Werkwijzer VWO RTI - vragen Wit = reproductievraag. Rood = inzichtvraag. Groen = toepassingsvraag. Hiermee leer je de tekst, krijg je overzicht en vat je de § samen. De antwoorden staan letterlijk in de tekst dus worden ze niet in de les behandeld, tenzij jij zelf om uitleg vraagt. Hiermee testen we of je de gebeurtenissen en ontwikkelingen niet alleen kunt reproduceren, maar ook of je ze hebt begrepen. Wordt wel behandeld in de les. Hiermee testen we of je de vaardigheden (zie het betreffende werkblad) kunt toepassen. Wordt wel behandeld in de les. Vaardigheden 1 Tijd - Chronologie (49 KA’s 5 periodes, 10 tijdvakken (zie symbolen), - Tijdbalk (ook andere jaartellingen) - Oorzaak en gevolg (causaliteit) - Continuïteit en verandering 2 Interpretatie - Standplaatsgebondenheid - Bron (soorten, bruikbaar, betrouwbaar, representatief, feit of mening) - Vraagstelling: formuleren vraag + passende hypothese (o.a. werkstuk) - Argumenten - Vergelijken 3 Betekenis/oordeel nu - Betekenis/oordeel toen Je moet kunnen uitleggen dat waardepatronen veranderen. Jij plakt nu een andere betekenis/oordeel aan gebeurtenissen dan dat men dit in andere tijden deed. Daarbij moet je kunnen uitleggen waardoor mensen nu iets belangrijk of rechtvaardig vinden terwijl men daar vroeger een heel ander oordeel over had (en andersom !). 1 Werkwijzer VWO Hoofdstuk 1: Jagers en boeren Vaardigheden bij dit hoofdstuk (‘bronnen’ zit bij ieder hoofdstuk): - Interpretatie: argumenten en vergelijking - Betekenis geven aan / oordelen over het verleden §1.1 De agrarische revolutie 1. Leg uit wat er bedoeld wordt met de vruchtbare halvemaan. 2. Hoe onderscheidde homo sapiens zich van zijn voorgangers? Noem twee manieren en licht ze toe. 3. Het Griekse woord ‘historiā’ werd onder andere gebruikt met de betekenis (vrij vertaald) ‘geschreven verslag of verhaal (van het onderzoek)’. Het woord ‘prehistorie’ is dus te verklaren als de periode.. (vul deze zin aan).. 4. Leg in eigen woorden uit wat de theorie van de archeologen is over waarom de mensen de overstap naar de landbouw maakten. 5. Leg uit wat er revolutionair was aan de agrarische revolutie: Noem minimaal vier ingrijpende gevolgen ervan. 6. Neem het onderstaande schema over (maak het groter) en vul het in. Jagers en verzamelaars Kenmerken woonomgeving Sociale indeling Rolverdeling man/vrouw Economie Boeren Geen grote sociale verschillen Ruilhandel van de volgende producten: … 7. Bedenk waarom de vruchtbare halvemaan een omgeving was die het ontstaan van de landbouw mogelijk maakte. 8. Lees de casus “De boeren van Abu Hureyra”. 8a. Waarom zouden boeren harder moeten werken om aan voedsel te komen dan jagersverzamelaars? 8b. Bedenk een reden waarom de bewoners van Abu Hureyra toch aan landbouw zijn gaan doen. 9. Bedenk een voordeel en een nadeel van de agrarische revolutie. 10. Maak op blz. 10 vraag 7 en 9. 11. Lees de casus “De boeren van Abu Hureyra” en maak vr 1 en 2 op p. 7. 12. interpretatie: bronnen Probeer aan te geven of deze bron betrouwbaar is of juist niet. Geef 2 argumenten voor je keuze. 13. interpretatie: bronnen Probeer aan te geven of deze bron bruikbaar voor vraag 11 is of juist niet. Geef 2 argumenten voor je keuze. 14. Je hebt gelezen dat er in Abu Hureyra al rond 11.000 v. C. aan landbouw werd gedaan. Welke kanttekeningen kun je nu bedenken bij de tijdlijn die er bij geschiedenis wordt aangehouden? Zie bijv. de tijdlijn op p. 24-25. 15. betekenis geven/oordelen over geschiedenis Maak op blz. 10 vraag 11. 16. interpretatie: bronnen en argumenten ‘Historisch denken’ blz. 11 vraag 15. 2 Werkwijzer VWO §1.2 Het ontstaan van steden 17. Door de overvloedige oogsten in Mesopotamië ontstonden er verschillende sociale lagen in de agrarische samenleving. Maak een kort overzicht (bijv. met pijltjes) van hoe dit kon. 18. Hoe kwam het dat sociale lagen van elkaar gingen verschillen in aanzien, rijkdom en macht? Leg dit uit aan de hand van voorbeelden. 19. Leg uit waarom de ontwikkeling van het schrift een belangrijke uitvinding was voor het ontstaan van steden. 20. Maak op blz. 12 vraag 3. 21. Maak op blz. 14 vraag 7 en 8. 22. Maak op blz. 15 vraag 12 en 14. 23. Maak op blz. 17 ‘Historisch denken’ vraag 21. Let op: Maak deze vraag pas NA het beantwoorden van de toepassingsvragen van §2. 24. Maak op blz. 12 vraag 2. 25. interpretatie: bronnen en argumenten: Maak op blz. 17 ‘Historisch denken’ vraag 19-20. §1.3 Machtige rijken in het Midden-Oosten 26. Aboe Simbel was de eerste staat ter wereld. Noem de 4 genoemde kenmerken van een staat op. 27. Omschrijf het ontstaan van het belastingsysteem in Egypte. 28. Op welke manieren maakten Egyptenaren duidelijk hoe belangrijk de religie was in hun leven (en na de dood)? 29. Noem vier overeenkomsten en twee verschillen tussen de godsdiensten in Egypte en Mesopotamië. 30. Lees de casus op blz. 18 en maak vraag 1. 31. Bedenk waarom voor de farao de priesters zo belangrijk waren. 32. Interpretatie, bronnen, Maak op blz. 20 vraag 6 over de betrouwbaarheid van bronnen. 33. Interpretatie, bronnen, vergelijking en argument, Maak op blz. 20 vraag 7 met behulp van bron 3. 34. Interpretatie, bronnen, Maak op blz. 23 ‘Historisch denken’ vraag 15 en 18 35. Interpretatie, bronnen, argument: Lees de bronnen op blz. 23 van ‘Historisch denken’ en concludeer of Akhenaten een hervormer of een revolutionair was. Leg uit hoe je tot deze conclusie bent gekomen. 3 Werkwijzer VWO Hoofdstuk 2: de Klassieke Oudheid Vaardigheden bij dit hoofdstuk (‘bronnen’ zit bij ieder hoofdstuk): - Tijd: Chronologie, oorzaak en gevolg (Causaliteit) - Interpretatie: standplaatsgebondenheid, argumenten en vergelijken §2.1 De Griekse democratie 1. Beschrijf hoe de democratie in Athene ontstond aan de hand van: aristocratie, tiran, gewone burgers, volksvergadering, raad van 500. 2. Had Athene indirecte of directe democratie? Verklaar je keuze. 3. Maak op blz. 28 vraag 7 en 8 4. Leg uit wat ostracisme betekent. 5. Griekse filosofen hielden zich bezig met o.a. de politiek. Met welke andere terreinen hielden zij zich ook bezig? 6. Welke kritiek uit de filosoof Plato op de Atheense democratie? 7. Welke kritiek uit de filosoof Aristoteles op de Atheense democratie? 8. Wat verstaan wij onder democratie? Noem in je antwoord ook de kenmerken van de Nederlandse democratie. 9. Maak op blz. 28 vraag 5 en 6. 10. Maak op blz. 30 vraag 10. 11. interpretatie: standplaatsgebondenheid & argumenten Lees de Casus “de volksvergadering beslist” en maak op blz. 27 vraag 1 t/m 4. 12. interpretatie: standplaatsgebondenheid & argumenten Maak op blz.30 vraag 9. 13. interpretatie: standplaatsgebondenheid “Historisch denken” Maak op blz. 31 vraag 13 t/m 15 14. interpretatie: bronnen & argumenten “Historisch denken” Haal uit de bronnen 7 t/m 11, 2 argumenten waarom je Herodotus een wetenschapper kunt noemen. §2.2 Hellenisme 15. Lees de casus: 'Bruiloft in Susa en de tekst: ‘Het rijk van Alexander de Grote’ Maak op blz. 32 vraag 1 a en vraag 2. 16. Maak op blz. 34 vraag 4 en 5. 17. Lees ‘Hellenistische cultuur in Azië en Egypte’ en leg de term Hellenisme uit. 18. Welke belangrijke bestuurlijke veranderingen (geef ook de sociale verandering) zien we in de Hellenistische periode optreden na de dood van Alexander? 19. Welke verschillen op het gebied van cultuur zien we optreden? Noem 5 aspecten. 20. Kijk terug naar vraag 15 en maak vervolgens op blz. 32 vraag 1.b. en vraag 3. 21. a. Welk doel stond Alexander voor ogen toen hij zijn grote gebied veroverde? b. Alexander stierf op zijn 33e. Geef 3 redenen waardoor dit doel later toch werd bereikt, ondanks dat Alexander het zelf niet meer meemaakte. 22. Maak op blz. 36 vraag 8 en 9 a en b. 23. interpretatie: bronnen en argumenten: Maak op blz. 36 vraag 9c,d en vraag 10. 24. tijd: chronologie: Maak op blz. 37 ‘Historisch denken’ vraag 12. 25. interpretatie: bronnen en vergelijken: “Historisch denken” Maak op blz. 37 ‘Historisch denken’ 31 vraag 11 en 13. 4 Werkwijzer VWO §2.3 De Romeinse Republiek 26. Lees de casus op blz. 38 en maak vraag 1 en 2. 27. Onderaan blz. 38 en bovenaan blz. 39 worden in totaal 5 redenen genoemd waardoor de Romeinen hun rijk steeds verder uitbreidden. Noem ze. 28. Van welke twee middelen maakten de Romeinen gebruik bij het uitbreiden van hun rijk? Leg dit uit. 29. Maak op blz. 41 vraag 7. 30. Leg in eigen woorden uit hoe de Romeinse Republiek werd bestuurd. Je mag zelf weten of je een verhaalvorm kiest of dat je een schema maakt. Alle rode termen uit deze paragraaf moeten er in voorkomen. 31. Bedenk hoe het geven van het Romeinse burgerrecht aan overwonnen volkeren bijdroegen aan een relatief verenigd rijk. 32. Maak op blz. 38 vraag 3. 