VVP-nota streekontwikkeling Goedgekeurd door de gedeputeerden economie Nota, 01.07.2011 Inhoud 1 Inleiding 2 2 Situering 2 3 Uitgangspunt Witboek 3 4 SERV-aanbevelingen 4.1 De draagwijdte en opvolging van de streekpacten, aanbeveling 14 november 2007 4.2 Werking sociaal-economisch streekoverleg, aanbeveling 12 november 2008 5 VVP-Voorstel van model 5.1 RESOC (Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité) 9 5.1.1 RESOC-SERR-ERSV-decreet 5.1.2 Probleemstelling 5.1.3 VVP-voorstel 5.2 SERR (Sociaal Economische Regionale Raad) 5.2.1 RESOC-SERR-ERSV-decreet 5.2.2 Probleemstelling 5.2.3 VVP-voorstel 5.3 Vereenvoudiging en lichtere structuur 12 5.3.1 Het RESOC-SERR-ERSV-decreet 12 5.3.2 Probleemstelling 5.3.3 VVP-voorstel 13 6 Motivatie 13 6 9 9 10 10 11 12 12 13 11 7 6 1 Inleiding Het Witboek “Interne staatshervorming” van 8 april 2011 stelt vast dat voor het sociaal-economisch streekoverleg RESOCSERR-ERSV een “lichtere structuur, eenvoudigere financiering en een duidelijke rol en taakverdeling tussen de actoren” nodig is. Het Witboek erkent sectorspecifiek en gebiedsgericht streekbeleid als taak van de provincies. Het Witboek geeft echter geen uitsluitsel over de inbedding van het overleg. Het Witboek vermeldt ook: “Welke nieuwe structuur ook gekozen wordt, er zal altijd een antwoord moeten gegeven worden op de decretaal verplichte advisering vanuit de Vlaamse overheid, financiering van personeels- en werkingsmiddelen en de rol van de sociale partners.” (Witboek, D. 67) Tijdens een opvolgingsoverleg met het kabinet van minister-president K. Peeters in het kader van het Witboek op 3 mei 2011 werd gevraagd dat de Vlaamse provincies als insteek voor latere besprekingen met alle partners een visienota over de organisatie van streekontwikkeling en –overleg opmaken. 2 Situering De discussie over de rolverdeling op het vlak van het subregionaal economische beleid is verre van nieuw. Reeds in de jaren 2000 e.v. hebben gesprekken in het kader van het Kerntakendebat geleid tot een hertekening van het socio-economische landschap en een nieuwe taakverdeling tussen het lokale, het provinciale en het Vlaamse bestuursniveau. Daarnaast onderging het streekbeleid ook de BBB-oefening (Beter Bestuurlijk Beleid), waarmee de Vlaamse overheid het overleg en de structuren op het niveau van de subregio’s wenste te rationaliseren en transparanter te maken. De Vlaamse provincies zijn van mening dat deze herschikking slechts in enkele gevallen geleid heeft tot een betere organisatie van het sociaaleconomische streekbeleid en schuiven daarom een model naar voor, dat teruggrijpt naar de oorspronkelijke ratio van streekoverleg, rekening houdend met de opmerkingen uit het Witboek en een aantal SERV-aanbevelingen. 3 Uitgangspunt Witboek Witboek, punt 8.2, Concrete invulling provinciaal profiel “De verdere invulling van de provinciale taken en bevoegdheden, overeenkomstig de bepalingen van 8.1, gebeurt in samenwerking met de betrokken vakministers. Hieronder volgt een niet-exhaustieve lijst van bevoegdheden en taken als eerste invulling van het provinciaal takenprofiel. Sommige van deze bevoegdheden en taken vallen onder het provinciaal belang, andere zullen hen bij decreet en bestuursakkoord door de Vlaamse overheid worden toegewezen. Economie Sectorspecifiek en gebiedsgericht streekbeleid Internationalisering bedrijfsleven Ruimtelijke economie” Witboek, D. 67, blz. 154 Streekoverleg (RESOC – SERR – ERSV) Principe: Op het vlak van het streekoverleg, in het kader van de regioscreening, komen tot een lichtere structuur, eenvoudigere financiering en een duidelijke rol en taakverdeling tussen de actoren. Aanpak: Naar analogie met het sociaal-economisch overleg werd in 2004 een nieuwe manier van streekoverleg geïntroduceerd, met een Sociaal Economische Raad van de Regio (SERR) voor het bipartite overleg en een Regionaal