Inzet van de Duitse Bundeswehr Controverse in het verenigde Duitsland 1990 - 2000. M.M. van der Pluijm Havenstraat 6 4927 BA Hooge Zwaluwe Studentnummer: 9304436 Doctoraal scriptie Studie Geschiedenis Universiteit Utrecht Begeleider: Professor Dr. D. Hellema 30 juli 2008 INHOUDSOPGAVE INLEIDING 3 HOOFDSTUK 1: Historische achtergronden. Duitsland in de wereld 1945 – 1989 7 HOOFDSTUK 2: De Duitse eenwording en een veranderende buitenlandse politiek 16 HOOFDSTUK 3: De problematiek van de inzet van Duitse militairen 23 HOOFDSTUK 4: De oorlog in Joegoslavië, katalysator van de discussie 28 HOOFDSTUK 5: De rol van het Bundesverfassungsgericht 37 HOOFDSTUK 6: De Bundeswehr en een veranderende wereld 44 CONCLUSIE 56 LITERATUURLIJST 60 2 INLEIDING “Skopje, begin april; een angstaanjagend, gierend geluid komt snel naderbij. Het is een pantserwagen die op de weg tussen de Macedonische hoofdstad Skopje en de stad Tetovo op hoge snelheid personenauto’s passeert. Uit de geschutskoepel steekt een hoofd in bivakmuts, dreigend boven het snelvuurkanon. Uit een luik aan de achterkant van het vehikel verheft zich een in gevechtstenue gehulde soldaat die met een groot machinegeweer achterop komend verkeer op een afstand houdt. Niets vreemds aan in Macedonië. Begin april maakten Albanese rebellen de streek rond Tetovo en Skopje onveilig. Hun lievelingsdoelen waren politieagenten en militairen. Toch klopte er iets niet. Want de gierende pantserwagen met zijn zwaarbewapende berijders droeg niet de rood-gele Macedonische zon als herkenningsteken. Het ding was beschilderd met een groot zwart kruis met witte randen: het herkenningsteken van de Duitse Bundeswehr. In Tetovo was een duizend koppen tellend Duits contigent gelegerd. Bevoorradingstroepen voor het Duitse Kfor-legioen in Kosovo, heette het officieel. Maar in de praktijk bleek de eenheid zo zwaar bewapend, met pantserwagens, mortieren en zware machinegeweren, Macedoniërs in Tetovo spraken van een bezettingsmacht. Toen Albanese rebellen per abuis enkele mortiergranaten deden belanden in de buurt van de Duitse kazerne, brieste Rudolph Scharping, minister van Defensie: “Wij laten ons door niemand bij de neus nemen, ook niet door Albanese terroristen.” Het jargon klonk nog wat onwennig, maar de tegenmaatregel loog er niet om. Per omgaande liet Scharping Leopard tanks naar Tetovo overbrengen. Eind september toonde Michael Steiner, adviseur voor buitenlandse zaken van de Duitse bondskanselier Gerhard Schröder, zich al wat bedrevener in het uiten van dreigende taal. “In aanwezigheid van Duitse soldaten zal er in Macedonië geen Srebrenica plaatshebben”, waarschuwde hij de strijdende partijen, en passent het Nederlandse leger diep beledigend. De boodschap was duidelijk: Duitsland is terug op de Balkan.”1 De Duitse eenwording werd mede mogelijk gemaakt door het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en het daardoor verdwijnen van de bestaande bipolaire wereldorde, gebaseerd op wederzijdse afschrikking. Duitsland was in de jaren tot 1989 synoniem voor de deling van de wereld. De wereldwijde omslag maakte het mogelijk dat het land weer één kon worden. 1 Joeri Boom, “Een reus in het hart van Europa”, in: De Groene Amsterdammer (24/11/2001). 3 De uitgangspositie en de doelen van de Duitse buitenlandse en veiligheidspolitiek waren sinds 1989/1990 veranderd. Tevens veranderden de perceptie en verwachtingen van de naburige landen in de jaren na de eenwording, zoals voormalig Nederlands minister-president Ruud Lubbers duidelijk liet merken in een speech voor het Duitsland instituut in 1999. Hij merkte het volgende op: “Die Verspätete Nation heeft zich niet alleen voluit democratisch en Europees getoond, maar blijkt nu, net voor het einde van de eeuw, zich ook te bevrijden van de schaduwen van de Tweede Wereldoorlog. Zelfs op defensiegebied gloort nu een volwaardige bijdrage.”2 Na het wegvallen van de Oost-West tegenstelling was het risico van een grootschalige, onder andere met nucleaire wapens uitgevochten oorlog, grotendeels weggevallen, maar vervangen door een ander groot risico. Het veiligheidsrisico bestond plotseling uit kleinere conflicten en brandhaarden. Oorlogen gevoerd op basis van bijvoorbeeld nationalistische, etnische of religieuze gronden, met name binnen de landsgrenzen, zoals in het geval van Joegoslavië. Door het wegvallen van de disciplinerende kracht van het Oost-West conflict, diende dit gat te worden ingevuld door de internationale gemeenschap, zoals de Verenigde Naties. De centrale vraag was hoe de nieuwe veiligheidspolitiek eruit moest zien. Het beleid moest erop gericht zijn genocide, oorlog en geweld te verhinderen of op zijn minst in te dammen. De uitdaging lag daarbij echter in de vraag welke rol de militairen in de internationale politiek zouden moeten gaan spelen. Duitsland zat echter om een aantal redenen in een lastiger uitgangssituatie dan andere landen om hierop te antwoorden. Duitsland had te maken met een aantal beperkingen, voortvloeiend uit de Tweede Wereldoorlog en die moesten eerst worden weggenomen. Internationaal was er sinds de oorlog wantrouwen jegens Duitsland en het feit dat het land in één eeuw twee keer in het centrum van een verwoestende oorlog had gestaan. Daarnaast was een van de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog de deling van Duitsland in West-Duitsland en de DDR. Om een herhaling van een oorlog mede uit te sluiten hadden de West-Duitsers het zich bij wet, heel moeilijk gemaakt om militairen in te zetten, buiten de verdediging van het eigen grondgebied of dat van haar bondgenoten. Door twee slechte ervaringen, opgedaan in twee wereldoorlogen, was ook het politiek-culturele klimaat in Duitsland sterk veranderd en kreeg het na 1945 een sterk pacifistisch en anti-militaristisch karakter. 2 R.F.M. Lubbers, De Duitse Eenwording en Europa. Een persoonlijke terugblik, speech t.b.v. het Duitsland Instituut, 18-9-1999. 4 De vraag was of de beperkingen, opgelegd door de wereld (de Duitse deling) of opgelegd door de eigen bevolking en haar leiders, gedeeltelijk of geheel wegvielen na de eenwording en of met het wegvallen van de beperkingen, de weg open lag naar een normalisatie van de Duitse buitenlandse politieke en of dus ook de inzet van Duitse militairen in internationale missies onder bijvoorbeeld de vlag van de Verenigde Naties weer tot de mogelijkheden zou gaan behoren. Het waren deze vragen, die de gemoederen onder de Duitse politici en de Duitse samenleving sterk hebben bezig gehouden. Hoewel de debatten om inzet van West-Duitse militairen al vanaf 1982 -toen de Bundessicherheitsrat een inzet van de Duitse militairen in het Midden-Oosten ongrondwettelijk verklaarde- intensief gevoerd werden, zorgden de veranderde internationale verhoudingen en de tweede Golfoorlog ervoor, dat de controverse in 1990/1991 in alle openlijkheid uitbreken kon en de Duitse veiligheidsagenda overheerste. Twee veranderingen waren van belang. Enerzijds moest de inzet van Duitse militairen na 1990 niet meer als gevaar voor de wereldvrede worden gezien en anderzijds was door de eenwording een nieuwe soort relatie gegroeid tussen Duitsland en haar bondgenoten. Nieuwe betrekkingen met een groter geworden en sterker soevereine staat, waarvan de bondgenoten wellicht dus ook een grotere verantwoordelijkheid verwachtten in de buitenlandse politiek. Deze verantwoordelijkheid bestond er onder andere uit de verwachting dat Duitsland ook bereid was militairen in te zetten in het kader van een door de Verenigde Naties goedgekeurde missie. De Bundeswehr, tot aan de eenwording (in)gericht op de verdediging van de eigen landsgrenzen en de grenzen van haar NAVO-bondgenoten, zou volgens de bondgenoten moeten kunnen deelnemen aan militaire acties, die noch erop gericht waren het eigen grondgebied, noch het grondgebied van het bondgenootschap te verdedigen. Daar delen van de Duitse bevolking en een deel van de politieke partijen, voornamelijk links van het midden gelegen, daardoor een restauratie vreesden van de Duitse machts- en militaire politiek, kwam het na de ervaringen van de tweede Golfoorlog, waarin Duitsland hevige internationale kritiek van onder andere de Verenigde Staten en Engeland te verduren kreeg, tot een sterk emotioneel debat met als inzet de mogelijkheid van Duitse deelname aan internationale militaire operaties. Terwijl de Duitse regering de mogelijkheid van een deelname verbond aan de veranderende Duitse positie in het internationale bestel zag, vreesde de oppositie een militarisering van de Duitse buitenlandse politiek. Een groot deel van het debat over de inzet van militairen werd met juridische argumenten gevoerd, omdat een aantal passages in de grondwet de inzet verhinderden. Pas na 5 een uitspraak van het Bundesverfassungsgericht in Karlruhe op 12 juli 1994 was deze juridische onduidelijkheid uit de wereld. De politieke en maatschappelijke discussie duurde echter nog voort. Deze scriptie zal, naast een algemene beschouwing van de Duitse buitenlandse (veiligheids) politiek tot aan de eenwording (hoofdstuk 1), aan de volgende thema’s en vraagstellingen invulling geven: - Welke opvattingen hadden de verschillende partijen in de Bondsdag over de inzet van militairen en hoe veranderden die opvattingen in de loop van de tijd? - Hoe werkten externe factoren als de oorlog in Joegoslavië, de houding en verwachtingen van buitenlandse mogendheden en de publieke opinie, in op het verloop van de discussie? 6 HOOFDSTUK 1 DE HISTORISCHE ACHTERGRONDEN DUITSLAND IN DE WERELD 1945 – 1989 In de inleiding was er al sprake van de problemen rondom de inzet van Duitse militairen in het kader van bijvoorbeeld een door de Verenigde Naties geïnitieerde vredesmissie. De aanwezigheid van Duitse gevechtstroepen in 2001 op de Balkan geven echter aan, dat Duitsland na verloop van tijd toch het wenselijk en toegestaan achtte dat Duitse militairen buiten NAVO grondgebied ingezet konden worden. Deze verandering van inzicht kwam uiteraard niet zonder slag of stoot en kon slechts geleidelijk in de Duitse politiek en samenleving tot acceptatie van een meerderheid komen. Waarom dit zo geleidelijk en langzaam tot stand kwam, zou door het schetsen van het specifieke historische kader waarin Duitsland zich bevond, gedeeltelijk verklaard kunnen worden. Voor Duitsland leverden deze uitzendingen van militairen veel interne discussies op. Waarom is de uitzending van Duitse militairen een probleem voor de Duitsers? Zoals eerder genoemd, veranderde de wereld drastisch na de val van de Muur en de ineenstorting van de Sovjet-Unie. De machtsstrijd tussen Oost en West kwam hiermee vrij abrupt tot een eind. Het einde van de Koude Oorlog hield echter niet in dat de wereld een veiliger plaats werd om te leven. Misschien was het tegenovergesteld juist wel het geval. Het internationale krachtenveld veranderde van een redelijk stabiele bipolaire wereld, waarin twee grootmachten een groot deel van de wereld aan zich wisten te binden, in een systeem met slechts één supermacht, de Verenigde Staten, die in de NAVO nog met een groot aantal staten was verbonden. Waar echter in het verleden het conflict tussen Oost en West allesoverheersend was, daar staken in de jaren ’90 allerlei regionale conflicten de kop op, conflicten die vooral ontstonden in het machtsvacuüm dat de Sovjet-Unie had achtergelaten. Deze regionale conflicten of brandhaarden konden grote veiligheidsrisico’s voor het Westen inhouden. Daarvan waren de conflicten in het Midden-Oosten een goed voorbeeld. Een aantal voorbeelden van conflicten kan snel worden opgesomd. De Golfoorlog van 1991 gericht op de bevrijding van Koeweit, de gewelddadigheden in Somalië, Cambodja en de oorlog in het voormalige Joegoslavië. In al deze gebieden werd onder andere onder auspiciën 7 van de Verenigde Naties militair personeel ingezet ter ondersteuning en bescherming van geboden humanitaire hulp of om vrede bewarende of vrede-opleggende operaties uit te voeren; de zogenaamde peace-keeping en peace-enforcing operaties. In de jaren na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en het wegvallen van de Oost-West tegenstelling, nam het aantal gebieden en conflicten waar de VN personeel en middelen naar toe stuurde, alleen maar toe. Diverse landen die lid zijn van de NAVO, stelden zich op deze nieuwe taak en situatie in. Door het wegvallen van de dreiging van een massale aanval met conventionele middelen vanuit het communistische oosten, had het geen zin grote statische legers op de been te houden met het doel deze mogelijke invasie af te slaan. Verkleining en professionalisering van de diverse Westeuropese legers was dan ook het logische gevolg van deze ontwikkeling. In een aantal landen, waaronder Nederland, schafte men tevens de dienstplicht af. Daarnaast werd de krijgsmacht in Nederland versterkt met de komst van een legeronderdeel dat flexibel, snel en internationaal inzetbaar zou zijn, de luchtmobiele brigade. De Duitse defensie liep anno 2000 echter behoorlijk achter op de ontwikkelingen die de westerse strijdkrachten om haar heen doormaakten. Nog geen kwart van de driehonderdduizend militairen was op dat moment inzetbaar in crisisgebieden.3 Deze veranderde wereld en de veranderende houding die de landen in het NAVO bondgenootschap ten opzicht hiervan innamen, zou zich ook hebben kunnen vertalen in een andere houding van en in Duitsland ten opzichte van de conflicten in de wereld en haar ook aanzetten tot de inzet van haar militairen in het buitenland. Het Duitse oorlogsverleden zorgde er echter voor dat Duitland er meer problemen mee had als men militairen ergens voor wilde inzetten dan een gemiddeld ander land. Een aantal vragen kwam centraal te staan in de discussie rondom het thema “Duitsland in de wereld”. Hoe zag de internationale gemeenschap de nieuwe rol die het land idealiter zou moeten gaan spelen en in hoeverre speelde een oud wantrouwen over een (te) sterk Duitsland in het hart van Europa daarbij een rol? Daarnaast was ook de binnenlandse discussie over dit thema van buitengewoon groot belang. Om meer inzicht te kunnen geven in de Duitse beleving van het inzetten van de eigen militairen in het buitenland, is het nodig terug te gaan naar de Tweede Wereldoorlog en de periode die erop volgde, de Koude Oorlog. De Tweede Wereldoorlog werd verloren door Duitsland en zij moest zich onderwerpen aan een coalitie van geallieerden, die bestond uit de Verenigde Staten, de Sovjet Unie, Engeland en Frankrijk. Het verlies van de oorlog en de gruweldaden tegen de mensheid die tijdens het Nazi-bewind hadden plaatsgevonden, zoals de 3 Bert Kreemers, “Duitsland wordt Waterloo van defensie EU”in: NRC-Handelsblad (22-5-2000). 