33. interpretatie, vergelijking: Maak op blz. 40 vraag 6. 34. interpretatie, bronnen, argument, standplaatsgebondenheid. Maak “historisch denken” op blz. 41- 42 vraag 9 t/m 12. 35. tijd: oorzaak en gevolg, interpretatie: bronnen. Zelf opzoeken: Wat heeft het mooie verhaal van Hannibal met zijn olifanten te maken met de casus op blz. 38? §2.4 Het Romeinse Keizerrijk 36. Lees: “Het ontstaan en bestuur van het keizerrijk” Wie waren Julius Caesar en Augustinus? Hoe hebben zij bijgedragen aan de overgang van een Romeinse republiek naar een Romeins keizerrijk? 37. maak op blz. 45 vraag 3 t/m 5. 38. Lees: “De verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur” Welke uitingen van Romeinse cultuur zag je van Engeland tot aan Egypte voorkomen? Noem er minstens 4. 39. Geef drie voorbeelden van wat we verstaan onder de klassieke cultuur. 40. Hoe verspreidde de klassieke cultuur zich en welke impact had dat op de gebieden in het oosten van het rijk? Welke impact had de klassieke cultuur op de gebieden in het westen van het rijk? 41. Lees de casus “Het gouden huis van Keizer Nero” op blz. 43 en maak vraag 1. 42. Maak op blz. 45 vraag 3. 43. Wie heeft Julius Caesar vermoord? Bedenk waarom en welke groep hier profijt van had. 43. Bedenk waarom de komst van de Romeinen en de veranderingen die zij invoerden, niet overal dezelfde indruk maakte 45. interpretatie: standplaatsgebondenheid: Maak op blz. 43 vraag 2. 46. interpretatie: bronnen, argument: Maak op blz. 46. Vraag 8 en 9. 47. interpretatie: vergelijking: Romanisering wordt weleens vergeleken met amerikanisering in onze tijd. Noem een overeenkomst en een verschil. 48. tijd: oorzaak gevolg, interpretatie bronnen: Maak op blz. 46-47 “historisch denken” opdracht 11. 49. interpretatie: bronnen: Maak op blz. 46-47 “Historisch denken” opdracht 12 en 13. 50. tijd: chronologie: Maak een tijdbalk van 600 v. Chr. – 200 n. Chr. en zet de 15 belangrijkste gebeurtenissen er op. 5 Werkwijzer VWO §2.5 Joden en christenen 51. Hoe onderscheidde het Jodendom zich van andere religies? Noem drie manieren. 52. De joden begonnen te geloven dat er een nieuwe joodse koning zou opstaan, een ‘messias’. Waarom zorgde dit voor verdeeldheid onder de joden? Gebruik in je antwoord de naam Jezus. 53. Wat zijn ‘martelaren’? 54. Vanuit het Jodendom kon het christendom ontstaan. Leg dit uit. 55. Leg de titel van de basistekst “van sekte tot staatsgodsdienst” uit (blz. 51) 56. Maak op blz. 52 vraag 8. 57. interpretatie: bronnen Maak op blz. 53 “historisch denken” vraag 14. §2.6 Het einde van het Romeinse Rijk 58. Noem de drie oorzaken van de ‘verbrokkeling’ van het Romeinse rijk. 59. Leg uit met welke gebeurtenissen het West-Romeinse rijk uiteindelijk ophield te bestaan. 60. Verklaar het feit dat het Oost-Romeinse rijk zo machtig en welvarend was. 61. Leg uit wat het ‘oosters schisma’ is. 62. Wanneer hield het Oost-Romeinse rijk op te bestaan en hoe kwam dat? 63. Lees de casus ‘De Vandalen plunderen Rome’. Bedenk waarom de Romeinen ook de keizer willen vermoorden. 63. Bedenk waarom de inwoners van het Byzantijnse rijk zichzelf ‘Romeinen’ bleven noemen. 64. interpretatie, argument: Lees de casus ‘De Vandalen plunderen Rome’. Stelling: ‘Petrionius Maximus moet een vermoeden hebben gehad dat hij gevaar liep.’ Geef 2 argumenten voor deze stelling. 65. interpretatie, argument: Maak op blz. 56 vraag 5 a en b. 66. interpretatie, bronnen, argument: Lees ‘Historisch denken op blz. 58: De opkomst van de Franken’ Maak vraag 9 t/m 11. 6 Werkwijzer VWO Hoofdstuk 3: de vroege middeleeuwen Vaardigheden bij dit hoofdstuk (‘bronnen’ zit bij ieder hoofdstuk): - Interpretatie: argumenten en vergelijking - Tijd: oorzaak - gevolg - Tijd: continuïteit - verandering §3.1 Hofstelsel en horigheid 1. De vroegmiddeleeuwse samenleving wordt gekenmerkt door grote machtsverschillen en door standen. Uit welke 3 standen bestaat de samenleving? 2. Beschrijf kort per stand: rol in de samenleving, benadruk rechten en plichten 3. Leg uit wat het hofstelsel inhoudt. 4. Beschrijf de driedeling van de grond van het domein van de heer. 5. Noem de rechten en plichten van 3 verschillende soorten boeren. 6. Waarom gaven de meeste boeren in de periode tussen 400 en 500 hun vrijheid zomaar weg ? 7. Leg uit wat autarkie is en in hoeverre de middeleeuwse boeren autarkisch waren. 8. Maak blz. 67 vraag 4. 9. 2 interpretatie: vergelijking. De samenleving van de vroege Middeleeuwen was een agrarische samenleving. Hoe verschilt dit van de periode ervoor, toen het West-Romeinse Rijk nog bestond (en benoem deze vorige samenleving) ? 10. 2 interpretatie: vergelijking. Maak boekvraag 5 (blz. 67) 11. 1 tijd: oorzaak-gevolg. Maak boekvraag 7 (blz. 67) 12. 1 tijd: continuïteit-verandering. Maak boekvraag 10 (blz. 68) 13. 1 tijd: oorzaak-gevolg. Beschrijf de ‘keten van oorzaken’ die leidden tot de verandering naar een agrarische samenleving. Gebruik blz. 48 vraag 6 14. 1 tijd: oorzaak-gevolg. Maak blz. 68 vraag 9 15. 2 interpretatie: vergelijking. ‘Historisch denken’ (blz. 69) vraag 13 t/m 16 16. 1 tijd: continuïteit-verandering. Voor de boeren veranderde er door de overgang van de Romeinse tijd naar de middeleeuwen erg veel, maar sommige zaken bleven gewoon hetzelfde. Noe 3 zaken die veranderden en 3 zaken die hetzelfde bleven. §3.2 Europa wordt christelijk 17. In hoeverre was het christendom verspreid in het West-Romeinse Rijk voor het einde van de 4e eeuw ? 18. Op blz. 71-72 wordt uitgelegd hoe de kerstening van West Europa verliep. a Wat is kerstening ? b In dit stuk tekst komt duidelijk naar voren dat de kerstening van West Europa niet alleen een zaak van vrome, idealistische Christenen was, maar ook een harde politieke deal. Welke leider speelde de hoofdrol en leg uit hoe dit verliep. Let op: 2 antwoorden! 19. Wat was de rol van de missionarissen. 20. Wat is het verschil tussen reguliere en seculiere geestelijken. 21. Blz. 52 onderaan 53 bovenaan: Ook bij de missionarissen speelde de politiek een woordje mee. Leg uit. 22. Leg uit hoe kloosters een grote rol in de kerstening gingen spelen en hoe zij machtig werden. 23. Maak vraag 5 blz. 73 24. Maak vraag 8 blz. 73 25. Leg in eigen woorden uit waarom het voor de Germanen logisch was dat zij christelijk werden. 7 Werkwijzer VWO 26. 2 interpretatie: vergelijking. Bij vraag 18 en 21 zien we dat bij de verspreiding van het Christendom vanaf 500 niet alleen godsdienstige, maar ook politieke motieven belangrijk waren. Leg uit dat je dit kunt vergelijken met de verspreiding van het Christendom in het Romeinse Rijk. 27. 2 interpretatie: vergelijking. Maak op blz. 73 vraag 4. 28. 2 interpretatie: bronnen. Maak op blz. 73 vraag 7 29. 2 interpretatie: standplaatsgebondenheid: maak op blz. 73 vraag 9 30. 2 interpretatie: argumenten. Maak op blz. 74-74 ‘Historisch denken’ vraag 12-13-14-15. 31. 2 interpretatie: bronnen. In deze bron over het allereerste vrouwenklooster in de Nederlanden (nu: Benelux) zie je dat reeds in 640 het klooster al taken op zich nam, die nu, 14 eeuwen later, door de regering worden uitgevoerd. Noem er 5. §3.3 Het bestuur wordt feodaal 32. 33. 34. 35. 36. 37. Wat is het feodaal stelsel ? Wat is de Nederlandse naam ? Waarom is dit feodaal stelsel aantrekkelijk voor een koning uit die tijd Waarom is dit feodaal stelsel aantrekkelijk voor graven en hertogen ? Waarvoor was het feodale stelsel een goede oplossing voor K. Martel? Wat was een vazal? Bekijk het onderstaande schema. Leg aan de hand ervan uit hoe het leenstelsel ofwel het feodale stelsel in elkaar zit. Verwerk zoveel mogelijk informatie uit p. 57 in je antwoord. 38. Al snel dook er een probleem op: de leenmannen zagen de gebieden die ze in leen hadden al snel als eigendom. Waarom was dit een probleem voor de heersers? 39. Lees de casus (blz. 76) en leg uit waarom deze vraag precies past bij vraag 33 en 34. 40. Maak boekvraag 4 blz 79 41. Maak boekvraag 5 blz 79 42. Wat voor invloed zou een sterke leenheer hebben gehad op het slagen van het feodale stelsel? 43. 1 tijd: continuïteit – verandering. Maak op blz. 79 vraag 7 44. 2 interpretatie: vergelijking. Welk verschil zie je tussen het feodale stelsel van Karel de Grote en het feodale stelsel van Hendrik IV, die 250 jaar later leefde ? 45. 2 interpretatie: bronnen. Maak op blz. 76 (casus) vraag 1 46. 2 interpretatie: bronnen. Maak op blz. 76(casus) vraag 2 47. 2 interpretatie: bronnen. Maak op blz. 80 (historisch denken) vraag 9 48. 2 interpretatie: bronnen. Maak op blz. 81 (historisch denken) vraag 10 8 Werkwijzer VWO §3.4 De verspreiding van de Islam 49. Noem vier kenmerken van de Islam. 50. Hoe legde Mohammed, de stichter van de Islam, de basis voor een islamitisch rijk? 51. Maak boekvraag 7 op blz. 86. 