Sociaal-Economisch Overleg Comité. Een overkoepelende administratieve faciliterende structuur werd het Erkend Regionaal Samenwerkingsverband (ERSV). Inzake arbeidsmarkt is er een uitgebreide decretaal verplichte advisering aan de Vlaamse administratie rond specifieke dossiers voorzien, welke door de SERR’s worden waargenomen. Vanuit ruimtelijke economie is de link met de Vlaamse overheid minder ingevuld. De sociale partners hebben in november 2008 een aanbeveling gedaan over het streekoverleg op basis van een bevraging naar de wijze waarop de sociale partners in de streek de werking van de SERR en RESOC ervaren. Het bi- en tripartiete streekoverleg wordt hierbij als een absolute meerwaarde beschouwd en dit moet voor de sociale partners zeker behouden blijven. Ook bij een recente evaluatie over de dialoogmomenten blijken zowel de RESOC’s als de administraties een meerwaarde te zien in het subregionale overlegniveau. Anderzijds wijzen zowel VVSG en de VVP het streekoverleg aan als voorbeeld van verrommeling, en pleiten ervoor om dit overleg in te bedden in respectievelijk de provincie of de streekontwikkelings-intercommunale. Welke nieuwe structuur ook gekozen wordt, er zal altijd een antwoord moeten gegeven worden op de decretaal verplichte advisering vanuit de Vlaamse overheid, financiering van personeels- en werkingsmiddelen en de rol van de sociale partners. De wijze waarop het streekoverleg wordt gevoerd, kan verschillen van streek tot streek. Bijvoorbeeld zou het wenselijk kunnen zijn om na te gaan hoe het streekoverleg van de grootsteden Gent en Antwerpen misschien beter kan ingebed worden in de structuur van de stad. Een voorbeeld hoe vandaag het adviserend en beleidsontwikkelend aspect wordt ingenesteld in een orgaan met uitvoeringsmogelijkheden, is de integratie van het ERSV Limburg in de POM. De sociale partners zijn op die wijze ook volwaardig betrokken. Dit zou ook kunnen uitgedacht worden op intergemeentelijk niveau, maar de vraag is op welke wijze de sociale partners daar betrokken kunnen worden bij het beheer. Tenslotte is er de fundamentele vraag of de band tussen de Vlaamse overheid en de ERSV’s (SERR’s en RESOC’s) moet behouden blijven. De adviesorganen zijn zeker een troef, maar het is aan de lokale besturen en de provincies om die advies- en overlegfunctie in te vullen. Concreet zou dit kunnen resulteren in de subsidiëring door één overheid in plaats van twee, en in een besparing in middelen en mensen op Vlaams niveau. Het is alleszins duidelijk dat het streekoverleg zeer belangrijk is, zowel voor de lokale besturen als de sociale partners. We willen hierin geen beslissing nemen vooraleer de mening van het werkveld te kennen, en vragen daarom dat in het kader van de regioscreening onderzocht wordt welke aanpassingen aangewezen zijn om te komen tot : - een lichtere structuur - eenvoudiger financiering duidelijke rol en taakverdeling tussen de actoren (bv. RESOC’s doen advies en geen uitvoering van projecten: is reeds overeengekomen in kerntakendebat). Bevoegde ministers: - Economie: Kris Peeters - Sociale economie: Freya Van den Bossche - Werk: Philippe Muyters Beleidsdomein: - Economie, Wetenschap en Innovatie - Werk en Sociale Economie Witboek, D. 14 “Lokaal werkgelegenheidsbeleid “ Lokaal werkgelegenheidsbeleid Principe: Versterken van het lokaal werkgelegenheidsbeleid binnen de contouren van een Vlaams arbeidsmarktbeleid. Aanpak: Vertrekkende van het subsidiariteitsprincipe worden partnerschappen tussen Vlaamse en lokale overheden via samenwerkingsovereenkomsten ontwikkeld. o Grotere rol in de programma-ontwikkeling en uitvoering voor de steden Antwerpen en Gent via een versterking/uitdieping van de huidige samenwerkingsovereenkomst tussen VDAB, stad Gent en stad Antwerpen, OCMW: Inzake arbeidsmarktbeleid kunnen hierbij tussen VDAB en de twee grote steden samen prioriteiten