8 vervolging van de Joden, zigeuners en andere niet gewenste personen en bevolkingsgroepen, zorgden ervoor dat veel Duitsers zich van hun militaire verleden afkeerden. Die afkeer ging zo ver dat het Duitse leger -ook nog in het heden- zichzelf het liefst als “burgers in uniform” zag.4 Als er geen nieuwe veiligheidsbedreiging was ontstaan kort na de Tweede Wereldoorlog, had er wellicht geen herbewapening plaatsgevonden. De spanningen tussen Oost en West liepen echter al snel op. De toenemende spanningen tussen de Sovjetunie enerzijds en de Verenigde Staten, Engeland en Frankrijk anderzijds, zorgden ervoor dat Duitsland, dat direct na de oorlog in vier bezettingszones was verdeeld, nu verdeeld raakte in twee delen; een westelijk gedeelte met de Amerikanen, Engelsen en Fransen en een oostelijk gedeelte met een Russische bezettingsmacht. De verdeling tussen Oost en West leidde uiteindelijk tot het ontstaan van de Duitse Democratische Republiek, afgekort de DDR, en de Bondsrepubliek Duitsland, afgekort de BRD, als twee afzonderlijke staten. Met de verscherping van de tegenstellingen tussen beide machtsblokken, raakte Duitsland steeds verder verdeeld, met de climax rondom de bouw van de Berlijnse muur in 1961. Deze werd gebouwd om de stroom vluchtelingen vanuit de DDR naar de BRD een halt toe te roepen. Toen Konraad Adenauer in 1949 bondskanselier van de BRD werd, was zijn eerste taak het land op te bouwen en de soevereiniteit van West-Duitsland te herstellen. Daartoe waren twee mogelijkheden: ofwel deel worden van een neutraal Duitsland, dat zich zo goed en kwaad als mogelijk tussen beide supermogendheden in zou manoeuvreren, ofwel een volkomen identificatie met het Westen. De eerste zou in de traditie zijn geweest van de Weimarregering, die in Rapallo probeerde een deel van haar soevereine rechten terug te krijgen, die haar in aan het eind van de Eerste Wereldoorlog in Versailles waren ontzegd. Het zou een bewuste keuze zijn geweest voor een Mittellage. De Sovjetunie van 1922 was echter een andere dan die van de vroeg jaren ’50. Westbindung opende bovendien in economisch opzicht heel wat betere perspectieven. Soevereine rechten kon de Bondsrepubliek alleen krijgen door vertrouwen te winnen van de Verenigde Staten en West-Europa. Door tussen beide machtsblokken te blijven zitten, konden noch economische groei, noch het vertrouwen gegarandeerd worden. De integratie in het westelijk bondgenootschap bood die mogelijkheden wel. Na het lidmaatschap van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) en het mislukken van de Europese Defensie Gemeenschap (EDG), werd de BRD lid van de NAVO. Daarmee werd in 1955 een bijna volledig herstel van de soevereiniteit 4 Michele de Waard, “Burgers in uniform”, in: NRC-Handelsblad (14-12-1996). 9 verkregen. De mogelijkheid tot vereniging van de BRD en de DDR op acceptabele voorwaarden leek daarmee echter van de baan; het was om die reden dat de SPD dan ook veel minder geestdrift toonde voor de Westbindung.5 De vraag zou kunnen ontstaan of Adenauer werkelijk in één Duitse staat geïnteresseerd was. Nationalist was hij niet; in de jaren ’20 had hij zelfs separatistische sympathieën gekoesterd en het protestante, adellijk reactionaire Transelbië had niet zijn liefde, hoewel hij er zich wel verantwoordelijk voor voelde. Eén keer leek zich nog een mogelijkheid tot eenwording voor te doen. In maart 1952 kwam er een voorstel van Stalin, dat uitging van een vereniging van beide Duitse staten. Gewapende neutraliteit of een soortgelijke veiligheidsgarantie voor de Sovjetunie, was een voorwaarde. E. Jesse noemt het een mythe om hier van een gemiste kans te spreken. De Stalin-nota zou alleen serieus genomen kunnen worden, wanneer er in het Westen belangstelling voor had bestaan. Aangezien die er niet zou zijn, zag Jesse er dan ook vooral een poging van Stalin in om de integratie van de BRD in het westelijk blok te torpederen.6 Volgens T. Garton Ash zou Churchill echter wel degelijk enige tijd met de gedachte hebben gespeeld om op Stalins voorstellen in te gaan. Anenauer zou echter bang geweest zijn voor een akkoord achter zijn rug om en koos welbewust en met volle steun van Eisenhower, voor een verdere opbouw van de BRD en de integratie in Europa en in de NAVO en daarmee tegen een dubieuze Duitse hereniging.7 Hoe het ook zij, indien de Duitse eenheid het belangrijkste doel van de vroege BRD was geweest, dan zou een grotere belangstelling van de Bondsregering voor Stalins nota voor de hand hebben gelegen. Voor Adenauer kwam de band met het Westen echter op de eerste plaats. Eenheid was een mogelijk einddoel, maar dan alleen op Westduitse voorwaarden. Dat hield in dat daar alleen na een Westerse overwinning in de Koude Oorlog sprake van kon zijn. Het economische wonder van de Bondsrepubliek was daarmee een belangrijk machtsinstrument geworden. De aantrekkingskracht van het vrije Westen werd inderdaad zo groot, dat het de DDR leeg begon te zuigen. De Sovjetunie en door haar de DDR, had echter politieke en militaire machtsmiddelen om de economische aantrekkingskracht van de Bondsrepubliek te neutraliseren. In 1961 werd daarom dan ook, zoals eerder genoemd, de Berlijnse Muur gebouwd, waardoor de DDR zich, zij het op een veel lager niveau dan de BRD, kon stabiliseren. Adenauers Westpolitik was een groot succes geworden; de BRD was E. Jesse, “Bundesrepublik Deutschland: Geschichte”in W. Weidenfeld & K.R. Korte (Hrsg.), Handbuch zur deutschen Einheit (Bonn, 1996). 6 Ibidem. 7 T. Garton Ash, In naam van Europa (Amsterdam 1993), p. 68. 5 10 een geaccepteerde bijna soevereine Westeuropese staat geworden, motor van de Westeuropese integratie en essentieel onderdeel van de NAVO. Door de rol van partner van de Verenigde Staten te accepteren, had zij deel in de stabiliserende macht van de belangrijkste werkelijk leidinggevende supermogendheid. De Duitse deling was onderdeel van de Europese deling die in onder andere Jalta voor de eerste maal zichtbaar werd. Een deling die aan beide zijden stabiliteit gaf, maar op haar snijdvlak een enorm veiligheidsrisico bood. Eenheid bleef in de jaren na Adenauer een uiteindelijk doel, maar de veiligheidskwestie verdrong de urgentie ervan naar een veel lager niveau. Inbedding in de EEG, in de Navo en “junior partnership” bleef de enige mogelijkheid voor de Bondsrepubliek om een optimale vrijheid van handelen te verkrijgen, maar de dreiging van een nucleaire oorlog en druk van de bevolking leidden tot de noodzaak de spanning binnen Europa te verminderen en de aandacht veel meer op het oosten te richten. De bouw van de Berlijnse Muur in 1961 betekende dat de Duitse deling compleet was. De rust in de DDR werd hiermee hersteld. De DDR stortte dus niet vanzelf in. De Hallsteindoctrine, die bepaalde dat Duitsland de diplomatieke betrekkingen zou verbreken met landen die de DDR erkenden, leek haar langste tijd te hebben gehad in de jaren na 1961. De doctrine werd steeds meer als een belemmering voor een beginnende ontspanning tussen de twee kampen ervaren. Een Politik der Stärke met de Hallstein-doctrine moest daartoe wel opgegeven worden, evenals de ontkenning van het bestaan van de DDR. De Ost-Politik van begin jaren ’70 van Willy Brandt was daarmee de antithese van die van Adenauer. Ontspanning kon niet pas bereikt worden na hereniging, ontspanning moest wel vooruitlopen op een hereniging. Europese integratie was in belangrijke mate een Europees antwoord op de Duitse kwestie; er moest een Europees antwoord gevonden worden op het Europese vraagstuk van de Jaltadeling. Van dat vraagstuk was de Duitse deling een onderdeel. West-Duitsland werkte aan een Europese vredesorde, die in de eerste plaats veiligheid zou moeten verschaffen en die mogelijk door vrije zelfbeschikking tot Duitse eenheid zou kunnen leiden.8 In de tijd van de grote coalitie tussen CDU/CSU en de SPD in de jaren 1966 en 1969 was er al verandering gekomen in de buitenlandse politiek van de BRD. De toenmalige burgemeester van Berlijn, Brandt, had na de bouw van de Muur de zogenaamde neue Ostpolitik ontwikkeld, gebaseerd op de gedachte dat door een voorzichtige toenadering van de BRD tot de DDR en tot Oost-Europa, verandering in de gespannen situatie gebracht kon 8 T. Garton Ash, In naam van Europa (Amsterdam 1993), 439. 11 worden. Door de bestaande situatie te erkennen konden de verhoudingen met de DDR worden verbeterd. De sleutel tot de Duitse eenwording lag evenwel in Moskou. Aan de andere kant mocht de samenwerking met de VS en West-Europa niet in gevaar komen. Met het aanknopen van diplomatieke betrekkingen met Roemenië (1967) en Joegoslavië (1968) werd afscheid genomen van de Hallstein-doctrine. De echte Ostpolitik zou echter pas na de regeringswissel in 1969 kunnen plaatsvinden. Onder leiding van Brandt en met ondersteuning van een sociaal-liberale coalitie met daarin SPD en FDP en onder invloed van een inzettende ontspanning tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, met de ondertekening van het SALT-1 verdrag in 1972, ontstond een zowel nationaal als internationaal geschikt klimaat om de Ostpolitik in de praktijk te brengen. De toenadering tussen beide Duitslanden zorgde ervoor dat beide staten de bestaande grenzen erkenden, zonder dat West-Duitsland daarbij overigens het streven liet varen om een Duitse eenheid te bereiken. Ook werd het reizen over en weer vergemakkelijkt; waarbij het overigens voor West-Duitsers vele malen makkelijker was Oost-Duitsland te bezoeken dan andersom. De BRD kon nu wat doen om het lot van de Oost-Duitsers te verbeteren. Voor de DDR bestond de winst met name uit de financiële steun die Bonn had toegezegd. In 1974 volgde SPD-kanselier Helmut Schmidt Brandt op. Veel aandacht ging er in de tweede helft van de jaren ’70 uit naar het beteugelen van de negatieve effecten van de oliecrisis van 1973 en de daarop volgende recessie. Deze jaren stonden verder in het teken van een verdergaande samenwerking in Europees verband, onder meer met de oprichting van het Europees Monetair Stelsel (EMS), waarin de wisselkoers van de verschillende munten onderling werd vastgelegd. Het stelsel was er gekomen mede dankzij de goede persoonlijke relatie tussen Schmidt en de Franse president Valéry Giscard dÉstaing. Het uiteindelijke doel van de samenwerking werd een gemeenschappelijke Europese munt. Op het gebied van de Koude Oorlog speelde er tijdens de ambtstermijn van Schmidt de problematiek van de plaatsing door de Sovjet-Unie van SS-20 raketten met een bereik van 5000 kilometer. Mede op West-Duits aandringen werd er in 1979 besloten op onder meer in West-Duitsland en Nederland Amerikaanse kruisraketten te plaatsen, iets dan in beide landen tot hevige en massale protesten leidde. De Ostpolitik werd overigens gewoon voortgezet. Ook onder het bewind van de CDU-politicus Helmut Kohl, die in 1982 aan de macht kwam, vond deze politiek doorgang. De financiële kredieten aan de DDR werden gehandhaafd en in 1987 bracht DDR-leider Erich Honnecker zelfs een officieel staatsbezoek aan de BRD. In de ambtsperiode van Kohl werd er ook een poging gedaan niet alleen de negatieve, maar ook de positieve elementen uit het Duitse verleden onder de aandacht te brengen. 