52. Maak boekvraag 9 op blz. 86. 53. Welk verband bestaat er tussen Griekse wetenschappers uit de oudheid en Arabische geleerden uit de Vroege Middeleeuwen? 54. Bij de verspreiding van het Christendom in het Romeinse Rijk en later in West Europa speelde de politiek een grote rol. Leg uit dat dit bij de Islam ook meespeelde. 55. Het islamitische rijk kon zich bijzonder snel en ver uitbreiden. Op welke vier manieren wordt dit verklaard volgens de historici? 56. Is er een vergelijking te trekken met hoe IS tegenwoordig een staat probeert te stichten? 57. Beschrijf in eigen woorden wat Jodendom, Christendom en Islam gemeen hebben en leg vanuit daar de spanning rond Jeruzalem uit. 58. 1 tijd: oorzaak-gevolg. Maak op blz. 82 (casus) vraag 1. 59. 1 tijd: oorzaak-gevolg. Maak op blz. 82 (casus) vraag 2. 60. 2 interpretatie: standplaatsgebondenheid: leg uit (google !) welke gevolgen de verdeling Sjiieten-Soennieten voor de huidige wereld betekent en wat huidige Islamieten hiervan merken. 61. 1 tijd: continuïteit-verandering: maak blz. 86-87 ‘historisch denken’ vraag 11-12-13 9 Werkwijzer VWO Samenvatting geschiedenis Deze opdracht duurt 7 lessen en gebeurt geheel in de les. Je zorgt ervoor dat alles in het mapje met jouw naam blijft. Alles blijft in het lokaal. Het samenvatten gebeurt op de ‘vraag-antwoord’ manier. Je moet vragen maken waarmee je de inhoud van de tekst zo volledig mogelijk omvat. Jouw antwoorden op je eigen vragen vormen zo je samenvatting. Houd de antwoorden dus kort !! Tijdens deze opdracht leer je samenvatten. In het begin ‘nemen we je aan het handje mee’ en aan het eind ‘gooien we je in het diepe’ en moet je het helemaal zelfstandig doen: 4.1: per tekstdeel een vraag, waardoor je alle belangrijke zaken moet noemen 4.2: bij ieder stuk tekst krijg je te horen hoeveel vragen je hierbij moet stellen om alle belangrijke punten eruit te halen. Je moet dus zelf de vragen bedenken èn beantwoorden. 4.3: Hier moet je zelf bepalen hoeveel vragen je maakt om alle belangrijke zaken te ‘pakken’. 4.4: Maak hiervan zelf een samenvatting. Je mag zelf weten of je de ‘vraagantwoord-manier’ gebruikt of dat je zelf een andere manier beter vindt. Let op: alle belangrijke punten moeten erin zitten. Hoofdstuk 4: De late middeleeuwen §4.1: De steden komen weer tot bloei. 4.1: per tekstdeel een vraag, waardoor je alle belangrijke zaken moet noemen Blz 90 Noem 3 redenen waarom de jaarmarkt van Lendit ontstond. Wat betekende deze jaarmarkt voor de regio ? Wat betekende de groei van de jaarmarkten voor West-Europa ? Blz. 91 Wat was het drieslagstelsel en wat was het belangrijkste gevolg ? Na ‘De grotere hoeveelheid….’ Welke 2 gevolgen had de grotere hoeveelheid voedsel voor West-Europa ? Wat was de Hanze en waardoor ontstond deze. Na ‘Tenslotte ontstond…..’ Leg uit waarom en hoe de geldeconomie in West-Europa terugkeerde. Blz. 92 ‘De stad herleeft’ Aan welke kenmerken moest een streek en haar bevolking voldoen voordat er een stad ontstond ? Na ‘in het begin…..’ Leg uit hoe de stad groeide van ‘ietsje groter landbouwdorp met specialisten’ tot dichtbevolkte grote stad met eigen muren en eigen bestuur. Vertel uitgebreid hoe het bestuur van een stad in elkaar zat. Blz. 92-93 Vanaf ’De komst van al deze……’ Wat was het nut van gilden ? Vergelijk de gilden met het huidige bedrijfsleven. Noem 3 overeenkomsten en 3 verschillen. Welk nadeel van de snelle groei van de steden kom je tegen ? Oorzaken ? Blz 94 Noem 2 punten uit de tekst en/of bron die bewijzen dat deze bladzijde representatief is voor deze paragraaf. 10 Werkwijzer VWO §4.2: De expansie van de christelijke wereld 4.2: bij ieder stuk tekst krijg je te horen hoeveel vragen je hierbij moet stellen om alle belangrijke punten eruit te halen. Je moet dus zelf de vragen bedenken èn beantwoorden. (wees hierbij een beetje slim: kijk naar de vragen in het boek en naar de KA’s die over deze § gaan) ‘Casus: Richard Leeuwenhart en Saladin’ : 2 vragen ‘De christelijke wereld breidt zich uit’: 3 vragen (tip: iets met ‘welke 3….. ?’ en iets met ‘welke 4 soorten mensen…?’) ‘De gevolgen van de christelijke expansie’: 2 vragen ‘De nagedachtenis van Saladin’: 1 vraag (Denk hierbij vooral aan de vaardigheid ‘standplaatsgebondenheid’ !) §4.3: De strijd tussen paus en keizer 4.3: Hier moet je zelf bepalen hoeveel vragen je maakt om alle belangrijke zaken te ‘pakken’ Kijk hierbij goed naar de manier waarop 4.1 en 4.2 werkten. Kijk ook hier naar de vragen in het boek, de betrokken KA’s en gerbruik de (tussen-)titels. §4.4: Het ontstaan van machtige staten 4.4: Maak hiervan zelf een samenvatting. Je mag zelf weten of je de ‘vraagantwoord-manier’ gebruikt of dat je zelf een andere manier beter vindt. 11 Werkwijzer VWO Hoofdstuk 5: veranderend wereldbeeld Vaardigheden bij dit hoofdstuk (‘bronnen’ zit bij ieder hoofdstuk): - verandering – continuïteit - standplaatsgebondenheid, betekenis geven aan / oordelen over het verleden - oorzaak - gevolg §5.1 De renaissance 1. Begin op blz 119 na 6 regels bij ‘In deze periode – ongeveer van …..’ . Noem een kenmerk van het traditionele middeleeuwse denken. 2. Welke mentaliteitsverandering wordt op blz. 119 beschreven? 3. Wat was een Uomo Universale ? (blz. 119-120) 4. Noem nog een kenmerk van het nieuwe denken dat typisch is voor de renaissance. 5. Noem 2 redenen waarom de Uomo Universale zo goed bij de Renaissance past. 6. Waarom past het Humanisme zo goed bij de Renaissance? 7. Wat betekende de Renaissance voor de literatuur (blz. 120 vanaf ‘humanisme’) 8. Wat betekende de Renaissance voor de beeldende kunst? 9. Wat betekende de Renaissance voor het denken over de politiek? 10. Het ontstaan van de renaissance gebeurde niet spontaan, er waren 3 oorzaken. Op blz. 122, naast het portret worden deze 3 oorzaken (keurig per alinea !) genoemd. Noem ze en geef per oorzaak uitleg. 11.Waarom had de uitvinding van de boekdrukkunst zo’n grote invloed op de groei van de Renaissance? 12.Wat betekende de Renaissance voor het geloof? 13. Bekijk bron 3 en 4. Leg aan de hand van 3 punten uit wat het verschil is tussen middeleeuwse en renaissancistische kunst. 14. Zeg in eigen woorden wat wordt bedoeld met ‘Renaissance’. 15. Lees de casus op blz. 118 en leg uit waarom dit verhaal zo goed de overgang van middeleeuwen naar renaissance beschrijft. 16. Blz. 121 vraag 2 17. Blz. 121 vraag 4 18. Blz. 121 vraag 6 19. Blz. 122 vraag 7 20. Blz. 122 vraag 8 21. Waarom beschrijft de schrijver van Decameron de figuren Don Felice en Isabetta met meer sympathie dan broeder Puccio (wat wil hij hiermee bereiken)? (Betekenis/oordeel geven) 22. Lees “Het ontstaan en de verspreiding van de renaissance”. Noem de sociaaleconomische oorzaken van het ontstaan van de renaissance. (oorzaken en gevolg) 23. Noem een culturele oorzaak voor de nadruk op de antieke oudheid. (oorzaken en gevolg) 24. Noem een overige oorzaak voor de hernieuwde belangstelling voor de oudheid. (oorzaken en gevolg) 25. Leg uit door welke uitvinding de ideeën van de renaissance zich zo snel konden verspreiden en hoe deze uitvinding eraan bijdroeg. (oorzaken en gevolg) 26. Vat samen op welke manier de renaissance het wereldbeeld veranderde. (samenvatten) 12 Werkwijzer VWO §5.2 Europeanen ontdekken de wereld 27. Lees de casus. Wat is waarschijnlijk het belangrijkste motief voor de Spaanse veroveringen in Mexico? Gebruik bronelementen in je antwoord (“ik zie dit in de bron aan…”). 28. Noem drie beroemde ontdekkingsreizigers en hun uiteindelijke bestemming. 29. Noem een voordeel en een nadeel aan de ontdekkingsreizen. 30. Lees “De wereld blijkt groter en anders dan gedacht”. Leg uit op welke twee manieren de ontdekkingsreizen het wereldbeeld veranderden. 31. 32. 33. Blz. 124 casus: Maak vraag 1 Blz. 126 vraag 2 Blz. 126 vraag 3 34. Lees “Europa verkent de wereld”. Maak een korte opsomming van de drie genoemde oorzaken voor de ontdekkingsreizen door Europeanen. (oorzaken - gevolg) 35. Aan de ene kant trad men meedogenloos op tegen de inheemse volkeren. Aan de andere kant had men ontzag voor de ‘nieuwe’ beschavingen. Wat was de derde reactie die Europeanen hadden bij aankomst in de nieuw ontdekte gebieden? (vergelijken) 36. Noem de vier gevolgen op langere termijn op die de expansie met zich meebracht. (oorzaak – gevolg) 37. Blz. 128 vraag 5a (veranderiong-continuïteit) 38. Blz. 128 vraag 5b (oorzaak – gevolg) 39. (bronnen) ‘Historisch denken blz. 128-9 vraag 10 40. (bronnen) ‘Historisch denken blz. 128-9 vraag 11 41. (KA’s toepassen) ‘Historisch denken blz. 128-9 vraag 12 42. (betekenis geven-oordelen) ‘Historisch denken blz. 128-9 vraag 13 §5.3 De reformatie 43. Lees de casus. Noem drie dingen die Luther zag waardoor hij ging twijfelen aan de katholieke kerk. 44. Lees “Kritiek op de kerk.” Waarop reageerde Luther met zijn 95 stellingen? 