afgesproken worden inzake activeringsbeleid van werkzoekenden (bvb. meer acties naar jongeren op het vlak van bemiddeling, opleiding en begeleiding van werkzoekenden). De VDAB moet hier als regisseur een op de lokale realiteit afgestemde koers kunnen varen, en daarbij de instrumenten en middelen meer op maat kunnen inzetten en financieren op basis van meer fijnmazige werkzoekenden- en regiokenmerken. o Voor de andere regio’s stimuleren we van onderuit gegroeide stadsregionale samenwerkingsverbanden of bovenlokale intergemeentelijke samenwerkingsverbanden waar tussen de betrokken partners (Stad - OCMW – VDAB…) ook een convenant wordt afgesloten m.b.t. arbeidsmarktbeleid. De mogelijk grotere lokale rol in de programma ontwikkeling en –uitvoering moeten hier dienen als stimulans voor de andere steden en regio’s om die samenwerkingsverbanden op te zetten en een lokaal werkgelegenheidsbeleid uit te bouwen. o Te nemen acties: Opzetten van een samenwerkingsverband tussen stad en VDAB/Vlaanderen Binnen een Vlaams afsprakenkader kunnen vrijheidsgraden worden voorzien voor de lokale VDAB om samen met de betrokken lokale besturen acties op te zetten die beantwoorden aan specifieke lokale behoeften Een deel van de lokale VDAB middelen worden i.s.m. de grote steden of stadsregionale samenwerking geprogrammeerd. We streven naar meer flexibiliteit bij het inzetten van de middelen voor lokale projectprogrammatie en regionale tenders in functie van de lokale noden. - Versterken van de lokale regierol lokale diensteneconomie o De bestaande regierol lokale diensteneconomie wordt versterkt en verbreed naar sociale economie aangaande: het ontwikkelen van een gedragen beleidsvisie rond de sociale economie; het samenwerken met en tussen de sociale economie faciliteren en stimuleren vanuit het lokale beleid. o Lokale besturen krijgen in kader van decreet lokale diensteneconomie meer verantwoordelijkheid en autonomie in het bepalen van de dienstverlening van lokale diensten. o Te nemen acties: Inzake sociale economie worden middelen ingezet in functie van de arbeidsmarktbehoeften; binnen het decretaal kader van het uitbreidingsbeleid kunnen daarbij verhoudingsgewijs middelen voor de grote steden gereserveerd worden waarbij ze zelf de prioritaire werkvormen aangeven. Lokale besturen worden vanuit Vlaanderen ondersteund in de organisatie van de lokale regierol binnen het nieuwe decreet inzake de ondersteuning van het ondernemerschap inzake de sociale economie en de stimulering van het maatschappelijk verantwoord ondernemen. Een deel van de middelen uit het groeipad SE worden i.s.m. de grote steden of stadsregionale samenwerking geprogrammeerd. Bevoegde ministers: - Sociale Economie: Freya Van den Bossche - Werk: Philippe Muyters Beleidsdomein: Werk en Sociale Economie 4 SERV-aanbevelingen 4.1 De draagwijdte en opvolging van de streekpacten, aanbeveling 14 november 2007 In het advies van 14 november 2008 uitte de SERV zijn bekommernis over de engagementen van de diverse bestuursniveaus ten aanzien van de in de streekpacten gemaakte strategische keuzes. Zo formuleerde de SERV volgende, ook voor het verdere debat nog steeds, relevante bedenkingen. • Wat de provinciale besturen betreft, mag aangenomen worden dat zij als trekker van de RESOC de in overleg afgesproken engagementen zullen nakomen. Hierbij moet evenwel duidelijk zijn hoe de afspraken leiden tot een afstemming van de betrokken provinciale beleidsplannen. Verder is er de vraag op welke wijze besluiten die ook budgettaire implicaties hebben, worden gehonoreerd. • De gemeenten worden in de RESOC vertegenwoordigd via een delegatie maar een streekpact moet door alle gemeenten worden goedgekeurd. De vraag stelt zich of deze vorm van vertegenwoordiging reëel is en of de lokale besturen zich herkennen in de RESOC. De vraag is ook of er reële engagementen worden genomen ten