12 Rondom de herwaardering van het Duitse verleden barstte in 1986 de Historikerstreit los. Aanleiding hiertoe waren twee artikelen. Een artikel was geschreven door de conservatieve historicus Ernst Nolte. Hij probeerde aan te tonen dat de holocaust niet als unieke gebeurtenis kon worden beschouwd. Hij maakte, om dit de illustreren een vergelijking met de misdaden van het Sovjet-regime. De filosoof Jürgen Habermas en andere links georiënteerde wetenschappers reageerden fel. Zij vonden dat Noltes standpunt een gevaarlijke was; het argument zou namelijk extreem-rechtse groeperingen een argument kunnen bieden om de holocaust in zijn geheel weg te relativeren. Duitsland moest volgens Habermas en zijn medestanders inzien, dat de schuld aan de holocaust het land er juist toe dwong om het nationalisme af te zweren en een post-nationale staat te worden. West-Duitsland was actief betrekken bij de verdere ontwikkeling van de Europese integratie. Een intensieve samenwerking met Frankrijk was hiervoor noodzakelijk. In Europa moest men namelijk niet het idee krijgen dat West-Duitsland teveel macht naar zich toe trok. Samen met Mitterand werd de Europese Gemeenschap weer nieuw leven ingeblazen en werd in 1988 een plan aangenomen om onder voorzitterschap van Jacques Delors, de Europese commissie te laten werken aan de voltooiing van de gemeenschappelijke Europese markt. De buitenlandse politiek van West-Duitsland is altijd al anders geweest dan die van andere westerse staten. Het land werd ook wel omschreven als een handelsstaat, wier internationale relaties meer gevormd werden door zijn commerciële en financiële rol dan door zijn politieke of militaire kracht.9 Een civilian power die zich concentreerde op niet-militaire middelen, en die zijn internationale doelen nastreefde door middel van samenwerking en primair door middel van supranationale instituties.10 De West-Duitse politiek van voor 1989 is grofweg in te delen in vier hoofdgebieden. De Duitse politiek was erop gericht moreel juist te zijn en legde sterk de nadruk op het laten zegevieren van het recht en het nemen van verantwoordelijkheid. Zo belichaamde de onder Kohl functionerende minister van buitenlandse zaken Hans-Dietrich Genscher, een West-Duitse politiek die erop gericht was het beschadigde verleden te doen vergeten of weg te poetsen door een genereuze en bedachtzame politiek. Een sterke verwevenheid in bevriende allianties, het grondwettelijk vastleggen van het verbod op agressieve oorlogen, een liberaal en ruimhartig asielbeleid, compensatie voor de slachtoffers van de Nazi’s en een ban op wapenleveranties aan gebieden op de wereld waar de spanning en de kans op strijd hoog was, waren onderdelen van dit beleid. Er was erg veel aandacht naar hoe het buitenlandse beleid in 9 Bonn naar Berlijn, 40. Ibid 10 13 het buitenland werd ervaren en er werd dan ook veel moeite gedaan acties te voorkomen die ook maar in de verte een herinnering aan het gevreesde Duitland uit het verleden zou oproepen. West-Duitsland deed erg veel moeite om iedereen ervan te overtuigen dat het had gebroken met de traditie van de politiek van macht en die had verruild een humane en universele aanpak. Een ander gebied waarin Duitsland afweek van het buitenland was dat het een burgerlijke politiek erop nahield. Er lag een bijna exclusieve nadruk op de ontwikkeling van de economie, ten opzichte van de ontwikkeling van militaire kracht. West-Duitsland hield wel een groot leger in stand gedurende de Koude Oorlog, erop gericht een afschrikwekkend beeld op te roepen en was ook een integraal onderdeel van de NAVO, maar in tegenstelling tot andere Westerse bondgenoten zoals de Verenigde Staten, onderhield Duitsland geen bases in het buitenland, met uitzondering van bases in Nederland en België en mengde zich zeker niet in buitenlandse conflicten door middel van een militaire interventie. Het leger zou alleen gebruikt mogen worden ter verdediging van het eigen grondgebied. In de grondwet van WestDuitsland was dit zelfs vastgelegd; Duitse militairen mochten alleen worden ingezet voor defensieve taken. Daarnaast hield het land zich verre van productie of ontwikkeling van chemische, biologische en nucleaire wapens, dat door de grondwet verboden was. Ten derde laat de West-Duitse buitenlandse politiek van voor de eenwording zich kenmerken door de aanwezigheid van parochiale tendensen, waarbij gebied van de activiteiten zich vooral liet begrenzen door de buitengrenzen van Europa. Kwesties die speelden, waren de democratisering van Portugal en Spanje en de verdere ontwikkeling van de Europese gemeenschap. Daarbij legde het een sterke nadruk op haar defensieve taken in het NAVO bondgenootschap. Het laatste kenmerk van de buitenlandse politiek van WestDuitsland was de nadruk op het multilateralisme. Daarbij streefde Duitsland naar een hechte internationale samenwerking, waarbij het onder andere de Verenigde Naties als essentieel orgaan in de internationale politiek beschouwde. De VN stonden voor het multilateralisme en diende tevens als remedie voor de oude Duitse neiging tot Alleingang. Het eerste en het laatste genoemde punt laten zich het best illustreren door de bewust en intensief gevoerde politiek om na de Tweede Wereldoorlog weer als volwaardig en gerespecteerd lid in de internationale statengemeenschap te worden opgenomen. Het imago moest geheel vernieuwd worden.11Waar de DDR het Duitse verleden opsplitste in goed en kwaad en waar het zichzelf als de voortzetting van het goede beschouwde, daar heeft WestTon Nijhuis, “Een oud land – een nieuw imago. Duitslands succesvolle politiek van image building na de Tweede Wereldoorlog”, in Internationale Spectator, juli/augustus 2002, nr. 7/8, 365. 11 14 Duitsland vanaf het begin een nieuw beeld van zichzelf in de wereld proberen te creëren. Daarbij werd ten eerste bewust schuld op zich genomen en probeerde daarmee een vertrouwenwekkend beeld op te roepen. De nieuwe Duitse identiteit brak niet alleen met het oorlogsverleden, maar brak ook met het Duitsland van voor en tussen de twee wereldoorlogen. Het oude Duitsland was een nationalistische staat, bezig met het voeren van een machtspolitiek, gebaseerd voor een groot gedeelte op militaire kracht. Duitsland kenmerkte zich in de periode voor de Tweede Wereldoorlog door zijn Alleingang. Het viel tussen twee werelden in. Het maakte geen deel uit van de westerse wereld, maar vormde ook geen integraal onderdeel van Oost-Europa. Tweeslachtigheid overheerste de buitenlandse politiek. Dan was men weer meer op het oosten gericht en dan ging de aandacht weer uit naar het westen. Het gevolg was een onbetrouwbare en moeilijk voor de overige landen te voorspellen buitenlandse politiek. Het al eerder genoemde verdrag van Rapallo, gesloten tussen de Sovjet-Unie en Duitsland in 1921, was een goed voorbeeld van een actie waarbij Duitsland de landen in West-Europa sterk verbouwereerde.12 Deze Alleingang zorgde voor een buitenlandse politiek die door vriend en vijand niet zelden verkeerd werd begrepen en waardoor Duitsland na de eenwording ook met wantrouwen werd bekeken. Door middel van een actieve binnenlandse voorlichting via scholen, media en voorlichtingscentra en een buitenlandse voorlichting via de Goethe-instituten en de diverse wetenschappelijke bureaus van de politieke partijen, werden op internationaal niveau de hernieuwde Duitse cultuur en waarden uitgedragen. Allereerst werd tot doel gesteld het imago van Duitsland als een totalitair land in de vergetelheid te laten geraken, in het voordeel van het imago van een democratische rechtsstaat. Ten tweede was het nieuwe beeld erop gericht de angst voor Duitsland en voor eventuele Duitse overheersing weg te nemen. Ten derde moest het imago van onbetrouwbaar internationaal speler ongedaan gemaakt worden. Iedere mogelijke associatie met een Duitse Alleingang moest worden vermeden. 12 Ton Nijhuis, “Een oud land – een nieuw imago”, 365. 15 HOOFDSTUK 2: DUITSLAND EN DE WERELD NA 1990 Met de val van de Berlijnse Muur, het instorten van het sovjetrijk en de Duitse eenwording leek een nieuwe periode in de wereldpolitiek aangebroken. Niet langer werden de internationale betrekkingen bepaald door het bipolaire conflict. Hoewel de scheidslijn door Europa was verdwenen, bleven de sporen van 45 jaar Koude Oorlog en de deling tussen Oost en West-Europa zichtbaar; onder andere in een groot verschil in welvaart. Daarbij bleek vooral de positie en toekomstige ontwikkeling van voormalig supermacht Rusland onberekenbaar te zijn. Ook in West-Europa deden zich sinds 1990 veel veranderingen voor. Eén van die veranderingen was dat de Amerikaanse bemoeienis met conflicten binnen Europa niet langer vanzelfsprekend was. De Europese staten werden weer zelf verantwoordelijk voor stabiliteit op het continent, waarmee niet gezegd was dat men ook in staat was hiervoor te zorgen, getuige het losbarsten in alle hevigheid van de oorlog in voormalig Joegoslavië. Verder verzwakte in de vroege jaren ’90 de economische positie van West-Europa door de opkomst van landen als Japan en China, alsmede door structurele economische problemen. Vooral Frankrijk en Duitsland hadden te kampen met een economische crisis en massale werkloosheid. Het lag in de lijn der verwachtingen dat de Bondsrepubliek, een land dat zelf als geen ander de gevolgen van deze transitie ondervond, haar buitenlandse politiek grondig herzag. “However”, oordeelden Bulmer en Paterson in 1996, “the dramatic changes of 1989 have not yet led to a correspondingly dramatic change in Germany’s role.”13 Net als voor de eenwording waren integratie en multilateralisme de uitgangspositie van Duitslands buitenlandse beleid. In deze periode waar discontinuïteit alom vertegenwoordigd was in de wereldpolitiek, kenmerkte de buitenlandse politiek van Duitsland zich juist door continuïteit. Voordat er kan worden ingegaan op deze continuïteit in het Duits buitenlands beleid, is het noodzakelijk zicht te krijgen op de veranderingen in de Duitse positie sinds 1990. Het gewicht van Duitsland is toegenomen. Stürmer schrijft hierover: “Deutschland bis zur Wiedervereinigung war hinsichtlich Grösse, Bevölkerung und Bruttosozialprodukt in der Simon Bulmer & William Paterson, “Germany in the European Union: gentle giant or emergent leader?” in: International Affairs 72.1 (1996) p. 9-32, aldaar p. 13. 13 16 gleichen Grösenordnung wie Frankreich und Grossbritannien und die Summe aus Italien plus Benelux. Seit die Wiedervereinigung und der Öffnung des Ostens indessen ist die ältere geschichtliche Lage wieder hergestellt, das Deutschland kraft Lage und Grösse alle Teile Europas bestimmt ung zugleich von allen Teilen Europas beeinflust wird.”14 Duitsland was na Rusland het grootste land van Europa geworden, niet in oppervlakte, maar wel in economisch en politiek opzicht. Niet alleen Duitsland zelf, maar ook de politieke ruimte waarin het zich kon bewegen, was vergroot. Het Duitse grondgebied vormde een van de frontlinies van de Koude Oorlog. Het was inzet en speelbal van het bipolair conflict. In beide Duitslanden waren massaal buitenlandse troepen gestationeerd, terwijl aan Duitslands optreden in de internationale politiek grote restricties waren verbonden. Het IJzeren Gordijn scheidde de BRD en DDR.15 Met de eenwording in 1990 kwam er een eind aan deze situatie. Duitsland was niet langer bezet, noch gespleten. Het werd een soevereine staat in het hart van Europa met negen buren. De Bondsrepubliek was gegroeid, wat niet automatisch wilde zeggen dat ze sterker was geworden. Veel Duitsers juist er van overtuigd dat hun land door de eenwording aanzienlijk was verzwakt. Zij wezen op de economische als mentaal-psychische problemen van de eenwording, die het land gespleten hielden. Tevens wezen zij op de economische crisis waar Duitsland mee te kampen had. Kortom, aldus Hans-Peter Schwarz in 1994, “Although many foreign observers feared that a reunified Germany might emerge as a brash and swaggering economic giant, exactly the opposite has occurred. Reunification has noticeably reduced the country’s financial and foreign trade options, and will continue to do so for the foreseeable future.”16 Enerzijds kon dus geconcludeerd worden dat Duitsland in omvang en bevolkingsaantal was toegenomen en dat veel van de oude beperkingen die de Bondsrepubliek na de oorlog waren opgelegd, waren weggenomen. Anderzijds bleek dat dit niet automatisch leidde tot een gebruik van deze veranderde uitgangspositie in de buitenlandse politiek De belangrijkste partner van de Bondsrepubliek was en bleef de VS. Allereerst omdat het als enige land in de wereld in staat en bereid was om de veiligheid van Duitsland te garanderen. Verder hadden de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog een doorslaggevende rol gespeeld in de economische, militaire en democratische wederopbouw Michael Stürmer, “Deutsche Interessen”, in Karl Kaiser & Hans Maull Hrsg., Deutschlands neue Ausenpolitik I Grundlagen (München 1994) p. 39-63, aldaar 55. 15 De Ostpolitik was zo sterk een gevolg van de Koude Oorlog, date r geen sprake kon zijn van een open relatie tussen de Midden- en Oost-Europese landen en de BRD. 16 Hans-Peter Schwarz, “Germany’s national and European interests”, in: Daedalus 123.2 (1994) p.81-107, aldaar 91. 14 17 van de Bondsrepubliek. Ook de integratie van de BRD in West-Europa was niet denkbaar geweest zonder de steun van Amerika. Het nam hiertoe niet alleen belangrijke initiatieven, het was, en in de worden van Joffe, “de segensreiche Puffer und Legitimator deutscher Macht. Es ist nach wie vor unvorstellbar, das sich die “Erzfeinde” Frankreich und Deutschland die Hand in der Gemeinschaftsbildung gereicht hätten, wenn da nicht ein Dritter, mächtiger als beide zusammen, gewesen wäre, der jedem die Angst vor dem anderen nahm und so die uralten Regeln der europäischen Rivalitäten aus den Angeln hob.”17 Hoewel de relatie tussen Duitsland en de Verenigde Staten als behoorlijk stabiel18 kon worden omschreven, waren er enkele belangrijke veranderingen waar te nemen. Sinds de implosie van het sovjetrijk was Amerika niet meer bereid om zich in dezelfde mate als voorheen met de ontwikkelingen in Europa bezig te houden. De Europeanen moesten, volgens Amerika, zelf voor orde op hun continent zorgen. Het herenigde Duitsland, het potentieel sterkste land binnen Europa, werd herhaaldelijk door de Amerikanen uitgenodigd partner in leadership te worden, daar de verdeeldheid van Europa een eenduidig krachtig Europees optreden in geval van crisis zou frustreren, aldus William Pfaff.19 Duitsland moest een deel van de Amerikaanse verantwoordelijkheden op het Europese continent overnemen. Ook op militair gebied zagen de VS, daarin overigens ondersteund door veel andere landen, een grotere taak voor Duitsland weggelegd. Met de hereniging had Duitsland zijn soevereiniteit herwonnen. Amerika drong er sterk op aan dat de Bondsrepubliek zelf nu ook de beperkingen schrapte, die het zich via de grondwet op militair had opgelegd. Tot voor 1994 was Duitsland niet bereid militair op te treden buiten NAVO-grondgebied. Zowel tijdens de Golf-oorlog als in de crisis in het voormalige Joegoslavië weigerden de Duitsers daarom aanvankelijk deel te nemen aan een internationale troepenmacht. Daardoor ontstond de vreemde situatie dat Duitsland een actieve rol speelde bij de bepaling van het beleid ten aanzien van de crisis in Joegoslavië, maar vervolgens weigerde om de militaire consequenties van deze politiek te accepteren. Belangrijkste reden voor deze houding was dat een Duits militair optreden zowel nationaal als internationaal zeer gevoelig lag. Veel Duitsers hadden (en hebben) uit hun geschiedenis de les getrokken dat militair optreden ooit tot een oplossing leidt. Pas na lange Josef Joffe, “Die Weltmacht und der “sanfte Hegemon”. Amerika, Deutschland und die natürliche Partnerschaft”, in Internationale Politik 5 (1996) p.39-44, aldaar 43. 