45. Op welke vier aspecten had Luther kritiek? Leg voor elk aspect uit wat zijn kritiek was. 46. Lees “De reformatie in Europa”. Wat houdt de Reformatie precies in? 47. Hoe reageerde de katholieke kerk in eerste instantie op Luther en andere hervormers? 48. Luther en Calvijn richtten beiden hun eigen kerk op. Beide zijn protestantse kerken. Waarom noemen we de kerken van Luther en van Calvijn beiden protestant? 49. Noem drie verschillen tussen het katholicisme, het lutheranisme en het calvinisme. 50. Tijdens het Concilie van Trente (1545-1563) reageerden katholieken op de kritieken die werden geuit. Welke maatregelen hebben de katholieken op het concilie besloten te nemen? 51. 52. Lees de casus op blz 130 en maak vraag 1 en 2 Blz. 132 vraag 3 (vgl met 45) 53. (bronnen) Bekijk bron 2. Wat is de mening van de tekenaar over Luther en waarom zouden veel katholieken Luther zo zien? 54 (oorzaak - gevolg) Welke gevolgen heeft de reformatie gehad op bestuurlijk gebied in Europa? Noem voorbeelden in je antwoord. 55 (bronnen) blz. 134 vraag 5ab 56 (oorzaak - gevolg) 5cd 57 (oorzaak - gevolg) 6 58 (oorzaak - gevolg) 7 59 (bronnen en oordeel geven) ‘Historisch denken’ blz 134-5 vr. 10 60 9verandering – continuïteit) vraag 11 13 Werkwijzer VWO Hoofdstuk 6: een nieuwe Republiek in Europa Vaardigheden bij dit hoofdstuk (‘bronnen’ zit bij ieder hoofdstuk): - verandering – continuïteit - Standplaatsgebondenheid, betekenis geven aan / oordelen over het verleden. - vergelijking §6.1 De Opstand in Europees perspectief 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Lees de casus op blz.138. Maak vraag 1 Zeg precies waarin Willem van Oranje van mening verschilt met Viglius. Lees de casus op blz.138. Maak vraag 2 Lees 139-140 en maak 3 Lees 139-140 en maak 4 Lees 141-142 en maak 6 Lees 141-142 en maak 7 8. Lees 139-140 en maak 5 9. 2 Interpretatie: Vraagstelling Stel dat je één vraag moet stellen die de kern van deze casus raakt. Bedenk een vraag die aan deze eis voldoet. 10. 2 Interpretatie – Vergelijking: Noem het verschil tussen de Franse en de Duitse situatie bij het godsdienstconflict 11. Interpretatie: Bronnen Maak vraag 8 12. 2 Interpretatie – Vergelijking: maak blz. 142 vraag 9 13. betekenis/oordeel: maak van ‘Historisch denken’ vraag 10, 11en 12 14. 2 Interpretatie – Vergelijking: maak 13 §6.2 Een bijzondere bestuursvorm 15. Leg uit: ‘De 7 gewesten wisten zich eerst niet goed raad met de soevereiniteit’. 16. Hoe loste men dit (vorige vraag) uiteindelijk op? 17. Lees blz. 145-148: a Wat was de macht van de Gewestelijke Staten ? b Wat was de macht van de Staten Generaal ? c Wat was de macht van de regenten ? d Wat was de macht van de Stadhouder ? e Wat was de macht van de Raadspensionaris ? 18. Leg uit waarom er een conflict ‘staatsgezind-prinsgezind’ ontstond. 19. Het conflict tussen de Oranjes en de regenten liep ik 1672 volledig uit de hand. Het begon eigenlijk al ruim 20 jaar eerder in 1650. Leg uit wat er gebeurde en verklaar daarbij het belang van de regenten en het belang van de Oranjes. Noem ook de 2 hoofdrolspelers. 20. De ruzie tussen Maurits en Oldenbarnevelt ging eigenlijk over het zelfde. Zoek (google) op wat er gebeurde en noem het belang van beide kanten 21. Blz. 146 vraag 3 22. Blz. 146 vraag 6 23. Blz. 146 vraag 7 24. Betekenisgeven/ standpl.geb.: Lees de casus op blz. 144. Maak vraag 1 en 2 en leg daarna uit waarom hier plaats is van standplaatsgebondenheid. 25. 2 Interpretatie – Vergelijking: Noem 3 verschillen met de regeringen in andere landen (denk hierbij aan: hoogste macht, belangrijkste bevolkings-groep en de positie van de adel). 26. 1 tijd: continuïteit en verandering: Lees ‘Historisch denken’ op blz. 148-9 en maak vraag 8 + 9 27. 2 interpretatie-bronnen-betrouwbaarheid: ‘Hist. denken’ blz. 148-9 vr. 10 14 Werkwijzer VWO §6.3 De internationale handel 28. Waarom kreeg onze economie precies na 1585 een enorme opleving ? 29. Vanaf blz. 118 onderaan (‘Aan de basis van…’) worden 4 factoren genoemd die ervoor zorgden dat de economie van de Republiek de beste ter wereld werd. Noem die 4 factoren kort. 30. Geef uitleg bij de graan- en houthandel. 31. Geef uitleg bij de uitvindingen. 32. Geef uitleg bij hoge specialisatiegraad. 33. Geef uitleg bij de VOC. 34. Lees 120 a Wat is handelskapitalisme ? b Leg uit hoe de Republiek via handelskapitalisme de onbetwiste wereldleider werd. 35. Blz 154 vraag 6 36. (standplaatsgebondenheid/oordeel geven over geschiedenis) Maak bij ‘historisch denken’ blz. 154-155 alle vragen 15 Werkwijzer VWO Hoofdstuk 7: koningen, heren en denkers Vaardigheden bij dit hoofdstuk (‘bronnen’ zit bij ieder hoofdstuk): - verandering – continuïteit - standplaatsgebondenheid, betekenis geven aan / oordelen over het verleden vergelijking - interpretatie: vergelijking §7.1 Absolutisme 1. Lees de casus blz. 158 over ‘Een koninklijke jeugdervaring’. Maak vraag 2. 2. Lodelijk XIV noemde zichzelf de Zonnekoning. Welke verklaring voor deze bijnaam kun je bedenken nadat je de casus hebt gelezen? 3. Leg uit hoe de Franse regering de inspraak van de overlegorganen kon inperken. 4. Welke vier aspecten zijn er bij het absolutisme te onderscheiden? Geef bij alle 4 de uitleg. 5. Verklaar het woord ‘absolutisme’. Gebruik in je antwoord het ‘droit divin’. 6. Er worden in de tekst nog twee andere landen beschreven waarin vorsten de macht gingen centraliseren. Beschrijf hoe het absolutisme zich in beide landen kon ontwikkelen. 7. Omschrijf waarom in Nederland en Engeland het absolutisme zich niet kon ontwikkelen. 8. Beschrijf in je eigen woorden de politieke theorieën van Hobbes en Locke. 9. Maak op blz. 160 vraag 3. 10.Maak op blz. 160 vraag 5. 11.Maak op blz. 160 vraag 10. 12.(2 Interpretatie: bronnen) Bekijk bron 3 op blz. 160. Uit de bron zou je kunnen afleiden dat Hobbes een voorstander van een vorm van absolutisme was. Hoe? Gebruik in je antwoord elementen uit de bron. 13.(2 Interpretatie: bronnen) Maak op blz. 162 vraag 9. 14.(2 Interpretatie: vergelijking) In welk opzicht komen bovenstaande theorieën overeen en in welke verschillen zij? 15.(2 Interpretatie: vergelijking) Vergelijk bron 7 en bron 10 op p. 163 en onderbouw de volgende stelling met bronelementen (dus niet alleen een zin uit de bron overschrijven): Het Engelse parlement doet de uitspraken van Jacobus I teniet met de Declaration of Rights. 16.(1Tijd: verandering-continuïteit) Historisch denken blz 163 vraag 11 17. (2 Interpretatie: vergelijking) Historisch denken blz 163 vraag 12 en 13 §7.2 Burgerlijke cultuur en Hofcultuur 18.Lees de casus op p. 164 en maak vraag 2. 19.Noem twee kenmerken van de burgerlijke cultuur in de Nederlandse Republiek en illustreer deze met voorbeelden. 20.Geef drie redenen dat kunst en cultuur tot bloei konden komen in de Republiek (p. 166) 21.Het tegenovergestelde van de burgerlijke cultuur in de Republiek is de hofcultuur in Frankrijk. Noem drie kenmerken ervan. 22.Lodewijk noemde zich, zoals gezegd, de Zonnekoning. Zoek in de tekst de verklaring voor deze bijnaam op (waarom omschrijft deze bijnaam de visie op de koning), schrijf hem in jouw woorden op en vergelijk dit met jouw antwoord op vraag 2 van deze werkwijzer. 23.maak blz. 167 vraag 7. 24.De tegenstelling tussen burgerlijke- en hofcultuur is, net als vele tegenstellingen in de geschiedenis, niet absoluut. Waarom niet? 25.Maak blz. 166 vraag 4 26.Maak blz. 166 vraag 5 27.(2 Interpretatie: vergelijking) Maak blz. 167 vraag 9 28.(3 Betekenis geven/oordelen over gesch.) Maak op blz. 168 vr 10-11-12 29.(2 Interpretatie: bronnen) Maak blz. 169 vraag 13-14-15-16-17 16 Werkwijzer VWO §7.3 De wetenschappelijke revolutie 30.Beschrijf de wetenschappelijke methode die vanaf de 17de eeuw gehanteerd werd. 31.Illustreer de nieuwe wetenschappelijke houding qua mentaliteit (2 voorbeelden) en qua onderzoek (2 voorbeelden). 32.De relatie tussen godsdienst en wetenschap is vaak gespannen geweest. Waarom stonden deze twee volgens velen lijnrecht tegenover elkaar? 32.Er deden zich ingrijpende veranderingen voor in het denken van veel Europeanen. Onderbouw de volgende stelling: De breuk met het verleden, veroorzaakt door de wetenschappelijke revolutie, was absoluut. 33.Ontkracht de bovenstaande stelling met argumenten uit p. 173. 34.Hoe heeft de Republiek bijgedragen aan de ‘uitbarsting’ aan wetenschappelijke inzichten in de 17de eeuw? Noem drie manieren. 35.Maak op blz. 172 vraag 3 36.Maak op blz. 173 vraag 4 37.Maak op blz. 174 vraag 5 38.Maak op blz. 174 vraag 7 39.Maak op blz. 174 vraag 9 40.