aanzien van de realisatie van het streekpact : gebeuren er aanpassingen van bestaande beleidsplannen en worden er specifiek budgetten voorzien om de engagementen na te komen. • Om de betrokkenheid van de lokale besturen te versterken pleit de SERV ervoor dat aanwezige structuren op lokaal en provinciaal niveau, zoals de POM en de (streek)intercommunales, actief moeten worden ingeschakeld in de realisatie van de streekpacten. • Wat het Vlaamse niveau betreft, merkt de SERV op dat er absolute onduidelijkheid is inzake draagwijdte, doorwerking en opvolging van het streekpact. Het is voor de SERV evident dat als men een streekcultuur opzet, men de bouwstenen voor een regionaal-economisch beleid die hieruit resulteren ook naar waarde schat op alle betrokken bestuurlijke niveaus. Vanuit het gegeven dat het streekbeleid ook het Vlaamse niveau aanbelangt en de sociaaleconomische ontwikkeling van Vlaanderen mee tot stand komt door dit streekbeleid, pleit de SERV nogmaals voor een sterker engagement van de Vlaamse overheid zowel ten aanzien van ‘top down’ gerichte streekacties als de bottom up aangebrachte streekprojecten, die beide passen in het streekpact. Deze streekacties die mee onderschreven worden door de Vlaamse regering kunnen bv. in convenanten of beheersovereenkomsten tussen de Vlaamse overheid en de betrokken RESOC-actoren worden opgenomen en formaliseren het engagement van de Vlaamse overheid. 4.2 Werking sociaal-economisch streekoverleg, aanbeveling 12 november 2008 In de aanbeveling van 12 november 2008, gebaseerd op een bevraging van de SERR’s, versterkt de SERV heel wat van zijn voorafgaandelijke pleidooien en bekommernissen. Belangrijkste conclusie is dat de levende krachten van de verschillende streken in Vlaanderen een goed functionerend sociaal-economisch streekoverleg zeer belangrijk vinden en in het bi- en tripartiete streekoverleg een absolute meerwaarde zien. Belangrijkste aandachtspunten in deze aanbeveling zijn: • Gelet op de meerwaarde, moet er verder en sterker worden ingezet op een goed functionerend streekoverleg. • Stabiliteit in de structuren is noodzakelijk. • De verdere uitbouw van het co-governance systeem. • Een krachtig signaal van de Vlaamse overheid is nodig om te tonen dat ze de bottom up inspanning beloont. De SERV verzet zich tegen een radicale toepassing van het ‘afstoten’ van de streekontwikkeling door het Vlaamse bestuursniveau. Het Vlaamse engagement wordt door de SERR’s als te beperkt beschouwd. • Een daadwerkelijke waardering van de adviesrol van SERR en RESOC m.b.t. arbeidsmarktmateries (werkbaar mechanisme van terugkoppeling) en projectontwikkelaars (ook kwalitatieve streekbenadering). • Een sterkere uitbouw van de economische invalshoek. • Een beter evenwicht tussen arbeidsmarkt en economie. Vastgesteld wordt dat de scherpe opdracht inzake arbeidsmarkt, ondermeer inzake advisering, afsteekt tegen het ontbreken van economische opdrachten. De ontwikkeling van een Vlaams ruimtelijk-economisch referentiekader en de uittekening van de adviesopdrachten kunnen hieraan verhelpen. • De ontwikkeling van top down strategische referentiekaders inzake arbeidsmarkt met bottom up prioriteiten. • Sterkere engagementen van de Vlaamse overheid nodig voor de realisatie van het streekpact. Volgens de SERV moet het streekpact uiteindelijk resulteren in een streekcontract. De SERV ziet het streekpact evolueren naar een document waarin projecten zullen worden opgenomen binnen enerzijds door Vlaanderen en anderzijds door de streek ontwikkelde strategische lijnen. Vanuit die invulling van het streekpact wordt het streekcontract eveneens vanuit beide invalshoeken – topdown en bottom up – ingevuld met concrete engagementen van de betrokken actoren (uitvoering, middelen, tijdskader). Voor relevante streekprojecten in de streekpacten die niet in het streekcontract kunnen opgenomen