18 Ibidim, 39. 19 William Pfaff, “America’s turn toward Germany – and away from Europe”, in International Herald Tribune (30/31 juli 1994). 17 18 debatten en na het fiat van het Bundesverfassungsgericht20 had de Duitse regering de beslissing durven nemen om aan zijn internationale verantwoordelijkheden te voldoen. Inzet van Duitse militairen werd mogelijk, maar was nog altijd zeer omstreden. Het aandringen op Duits leiderschap door de Verenigde Staten legde een druk op de relatie van Duitsland met zijn andere cruciale partner, Frankrijk. Frans-Duits antagonisme was een van de traditionele bronnen van conflict in Europa. De Frans-Duitse verzoening werd daarom gezien als de kern van een stabiel Europa.. Om dit te bereiken, waren beide landen sinds de jaren vijftig bereid verregaand samen te werken in Europees verband. De FransDuitse as groeide uit tot een belangrijke motor van het Europees integratieproces. Dit ondanks de verschillen in visie op de vormgeving van de integratie, waarbij Duitsland voorstander was (en is) van een meer communautair en Frankrijk van een intergouvernementeel Europa. De bereidheid tot en het succes van de Frans-Duitse samenwerking lieten zich echter niet alleen door de wens tot verzoening verklaren. Ook de wederzijdse afhankelijkheid speelde een belangrijke rol. Het was altijd ondenkbaar geweest dat een voorstel in de Europese Gemeenschappen aangenomen kon worden zonder de steun van zowel WestDuitsland als Frankrijk. Verder gaf de samenwerking met West-Duitsland aan Frankrijk het gewicht dat het op zichzelf miste, terwijl Frankrijk aan de Duitse buitenlandse politiek de legitimatie gaf die bij een zelfstandig beleid zou ontbreken. Duits leiderschap lag (en ligt) in het naoorlogse Europa immers zeer gevoelig. Verder was er binnen de Frans-Duitse relatie sprake van relatieve gelijkwaardigheid. De Bondsrepubliek had weliswaar een sterkere economie, maar Frankrijk kon dit militair en politiek compenseren. In tegenstelling tot Duitsland beschikte het over kernwapens en een vaste zetel in de Veiligheidsraad en was het volledig soeverein. Een deel van de factoren bleef na 1990 gelijk. Beide landen waren nog steeds afhankelijk van elkaar. Verder speelde voor de Franse president Francois Mitterrand en de Duitse bondskanselier Kohl de Frans-Duitse verzoening nog altijd een hoofdrol. Bij president Chirac leek deze drijfveer een minder belangrijke rol te spelen. De grootste verandering die de Duitse eenwording veroorzaakte, was echter de verstoring van het evenwicht in de relatie. De Bondsrepubliek was een klasse groter geworden dan Frankrijk, en in Parijs leek men hier veel moeite mee te hebben. Sinds de eenwording was het wantrouwen dat veel Fransen koesterden 20 Het Bundesverfassungsgericht is de hoogste rechtsprekende macht in Duitsland. Het is opgericht in 1951 en waakt over de grondwet. Het neemt beslissingen onder andere over klachten over de interpretatie van de grondwet, onenigheid over de bevoegdheden van staatsorganen, of tussen de centrale overheid en de overheid op deelstaatniveau en over het opheffen van een politieke partij, als blijkt dat deze zich niet aan de grondwet houdt. 19 ten aanzien van de Duitse politiek toegenomen.21 Voortgang van de Europese integratie werd steeds vaker afgeschilderd als een resultaat van Duits hegemoniaal streven in plaats van gezamenlijk Frans-Duits handelen. Tekenend hiervoor was de discussie over de EMU, die inmiddels door veel Fransen als Duits dictaat werd gezien, terwijl de Franse president Mitterrand een van de belangrijke initiatiefnemers van dit project was geweest. Hoewel zowel Kohl als Chirac veel moeite deed om de Frans-Duitse relatie in stand te houden, leken de onderlinge spanningen toe te nemen. In tegenstelling tot de VS was Frankrijk mordicus tegen een leidende rol van de Bondsrepubliek binnen Europa. Het Verenigd Koninkrijk had al eerder laten blijken de Bondsrepubliek te wantrouwen. “A reunited Germany is simply too big and powerful to be just another player within Europa. Germany is by its very nature a destabilizing rather than a stabilizing force in Europe”. Zo omschreef oud-premier Thatcher de situatie die ontstaan was in haar memoires uit 1993.22. Ook voor de Engelsen gold dat de Duitse eenwording de angst voor Duitse hegemonie had doen toenemen. Opmerkelijk was dat dit bij de kleinere lidstaten van de Europese Unie, waaronder Nederland, veel minder het geval was. Tot 1990 waren in de Nederlandse publieke opinie veelvuldig anti-Duitse geluiden hoorbaar. Sinds de eenwording ontbrak echter een vergelijkbare discussie als in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, hoewel minister-president Ruud Lubbers zich in het begin vrij bezorgde uitlatingen had gedaan. Duitsland was en is de belangrijkste handelspartner van Nederland. Verder kwam de Nederlandse visie op de voortgang van de Europese integratie grotendeels overeen met de opvattingen van de Duitse regering. Mede daarom achtte Nederland Duits leiderschap tot op een zekere hoogte wenselijk. Het hoopte via Duitsland een deel van de doelen te kunnen verwezenlijken die het zich stelde bij de Europese integratie. Bij de bespreking van de relatie tussen de kleinere landen en Duitsland moet ook worden gewezen op het belang van deze kleinere staten voor de Bondsrepubliek. Niet alleen de overeenkomsten in visie en economische belangen, maar ook de “moralische Absegnung” die de kleinere landen boden, waren voor Duitsland van grote waarde. Een exclusieve FransDuitse relatie zou snel leiden tot de door veel Duitsers als zeer kwalijk ervaren beschuldiging dat de Duitse regering machtspolitiek bedreef. De samenwerking met kleinere landen kon als bewijs dienen, dat de Bondsrepubliek zich niet als een solistische grootmacht gedroeg in de internationale politiek. 21 22 Ton Nijhuis, “Duitsland zwalkend maar onvermijdelijk”, in: De Internationale Spectator, maart 2003. Margaret Thatcher, The Downing Street Years (London 1993), p.796-797. 20 De relatie met de staten in Midden- en Oost-Europa ten slotte, nam een speciale plaats in de Duitse buitenlandse politiek in. Voor Duitsland was stabiliteit in de regio van groot belang, omdat het niet langer de grens wilde vormen tussen Oost en West. Verder voelde Duitsland zich om historische redenen verbonden met de Midden en Oost-Europese staten. Deze landen hadden op hun beurt grote verwachtingen van Duitsland. Zij richtten zich vooral tot Duitsland wanneer het ging om hun uitzonderlijk moeilijke taak de economie te saneren. Men hunkerde niet alleen naar investeringen, maar ook naar substantiële bijstand om de staatsschuld te verminderen. Ook bij de pogingen om lid te worden van de EU en later van de NAVO verwachtten zij van Duitsland een meer dan gemiddelde steun. Meer nog dan Brussel werd Berlijn het zwaartepunt in relaties tussen West- en Midden-Europa. Wat de verhouding met de Midden- en Oost-Europese landen bemoeilijkte, was de vrees van velen dat de grote zorg van Duitsland voor deze staten ten koste zou gaan van de Westbindung van dit land. Uit bovenstaande valt af te leiden dat internationaal werd uitgegaan van een toename van de Duitse macht sinds 1990. Ook het aantal taken waar de Bondsregering zich voor zag gesteld in de internationale politiek was toegenomen. Tegelijkertijd werd duidelijk dat vooral in Frankrijk en Groot-Brittanië de anti-Duitse sentimenten groeiden. Duitsland probeerde zich uit deze situatie te redden door aan te dringen op een versnelling van de economische, monetaire en politieke integratie van Europa. De Duitse regering onder leiding van kanselier Kohl intensiveerde aldus de traditionele Europa-politiek van de Bondsrepubliek. De in hoofdstuk 1 beschreven keuze voor multilateralisme gaf de Bondsrepubliek een plaats in de internationale politiek. De economische, politieke en militaire integratie was voor West-Duitsland zeer voordelig. De kans op een nieuwe Duitse Alleingang was afgenomen dankzij de internationale samenwerking. Een hechte integratie in multilaterale organisaties en een ondubbelzinnige keuze voor het Westen moesten een nieuwe ontsporing voorkomen. Verder bood de integratie van West-Duitsland in de EU en de NAVO een legitimatie voor het buitenlandse beleid van de Bondsrepubliek, die het bij solistisch optreden, ontbeerde. De Bondsrepubliek riep als opvolger van het Duitse rijk zowel in binnen- als buitenland groot wantrouwen op. Exclusief Duits optreden werd na 1950 steeds met argusogen gevolgd. Multilaterale organisaties gaven de Bondsrepubliek dekking tegen dit wantrouwen. Paradoxaal genoeg verruimde de Europese integratie de armslag waarover Duitsland als nationale staat beschikte. Het kon zijn gewicht binnen het kader van de samenwerking effectiever gebruiken en beter legitimeren. Het wantrouwen bij belangrijke partners ten opzichte van Duitsland nam direct na de eenwording toe. De Duitse regering hoopte dat een verdieping van de Europese integratie de 21 extra dekking zou geven, die Duitsland nodig achtte. Echter de snelheid en druk die Kohl zette op de verdergaande Europese eenwording, werkte ook averechts; men sprak al snel over een “Duits Europa”. De EU leek voor sommigen niet langer een middel om de Duitse macht in te perken, maar een middel voor de Duitsers om Europa te beteugelen. 22 HOOFDSTUK 3: HET PROBLEEM VAN DE INZET VAN DUITSE MILITAIREN De Golfoorlog van 1990 – 1991 kon niet op een slechter tijdstip uitbreken voor de Duitse buitenlandse politiek en haar beleidsmakers. Op een moment dat bijna alle experts aan de slag waren met de externe gevolgen van de Duitse eenwording, werd Duitsland geconfronteerd met de kwestie of het zou moeten participeren in een oorlog om Koeweit te bevrijden uit de handen van het Irak van Saddam Hussein.23 In eerste instantie dacht Kohl nog over een Duitse deelname onder een mandaat van de Verenigde Naties, maar na discussies met coalitiepartner, de liberale FDP, werd het officiële standpunt van de Duitse regering dat de grondwet geen out-of-area acties toeliet.24 Gedurende de maanden die volgden, onderschatte de Duitse regering het belang van de Golfoorlog en de verwachtingen van de partners. Hoewel het internationale systeem compleet was veranderd, paste Duitsland nog steeds de logica uit de tijden van het bipolaire systeem uit de Koude Oorlog toe op de nieuwe situatie. Gedurende de Koude Oorlog, was een Duitse militaire operatie alleen mogelijk in het geval van een aanval door het Warschau Pact. Dit kwam door drie factoren. Ten eerste was men bang voor escalatie van het conflict. In de Koude Oorlog had ieder klein militair conflict waar ook ter wereld de potentie om uit te groeien tot een conflict tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie. Voor de Duitsers kon dit betekenen dat militairen uit de BRD en DDR elkaar zouden kunnen gaan treffen op het slagveld en dat het slagveld met name op Duits grondgebied kwam te liggen. Daarnaast had men een absolute afkeer van gebruik van militaire middelen om conflicten op te lossen. Dit oude denken werd ook toegepast op de aanstaande bevrijding van Kuwait met militaire middelen. Wat de Duitsers niet inzagen, was het feit dat beperkte militaire conflicten weer mogelijk waren in een wereld zonder bipolariteit. Het tweede aspect van de afkeer van inzet van het Duitse leger had te maken met het verloop van de geschiedenis van Duitsland. Na de vreselijke periode met alle misdaden van de Nazi’s gedurende de Tweede Wereldoorlog was Duitsland uiterst terughoudend geworden met het toepassen van militair geweld. Duitsland ondervond zelfs voordelen aan het afzweren van de inzet van een politiek gebaseerd op militaire kracht. Het land ontving militaire 23 24 Frankfurter Allgemeine Zeitung (FAZ) (17-8-1990). FAZ (21-8-1990). 23 bescherming door haar partners en hoefde relatief zelf dus minder aan defensie uit te geven, geld dat gebruikt werd om een rijke “handelsstaat” te vormen. Deze rol werd gedurende de Koude Oorlog-decennia door het Duitse volk omarmd en eigen gemaakt; vandaar dat de veranderingen in de wereld na 1990 niet direct werden aanvaard en toegepast door de Duitse politici en de bevolking. De derde factor was de misrekening met betrekking tot de verwachtingen van de geallieerden. Toen de besprekingen over de Duitse hereniging aanvingen, waren er geluiden te horen in verschillende landen dat men vreesde dat een herenigd Duitsland weer militaristisch zou kunnen worden, dit in lijn met de theorie van het Realisme binnen de internationale betrekkingen.25 Om de Realisten de wind uit de zeilen te nemen, grepen de Duitse politici iedere gelegenheid aan om Duitslands anti-militarisme te tonen. Een grote verrassing was het dan ook, toen de VS en ook Israel, Duitsland scherp veroordeelden omdat er geen Duitse militairen zich aansloten bij de strijdkrachten die werden verzameld om Irak uit Koeweit te verdrijven. Daarnaast maakten de beleidsmakers in Duitsland geen haast hun solidariteit met de geallieerden te tonen, toen demonstranten in de straten van Duitsland hun ongenoegen uitten over het optreden van de VS, alhoewel dit niet een aftekening was van de overheersende publieke opinie. Zelfs toen NAVO-bondgenoot Turkije werd bedreigd, waren grote delen van de oppositie nog tegen de inzet van 18 Duitse Alpha-Jets om de bedreiging mede het hoofd te bieden.26 Uiteindelijk bleef Duitsland afzijdig, zonder soldaten in de Golf-regio, maar betaalde wel 16 miljoen Mark om de operatie Desert Storm mede te financieren. Dit compenseerde echter slechts gedeeltelijk voor de teleurstelling van de geallieerden over het gebrek aan solidariteit aan Duitse zijde. De druk op Duitsland om meer verantwoordelijkheid in de wereldpolitiek te nemen, groeide aanzienlijk in de periode na de oorlog in de Golf. Hetzelfde gedrag in de toekomst zou zeer waarschijnlijk uitmonden in een crisis met de belangrijkste bondgenoten. Als men zich afvraagt of Duitsland zich als een Civilian Power gedroeg tijdens de oorlog in de Golf, is de uitkomst zeer ambivalent. Het Civilian Power concept was oorspronkelijk een rolconcept dat werd gebruikt om Duitsland en Japan na de Tweede 25 De Realisten gaan ervan uit dat het internationale system wordt gekenmerkt door anarchie(=afwezigheid van een hogere autoriteit dan die van staten en dus de afwezigheid van een autoriteit die zaken kan afdwingen of zekerheden kan garanderen). Staten bevinden zich in een self-help-situatie . De enige manier voor staten om zich in deze positie te handhaven, is door het vergaren van macht. 