(Interpretatie: standplaatsgebondenheid) Lees de introtekst en bronnen over “Het conflict tussen Galileo en de kerk” onder Historisch Denken en maak vraag t/m 14 17 Werkwijzer VWO Hoofdstuk 8: Verlichting en revoluties Vaardigheden bij dit hoofdstuk (‘bronnen’ zit bij ieder hoofdstuk): - Interpretatie: argumenten - standplaatsgebondenheid, betekenis geven aan / oordelen over het verleden - vergelijking §8.1 De Verlichting 1. Lees de casus (blz. 178) en maak vraag 1 en 2 2. Waarom heeft de katholieke kerk zo veel rituelen? 3. Wat vond Voltaire van deze rituelen? 4. Wat betekent “dogmatisch”? 5. a Op welke manier probeerde Voltaire niet dogmatisch te zijn in discussies? b Verklaar: rationalisme en empirisme. 6. Leg uit hoe wetenschappelijke revolutie (uit §7.3) de basis legde voor de Verlichting. 7. Geef minimaal 3 voorbeelden van onderwerpen waar verlichte denkers zich mee bezig hielden. 8. Welke rol heeft onderwijs volgens deze verlichte denkers? 9. Bekijk bron 2. In welk boek staat deze afbeelding? 10. Leg het verschil uit tussen de ideeën van Locke en van Rousseau. 11. Leg het systeem uit van de Trias Politica. 12. Wat was het doel van de Trias Politica? 13. Wat is cultuurrelativisme ? 14. Leg uit dat de Verlichting niet had kunnen ontstaan zonder de wetenschappelijke revolutie 15. Op welke 2 manieren combineerden verlichte denkers rationalisme en geloof? (Rationalisme staat uitgelegd op blz.171) 16, 17 en 18: betekenis - oordeel 16. Over welke 2 onderwerpen dachten verlichte denkers het meeste na? 17. Verlichting wil niet zeggen dat de mensen niet meer gelovig waren. Hoe gingen de verlichte denkers met het geloof om? 18. Leg uit dat bron 2 een goed voorbeeld is uit de periode van de Verlichting. 19. Terug naar de casus op 178: maak vraag 3 20. (a=vergelijking, b= oordeel) ) Maak op blz. 182 vraag 10 21. (interpretatie bronnen) Geloofden Voltaire en Cassanova in democratie ? Geef bij beide antwoorden uitleg. §8.2 Vorsten en verlichte ideeën 22. Geef 2 redenen waarom koning Frederik van Pruisen (=Duitsland) gezien wordt als een voorbeeld van verlicht absolutisme. 23. Leg de tegenstelling uit die zit in het begrip verlicht absolutisme. (Absolutisme wordt uitgelegd in §7.1.) 24. Wat zijn sociale verhoudingen en hoe ging Frederik hier mee om? 25. Noem een voordeel en een nadeel van het verlicht absolutisme. 26. Maak boekvraag 4. 27. Leg in eigen woorden uit wat de publieke opinie is. 28. In welke paragraaf uit hoofdstuk 7 wordt het ontstaan van het ancien régime behandeld? 29. Wat was de rol van de Republiek voor de verspreiding van verlichte ideeën tijdens de Verlichting? 30. Leg uit dat het logisch is dat de publieke opinie ontstaat tijdens de Verlichting 31. Blz. 186 vraag 3 32. Blz. 186 vraag 4 33. (Continuïteit en verandering) Lees blz. 189. Noem 2 kenmerken van de pers die sinds de periode van de Verlichting zijn veranderd en noem 2 kenmerken van de pers die sinds de periode van de Verlichting hetzelfde zijn gebleven. 18 Werkwijzer VWO §8.3 Burgers aan de macht Amerikaanse Revolutie 34. Welk land kreeg als eerste ter wereld een grondwet? Wanneer? 35. Op wie of wat zal deze grondwet gebaseerd zijn? 36. Wat is het verschil tussen een grondwet en grondrechten? 37. Noem enkele grondrechten. 38. Geef 2 oorzaken van de Amerikaanse revolutie. Patriottenrevolutie 39. De Amerikaanse revolutie kreeg als eerste een navolging in de Republiek. Geef 3 redenen waarom. 40. Wat zijn patriotten? 41. Waren de patriotten voor of tegen de macht van de stadhouder? Leg je antwoord uit. 42. Wat zijn burgermilities? Franse Revolutie 43. Om welke 2 redenen is de Franse Revolutie de belangrijkste van de democratische revoluties? 44. Leg uit welke rechten en plichten de verschillende standen hadden tijdens het ancien régime? 45. Waarom riep de Franse koning eigenlijk de Franse Staten-Generaal bijeen 1789? 46. Hoe heet de vergadering die de 3e stand zelfstandig oprichtte? 47. Wat deed deze vergadering in de 1e, gematigde fase van de revolutie? 48. Wanneer en waardoor kwam de revolutie in de 2e, radicalere fase? 49. Leg uit welke invloed de Franse Revolutie op de Republiek heeft gehad. 50. 51. 52. 53. Blz. 192 vraag 4 Blz. 194 vraag 6 Blz. 194 vraag 8 Blz. 198: Wat is abolitionisme ? Wat heeft dit met de transatlantische slavenhandel te maken? 54. (standplaatsgebondenheid + verandering – continuïteit) Lees blz. 193 vanaf ‘In deze fase…..’ tot blz. 194 bovenaan ‘In 1794 kwamen de Jacobijnen ten val’. a Deze periode heet ‘de Terreur’. Verklaar die naam. b Hoe komt het dat veel mensen met verlichte ideeën deze periode toen prachtig vonden, terwijl er we nu met walging naar terugkijken en ons beslist niet zouden vermaken tussen het publiek in bron 4 55. (vergelijking + verandering-continuïteit) blz. 192 vraag 5. 56. (vergelijking + verandering-continuïteit) blz. 195 vraag 10-11-12 19 Werkwijzer VWO Hoofdstuk 9: de economische sprong van Europa Vaardigheden bij dit hoofdstuk (‘bronnen’ zit bij ieder hoofdstuk): - Causaliteit (oorzaak – gevolg) - verandering – continuïteit - standplaatsgebondenheid, betekenis geven aan / oordelen over het verleden §9.1 de Industriële Revolutie Casus blz 164 1. Lees de casus en beantwoord vraag 2. Van thuiswerkplaats naar fabriek blz. 165-166 2. Het waterframe van Arkwright illustreert een verandering in de aard van de economie, volgens het boek. Om welke verandering gaat het hier? Gebruik de term industriële samenleving in je antwoord. (verand.- contin.) 3. Beschrijf de agrarisch-urbane samenleving in Engeland aan het begin van de 18de eeuw. 4. Zet de 3 genoemde oorzaken van de groei in de Engelse economie op een rijtje. Oorzaken en gevolgen 5. Leg uit hoe fabrieken zijn ontstaan en hoe dit ontstaan samenhangt met het verdwijnen van huisnijverheid. Oorzaken en gevolgen 6. Noem 2 andere economische gevolgen van het ontstaan van fabrieken.(o+g) 7. Beschrijf de sociale gevolgen van het ontstaan van fabrieken. (o+g) Kapitalisme en economisch liberalisme blz. 166-167 8. Wat is kapitalisme 9. Wat is economisch liberalisme 10. Leg uit wat de term kapitalisme inhoudt en wat het verschil is tussen modern kapitalisme en het oudere handelskapitalisme. 11. Beschrijf de nieuwe ideeën over de rol van de overheid in de economie. Gebruik de volgende elementen in je antwoord: mercantilistische economische politiek oftewel mercantilisme, Adam Smith, Wealth of Nations 1776, economische vrijheid, ‘onzichtbare hand’, economisch liberalisme. 12. Beschrijf de overgang van agrarisch-urbane samenleving naar industriële samenleving. Zie vraag 2 ( verand. – cont.) en 4-5-6-7 (oorzaak-gevolg) 13. Leg uit waarom het economisch liberalisme voordelig was voor handelaren en fabrikanten maar nadelig voor arbeiders. Betekenis/oordelen 14. Zie boek blz 168 ‘historisch denken’ vraag 14 15. Zie boek blz 168 ‘historisch denken’ vraag 15 16. Bekijk de eerste 14 minuten van de film “Modern Times” van Charlie Chaplin uit 1936. Beschrijf daarna aan de hand van elementen uit 2 filmpjes de werkomstandigheden van de fabrieksarbeider en de kritiek die Chaplin op het moderne kapitalisme uit. Betekenis/oordelen https://www.youtube.com/watch?v=DfGs2Y5WJ14 ‘factory work’ (3.20 min.) https://www.youtube.com/watch?v=n_1apYo6-Ow ‘eating machine’ (4.26 min.) 20 Werkwijzer VWO §9.2 Nationalisme 17. Leg uit wat de term nationalisme precies inhoudt. Gebruik ook de term ‘staat’ in je antwoord. 18. Verklaar de opkomst van het nationalisme aan de hand van de revolutieperiode (beschreven in hfst. 8). (oorzaak-gevolg) 19. Hoe gingen regeringen te werk om het nationalisme te inspireren? 20. Waarnaar streefden nationalisten en welke gevolgen had dit streven voor het Duitse taalgebied en het Italiaanse schiereiland? 21. Bovenstaande gebieden ontwikkelden zich tot eenheidsstaten, maar ook kon nationalisme leiden tot het omgekeerde: het uiteenvallen van staten. Leg dit fenomeen uit aan de hand van het voorbeeld van het Ottomaanse Rijk. (oorzaak-gevolg) 22. Noem een negatief gevolg van nationalisme voor de Europese staten. 23. Boek blz. 170 vraag 4 24. Boek blz. 170 vraag 6 25. Boek blz. 171 vraag 7 Zie vraag 18 en 21 (oorzaak-gevolg) 26. Geef (anders dan in vraag 20-21-22) 2 voorbeelden waar nationalisme ervoor zorgt dat landen samengaan tot een grotere staat en 2 voorbeelden waar nationalisme ervoor zorgt dat nationlisme ervoor zorgt dat staten uiteen vallen. 27. Blz. 170 vraag 5 (bronnen) 28. Boek blz. 171 vraag 10 29. Lees ‘Historisch denken’ en maak vraag 11-12-13 Betekenis/oordelen §9.3 Modern Imperialisme 30. Op blz.174 staat: (vanaf de 2e regel) “Natuurlijk was het kolonialisme al veel ouder, maar in de 2de helft van de 19de eeuw veranderde het van karakter.” Beschrijf het karakter van het oude kolonialisme en het nieuwe kolonialisme. 