worden kan een jaarlijks callsysteem worden ontwikkeld, waarop betrokken actoren in de streek kunnen intekenen. • De RESOC hebben een beleidsvoorbereidende en coördinerende rol. De RESOC heeft geen uitvoerende bevoegdheid. Wel kan een monitorende bevoegdheid aan de RESOC worden gegeven om de realisatie van het streekpact te kunnen opvolgen en hierover signalen te geven aan de bevoegde overheid. • Betere ondersteuning van de werking. Er is een efficiëntere en effectievere inzet van middelen nodig voor het invullen van de opdrachten, de ondersteuning van de leden en om een actievere communicatiestrategie te kunnen voeren, en dit zowel vanuit de Vlaamse overheid als vanuit de regionale structuren. Ook de sociale partners nemen in dit verband het engagement om hun leden inhoudelijk te ondersteunen. 5 VVP-Voorstel van model De Vlaamse provincies willen vasthouden aan de oorspronkelijke ratio van het streekoverleg: een samentreffen van publieke actoren en sociale partners met het oog op overleg en advies. De Vlaamse provincies pleiten ervoor dat de bundeling van economische krachten op streekniveau tot stand komt op initiatief van de provinciebesturen. De coördinatie van het streekeconomisch gebeuren en de economische ontwikkeling ligt bijgevolg bij de provincies als democratisch verkozen bestuursniveau en als intermediair bestuur tussen de steden en gemeenten enerzijds en de Vlaamse overheid anderzijds. Met onderstaand model pleiten de Vlaamse provincies voor een versterkte aansturingsrol van de provincies, afstemming van de streekpacten met de provincies en een versterkt overleg met de provincies bij de aansturing van de medewerkers. 5.1 RESOC (Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité) 5.1.1 RESOC-SERR-ERSV-decreet Het decreet van 7 mei 2004 beoogde: 1° Onverminderd het bepaalde in andere decreten en uitvoeringsbesluiten daarvan, vindt binnen elk Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité het overleg tussen de sociale partners, de gemeentebesturen en het provinciebestuur inzake de sociaal-economische streekontwikkeling plaats. 2° Naast het overleg bedoeld in de eerste paragraaf, kan binnen elk Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van één van zijn leden, nader overleg plaatsvinden over alle bovenlokale en lokale beleidsaangelegenheden die een sociaal-economische dimensie hebben. 3° Op verzoek van de Vlaamse regering of van de minister kan een Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité, al dan niet in samenwerking met één of meerdere andere Regionale Sociaal-economisch Overlegcomités, beleidsvoorbereidende adviezen inzake de sociaal-economische streekontwikkeling in de regio of, naargelang het geval, in meerdere regio’s samen, uitbrengen. 4° Binnen elk Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité vindt het overleg tussen de overheden en instellingen die binnen hun werkgebied bevoegd zijn inzake de sociaal-economische streekontwikkeling plaats. 5° Wanneer het overleg dat binnen het Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité resulteert in een in consensus en unanimiteit geformuleerd voorstel, engageren alle stemgerechtigde leden zich tot de uitvoering van wat unaniem werd afgesproken. Deze consensus bindt de stemgerechtigde leden voor hun respectieve organisatie of bestuur, tenzij afspraken gemaakt werden inzake getrapte vertegenwoordiging, waarbij het betreffende bestuur meerdere besturen kan binden. 