26 FAZ, 19-1-2007 en 23-1-2007. 24 Wereldoorlog te omschrijven.27 Een kenmerk van een Civilian Power is de afkeer van de inzet van militaire middelen. Wat dat betreft, was Duitsland inderdaad een Civilian Power gedurende de oorlog in de Golf. Maar de term betekent niet alleen een tegenzin om militaire middelen te gebruiken, het betekent ook de doelstelling hebben internationale wetgeving te versterken, mensenrechten te verdedigen, multilateraal op te treden en niet als laatste de macht en bereidheid hebben om wereldwijd op te treden om deze principes te verdedigen. Gedurende de Golfoorlog toonde Duitsland geen solidariteit om deze laatste principes en doelstellingen met het zwaard te verdedigen. Integendeel, het verschool zichzelf achter de grondwet en concentreerde zich op het eenwordingsproces. Deze grondwet en meer in bijzonder artikelen 24 GG en 87 a Abs. 2 GG, vormden voor velen de barriere die genomen diende te worden alvorens men Duitse militairen in internationale militaire avonturen kon laten meedoen. Het resultaat van de kritiek op de houding van Duitsland gedurende de oorlog in de Golf, was een meer intensief debat over de inhoud en uitleg van de grondwet in dit kader. Het was duidelijk dat een nieuwe Duitse Sonderweg de relatie van het land met haar bondgenoten binnen de NAVO op scherp zou kunnen zetten. Daarbij kwam nog eens dat de roep om een meer geïntegreerde Europese benadering van de buitenlandse politiek en veiligheidsbeleid niet geloofwaardig kon worden zonder een Duitse participatie. Daarom waren politici als Karl Lamers van de CDU van mening dat Duitsland een betrouwbaar partner moest worden voor zowel NAVO als voor een geïntegreerd Europees buitenlands beleid. Het probleem was echter dat de traditionele interpretatie van de regering van de grondwet, het onmogelijk maakte dat de Bundeswehr werd ingezet, behalve in geval van verdediging van het NAVO grondgebied of in geval van ongewapende humanitaire acties, zoals de Duitse militaire hulp die werd geboden in 1992 en 1993 in het kader van de UNTACoperatie in Cambodja. Om de grondwet aan te passen diende een twee-derde meerderheid van stemmen gehaald te worden in de Bondsdag en Bondsraad en dat betekende dat de SPD diende in te stemmen met een grondwetswijziging. De SPD wilde echter dat de Bundeswehr 27 Civilian Powers proberen het gebruik van militaire middelen om doelstellingen te bereiken, te vervangen door normen toe te passen op de internationale betrekkingen, waarbij een internationale politiek ontstaat, die gebaseerd is op rechtmatigheid. Een aantal doelstellingen staan daarbij voorop. Als eerste ziet men dat er moeite wordt gedaan conflicten vreedzaam en zonder inzet van militaire middelen te beslechten. Daarnaast is er een sterke tendens de juridische onderbouwing van het internationale systeem te versterken door het opzetten van internationale en supranationale instanties. Ook ziet men een promotie van het beslissingen nemen in het internationale systeem op basis van democratische beginselen. 25 alleen werd ingezet in peacekeeping-operaties.28 Het CDU, die in principe niet tegen een grondwetswijziging was, zag hier vanaf omdat ze voor een dergelijke wijziging de SPD nodig had. Om die reden veranderden CDU/CSU langzaam in hun interpretatie van de grondwet en zagen binnen de bestaande constitutie toch de mogelijkheid om deelname aan peacekeeping operaties in VN-verband toch toe te laten. Stukje bij beetje zagen zij kans de functie en inzetbereik van de militiaren uit te breiden. Dit riep echter niet alleen weerstand op bij de oppositie, ook coalitiepartner FDP kwam in verzet.29 De CDU/CSU stelde zich op het standpunt dat een staat die zijn volledige soevereiniteit herwonnen had, ook haar verantwoordelijkheid diende te nemen in de wereldpolitiek. Daarbij was de partij bang dat het niet participeren van hun land bij humanitaire operaties in zou houden dat ze ook haar invloed op het beleid van diverse multilaterale organisaties zou verliezen. De partij ambieerde zelfs een permanente zetel in de Veiligheidsraad van de VN voor Duitsland. Men wilde dan ook het grondwetsartikel 24 Abs.2 GG zodanig interpreteren dat het kon dienen om een inzet van militairen te rechtvaardigen.30 De FDP wilde weliswaar dat Duitsland haar verantwoordelijkheden niet zou ontlopen, maar wilde niet eerder haar goedkeuring geven aan peace-enforcing operaties(door militaire druk vrede opleggen aan strijdende partijen, zonder medewerking van die partijen), voordat de juridische onduidelijkheden uit de wereld waren geholpen. De Golfoorlog had wel een verandering in het denken van de partij tot gevolg gehad. Was men voor het conflict nog tegen inzet van strijdkrachten geweest, erna was het duidelijk geworden dat de wereld veranderd was en dat de bipolaire structuur van voor 1989 en haar fragiliteit voorgoed voorbij was. De FDP nam in de discussie een middenpositie in; ze stond tussen CDU/CSU enerzijds en de SPD anderzijds in.31 Binnen de SPD echter bestonden drie verschillende groeperingen; sommigen waren tegen inzet, anderen waren voor, maar dan wel onder bepaalde voorwaarden en weer anderen waren voor inzet en een grondwetsherziening.32 De SPD liet zich uiteenvallen in drie groeperingen in 1991. Allereerst waren er de “Pacifisten” die zich tegen iedere Duitse deelname aan militaire operaties in VN-verband uitsprak. Zij waren van mening dat militaire acties alleen toegestaan waren indien escalatie minder snel kon optreden en dat ook van een Dit was de positie van de SPD, zoals ingenomen tijdens de partijconferentie in Bremen, uit: Süddeutsche Zeitung, 1-6-1991. 29 Peacekeeping is gericht op het scheppen van onderhandelingsruimte door stabilisatie van het conflict. De gedachte is de strijdende partijen te scheiden en het conflict te bevriezen. 30 Philippi, 86. 31 Philippi, 102. 32 A. Cooper, “The German peace movement and military intervention in Bosnia”, in: German politics and society vol 15 – nr 3, 101. 28 26 inzet om de eigen nationale belangen te verdedigen minder snel sprake kon zijn. Het grootste gedeelte van de SPD, zowel een meerderheid onder de leden van de partij als de partijleiding, was voor een inzet van de Bundeswehr in VN-verband, maar wees echter inzet van militairen in andere verbanden af. Inzet in gezamenlijke acties met bijvoorbeeld NAVO en WEU werden niet aanvaard. De derde vleugel in de partij volgde een meer realistisch politieke weg. Een verandering van de grondwet zou nagestreefd moeten worden om zowel inzet van militairen in VN in peace-keeping als peace-enforcing acties toe te staan.33 De Bundnis90/ Die Grünen en de PDS waren gekant tegen de inzet van Duitse militairen. De Grünen waren principieel niet eens tegen, maar er moest eerst aan heel wat voorwaarden worden voldaan. Eén van die voorwaarden was bijvoorbeeld een hervorming van de VN-Veiligheidsraad. Dat zou echter sterk veranderen. In een open brief gedateerd 30 juli 1995 aan de Bondsdagfractie van de Bündnis 90 / Die Grünen, verwoorde Joschka Fischer de veranderende mening over de inzet van Duitse militairen, ook waar zij mogelijk geweld zouden moeten gebruiken. De aanleiding was de val van de enclave Srebrenica en de daaropvolgende moord op duizenden die zich veilig waanden, beschermd door de Verenigde Naties. Hij stelde in de brief dat in sommige gevallen geen andere oplossing is dan het grijpen naar de wapens, om daarmee erger te voorkomen.34 33 Philippi, Bundeswehr-Auslandseinsätze, 114. Joschka Fischer, “Die Katastrophe in Bosnien und die Konsequenzen für unsere Partei Bündnis 90/Die Grünen. Ein Brief an die Bundestagsfrakion und an die Partei”, 30/7/1995. 34 27 HOOFDSTUK 4: DE OORLOG IN JOEGOSLAVIË, KATALYSATOR VAN DE DISCUSSIE Met het uitbreken van de oorlog in voormalig Joegoslavië in de nazomer van 1991, kwam de discussie over de uitzending van Duitse militairen in een stroomversnelling terecht. Joegoslavië viel uiteen in diverse autonome gebieden. Als eersten ontstonden de republieken Slovenië en Kroatië. Oorspronkelijk waren de leden van de Europese Gemeenschap overeengekomen Joegoslavië bijeen te houden en dus geen nieuwe republieken te erkennen.35 Duitsland week echter voor de eerste maal, sinds 1945, af van de lijn van haar westerse partners. Ondanks de overeenstemming binnen de EG over het niet-erkennen van de nieuwe staten, stuurde men in Duitsland hier toch op aan. Men deed dit in overeenstemming met het recht van volkeren om een eigen staat te stichten.36 Wat waren mogelijke redenen om af te wijken van de lijn van de overige Europese staten? Enerzijds zou een mogelijke renationalisering van de buitenlandse politiek van Duitsland ertoe hebben kunnen bijdragen, dat men op het gebied van het veiligheidsbeleid binnen de Europese Gemeenschap de toon wilde gaan bepalen. Door in een vroeg stadium de twee nieuwe staten in het voormalige Joegoslavië te erkennen, zou men de overige lidstaten van de Europese Unie voor een voldongen feit plaatsen. De overige landen zouden niet anders kunnen doen dan het voorbeeld van Duitsland te volgen, aangezien men het zojuist gesloten Verdrag van Maastricht niet als een farce wilde laten overkomen.37 Welke andere praktische verklaring kan men bedenken om Slovenië en Kroatië te erkennen? Als we ervan uit gaan dat er geen renationalisering van de buitenlandse politiek had plaatsgevonden en dat men niet de leiding over het Europese veiligheidsbeleid ambieerde, welke redenen blijven dan over om de Duitse “Alleingang” in deze te verklaren? Hierbij kunnen economische, historische en religieuze motieven genoemd worden. De economische motieven hebben geen rol gespeeld, omdat het aandeel van de handel tussen bijvoorbeeld Kroatië en Duitsland verwaarloosbaar klein was.38 Heinz-Jurgen Axt, “Hat Genscher Jugoslawien entzweit?”, in: Europa-Archiv, folge 12/1993, 351. Ibidem, 351. 37 Hans W. Maull, “Germany in the Yugoslav crisis”, in: Survival nr.37 (winter 95/96) 99 – 130, aldaar 116 en 119. 38 Financial Times van 5/2/1992. 35 36 28 Er wordt wel beweerd dat het feit dat de katholieken in Duitsland zich verbonden voelden met de overheersend katholieke bevolking van Kroatië en Slovenië, tot de erkenning van beide republieken heeft bijgedragen39. Te betwijfelen valt echter of dit van enige, laat staan doorslaggevende betekenis is geweest voor de besluitvorming. De historische banden die bestaan tussen de landen zullen ook hebben meegeteld. Men moet hierbij echter niet te kortzichtig zijn en de onderlinge banden gemakshalve in historisch perspectief terugbrengen tot de met de Duitsers collaborerende Kroaten, maar de relatie gaat veel verder terug, terug tot in de negentiende eeuw en de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie en het feit dat de bovenlaag van de beide republieken in die tijd Duits sprak, wat een culturele band schiep (en schept).40 Tevens was Bonn zich bewust van de potentiële politieke invloed die circa 500.000 in Duitsland levende Kroaten zouden kunnen uitoefenen.41 Van groter belang bij de beslissing is geweest de overtuiging dat een erkenning van de nieuwe republieken stabiliserend op het conflict zou werken en dat daarmee de vluchtelingenstroom die op gang was gekomen, ingedamd zou worden. Bij de hoofdmotieven voor het beleid moeten echter ook de invloed van de publieke opinie en de massamedia, onder andere ook in Oost-Europa genoemd worden. Kroatië werd daarin als het ware als het Koeweit van Europa beschouwd, met de Serven in de rol van Irak.42 De door Duitsland geforceerde erkenning van de nieuwe republieken in het voormalige Joegoslavië had zijn weerslag op het conflict en de mogelijkheden tot beheersing ervan. De vroege erkenning van Kroatië bijvoorbeeld schiep in een keer een groot minderhedenprobleem, omdat er een omvangrijke Servische minderheid leefde. Als er aan erkenning voorwaarden verbonden waren geweest, was er misschien een ander uitgangspunt voor het minderhedenprobleem bedongen.43 Daarbij zagen Bosnië en Macedonië zich nu ook genoodzaakt onafhankelijkheid na te streven. Dit veroorzaakte een verheviging van de strijd tussen de daar wonende Serviërs, Moslims en Kroaten. Het is echter onjuist te beweren dat het door Duitsland gevoerde beleid van vroege erkenning Joegoslavië onnodig uit elkaar heeft gejaagd. Het uiteenvallen van Joegoslavië was in de vroege jaren ’80 begonnen, toen er problemen ontstonden in Kosovo en er een economische recessie plaatsvond. Als men de zaak achteraf bekijkt, kan men concluderen dat Genscher en zijn medestanders reageerden op wat 39 Rogier Gerritzen op: http://www.xs4all.nl/-atlcom/ssslov.htm : Atlantische Onderwijs Commissie H.J. Axt, “Hat Genscher Jugoslawien entzweit?”, in: Europa-Archiv, 353. 