31. Waarom wordt dit fenomeen modern imperialisme genoemd en niet modern kolonialisme ? 32. Zet de drie in de tekst genoemde oorzaken van het modern imperialisme op een rij. oorzaken-gevolgen 33. Engeland en Nederland kozen voor indirect bestuur, Frankrijk voor direct bestuur in hun koloniën. Leg uit wat deze bestuursvormen voor voor- en nadelen brachten voor de kolonisator. 34. In Nederlands-Indië werd het cultuurstelsel in 1830 ingevoerd. Wat houdt dit stelsel in en welke gevolgen had het voor de bevolking in de koloniën? En welke gevolgen voor Nederland? Oorzaken/gevolgen 35. Naast bovenstaande politieke en economische gevolgen worden er nog twee negatieve gevolgen en een positief gevolg in de tekst genoemd. Beschrijf deze in je eigen woorden. Oorzaken/gevolgen 36. Blz. 174 vraag 5 37. Kort, zakelijk overzicht (3 minuten): https://www.youtube.com/watch?v=_SyIzUAxP2w leuke praktische opdracht van een leerling (9 minuten): https://www.youtube.com/watch?v=ZeKb6-oECgg Leg uit n.a.v. deze bronnen: - wat is imperialisme ? - wat is modern imperialisme - welke veranderingen ontstonden in de wereld door het M.I. (minstens 4 zaken) 38. Lees bron 3. Hoe beoordeelt de leider van een Afrikaans volk het idee van de ‘white man’s burden’ (zie hoofdtekst)? Standplaatsgebondenheid 39. Blz. 176 vraag 7 (bronnen) 40. Blz. 176 vraag 9 (bronnen) 41. Maak alle vragen van ‘Historisch denken’ op blz. 177 (bronnen) 21 Werkwijzer VWO Hoofdstuk 10: politieke strijd en emancipatie Vaardigheden bij dit hoofdstuk (‘bronnen’ zit bij ieder hoofdstuk): - 1 tijd; Chronologie - 2 interpretatie: vergelijking + argumenten - 2 interpretatie; standplaatsgebondenheid, - 3 oordelen over het verleden: betekenis/oordeel nu - betekenis/oordeel toen §10.1 Conservatisme en liberalisme Sla de casus over. Restauratie en liberale revoluties 1. (voordat je de tekst leest) Wat zijn ideologieën ? 2. Lees blz. 227: Wat is ‘de Restauratie’ ? 3. Geef 2 oorzaken voor de restauratie 4. Noem de 2 ideologieën die op blz. 228 worden genoemd en leg bij beide uit wat ze inhouden. Het Koninkrijk der Nederlanden 5. Wie was de eerste koning van ons land ? 6. Welke 3 gevolgen had de Restauratie voor Nederland (gebruik de rode termen op blz. 229 als leidraad) en geef bij ieder gevolg uitleg. 7. Op blz. 230 zien we 2 voorbeelden van opstanden tegen onze autoritaire Nederlandse koning. a Leg uit waarom dit soort opstanden kenmerkend zijn voor die tijd. b Wat gebeurde tijdens de eerste opstand in 1830 ? Gevolgen voor NL ? c Wat gebeurde tijdens de 2e opstand in 1848 ? Gevolgen voor NL ? 8. blz 228 en maak 5 9. blz 228 en maak 7 10. blz. 230 vraag 9 11. blz. 230 vraag 10 12. 13. 14. 15. 16. 2 interpretatie: standplaatsgebondenheid. Blz. 228 vraag 6 1 tijd: continuïteit en verandering. Blz. 228 vraag 8 2 interpretatie: vergelijking. blz. 230 vraag 11 2 interpretatie: argumenten. blz. 230 vraag 12 2 interpretatie: vergelijking. blz. 231 heel ‘Historisch denken’ §10.2 Emancipatie 17. 18. 19. 20. Welke 3 groepen wilden zich in de 19e eeuw emanciperen ? Beschrijf in maximaal 10 regels hoe de emancipatie van de slaven verliep. Beschrijf in max. 10 regels hoe de emancipatie van de vrouwen verliep. Beschrijf in max. 10 regels hoe de emancipatie van de arbeiders verliep. 21. Blz. 236 vraag 9 22. Blz. 236 vraag 10 23. Blz. 236 vraag 11 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 2 interpretatie: vergelijking: blz. 234 vraag 3a 2 interpretatie: vergelijking: blz. 234 vraag 3b 2 interpretatie: standplaatsgebondenheid: blz. 234 vraag 3c 1 tijd: chronologie: blz. 234 vraag 4 1 tijd: chronologie: blz. 234 vraag 5 2 interpretatie: vergelijking: blz. 234 vraag 6 2 interpretatie: argumenten: blz. 236 vraag 7 2 interpretatie: vergelijking: blz. 236 vraag 11 22 Werkwijzer VWO §10.3 Naar een verzuilde samenleving Lees de casus op blz. 238 en maak 1 t/m 5 Wat is confessionalisme ? Wat bedoelen we met ‘Nederland was verzuild’ ? Waarom werd de eerste politieke partij in Nederland opgericht ? Welke politieke deal werd in 1917 gemaakt onder de naam ‘de pacificatie van 1917’ ? 37. Leg uit: ‘pacificatiedemocratie’. 32. 33. 34. 35. 36. 38. De liberalen wilden vrijheid en hadden een hekel aan de strenge leiders van de verschillende geloven die hun parochianen strak aan de godsdienst-regels wilden houden. Het was opvallend dat juist de liberale grondwetten van 1815 en 1848 ervoor zorgden dat godsdienst erg belangrijk kon worden in de Nederlandse politiek. Leg uit. Zie geheel blz. 239. 39. Leg uit: ‘Op straat zagen ze elkaar niet staan maar in de politiek waren het dikke maatjes’. 40. Maak ‘historisch denken’ op blz. 242, vraag 16-17-18 Vaardigheden: 1 Tijd: continuïteit en verandering: vraag 16a, 17b en 18 a en b. 2 Interpretatie: bronnen, representativiteit: 16b en 17b-c §10.4 Wetenschap in de 19e eeuw 41. Wat is de evolutietheorie. 42. Bekijk de inhoudsopgave op blz. 4-5. Bij welk hoofdstuk en paragraaf hadden ze dit onderwerp òòk kunnen behandelen + argument. 43. Waarom kreeg Darwin ruzie met de kerk ? 44. Blz. 245-246: De bijbel stond tot die tijd altijd centraal als het ging om een oordeel over de daden van de mens en de vraag hoe een mens rechtvaardig moest leven en waarom de mens dit wel/niet deed. a Wat zei Feuerbach over godsdienst ? b Wat zei Marx over godsdienst ? c Wat zei Nietzsche over godsdienst ? d Wat zei Freud over *godsdienst ? *de reden voor wel/geen rechtvaardig gedrag van de mens ? 45. Leg uit waarom de 19e eeuw wordt gezien als de eeuw waarin de mensen echt aan hun godsdienst gingen twijfelen. 46. Leg uit waarom de echte ontkerkelijking pas in de 20e eeuw gebeurde. 47. Leg uit waarom juist in deze 20e eeuw ook het fundamentalisme ontstond. 48. 2 interpretatie; standplaatsgebondenheid: casus blz. 243 vraag 1-2-3 49. 2 interpretatie; vergelijking: Leg uit waarom Nietzsche enerzijds een typisch voorbeeld van de Verlichting is maar anderzijds juist recht tegen de Verlichting in gaat. 50. 3 betekenis / oordeel nu - betekenis / oordeel toen: Maak op blz. 247 alle vragen bij ‘Historisch denken’. (13-14-15-16-17) 23 Werkwijzer VWO Hoofdstuk 11: leven in een massasamenleving Vaardigheden bij dit hoofdstuk (‘bronnen’ zit bij ieder hoofdstuk): - verandering - continuïteit - oorzaak - gevolg - representativiteit - standplaatsgebondenheid, betekenis geven aan / oordelen over het verleden - vergelijking Wat weet je spontaan? Ophalen oude kennis; wat weet je nog van de periode 1914-1940? Ophalen oude kennis 1: (over §1) Schrijf op wat je weet over de Industriële revolutie: > verandering in de bedrijven > verandering in de samenstelling van de bevolking > aardrijkskundige veranderingen > invloed massamedia 2: (over §2) Schrijf op wat je nog weet van de volgende zaken uit WO I: >oorzaken (3x) >bondgenootschappen (2x naam+3 leden) >hoe begon het – waar liep het vast - wie won >strijdwijze >verdrag + gevolgen 3 (over §3) Schrijf op wat je nog weet van de volgende zaken uit de Sovjet Unie van Stalin: >wat was de Russische Revolutie ? >wat veranderde er in Rusland door de Russische Revolutie ? >Toen Stalin in 1926 aan de macht kwam, was de Sovjet Unie een verarmd land, met hoofdzakelijk landbouw, toen hij in 1953 stierf was het de 2 e industrie-natie (alleen de VS produceerde meer) ter wereld. *op welke manier heeft Stalin dit voor elkaar gekregen ? *wat waren de nadelen van deze ‘Stalin-aanpak’ ? *waarom kon je de ‘Stalin-aanpak’ binnen Rusland vergelijken met de ‘Hitler-aanpak’ (zijn grote vijand !!) binnen Duitsland 4 (over §4) Schrijf op wat je nog weet van de VS tijdens de crisis + aanpak van Roosevelt >vrijemarkteconomie en kapitalisme >’American Dream’ + voor wie wel, voor wie niet >crisis jaren ‘30 >hoe Roosevelt deze crisis aanpakte Let op: Bij veel vragen kun je verwijzen naar de antwoorden die je eerder hebt gegeven. Leerlingen die de eerste vragen bijzonder goed hebben gemaakt, schieten snel door deze §en heen !! 24 Werkwijzer VWO §11.1 Een moderne wereld 1 Noem de 15 belangrijkste uitvindingen die volgend jou het moderne leven van 2013 bepalen. (computer met alles d’r op en d’r an is één uitvinding) 2 Lees de casus op blz. 250. Hoeveel van deze uitvindingen waren in 1914 (begin WO I) al gedaan. 3 Blz. 251. Welke 3 ontwikkelingen uit de tijd rond 1900 noemt het boek 4 Zie blz. 253. Wat was de ‘Tweede Industriële Revolutie’ ? 5 Wat is cultuurpessimisme ? 6 De overheid veranderde van rol. Noem 3 zaken waarmee de overheid zich meer ging bezighouden. 7 Blz. 254. De technische vooruitgang werd op 2 manieren ingezet ten bate van het nationalisme. Leg uit. 8 Leg uit waarom de wereld rond 1900 barstte van het optimisme. 