6° Als resultaat van het overleg bedoeld in de artikelen 19 en 21 stelt elk Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité een streekpact inzake sociaal-economische streekontwikkeling van de regio vast. Het in het eerste lid bedoelde streekpact wordt ten minste opgemaakt bij de start van een nieuwe ambtstermijn van provincieraad en gemeenteraad en voorziet minstens in : a. een gemeenschappelijke probleemanalyse op het vlak van de sociaal-economische ontwikkeling van de regio, waarin een bijzondere aandacht uitgaat naar de kansengroepen op de arbeidsmarkt ; b. de lange termijn strategie inzake de sociaal-economische ontwikkeling van de regio, waarbij een evenwicht vooropstaat tussen economie en werkgelegenheid en waarbij, in de gevallen dat zulks nuttig of nodig is voor de invulling van de streekontwikkeling op economisch vlak en op het vlak van de werkgelegenheid, aandacht uitgaat naar de aanpalende beleidsdomeinen zoals daar zijn ruimtelijke ordening en mobiliteit, leefmilieu, welzijn en onderwijs ; c. de verbintenissen van de stemgerechtigde leden, de leden bedoeld in artikel 25, § 5, en eventueel andere actoren met betrekking tot de uitvoering van de strategieën ; d. afspraken inzake de opvolgcriteria ; e. de procedure die zal gehanteerd worden voor een zo ruim mogelijk draagvlak te creëren bij de lokale besturen. 7° Het in het eerste lid bedoelde Regionaal Sociaaleconomisch Overlegcomité ziet toe op de tenuitvoerlegging van het voormelde streekpact en staat in voor de opvolging ervan. 8° Teneinde het draagvlak van het in het eerste lid van de eerste paragraaf bedoelde streekpact zo groot mogelijk te maken, moet het streekpact, na te zijn vastgesteld door het Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité, worden bekrachtigd door de gemeenteraad, repectievelijk de provincieraad, van de gemeenten en de provincie bedoeld in artikel 25, § 2, eerste lid, 2°. 9° De Vlaamse regering kan nadere regelen vastleggen inzake de concretisering en precisering van de inhoud, de procedure van vaststelling, de tenuitvoerlegging en opvolging en de bekendmaking, of mededeling, van het in de eerste paragraaf bedoelde streekpact. 10° Een Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité kan, hetzij op verzoek, hetzij op eigen initiatief, de gemeenten en de provincie van de regio adviseren inzake materies die een invloed kunnen uitoefenen op de sociaal-economische ontwikkeling van de regio. 5.1.2 Probleemstelling De streekpacten zijn niet ingebed in structuren die er uitvoering aan kunnen geven, daarom pleiten de provincies voor een verankering in de provinciale besturen (zie ook aanbeveling SERV d.d. 14.11.2007). Bovendien doen de RESOC’s steeds meer aan projectwerking en dit strookt niet met de taak die hen volgens het decreet werd toegekend. Ook is de werking van de RESOC's zeer verschillend volgens de regio's. 5.1.3 VVP-voorstel 5.1.3.1 Het provinciebestuur organiseert het tripartiete overleg (nl. provincie, gemeenten en sociale partners), verleent advies en stelt streekpacten op via streekoverleg, georganiseerd in RESOC’s die ingebed zijn in de provinciebesturen. Ook de Vlaamse regering /Vlaamse overheid wordt bij het streekoverleg betrokken. Het streekoverleg speelt in op het subregionale karakter en regiobranding en sluit aan bij de regiomarketing van de provincies. De omschrijving van RESOC’s kan variëren van provincie tot provincie. In elk geval bewaakt de provincie oplossingsgericht de herverdelingsvraagstukken tussen de verschillende RESOC’s op haar grondgebied. Het bipartiet sociaal overleg staat hier los van en focust op werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid. 5.1.3.2 De sociale partners zijn vertegenwoordigd in het streekoverleg via RESOC’s (voorstel is: 1/3 gemeenten, 1/3 provincie, 1/3 sociale partners, aangevuld met een vertegenwoordiging van de Vlaamse regering/overheid). 5.1.3.3 De RESOC’s focussen op de sociaal-economische streekontwikkeling in al haar beleidsdomeinen (ruimtelijke economie, mobiliteit, sociale economie, , innovatie,…). Daar de provincies de ondersteuning en coördinatie van de RESOC’s op zich nemen, staan zij ook in voor de organisatie van streekontwikkelingsoverleg voor aangelegenheden die het subregionale overschrijden en voor aangelegenheden van provinciaal belang. De coördinatie van de inhoudelijke werking van de RESOC’s is een efficiënt instrument voor de invulling van het gebieds- en sectorgericht economisch beleid van de provincies zoals opgenomen in die niet-exhaustieve lijst van de provinciale taakstelling in het Witboek. 