41 Knut Karste, “German Contributions to NATO peacekeeping and out-of-area operations: The case of the former Jugoslavia” in: Nato Individual Research Fellowship ‘96/’98, Final Report 42 Beverly Crawford, “Explaining Defections from International Cooperation. Germany’s unilateral Recognition of Croatia, in: World Politics, 48 (juli 1996), 482 – 521. 43 Axt, 355. 40 29 men dacht dat de Duitse publieke opinie wilde; men kan als het ware spreken van een democratisering van het buitenlandse beleid. De kritiek op deze Duitse “Alleingang” werd later in een verklaring van Buitenlandse Zaken op 2 maart 1993 afgewimpeld.44 Hierin werd de schuld voor het uitbreken van de oorlog in het voormalige Joegoslavië volledig bij de Servische president Milosevic gelegd, die in 1987 de macht had overgenomen en het Servisch nationalisme sterk had aangewakkerd. Met de intensivering van de gevechten op de Balkan en in Bosnië nam ook de internationale druk toe deze een halt toe te roepen. In maart 1992 waren in Bosnië heftige vijandelijkheden uitgebroken tussen Bosnische moslims, Kroaten en Serviërs, dit ondanks economische sancties die waren opgelegd door de Europese Unie op wat was overgebleven van Joegoslavië, namelijk Servië en Montenegro. Om de situatie niet verder uit de hand te laten lopen moest er actief worden ingegrepen. Er kwamen namelijk steeds meer berichten door over etnische zuiveringen en oorlogsmisdaden, begaan door Bosnische Serviërs, waar vooral de Moslims onder te lijden hadden. Bij de acties die plaats zouden moeten gaan vinden, zou er ook weer door de VS, Frankrijk en de NAVO leiding een beroep worden gedaan op de bereidheid van Duitsland militairen te leveren. Duitsland, aanvankelijk zelf niet bereid militairen naar Joegoslavië te sturen, was niet principieel tegen het idee dat een Westerse militaire actie een einde zou maken aan het conflict. Tot ruim in 1994 was kanselier Kohl heel voorzichtig geweest in het stelling nemen voor een militaire interventie van Westerse troepen op de grond, waarbij hij twijfelde aan de kans om de oorlog te beëindigen met militaire middelen.45 Hij was overigens wel voor het uitvoeren van selectieve aanvallen op Servische stellingen, zolang deze maar waren goedgekeurd door de Veiligheidsraad.46 Daarbij werd door de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken Klaus Kinkel ook niet uitgesloten dat de NAVO werd ingezet; hij gaf aan dat nooit uitgesloten was, wel dat Duitse militairen zouden participeren.47 Duitsland moedigde zelfs een Westerse militaire actie aan, zolang die maar niet uitdraaide op gevechtsmissies en erop gericht waren humanitaire hulp te geven of te beveiligen. Tevens was Bonn een voorstander van een strikt naleving van het wapenembargo waaraan Servië werd onderworpen door de internationale gemeenschap en later voor het creëren van veilige plaatsen (safe “Zur Anerkennung jugoslawischer Nachfolgestaaten”, Informationserlas des Auswartiges Amts vom 2. Marz 1993, in: Aussenpolitik der Bundesrepublik Deutschland, Dokumente von 1949 bis 1994, 902 – 904. 45 “Kohl Stresses Risks of Bosnia Intervention”, International Herald Tribune, (28/1/1994). 46 “Serbs inject fresh doubts into NATO”, Financial Times (10/8/1993). 47 Knut Kirste, NATO Individual Research Fellowship 1996/98, Final Report, German Contributions tot NATO Peacekeeping and Out-of-Area Operations: The Case of the Former Yugoslavia, 12 44 30 havens) voor de oorlogsvluchtelingen.48 Vrijwel direct vanaf maart 1992 ontstond er door de buitenlandse druk een discussie tussen de diverse partijen en zelfs binnen de coalitie in Duitsland over de uitzendingskwestie. De geschillen gingen vooral over de interpretatie van de relevante artikelen in de grondwet, artikel 24 en artikel 87a, die een aanvalsoorlog onrechtmatig achtten. De buitenlandse druk werd nu opgevoerd een grotere rol te spelen in een eventuele interventie. Westerse bondgenoten en de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, Boutro-Ghali hadden op verschillende momenten gedurende het conflict in het voormalige Joegoslavië gevraagd aan Duitsland te participeren in militaire acties. Boutros-Ghali waarschuwde de Duitse regering zelfs tijdens een bezoek aan het land in januari 1993. Volgens hem kon het niet zo zijn, dat een land met de status en het internationale gewicht als Duitsland, zich hierbij afzijdig kon houden.49 De handschoen werd opgenomen door Kohl en hij toonde zich bereid aan de internationale druk toe te geven. De Duitse regering had echter te maken met heftige binnenlandse oppositie. Oppositie bestond zowel binnen de coalitie, als daarbuiten. De historische omstandigheden waren tevens een belemmerende factor. Het feit dat Duitsland gedurende de Tweede Wereldoorlog flink had huisgehouden in Joegoslavië in de strijd tegen de partisanen en daarbij ondersteund door collaborerende Kroaten, zou een inzet van de Bundeswehr vanuit deze gedachte zou dan ook tot veel weerstand in het voormalige Joegoslavië leiden. Op het moment dat Kohl zich inzette voor een verbreding van de militaire taken en bevoegdheden van zijn land, bleek uit een opiniepeiling dat 42% van de ondervraagden vond dat Duitsland best zonder een leger kon en had 11% geen mening over het onderwerp. 50 Dit illustreerde duidelijk de binnenlandse weerstanden en twijfel die Kohl te overwinnen had. Ondertussen hadden de landen van de WEU in een bijeenkomst in mei 1992 besloten militairen in te zetten. De actie, ook wel Operation SharpGuard genoemd, was bedoeld om op de naleving van het ingestelde embargo tegen Servië toe te zien. Bonn kon door haar grondwet geen schepen buiten het NAVO-grondgebied zenden, maar wel naar de Adriatische Zee dat binnen NAVO gebied lag. Hierop kwam kritiek vanuit de SPD. Men was in deze partij bang dat na een dergelijke operatie er snel meerdere zouden volgen. 51 De SPD zag in de inzet van de Duitse schepen in de Adriadische Zee, een uitstekende testcase om de nieuwe “Rühe lehnt internationalen Militärschlag gegen Serbien ab”, FAZ (8/8/1992). “Breite Mehrheit für Blauhelm-Einsätze deutscher Soldaten”, FAZ (11/2/1993). 50 In: New York Times (23/6/1992). 51 M.E. Smith, “Sending the Bundeswehr to the Balkans”, in: German politics and society, 55. 48 49 31 Duitse militaire rol vast te leggen en inzet van Duitse militairen in crisisgebieden in een breder maatschappelijk en juridisch kader te laten toetsen. Om de schepen terug te laten trekken uit de Adriatische Zee, drong de SPD op 22 juli 1992 aan op een spoedberaad van de Bondsdag maar een meerderheid van de afgevaardigden steunde echter het besluit van de regering. Hier nam de SPD geen genoegen mee en ze maakte de zaak aanhangig bij het Bundesverfassungsgericht52 in Karlsruhe om een uitspraak te krijgen over de grondwettelijke houdbaarheid van de aanwezigheid van Duitse schepen in de nabijheid van Joegoslavië. CDU-topman Schauble gaf aan ook voorstander te zijn van deze stap, voordat er meer en intensievere operaties zouden plaatsvinden.53 Spoedige helderheid inzake inzet van Duitse militairen werd nodig nadat de Verenigde Staten via luchtondersteuning wilden geven aan de Bosniërs. Om deze operaties zonder risico’s te kunnen uitvoeren, moest het luchtruim boven Bosnië vrij zijn van vijandige toestellen. Hiertoe werd in 1993 door de Verenigde Naties operatie “Deny Flight” in het leven geroepen. De operatie hield onder meer in dat een aantal Airborne Warning and Control System-toestellen (AWACS) het luchtruim boven het Bosnische oorlogsgebied continu in de gaten zouden houden om schendingen van het vliegverbod door te geven aan paraat staande gevechtstoestellen, die op hun beurt mogelijke indringers moesten dwingen hun toestel aan de grond te zetten. Met het oog op deze operatie had Kohl op 2 april al toegezegd dat Duitse militairen zouden helpen een deel van de AWACS-toestellen te bemannen.54 De militairen zouden buiten het grondgebied van de NAVO optreden, maar zij waren niet op de grond ingezet. De oppositie had bezwaar tegen deze toezegging en ook de coalitiepartner van Kohl, de FDP, kon zich in dit bezwaar vinden. Om evenwel een beslissing te forceren, spande de regeringspartij de FDP, in overleg met de achterban van de CDU/CSU, een rechtszaak aan tegen de regering met als inzet een groen licht voor deelname aan operatie “Deny Flight”. De zaak, en de manier waarop die aanhangig gemaakt werd, deden veel stof opwaaien in Duitsland en werden zelfs vergeleken met een slechte 1 april grap; geen positieve ontvangst dus. Kohl weerlegde deze kritiek op het beleid van de coalitie door te zeggen dat een 52 Bundesverfassungsgericht is de hoogste rechtsprekende macht in Duitsland. Opgericht in 1951 waakt het over de grondwet. Het kan beslissingen nemen over onder andere: klachten over de interpretatie van de grondwet, onenigheid over de bevoegdheden van staatsorganen en het in overeenstemming brengen van grondwetten van de deelstaten met de grondwet van heel Duitsland. 53 Ibidem, 56. 54 Ole Diehl, :”UN-Einsatze der Bundeswehr”, in: Europa-Archiv, Folge 8/1993, 223 – 224. 32 geforceerde rechtszaak nog de enige manier was om de vastgelopen politieke onderhandelingen los te trekken.55 Gedurende de rechtszaak getuigde onder meer de Secretaris-Generaal van de NAVO, Manfred Woerner, dat de Duitse deelname onmisbaar was voor de operatie (30% van het beschikbare NAVO-personeel was Duits) en dat een negatief besluit het geduld van de bondgenoten op de proef zou stellen. In hoeverre een getuigenis van een Duitse secretarisgeneraal van de NAVO onpartijdig was, viel te bezien; er bestond uiteraard een grote kans dat Manfred Woerner een grotere Duitse militaire rol een warm hart toe droeg. Het Bundesverfassungsgericht besloot uiteindelijk op 8 april 1993 dat de inzet van Duitse militairen op AWACS-vluchten boven voormalig Joegoslavië door mocht gaan, maar oordeelde dat deze uitspraak niet bindend was voor eventuele toekomstige soortgelijke zaken.56 Voor het gerechtshof gaven de politieke belangen de doorslag om met goedkeuring van de uitzending in te stemmen. Aangezien het een spoedeisende zaak was, kon men in deze uitspraak nog niet ingaan op de juridische onduidelijkheid die nog steeds bestond; hier kwam men in een andere zitting op terug. Tot die tijd zou iedere mogelijke inzet van Duitse militairen eerst getoetst moeten worden door het Bundesverfassungsgericht. Op deze wijze werd ook de latere inzet van de Bundeswehr in Somalië, Georgië, Kenia, Ruanda en Zaïre mogelijk gemaakt.57 De publieke opinie in Duitsland inzake de inzet van Duitse militairen veranderde in de jaren tussen 1991 en 1993 opmerkelijk. Een opiniepeiling stelde vast dat het aantal Duitsers dat voor een deelname van de Bundeswehr aan een multilaterale peacekeeping operatie was, steeg van 65% naar 71% en dat 50% vond dat Duitsland moest participeren in een militaire operatie in voormalig Joegoslavië, gezamenlijk met Franse, Britse en Amerikaanse militairen. Slechts 31% was tegen inzet en wilde slechts steun verlenen middels financiering van de militaire operaties.58 De strijd op de Balkan woedde ondertussen onverminderd in alle hevigheid voort. De Europese Unie leek niet in staat een vuist te maken en een eind te maken aan het conflict. Om hierin verandering te krijgen, probeerden Parijs en Bonn samen een meer robuuste politiek te voeren en de rest van de Europese Unie hierin mee te krijgen. Dit stuitte echter op verzet van de kleinere lidstaten, die bang waren voor een leidende rol van de twee landen. Na de 55 In: FAZ (1/4/1993). Nina, Philippi, Bundeswehr-Auslandeinsatze als ausen- und sicherheitspolitisches Problem des geeinten Deutschland (Frankfurt am Main 1997) 48 – 50. 57 Wolfgang Wagner, “Abenteuer in Somalia”, in: Europa-Archiv Folge 6/1994, 151 – 159. 58 “Breite Mehrheit für Blauhelm-Einsätze deutscher Soldaten”, In: FAZ (11/2/1993). 