9 Zie de rode termen ‘communicatiemiddel’ en ‘propaganda’. *Noem hiervan (je mag beide begrippen als één begrip beschouwen) een voordeel voor de bedrijven. *Noem hiervan een voor- en een nadeel in de politiek. 10 Blz. 254 vraag 9 11 (bronnen) blz. 252 vraag 6 12 (bronnen) blz. 252 vraag 7 13 1 tijd, oorzaak-gevolg: blz 252 vraag 8 14 (bronnen) Maak op blz. 255 alle vragen bij ‘Historisch denken’. Bij vr 14 gaat het over representativiteit vd bron) 15 1 Tijd, verandering-continuïteit: Noem uit deze § 2 zaken die ’t zilfde bleven en 2 zaken die veranderden in de westerse wereld. §11.2 De Eerste Wereldoorlog Sla de casus over, lees blz. 257-258 16. In regel 1 t/m 6 zie je dat de regeringsleiders die hadden gekozen om WO I te starten, een enorme inschattingsfout hebben gemaakt. Welke. 17. De rest van blz 257-258 (tot de vragen) bestaat uit 6 alinea’s. Zeg steeds in 1 of 2 zinnen waar deze alinea’s over gaan. 18. Noem de 2 bondgenootschappen die tegen elkaar vochten met ieder 3 leden. 19. Lees ‘De impact van de oorlog’ (258-260). Hoe kon het gebeuren dat een enkele moord een enorme wereldoorlog tot gevolg had ? 20. Welke landen werden machtiger en welke landen raakten macht kwijt? 21. Wat was de positie van Nederland in WO I? 22. Vanaf ‘Na de oorlog….’ (blz. 259, 4 regels van onder) wordt de echte impact van WO I beschreven. - Wat stond in het Verdrag van Versailles? (noem 4 punten) - Wat waren de gevolgen voor Duitsland? - Wat wilde Wilson (VS) bereiken en hoe liep dit af? 23. 24. 25. 26. Lees de casus op blz. 256 en maak vraag 1-2-3. Maak blz. 260 vraag 6 Maak blz. 260 vraag 7 Maak blz. 260 vraag 9 27. 28. 29. 30. 1 Tijd, verandering-continuïteit: Maak blz 258 vraag 4 1 tijd, oorzaak-gevolg: Maak blz 258 vraag 5 2 interpretatie: bronnen, Maak blz. 260 vraag 8 2 interpretatie, standplaatsgebondenheid + 3 oordeel/betekenis geven aan gebeurtenissen in de geschiedenis. Maak bij ‘Historisch denken’ vraag 10-11-12-13 en vermeld bij iedere vraag of deze hoort bij ‘standplaatsgebondenheid’ of bij ‘oordeel/betekenis geven aan een gebeurtenis in de geschiedenis’. 25 Werkwijzer VWO §11.3 De Sovjet-Unie 31. Leg uit wat de communistische ideologie van Marx inhield. 32. Leg uit dat dit nu in Nederland bijna niemand meer aanspreekt, maar dat toen grote groepen alles wilde opofferen voor het communisme. 33. Leg uit dat de rol van de overheid tijdens Stalin anders was tegenwoordig. 34. Wat wilden de vijfjarenplannen in de Russische industrie bereiken ? 35. Wat wilden de vijfjarenplannen in de Russische landbouw bereiken ? 36. Wat is een totalitaire staat ? 37. Leg uit dat de Sovjet Unie onder Stalin een totalitaire staat was. 38. Wat waren schijnprocessen ? 39. Daarom zou, binnen een totalitaire staat, juist een jongerenorganisatie als de ‘Jonge Pioniers’ zo effectief zijn ? 40. Beschrijf, steeds niet meer dan 3 regels: *Februarierevolutie *Voorlopige Regering *Oktoberrevolutie *Periode Stalin 41. Noem 3 redenen waarom de nieuwe, ideale samenleving van de communisten mislukte. 42. Noem 2 successen van de Stalin-periode. 43. Lees de casus op blz. 262 en maak vraag 1 44. Maak op blz. 164 vraag 3 45. Maak op blz. 164 vraag 5 46. Maak op blz. 266 vraag 6 47. Maak op blz. 266 vraag 9 48. 2 interpretatie, bronnen: Maak op 262 vraag 2 49. 2 interpretatie, bronnen: Maak op 264 vraag 4 50. 2 interpretatie, standplaatsgebondenheid: maak op 266 vraag 7 51. 1 tijd, causaliteit en 2 interpretatie: standplaatsgebondenheid en bronnen: Maak bij ‘Historisch denken’ op blz. 267 vraag 10 en 11 52. 1 tijd: causaliteit en algemene ontwikkeling: Leg uit wat de problemen uit deze bronnen te maken hebben met MH 17. §11.4 De Verenigde Staten 53. Sla de casus over. Op blz. 260 wordt beschreven hoe inwoners van de VS in hoge mate profiteerden van vrijheid op economisch en op politiek gebied. Noem bij beide 2 voordelen. Doe het zo: De inwoners van de VS profiteerden op economisch gebied van de vrijheid want ….. (2 zaken)….. . De inwoners van de VS profiteerden op politiek gebied van de vrijheid want ….. (2 zaken)….. . 54. Blz. 270-271: Noem 4 zaken waaruit blijkt dat de vrijheid en de Amerikaanse droom niet voor iedereen gold. 55. Op blz. 271: vanaf de 2e alinea ‘In de jaren ’20….’ tot ‘De economische crisis….’ Wordt uitgelegd dat er een tijdbom onder de welvaart lag. Leg dit in eigen woorden uit. 56. Leg uit hoe dit (vr. 55) eerst een ‘nation-wide-‘ en later zelfs een wereldprobleem werd. 57. Met welke aanpak wist president Roosevelt het tij te keren. 58. Bovenaan blz. 270 wordt beschreven dat de hele zaak zonder vertrouwen zou kunnen instorten. Leg uit. 59. Blz. 270 vraag 4. 60. Blz. 272 vraag 8. 61. 2 interpretatie, bron: Maak op blz. 270 vraag 3. 62. 2 interpretatie, argumenten: Maak op blz. 272 vraag 6. 63. 1 tijd, oorzaak-gevolg (causaliteit): Maak op blz. 272 vraag 7. 64. 2 interpretatie, standplaatsgebondenheid: Maak op blz. 272 vraag 8. 65. 2 interpretatie, argumenten: ‘Historisch denken’ op blz. 273 vraag 9 66. 3 oordeel over/betekenis geven aan… blz. 273 vraag 10a 67. 3 oordeel over/betekenis geven aan… blz. 273 vraag 11 26 Werkwijzer VWO Hoofdstuk 12: de Tweede Wereldoorlog Vaardigheden bij dit hoofdstuk (‘bronnen’ zit bij ieder hoofdstuk): - Causaliteit (oorzaak – gevolg) - verandering – continuïteit - standplaatsgebondenheid, betekenis geven aan / oordelen over het verleden - vergelijking §12.1 Nazi-Duitsland en het fascisme in Europa 1. Lees blz. 276 en 277 tot boven de eerste foto (….was ten einde.) In het huidige Nederland is er vaak kritiek op de regering en de politiek. a Leg uit dat de kritiek die men rond 1930 op de Duitse regering en politiek had, veel erger was. Geef 3 redenen. b Leg uit hoe Hitler de kritiek uit 1a gebruikte om dictator te worden. 2. Toen Hitler eenmaal de macht had, maakte hij van Duitsland zo snel mogelijk een Nationaalsocialistisch land. Naast de foto staan 4 manieren waarop hij dit deed. Noem ze. 3. Lees blz. 277 vanaf de rode term ‘antisemitisme’. Vervolgens blz. 283 bij ‘Ten vierde’ tot ‘accommodatie’ en blz. 290 ‘De Holocaust’. a Op blz. 277 en blz. 290 zie je welke stappen Hitler zette om uiteindelijk de Joden uit te roeien. Noem zoveel mogelijk stappen. b Waarom gingen de nazi’s zo voorzichtig stapsgewijs te werk ? Waarom niet gewoon in één keer het ‘Judenproblem’ opgelost ? c Op blz. 283 en 284 zie je hoe de nazi’s dit in Nederland oplosten. Vertel in hoeverre de aanpak van de nazi-regering leek op de aanpak in Duitsland. d Hoe was de reactie van de Nederlandse bevolking. e De laatste zin op blz. 284 is “Hoewel het aantal NSB’ers tijdens de oorlog steeg, is de collaboratie in Nederland niet groot geweest.” Zoek op internet 4 zaken op: * het vermoedelijk aantal verzetsmensen in Nederland * het aantal Nederlanders dat in 1942/3 lid van de NSB was * het aantal Nederlanders dat zich vrijwillig voor de SS meldde * het aantal en het % Joden dat de Duitsers in NL hebben kunnen oppakken * vergelijk dit laatste % met andere West-Europese landen. Geef na dit onderzoek jouw beargumenteerde mening over genoemde laatste zin van blz. 284. 4. Blz. 278 eerste deel a Welke economische belofte deed Hitler voor zijn verkiezing ? b Op welke manier maakte hij dit waar ? c Leg uit wat ‘gemengde economie’ (2e regel) is. Antisemitisme en Fascisme in Europa 5. Leg uit dat antisemitisme niet door Hitler is uitgevonden. 6. Na WO I ontstond het fascisme vooral uit angst. Op blz. 279 staan 4 zaken waarvoor velen bang waren. Welke 4 zaken ? 7. De fascisten van Mussolini hadden kritiek op 2 economische systemen. Welke 2 systemen ? Welke kritiek ? 8. Mussolini (zie blz. 279) maakte ook gebruik van ons mooie vak Geschiedenis. Leg uit. 9. Leg uit dat de Spaanse Burgeroorlog de ‘proeftuin voor WO II’ wordt genoemd. 10. 11. 12. 13. Blz. 278 vraag 3 Blz. 278 vraag 4 Blz. 278 vraag 6 Blz. 280 vraag 7 27 Werkwijzer VWO 14. (bronnen) blz. 278 vraag 5 15. (bronnen) blz. 280 vraag 9 16. (Standplaatsgebondenheid) a Als nu iemand aan jullie vraagt of je bij een nazi-jongerenvereniging (zwarte bloesjes, messen, hakenkruizen) wil, wordt hij waarschijnlijk door jullie weggehoond. Leg uit waarom in jullie klas, als jullie rond 1933 in Duitsland hadden geleefd, een behoorlijk groot aantal lid van van de Hitlerjugend of Bund Deutsche Mädel zou zijn geworden. b Waarom was het verzet op Duitse scholen zo gering ? 17. (vergelijking) blz. 280 vraag 8 18. (standplaatsgebondenheid) blz. 281 vraag 10-11-12-13 §12.2 De Duitse bezetting 19. Lees blz. 282-283-284. Beschrijf achtereenvolgens de: *politieke *economische *culturele gevolgen van de Duitse bezetting voor Nederland. 