5.1.3.4 De provincies blijven vragende partij om het aantal dialoogmomenten met Vlaanderen te beperken tot 5, met name één per provincie (in de provinciehuizen). De provincies zijn bereid om de dialogen samen met de andere partners goed voor te bereiden. 5.1.3.5 Voorstel is dat de steden Gent en Antwerpen direct onder Vlaamse regie vallen omwille van hun specifieke grootstedelijke sociaal-economische kenmerken. 5.2 SERR (Sociaal Economische Regionale Raad) 5.2.1 RESOC-SERR-ERSV-decreet Het decreet van 7 mei 2004 beoogde: Het decreet van 7 mei 2004 omschrijft duidelijk de adviserende taken die aan de SERR’s werden toegekend (hoofdstuk 3 van het decreet). SERR’s hebben tot taak het verlenen van advies omtrent alle aangelegenheden inzake economisch beleid en/of inzake werkgelegenheidsbeleid, die worden voorgelegd door hetzij de Vlaamse regering, hetzij de provincie of een gemeente die lid is van het ERSV ingericht, hetzij door de federale regering voor die thema’s inzake sociaaleconomische streekontwikkeling waaromtrent de Vlaamse regering een samenwerkingsovereenkomst met de federale regering gesloten heeft. De SERR’s beschikken over een algemene bevoegdheid tot het plegen van sociaal overleg, op eigen initiatief of op verzoek van één van hun leden, over alle aangelegenheden als bedoeld in artikel 39 en in de artikelen 127, 128 en 129 van de Grondwet, die een sociaal-economische dimensie hebben en die relevant zijn binnen de Regio in de schoot waarvan de betreffende Sociaal-Economische Raad van de Regio is ingericht, ressorterend onder de bevoegdheden van het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap. 5.2.2 Probleemstelling Er is te vaak dubbel werk tussen SERR en RESOC. Omwille van de efficiëntiewinst, die daar te boeken valt, pleiten de provincies ervoor het bipartiet overleg exclusief onder regie van de Vlaamse regering/ Vlaamse overheid te plaatsen. 5.2.3 VVP-voorstel De Vlaamse provincies stellen voor het bipartiete overleg “werkgelegenheid” toe te wijzen aan de Vlaamse overheid vermits de SERR’s op het vlak van werkgelegenheidsbeleid voornamelijk de volgende taken opnemen: • Goedkeuring VDAB-jaarplan • Diversiteitsplannen • Adviseren Lokaal arbeidsmarktbeleid • adviesopdrachten i.k.v. tewerkstellingsmaatregelen (zoals adviesverstrekking aan VDAB, de erkenning Bureaus Kosteloze Arbeidsbemiddeling, Individuele Beroepsopleiding, GESCO’s, subsidies permanente vorming, herplaatsingsfonds.) • Adviseren bij erkenningen van invoegbedrijven • waken over de rechten van de werkzoekenden in haar functie als Ombudsdienst. • …. 5.3 Vereenvoudiging en lichtere structuur De werking van RESOC’s, SERR en ERSV is zeer verschillend volgens de regio’s. 5.3.1 Het RESOC-SERR-ERSV-decreet Het decreet van 7 mei 2004 heeft de volgende taken opgelegd aan de vzw’s ERSV. 1° het verzorgen van de administratieve, personele en logistieke ondersteuning van de één of meerdere SERR’s en RESOC’s die binnen haar schoot zijn ingericht ; 2° het op verzoek van de één of meerdere SERR en één of meerdere RESOC die binnen haar schoot zijn ingericht, verrichten van studiewerk ; 3° het op verzoek van de één of meerdere SERR en van de één of meerdere RESOC die binnen haar schoot zijn ingericht, inzamelen, verwerken en bestuderen van sociaal-economische gegevens binnen en betreffende de Regio waarbinnen het regionaal samenwerkingsverband opereert ; 4° het op grond van een of meerdere samenwerkingsovereenkomsten of -protocols instaan voor de uitwisseling van gegevens en de samenwerking op andere vlakken met andere Erkende Regionale Samenwerkingsverbanden