56 33 mortieraanval, waarvan toen werd aangenomen dat die door Serviërs werd uitgevoerd, op een marktplein gedurende het beleg van april 1992 tot februari 1996 van Sarajevo, waarbij tientallen slachtoffers vielen onder de burgerbevolking, drong Duitsland samen met een aantal andere landen van de EU aan op luchtaanvallen op posities van de Serven rondom de stad. Hierover hadden de Engelsen, Fransen en Spanjaarden hun twijfels. Er ontstond een scheuring binnen de EU die de besluitvorming niet ten goede kwam. Daarom ondersteunde Bonn de oprichting van een nieuwe multilaterale organisatie voor de Balkan, de zogenaamde Contact Group waarin de Verenigde Staten, Rusland, Frankrijk, Engeland en Duitsland zitting hadden. Hiermee kwam tevens een eind aan de leidende rol die de Europese Unie had gespeeld. Voordat er echter tot zaken gekomen kon worden, werd Duitsland al weer door binnenlandse aangelegenheden afgeleid van het Joegoslavische conflict. Oorzaak hiervoor waren de verkiezingen van 1994. Uit angst voor verlies van electoraat durfde de fracties van CDU en CSU geen heldere positie in te nemen in de debatten rondom het thema uitzending.59 Een groot deel van de Duitse bevolking was immers tegen militair ingrijpen van Duitsers op de Balkan. Kort volgend op de AWACS-discussie, werd Duitsland gevraagd door de Verenigde Naties om deel te nemen aan de VN-operatie United Nations Operations in Somalia II (UNOSOM II) in Somalië. CDU/CSU, SPD en FDP waren allen voor deelname. De SPD en FDP echter hadden wederom bedenkingen over de grondwettelijke juistheid. De regering stond daarom een deelname toe, maar dan onder de uitdrukkelijke toezegging dat Duitse militairen alleen voor humanitaire taken ingezet zouden worden. Voor de FDP zou deze inzet op dezelfde gronden gebaseerd zijn als de inzet van de Bundeswehr in het verleden in Cambodja en was volgens hen dus legaal.60 De SPD echter ging wederom naar Karlsruhe om uitsluitsel te krijgen. Het Bundesverfassungsgericht haalde de Duitse militairen niet terug, maar het oordeelde wel dat het Duitse parlement over de kwestie gehoord moest worden. De Bundeswehr bleef in Somalië van 1993 tot maart 1994. Het humanitaire werk dat het verrichtte, had prima gedaan kunnen worden door een NGO (Non Governmental Organisation), maar Duitsland had met de inzet een symbolische daad verricht. Na de afwezigheid van Duitsland in de Golfoorlog, bleek Bonn nu bereidwillig meer internationale verantwoordelijkheid op zich te nemen. Het kon dan ook niet toevallig zijn een dag nadat 59 In: Washington Post (13/7/1994). Voor informatie over VN operaties in Cambodja, zie: http://www.un.org/Depts/dpko/dpko/co_mission/untac.htm 60 34 Duitsland had besloten troepen naar Somalië te zenden, men ook aangaf permanent lid te willen worden van de VN Veiligheidsraad.61 De inzet van Duitse militairen in voormalig Joegoslavië bleef niet beperkt tot de bemanning van de AWACS-vliegtuigen. Duitse vliegtuigen hadden circa 400 vluchten op Sarajevo uitgevoerd en hadden in totaal ruim 1.412 transportvluchten gevlogen, waarbij ze 11.000 ton (van de 160.000 ton in totaal) aan hulpgoederen hadden aangevoerd en bijna 4000 mensen van en naar Bosnië hadden gebracht.62 Daarnaast had de Bundeswehr op logistiek terrein de VN-vredesmissies het meest ondersteund.63 Ook werden er 14 Duitse Tornado vliegtuigen ingezet om verkenningsvluchten boven het oorlogsgebied uit te voeren, die op hun beurt werden ondersteund door 1800 militairen op de grond. Deze militairen waren tevens verantwoordelijk voor het onderhoud van 12 nieuw toegezegde transportvliegtuigen. Deze groep werd gestationeerd in Piacenza, Italië.64 Zoals aangeduid in de titel van dit hoofdstuk, was de oorlog in Joegoslavië de katalysator van het Duitse debat over inzet van militairen buiten het NAVO-grondgebied. De oorlog in het voormalige Joegoslavië demonstreerde dat oorlog en zelfs genocide weer politieke middelen waren geworden in Europa. Zo vroeg als 1991 en 1992 waren er al verschillende Duitse politici die een interventie in Joegoslavië eisten, luchtaanvallen op Servische doelen wilden en de bevrijding van concentratiekampen nastreefden. Het dilemma was echter dat zij allen de inzet van buitenlandse militairen nodig hadden, aangezien een Duitse directe gevechtsdeelname uitgesloten was; zeker op plaatsen waar de zogenaamde Kohl-doctrine van kracht was. Deze doctrine gaf aan dat een inzet van Duitsers nooit zou mogen plaatsvinden in gebieden waar Duitland ooit de bezettende macht was geweest. De oorlog in Joegoslavië toonde duidelijk aan dat in sommige conflicten niet militaire middelen nutteloos bleken te zijn tegen een beleid van terreur en agressie. Toen de Bosnische Serviërs de door de VN beschermde gebieden Srebrenica en Zepa in de zomer van 1995 innamen, intensiveerde het morele debat in Duitsland. Er werd in het nieuwe kabinet beargumenteerd dat de concentratiekampen van de Nazi’s ook door militairen waren bevrijd. Het bloedbad en de massamoord bij Srebrenica was een omslagpunt in de houding van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer ten aanzien van militaire operaties. Volgend op de brief die hij al in juli 1995 aan zijn partijgenoten had geschreven, legde hij in een toespraak in de Bondsdag precies de vinger op de zere plek; de waarden en 61 zie: http://www.duitslandweb.nl/archief/actueel/uitgelicht/2004/8/Duitse_permanente_VN-zetel_onzeker.html Kirste, German Contributions to NATO Peacekeeping and Out-of-Area Operations, 19. 63 Maull, 1995, 110. 64 Kirste, 19. 62 35 normen van de Groenen in hun streven naar pacifisme en geweldloosheid, staken schril af bij de realiteit van iedere dag, waarin mensenlevens gespaard konden worden door militaire interventie.65 Vanaf dat moment ontstonden er twee vleugels binnen de partij van de Groenen: een pacifistische en een realistische stroming. Niet alleen binnen de partij van de Groenen was men bezig met een herpositionering, ook de CDU/CSU, FDP en wilden een verandering in de traditionele opstelling realiseren. De enige uitzondering was de PDS, die iedere vorm van Duitse militaire actie in het buitenland afwees. 65 Joschka Fischer, speech in the German Bundestag , 6-12-1995, in: Das Parlament, (15/12/1995). 36 HOOFDSTUK 5: DE ROL VAN HET BUNDESVERFASSUNGSGERICHT De beslissing van het Bundesverfassungsgericht van 12 juli 1994, namelijk dat Duitse militairen mochten participeren in internationale militaire missies, verschafte helderheid in een omstreden punt in interpretatie van het recht in het herenigde Duitsland en was in haar juridische, maar vooral ook politieke belang nauwelijks te overschatten. In dit hoofdstuk zullen de beslissingen van het Bundesverfassungsgericht inzake de inzet van de Bundeswehr worden behandeld. Het Bundesverfassungsgericht richtte zich met name op de interpretatie van twee artikelen uit de Duitse grondwet inzake de inzet van Duitse militairen, artikel 24 en 87a. Die twee artikelen vormden de kern van onduidelijkheid en discussie. Artikel 24: 1. Der Bund kann durch Gesetz Hoheitsrechte auf zwischenstaatliche Einrichtungen übertragen. (1a) Soweit die Länder für die ausübung der staatlichen Befugnisse und die Erfüllung der staatlichen Aufgaben zuständig sind, können sie mit Zustimmung der Bundesregierung Hoheitsrechte auf grenznachbarschafliche Einrichtungen übertragen. 2. Der Bund kann sich zur Wahrung des Friedens einem System gegenseitiger kollektiver Sicherheit einordnen; er wird hierbei in die Beschränkungen seiner Hoheitsrechte einwilligen, die eine friedliche und dauerhafte Ordnung in Europa und zwischen den Völkern der Welt herbeiführen und sichern. 3. Zur Regelung zwischenstaatlicher Streitigkeiten wird der Bund Vereinbarungen über eine allgemeine, umfassende, obligatorische, internationale Schiedsgerichtsbarkeit beitreten. Artikel 87a 1. Der Bund stellt Streitkräfte zur Verteidigung auf. Ihre zahlenmäsige Stärke und die Grundzüge ihrer Organisation müssen sich aus dem Haushaltsplan ergeben 2. Auser zur Verteidigung dürfen die Streitkräfte nur eingesetzt werden, soweit dieses Grundgesetz es ausdrücklich zuläst. 3. Die Streitskräfte haben im Verteidigungsfalle und im Spannungsfalle die Befugnis, zivile Objekte zu schützen und Aufgaben der Verkehrregelung wahrzunehmen, soweit dies zur 37 Erfüllung ihres Verteidigungsauftrages erforderlich ist. Auserdem kann den Streitkräften im Verteidigungsfalle und im Spannungsfalle der Schutz ziviler Objekte auch zur Unterstützung polizeilicher Masnahmen übertragen werden; die Streitkräfte wirken dabei mit den zuständigen Behörden zusammen. 4. Zur Abwehr einder drohenden Gefahr für den Bestand oder die freiheitliche demokratische Grundordnung des Bundes oder eines Landes kann die Bundesregierung, wenn die Voraussetzungen des Artikels 91 Abs. 2 vorliegen und die Polizeikräfte sowie der Bundesgrenzschutz nicht ausreichen, Streitkräfte zur Unterstützung der Polizei und des Bundesgrenzschutzes beim Schutze von zivilen Objekten und bei der Bekämfung organisierter und militärisch bewaffneter Aufständischer einsetzen. Der Einsatz von Streitkräften ist einzustellen, wenn der Bundestag oder der Bundesrat es zuläst. Op 8 april 1993 had het Bundesverfassungsgericht zich over de vraag gebogen of Duitse militairen mochten worden ingezet als bemanning van de AWACS verkennings- en vuurleidingsvliegtuigen, die werden ingezet boven Bosnië-Herzegowina om het vliegverbod boven dat gebied te bewaken. De vraag was gesteld door de fracties van FDP en SPD. De eerste beslissing was nog geen echte juridische afweging. Het gerecht in Karlsruhe besloot dat het verstandiger was direct een beslissing te nemen in het kader van de internationale verplichtingen van Duitsland en besliste pas in een later stadium of deze beslissing grondwettelijk toegestaan was. Hiertoe waren twee factoren van groot belang. Het grote Duitse aandeel in de bemanningen van de AWACS-toestellen zorgde ervoor dat indien de Duitsers afzagen van deelname, de hele missie dreigde te mislukken.66 Daarnaast zou, na de teleurstelling die Duitsland bij haar bondgenoten gedurende de eerste Golfoorlog had teweeggebracht, een tweede Duitse weigering militairen toe te zeggen aan een internationale militaire operatie Duitsland onevenredig veel schade berokkenen, daar het vertrouwen van de bondgenoten dan tot een dieptepunt zou dalen. Het Bundesverfassungsgericht maakte duidelijk dat het om een eenmalige, door de situatie gedwongen, beslissing ging, waar geen voor de toekomst geldende jurisprudentie uit ontstond. In de beoordeling van de buitenlandse politieke en volkenrechterlijke vragen gaf het Bundesverfassungsgericht veel ruimte aan de Bondsregering.. Het ging in haar beslissing uit van de aanname dat de regering inzake buitenlands beleid een informatievoorsprong had en vertrouwde erop dat men de juiste afweging zou maken in deze kwestie. Werner Billing stelt 66 Het Duitse aandeel was 30% 38 dan ook terecht vast “dass das Bundesverfassungsgericht bei ausenpolitischen Fragen in stärkerem Mase als bei innenpolitischen Problemen von der Bundesregierung informationsabhängig ist. Dies gilt vor allem hinsichtlich der Einschätzung und Bewertung des möglichen künftigen Verhaltens ausersystemischer Akteure. Das Entscheidungsverhalten des Bundesverfassungsgerichts wird deher in solchen Fällen notwendigerweise von der Definition durch die Bundesregierung wesentlich präformiert.”67 Bij de beslissing stonden de politieke gevolgen in het centrum van de afweging en dus moest Karlsruhe op het inzicht van de regering vertrouwen. De overwegingen en kritiek van de oppositie dat het niet deelnemen van de Duitsers geen negatieve gevolgen zou hebben, werd alleen door het plausibele verhaal van de regering weerlegd. Mede door het feit dat de deelnemende Duitse militairen niet direct bij de strijd betrokken waren, geen groot gevaar liepen en door de veronderstelling dat indien men niet participeerde de bondgenoten zwaar teleurgesteld zouden raken, besloot Karlsruhe voor deelname te zijn, zonder hiermee overigens een precedent te creëren voor eventueel latere gevallen. Op 23 juni 1993 antwoordde het Bundesverfassungsgericht op een andere vraag die door de SPD-fractie was gesteld over een eventuele nieuwe buitenlandse missie van de Bundeswehr. De deelname van Duitse militairen aan de missie in Somalië stond ter discussie. In Somalië woedde al sinds 1986 een bloedige burgeroorlog waar de Verenigde Naties vanaf 1992 tot 1995 in ingrepen, bestaande uit de interventies onder de naam van UNOSOM 1, United Task Force (UNITAF), UNOSOM 2 en Operatie Restore Hope. UNOSOM 2 werd in maart 1993 gestart om actie te ondernemen, waaronder peace-enforcing activiteiten, om in heel Somalië stabiliteit en vrede te brengen om zo humanitaire hulp te kunnen verlenen. UNOSOM 2 zou de taak die begonnen was door UNITAF, namelijk het ontwapenen en het vreedzaam bijeen brengen van de strijdende partijen, proberen af te maken. UNOSOM 2 werd maart 1995 weer teruggetrokken. De SPD was de mening toegedaan dat een inzet van de Bundeswehr in Somalië niet werd toegestaan door de grondwet en dat de Duitse militairen die al aanwezig waren in Somalië zich mochten terugtrekken tot er een uitspraak was gedaan. Door de onzekere veiligheidssituatie in het land en de mogelijke levensbedreiging die daar vanuit ging, was aan de inzet van militairen een hoog veiligheidsrisico verbonden. In tegenstelling tot de beslissing van het hooggerechtshof in de “AWACS-affaire”, waarbij de internationale politieke verhoudingen en belangen zwaar werden meegewogen in Werner Billing, “Bundesverfassungsgericht in Ausenpolitik”, in: Hans-Peter Schwarz (red.), Handbuch zur deutschen Ausenpolitik, München 1975, pag.157-174, hier pag.160. 67 39 het geheel, werd in de beslissing omtrent de inzet van militairen in Somalië met name de onafhankelijkheid van regering en Bondsdag het onderwerp van de inzet. In de AWACSbeslissing liet het hooggerechtshof zich nog leiden door de informatievoorsprong die de regering had ten opzichte van zichzelf en de Bondsdag. In de beslissing over een eventuele Duitse militaire deelname aan een missie in Somalië, legde het Bundesverfassungsgericht de verantwoordelijkheid bij de Bondsdag om te beslissen of de inzet van de Bundeswehr zoals de regering dat voorstelde, doorgang kon hebben. Daarnaast werd de regering verplicht om het parlement over de exacte voortgang van de operatie in Somalië te informeren. Door deze beslissingsverantwoordelijkheid bij het parlement te leggen, bewerkstelligde men het volgende. Het parlement bleef het recht behouden over zulke belangrijke kwesties te mogen stemmen en het Bundesverfassungsgericht vermeed om zelf (bindende) uitspraken te moeten doen over de voortzet van de Duitse deelname aan de UN-operatie in Somalië.68 Ondertussen kwam het Bundesverfassungsgericht met een beslissing, volgend op de spoedeisende rechtzaak naar aanleiding van de operatie “Deny Flight”, waarin zij een voorlopige uitspraak had gedaan op politieke gronden, maar over de juridische achtergronden en controverzen nog geen uitspraak had gedaan.69 Voordat het tot een uitspraak kwam, waren er eerst hoorzittingen die op 19 april 1994 begonnen. De centrale vraag hierin was de toepasbaarheid van artikel 24 om Duitse troepen uit te zenden in het kader van een de door de VN goedgekeurde operatie.70 De beslissing werd echter nog steeds beïnvloed door de aanstaande verkiezingen. Zo werd bijvoorbeeld fractieleider Schauble in een nummer van Der Spiegel ervan beschuldigd, de “out-of-area”-thematiek te gebruiken om stemmen te winnen en daarmee de SPD in een hoek te dringen. Scharping, fractieleider van de SPD, verzekerde in een gesprek met de Amerikaanse president Bill Clinton het eens te zijn met de doelstellingen in de buitenlandse politiek van de regering onder leiding van Kohl, namelijk een actievere deelname van Duitsland en haar militairen in crisisgebieden in de wereld, maar hij kon deze belofte niet waar maken. Dit lukt hem niet, omdat hij hiervoor geen steun kreeg van een meerderheid van zijn partij. Mede hierdoor was de uitspraak van het Bundesverfassungsgericht in Karlsruhe van groot belang. Zonder de medewerking van de SPD, zou er nooit een twee-derde meerderheid in de Bondsdag ontstaan die nodig was om een herziening erdoor te krijgen. Een uitspraak van het gerechtshof was dus nodig om de Duitse buitenlandse politiek uit haar impasse te halen. Het Bundesverfassungsgericht moest dus 68 Philippi, 51. “Urteil des Bundesverfassungsgerichts zum Auslandeinsatz der Bundeswehr vom 12. Juli 1994”, in: Aussenpolitik Bundesrepublik Deutschland, 1071 – 1080. 