20. Leg uit waarom de reactie van de Nederlandse bevolking omschreven wordt als ‘accommodatie’. 21. a Lees de eerste 17 regels van blz. 284. Er worden 5 vormen van verzet genoemd. Welke 5 ? b Soms komt het voor: Het boek is op dit punt een slechte bron. Er staat nergens hoe succesvol deze vormen van verzet waren. Dat is belangrijk als je bedenkt dat slechts één van deze verzetsvormen matig/redelijk functioneerde en de rest botweg slecht. Bovendien wordt de ene verzetsvorm die wel succesvol was geheel niet genoemd. Google naar het verzet in Nederland en zoek uit: * welke van de genoemde verzetsvormen redelijk succesvol was * welke niet-genoemde verzetsvorm het meest succesvol was. 22. Wat is ‘Blitzkrieg ? 23. Lees de blz. 285 a Noem 5 zaken uit de jaren ’30 waaruit de grote ambities van Hitler blijken. b Waarom waren Engeland en Frankrijk zo voorzichtig ? c Hoe heette de voorzichtige politiek van Eng en Fr ? d Wat stond in het Verdrag van München ? e Leg uit dat het Verdrag van München: *exemplarisch is voor de politiek van E en F *oorzaak is van het volledig mislukken van de politiek van E en F *vanuit E en F gezien toch best wel begrijpelijk is. *uiteindelijk toch de oorzaak was dat WO II begon. 24. Wat betekende WO II voor de Nederlanders in Nederlands Indië (Indonesië) 25. 26. 27. 28. Maak op blz. 284 vraag 3 Maak op blz. 284 vraag 4 Maak op blz. 284 vraag 5 Leg uit dat de aanpak van de problemen rond het Sudetenland typerend zijn voor de appeasementpolitiek. 29. (Causaliteit = oorzaak-gevolg) Stelling: De Blitzkrieg zorgde ervoor dat WO II heel anders verliep dan WO I’. Ondersteun deze stelling. 30. (vergelijking). Blz. 286 vraag 8 31. (vergelijking) Waarom kun je de beruchte ‘Jappenkampen’ beslist niet vergelijken met de Duitse concentratiekampen ? 32. (standplaatsgebondenheid / betekenis geven aan verleden) Maak blz. 287 alle vragen bij ‘Historisch denken’. 28 Werkwijzer VWO §12.3 De overwinning van de geallieerden 33. De ‘ommekeer in de oorlog’ werd veroorzaakt in 1941 en speelde zich in de praktijk af tussen de winter van ‘42/43 en juni ’44. Leg uit. 34. Beschrijf binnen 5 regels de afloop aan het westfront. 35. Beschrijf binnen 5 regels de afloop aan het oostfront. 36. Noem 2 voorbeelden van massavernietiging die in WO I niet voorkwamen. 37. Beschrijf kort (weer binnen 5 regels) de veranderingen in de machtsverhou-dingen in de wereld voor en na WO II. 38. Stelling: ‘De problemen in het huidige Israël zijn ontstaan door grote fouten van de Engelse kolonisatoren’. Leg uit wat wordt bedoeld, gebruik tenminste 2 feiten bij deze uitleg. 39. 40. 41. 42. Maak op blz. 290 vraag 3 Maak op blz. 290 vraag 4 Maak op blz. 290 vraag 5 Maak op blz. 290 vraag 8 43. (standplaatsgebondenheid / betekenis geven aan verleden) Maak blz. 293 alle vragen bij ‘Historisch denken’. 44. (causaliteit = oorzaak-gevolg) Welk gevolg had de ‘deal van Teheran (blz. 288) voor Oost Europa en voor de latere Koude Oorlog ? §12.4 Nationalisme in de koloniën 45. De ‘ommekeer in de oorlog’ werd veroorzaakt in 1941 en speelde zich in de praktijk af tussen de winter van ‘42/43 en juni ’44. Leg uit. 46. Beschrijf binnen 5 regels de afloop aan het westfront. 47. Beschrijf binnen 5 regels de afloop aan het oostfront. 48. Noem 2 voorbeelden van massavernietiging die in WO I niet voorkwamen. 49. Beschrijf kort (weer binnen 5 regels) de veranderingen in de machtsverhoudingen in de wereld voor en na WO II. 50. Stelling: ‘De problemen in het huidige Israël zijn ontstaan door grote fouten van de Engelse kolonisatoren’. Leg uit wat wordt bedoeld, gebruik tenminste 2 feiten bij deze uitleg. 51. 52. 53. 54. Maak op blz. 290 vraag 3 Maak op blz. 290 vraag 4 Maak op blz. 290 vraag 5 Maak op blz. 290 vraag 8 55. (standplaatsgebondenheid / betekenis geven aan verleden) Maak blz. 293 alle vragen bij ‘Historisch denken’. 56. (causaliteit = oorzaak-gevolg) Welk gevolg had de ‘deal van Teheran (blz. 288) voor Oost Europa en voor de latere Koude Oorlog ? 29 Werkwijzer VWO Hoofdstuk 13: de wereld na 1945 Vaardigheden bij dit hoofdstuk (‘bronnen’ zit bij ieder hoofdstuk): - 1 tijd: chronologie - standplaatsgebondenheid, betekenis geven aan / oordelen over het verleden §13.1 Oost en West Blokvorming en wapenwedloop 1. In de 2e regel van blz.303 staat ‘Koude Oorlog 1945-1989’. Verklaar de naam en leg uit waarom deze 2 jaartallen als begin en eind worden genoemd. Zoek desnoods tot het eind van het hoofdstuk. 2. Leg uit: - welke 2 invloedssferen ontstonden - dat niet ieder land vrijwillig in zo’n invloedssfeer zat - waarom dit voor Duitsland lastiger lag dan voor andere landen - wat de speciale plek van Berlijn in dit geheel was. 3. Ieder boek heeft zo z’n zwakke kanten. Het is een ongekende misser dat er geen duidelijke kaart van deze tweedeling van Europa in het boek staat. Google deze kaart van Europa zelf tevoorschijn en plak het in je schrift. Verplicht in kleur !! 4. Doe hetzelfde voor de stad Berlijn. 5. Waarom was 1948 beslissend voor het vrije West-Berlijn ? 6. Wat was de wapenwedloop ? Noem een nadeel en een voordeel. 7. a Beschrijf de Hongaarse Crisis. b Beschrijf de Cubacrisis. 8. Waarom is je antwoord op vraag 6 waardeloos als er niet iets als ‘einde van het menselijk leven op aarde’ in voorkomt ? De gevolgen van de Koude Oorlog 9. Noem de gevolgen voor Europa 10. Noem de gevolgen voor het Midden Oosten 11. Noem de gevolgen voor Afrika 12. Noem de gevolgen voor Azië (Vietnam komt in vraag 13) 13. Vertel wat gebeurde in Vietnam. Gebruik hierbij de termen ‘containment’, ‘dominotheorie’ en ‘guerillatactiek’. 14. Casus blz. 302 vraag 2 15. blz. 304 vraag 4 16. blz. 304 vraag 5 17. blz. 306 vraag 6 18. (interpretatie - argumenten) blz. 306 vraag 8 19. (tijd - chronologie + betekenis geven) blz. 307 vraag 10-11-12 20. (interpretatie – argumenten + betekenis geven) blz. 307 vr 13-14-15-16 30 Werkwijzer VWO §13.2 Een welvarend westen 21. Wat was het economisch wonder ? Noem 3 oorzaken. 22. Waarom zei Stalin dat hij niet meedeed ? 23. Waarom, denk je, deed hij in werkelijkheid niet mee ? 24. Vraag aan je ouders naar een echte ‘wederopbouwwijk’ uit je eigen woonplaats. Welke wijk? Noem 2 echte ‘wederopbouw-kenmerken. 25. Noem 3 kenmerken van de verzorgingsstaat. 26. Wanneer kwam een einde aan het ‘economisch wonder’? Waardoor ? 27. Geef een voorbeeld uit 2014 waaraan je kunt zien dat we nog steeds bezig zijn met het ‘gedeeltelijk afbreken’ van de verzorgingsstaat. 28. Geef 2 voorbeelden van het begrip ‘jeugdcultuur’. 29. Leg uit vraag 28 te maken heeft met ‘ontzuiling’. 30. Maak op blz. 310 vraag 3 31. Maak op blz. 310 vraag 4 32. Maak op blz. 310 vraag 5 33. Maak op blz. 312 vraag 6 34. Maak op blz. 312 vraag 8 35. Maak op blz. 312 vraag 11 36. (standplaatsgebondenheid) maak op blz. 312-313 alle vragen van ‘Historisch denken’. §13.3 De Europese eenwording 37. Beschrijf binnen 20 regels hoe de Europese samenwerking groeide van Benelux (1944) tot Europese Unie. 38. Noem 3 voordelen van de EU en 2 nadelen. 39. Lees 316-317 en leg uit hoe de EU wordt bestuurd.. 40. Maak blz. 318 vraag 9 41. (tijd - chronologie ) Zet in de juiste volgorde: Euroscepsis - EU - Europees Parlement 6 leden - 12 leden - 27 leden. §13.4 Noord en Zuid 42. Maak de 2 vragen van de Casus. 43. Geef 2 redenen voor de snelle dekolonisatie van Azië en Afrika na WO II. 44. Wat is het verschil tussen de dekolonisatie van enerzijds de Engelse kolonies en anderzijds de Franse en Nederlandse kolonies ? 45. Maak blz. 322 vr 3 en 4 46. Verklaar de tussentitel ‘Onafhankelijk maar niet welvarend’. Noem 2 oorzaken en 2 gevolgen. 47. Kies zelf een kolonie die vrij werd. Geef hierbij 2 voorbeelden van verandering en 2 voorbeelden van continuïteit. §13.5 De wereld na 1989 48. Noem 3 redenen waardoor het communisme in de SU werd afgeschaft. 49. Vertel uitgebreid wat er op bron 2 blz. 327 is gebeurd. 50. Hoe kreeg het Nederlandse leger hiermee te maken ? 51. Nu de Koude Oorlog was afgelopen, kwam er een nieuwe tweedeling in de wereld. Leg uit. 52. Noem 2 conflicten vanwege deze nieuwe tweedeling 31 Werkwijzer VWO §13.6 Globalisering 53. Maak de casus op blz. 332 54. Leg uit wat de tekenaar van bron 2 en bron 3 op blz. 333 bedoelt. Gebruik 2 beeldelementen. 55. Blz. 333-334 noemt 4 aspecten van globalisering. Noem ze en geef steeds korte uitleg. 56. Noem 3 gevolgen van globalisering 57. Uit de maatsch.leerles ken je de kreten ‘multiculturele samenleving’ en ‘pluriforme samenleving’. *verklaar deze 2 kreten. *leg uit waarom we deze twee maatschappijleerkreten ineens in dit geschiedenishoofdstuk tegen komen. Gebruik de namen van de vakken in je antwoord. 58. Maak op blz. 337 vraag 9 59. Wat heeft bron 8 met globalisering te maken ? 32