en met één of meerdere bestuursniveaus ; 5° het op verzoek van de één of meerdere SERR en van de één of meerdere RESOC die binnen haar schoot zijn ingericht, organiseren van het overleg tussen de overheden en instellingen die, binnen de Regio waarbinnen het regionaal samenwerkingsverband opereert, bevoegd zijn inzake de sociaaleconomische streekontwikkeling ; 6° het nemen van alle initiatieven en het stellen van de daartoe vereiste rechtshandelingen met het oog op de juridische vormgeving van de projecten van de één of meerdere SERR en de één of meerdere RESOC die in de schoot van het regionaal samenwerkingsverband opereren ; 7° conform de regels en gebruiken van verenigingsrecht, het vervullen van auxiliaire taken en het stellen van auxiliaire rechtshandelingen die nodig zijn voor, dan wel bijdragen tot de verwezenlijking van de taken en opdrachten vermeld in 1° tot en met 6° ; 8° het, op verzoek van de één of meerdere SERR en van de één of meerdere RESOC die binnen haar schoot zijn ingericht, nemen van alle initiatieven en het stellen van de daartoe vereiste handelingen met het oog op de ondersteuning van de missie, de visievorming en de uitvoering van de taken van de één of meerdere SERR en de één of meerdere RESOC die in de schoot van het regionaal samenwerkingsverband opereren. 5.3.2 Probleemstelling Taken 2° t.e.m. 5° vormen een overlapping met taken die reeds door de provincies of hun POM’s worden uitgevoerd. Taken 6° t.e.m. 8° zijn instrumenten die door de RESOC’s vooral worden gebruikt voor projectontwikkeling. De projectontwikkeling is voor de provincies niet op zijn plaats in een beleidsadviserend orgaan. 5.3.3 VVP-voorstel De provincies adviseren bijgevolg de RESOC’s bij de provincies in te bedden en de ondersteunende taken toe te wijzen aan de provinciebesturen. Het provinciebestuur neemt het RESOC-personeel over rond alle bevoegdheden van de RESOC’s (economie, mobiliteit, sociale economie, , innovatie, ….). 6 Motivatie • Beleidsuitvoering door het daarvoor meest geschikte orgaan nl. de provincie/POM, lokale besturen of derden. Op deze wijze wordt de vraag van de SERV om de POM’s en provincies actief te betrekken bij de uitvoering van het streekbeleid i.f.v. actievere realisatie van streekpacten gehonoreerd(zie aanbeveling SERV d.d. 14.11.2007). • Een totaalvisie voor de sociaal-economische streekontwikkeling waarin beleidsdomeinen ruimtelijke economie, mobiliteit, sociale economie, lokale diensteneconomie, innovatie,… worden samengebracht • Een lichtere structuur, eenvoudiger financiering, duidelijke rol en taakverdeling tussen de actoren (zie uitgangspunten Witboek Interne Staatshervorming), dus minder verrommeling in het middenveld en kostenbesparend • Efficiëntere inzet van de medewerkers zonder overlappingen tussen de verschillende organisaties. • Garantie dat de Vlaamse overheid betrokken blijft bij de streekontwikkeling (zie aanbeveling SERV d.d. 12.11.2008) • Meer aandacht voor economische aspect in de werking • Gecoördineerd sociaal-economisch beleid met behouden van de sociale partners in de nieuwe structuren (zie uitgangspunten Witboek Interne Staatshervorming) • Sterker overleg o.a. over de uitvoering van de streekpacten: concrete projecten staan niet op zich, maar zijn ingebed in een socio-economisch geheel. • Betere afstemming van de streekpacten met bovenlokaal beleid met oog voor regionale dynamiek en eigenheid van het streekoverleg. Momenteel zijn de streekpacten zeer regionaal geconcipieerd waardoor er inhoudelijke conflicten kunnen ontstaan tussen de verschillende voorstellen. • Betreffende het overleg en advies kunnen de provincies een oplossing bieden voor herverdelingsvraagstukken, m.a.w. de provincies helpen de totstandkoming van beslissingen, indien de gemeenten er zelf niet uit geraken Datum 01.07.2011 Referentie 110530.066/N/SVL/VVP-nota streekontwikkeling