vincent A, Bien CG, Irani SR, et al. Autoantibodies associated with diseases 8. Lai M, Huijbers MG, Lancaster E, et al. Investigation of LGI1 as the antigen in of the CNS: new developments and future challenges. Lancet Neurol limbic encephalitis previously attributed to potassium channels: a case series. 2011;10:759-72. Lancet Neurol 2010;9:776-85. 17. Correll CM. Antibodies in epilepsy. Curr Neurol Neurosci Rep 2013;13:348. 9. Bien CG, Scheffer IE. Autoantibodies and epilepsy. Epilepsia 2011;52 Suppl 18. Eker A, Saka E, Dalmau J, et al. Testicular teratoma and anti-N-methyl-D- 3:18-22. aspartate receptor-associated encephalitis. J Neurol Neurosurg Psychiatry 10. Rosenfeld MR, Titulaer MJ, Dalmau J. Paraneoplastic syndromes and 2008;79:1082-3. autoimmune encephalitis: Five new things. Neurol Clin Pract 2012;2:215-23. 19. Quek AM, Britton JW, McKeon A, et al. Autoimmune epilepsy: clinical 11. Lancaster E, Lai M, Peng X, et al. Antibodies to the GABA(B) receptor characteristics and response to immunotherapy. Arch Neurol 2012;69:582-93. in limbic encephalitis with seizures: case series and characterisation of the 20. Majoie HJ, de Baets M, Renier W,et al. Antibodies to voltage-gated potassium antigen. Lancet Neurol 2010;9:67-76. and calcium channels in epilepsy. Epilepsy Res 2006;71:135-41. 12. Saiz A, Blanco Y, Sabater L, et al. Spectrum of neurological syndromes 21. Bien CG. Value of autoantibodies for prediction of treatment response associated with glutamic acid decarboxylase antibodies: diagnostic clues for in patients with autoimmune epilepsy: review of the literature and suggestions this association. Brain 2008;131:2553-63. for clinical management. Epilepsia 2013;54 Suppl 2:48-55. 13. Matà S, Muscas GC, Naldi I, et al. Non-paraneoplastic limbic encephalitis 22. Falip M, Carreno M, Miro J, et al. Prevalence and immunological spectrum associated with anti-glutamic acid decarboxylase antibodies. J Neuroimmunol of temporal lobe epilepsy with glutamic acid decarboxylase antibodies. Eur 2008;199:155-9. J Neurol 2012;19:827-33. 14. Malter MP, Helmstaedter C, Urbach H, Vincent A, Bien CG. Antibodies to 23. Niehusmann P, Dalmau J, Rudlowski C, et al. Diagnostic value of N-methyl- glutamic acid decarboxylase define a form of limbic encephalitis. Ann Neurol D-aspartate receptor antibodies in women with new-onset epilepsy. Arch Neurol 2010;67:470-8. 2009;66:458-64. 15. Najjar S, Pearlman D, Najjar A, Ghiasian V, Zagzag D, Devinsky O. Extralimbic 24. Armangue T, Petit-Pedrol M, Dalmau J. Autoimmune encephalitis in children. autoimmune encephalitis associated with glutamic acid decarboxylase antibodies: J Child Neurol 2012;27:1460-9. 136 Tijdschrif t voor Neurologie & Neurochirurgie vol 115 - nr. 3 - september 2014