70 F.M. Bik, “Karlsruhe beslist over rol Duitsland in de wereld”, in: NRC-Handelsblad (20/4/1994). 69 40 beslissen of Duitsland de Europese trend in de buitenlandse politiek, die verschoof van collectieve verdediging naar internationale crisisbeheersing wel kon volgen. Artikelen 24 Abs. 2 GG en 87a Abs.2 GG waren de artikelen waar de onduidelijkheden qua interpretatie over waren ontstaan. Artikel 87, ontstaan in 1968, reguleerde de mogelijke inzet van het Duitse leger. Een centrale zinsnede uit dit artikel: “Auser zu Verteidigung durfen die Streitkrafte nur eingesetzt werden, soweit dieses Grundgesetz es ausdrucklich zulast.” . Daar de inzet van troepen buiten NAVO grondgebied, oftewel “out-of-area”operaties, niet uitdrukkelijk vernoemd stonden, vond onder andere de SPD en FDP dat een inzet op grond van artikel 87a dan ook een daad tegen de grondwet zou zijn.71 CDU/CSU beriepen zich op historische en grammaticale gronden om juist aan te tonen dat het artikel ook op acties buiten NAVO-gebied van toepassing was.72 Ook terminologie vormde een probleem. Wat werd bedoeld als men het had over de inzet van Duitse troepen? Stond de term inzet gelijk aan bewapend handelen of was dit slechts gebruik maken van militairen in humanitaire acties? De meeste Duitsers zagen echter de mogelijkheid en toestemming tot het gebruik van geweld als belangrijkste criterium, als men het had over de inzet van de Bundeswehr.73 Inzet in de “gewelddadige” zin van het woord zou meestal plaatsvinden in het kader van een VN-operatie, maar moest door de Duitse grondwet uitdrukkelijk goedgekeurd zijn. Om hieraan een mouw te passen, werd artikel 24 Abs.2 GG aan de grondwet toegevoegd. Hier ging het om het volgende: “Der Bund kann sich zur Wahrung des Friedens einem System gegenseitiger kollektiver Sicherheid einordnen; er wird hierbei in die Beschrankungen seiner Hoheitsrecht einwilligen, die eine friedliche und dauerhafte Ordnung in Europa und zwischen den Volkern der Welt herbeifuhren und sichern.”74 Over artikel 24 liepen de meningen uiteen. Centraal discussiepunt was of artikel 24 eenduidig was in het toestaan van de inzet van de Bundeswehr. Daarbij was er discussie over welke organisatie bedoeld werden als er gesproken werd over “ein System gegenseitiger kollektiver Sicherheit”. Als organisaties die aan die omschrijving zouden kunnen voldoen, moesten de Verenigde Naties, de NAVO en de WEU worden genoemd, waar bij de laatstgenoemden de meeste kanttekeningen geplaatst werden.75 De vraag die men zich namelijk stelde in Duitsland, was of de NAVO en de WEU wel organisaties waren die collectieve veiligheid nastreefden, of dat het organisaties waren, die er 71 R.R. Palmer en Joel Colton, A history of the modern world (seventh edition, New York 1992), 875. Nina Philippi, Bundeswehr-Auslandseinsatze als ausen- und sicherheitspolitisches Problem des geeinten Deutschland (Frankfurt am Main 1997), 35-37. 73 Ibidem, 37-40. 74 Ibidem, 42-43. 75 Ibidem, 43-44. 72 41 allen op gericht waren het bondgenootschappelijk grondgebied of belangen te verdedigen. CDU/CSU zag NAVO en WEU als systemen ter bevordering van de collectieve veiligheid. De SPD was het hier niet mee eens en beschouwde beide organisaties als organisaties voor collectieve verdediging. Men ging bij de SPD mede om deze reden niet akkoord met het uitzenden van militairen in NAVO-verband, voordat er duidelijkheid was over het omstreden artikel. Het gerechtshof besliste dat artikel 24 een voldoende juridische basis vormde voor de inzet van militairen in de operaties ter naleving van het vliegverbod en handels- en wapenembargo, maar ook voor de steun aan humanitaire hulp in het kader van de UNOSOM II operatie in Somalië naar aanleiding van een VN –resolutie (resolutie 814 van 26 maart 1993).76 Met andere woorden oordeelde het gerechtshof in Karlsruhe op 12 juli 1994 dat de WEU en de NAVO beide systemen ter bevordering van de collectieve veiligheid waren en ook als zodanig beschouwd dienden te worden. De NAVO werd als systeem voor collectieve veiligheid beschouwd wegens de verplichting van de leden conflicten vreedzaam op te lossen en vanwege de vervlechting van de strijdkrachten van het bondgenootschap, alsmede de consultatieplicht van de leden in crisisgevallen. Over de WEU werd een dergelijke verklaring niet gegeven, maar men moet ervan uit gaan dat aangezien beide bondgenootschappen parallel genoemd werden, ook de WEU als systeem voor collectieve veiligheid gezien kon worden. “Auch Bundnisse kollektiver Selbstverteidigung konnen Systemen gegenseitiger kollektiver Sicherheit im Sinne von Art.24 Abs.2 sein, wenn und soweit sie strikt auf die Friedensbewahrung verpflichtet sind”, aldus oordeelde het hof.77Daarbij waren volgens de uitspraak zowel peace-keeping als peace-enforcing operaties mogelijk en konden deze twee niet onafhankelijk van elkaar gezien worden, aangezien de grens tussen de twee een grijs gebied vormde. Uiteraard was een inzet van Duitse militairen pas geoorloofd na toestemming van een meerderheid in de Bondsdag. Het Bundesverfassungsgericht haalde de Duitse buitenlandse politiek uit haar impasse. De uitspraak werd goed ontvangen door de grotere partijen, ook door de SPD. De SPD kon zich wel vinden in de uitspraak mede dankzij het feit dat geen grondwetsherziening of wijziging nodig was om de uitzending van Duitse militairen te regelen en omdat het gerecht vaststelde dat voor iedere uitzending een parlementaire meerderheid moest bestaan. Omstreden bleef echter de vraag of Duitsland ook zonder mandaat van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, een aangevallen staat, die geen lid was van 76 77 O. Diehl, “Abenteuer in Somalia”, in Europa-Archiv, 151- 159. “Urteil des Bundesverfassungssgerichts punt 5a”, in: Aussenpolitik der Bundesrepublik Deutschland, 1071. 42 bijvoorbeeld de NAVO, hulp mocht bieden.78 Ook niet duidelijk werd de kwestie of soldaten zonder VN-mandaat op invitatie van een regering in dat land mogen ingrijpen om bijvoorbeeld een daar woedende burgeroorlog te stoppen. Hoe en wanneer en met welke snelheid het parlement diende te beslissen, was ook nog niet duidelijk. Diende de goedkeuring er te zijn voordat de voorbereidingen voor een inzet in volle gang waren, of pas als men volledig klaar was om erop uit te trekken? Over het algemeen werd de uitkomst positief beoordeeld, alhoewel er nog wel kritiek was op het feit dat de NAVO en de WEU nu opeens als systemen voor collectieve veiligheid gezien gingen worden. Deze beslissing zou volgens de critici namelijk ook wel eens ingegeven kunnen zijn uit politieke motieven. Met China en Rusland in de Veiligheidsraad, was het niet onwaarschijnlijk dat in de toekomst voorstellen tot ingrijpen in conflicten door die twee landen en hun recht tot veto, afgekeurd zouden worden. Door de NAVO en de WEU als organisaties te kwalificeren met dezelfde hoofddoelstelling als de VN (collectieve veiligheid garanderen) kon de Bundeswehr in de toestomst toch ingezet worden, ook zonder VN-mandaat, om bijvoorbeeld humanitaire hulp te verlenen. Op die manier besliste Bonn zelf over haar buitenlands beleid en niet Peking of Moskou.79 Overigens was het voorgenomen regeringsbeleid om pas militairen in te zetten als de VN haar goedkeuring had gegeven. 78 79 Ulrich Fastenrath, “was is der Bundeswehr nach dem Karlsruher Spruch erlaubt?”, in: FAZ (22/7/1994). Philippi, 58. 43 HOOFDSTUK 6: DE BUNDESWEHR EN EEN VERANDERENDE ROL De begrippen “inzet” en “verdediging” uit artikel 87a waren jaren lang onderwerp van discussie geweest evenals het internationale begrip “collectieve veiligheid”. Onduidelijk was of met “inzet”en “veiligheid” Duitsland intern werd bedoeld, dat wil zeggen dat die maatregelen alleen op Duitse bodem mochten worden genomen, of dat ook buiten het territoir aan de Duitse veiligheid bijgedragen mocht worden. In 1994 heeft men de keuze durven maken om datgene wat niet wordt vermeld en daarom niet door de wet wordt uitgesloten als een toestemming tot handelen uit te leggen. Onverminderd bleef van kracht artikel 59, hetgeen voorschreef dat de wetgevende macht het besluit moest nemen of de Bondsrepubliek toe zou treden tot een internationale organisatie die zich richt op de collectieve veiligheid cq een stukje van haar soevereiniteit af zal staan. Voorts kon de Bondsdag op willekeurig moment, de toestemming voor de inzet van de troepen intrekken.80 Met de nieuwe interpretatie van het artikel 24 afdeling 2 in de Duitse grondwet werd de weg vrij gemaakt voor de inzet van Duitse militairen in het buitenland en tevens voor een uitbreiding van de inzet van de Bundeswehr in Kosovo. Tot die tijd had de Bondsrepubliek alleen bemanningsleden voor de AWACS-vliegtuigen geleverd. De inzet van militairen in Kosovo leverde weer nieuwe impulsen voor het debat over de taken van de Bundeswehr. Juist voor de eerste grote missie waaraan Duitsland deelnam, was geen goedkeuring van de VN-Veiligheidsraad verkregen en veel critici onderschreven het standpunt dat de Verenigde Naties het geweldsmonopolie diende te bezitten.81 De NAVO zagen zij meer als een aannemer voor militaire klussen, die ondergeschikt zou moeten zijn aan de Verenigde Naties. Was het wel mogelijk om mensenrechten met geweld af te dwingen? Tevens vreesde men remilitarisatie van de Duitse politiek; politiek diende vrij te blijven van militaire invloeden. Er was een kans dat deze actie de uitstraling van de Duitse pacifistische principes afzwakte en Duitsland zou via deelname aan deze missie zonder VN-mandaat meewerken aan uitholling van de internationale rechtsorde.82 De NAVO-actie was een poging 80 81 Referat ÖA, 1998, Drucksache 15/2742, site Bundesministerium der Verteidigung. In: NRC Handelsblad, 10-6-1998) 82 Terlouw, J., Duitsland en militaire interventies. De oorlogen in Bosnië en Kosovo. In: Boterman, F. (red.) Politiek geweld in Duitsland. Denkbeelden en debatten, 305-306. 44 om etnisch geweld te stoppen. Het was een alternatieve manier om de strijd voor een rechtvaardige wereldorde voort te zetten. En daar was het leger toch (weer) nodig om politiek beleid kracht bij te zetten. Met het herinterpreteren van de grondwet in combinatie met de nieuwe veiligheidssituatie in de wereld werd duidelijk dat de Bundeswehr niet meer aan de eisen van het nieuwe tijdperk voldeed. Er was sprake van een grote, logge organisatie, die was afgestemd op een verouderd beleidsconcept. De training van het personeel was gericht op wat sinds de jaren vijftig de kerntaak van het Duitse defensie apparaat was geweest: het afschermen van de lange oostgrens met de voormalige Sovjet-Unie.83 Dit gebeurde gedeeltelijk met dienstplichtigen. Het Duitse landleger was het grootste krijgsmachtsonderdeel met ongeveer 60% van de totale militaire personeelssterkte. De verwachting was namelijk dat, mocht het tot een treffen komen, er een grondoorlog zou uitbreken. Binnen 48 uur zou de oostgrens dicht moeten zijn. Er waren weinig parate eenheden beschikbaar, maar men had wel de beschikking over meer dan de helft van alle tanks die er binnen de materieelcollecties van de NAVO-lidstaten aanwezig waren. De Marine nam tot dan toe een zeer bescheiden plaats in met een personeelsaandeel van 10%. De Luftwaffe was het enige onderdeel met een meer standaard geproportioneerd aandeel. Dit kwam op 30%.84 Het wegvallen van de dreiging vanuit het Oosten in 1991 en de grensverlegging na 2000, zorgden voor het wegvallen van de legitimatie om een dergelijk groot leger op de been te houden. Het aantal manschappen werd in 10 jaar tijd teruggebracht van 521.000 in 1990 naar 322.000 in het jaar 2000 .85 Het budget werd afgebouwd van €28,5 miljard in 1990 naar een kleine €20 miljard in 2004.86 Het proces van herstructurering werd in 1991 ingezet met bezuinigingen op diverse terreinen. Maar om tot een verantwoorde herstructurering van de Bundeswehr te komen, namelijk één die leidde tot een eigentijdse krijgsmacht, moesten er nog meer hindernissen overwonnen worden. Een struikelblok was bijvoorbeeld de dienstplicht. Die was sterk in de Duitse maatschappij verankerd, omdat in veel gevallen de opgeroepen rekruten ervoor kozen een vervangende sociale dienstplicht te vervullen in een maatschappelijke instelling. Deze sector 83 Kreemers, B. De Europese Kleren van de Duitse Keizer. De toekomst van de Bundeswehr. Instituut Clingendael Den Haag 2000, 13. 84 Kreemers, B, 14-16. Ibidem, 13. 86 Homan, C e.a. De Militaire staat van de Europese Unie Instituut Clingendael Den Haag, 2001, 51. 85 45 zou een groot contingent goedkope arbeidskrachten verliezen. Dit verklaarde de steun in de maatschappij voor behoud van de dienstplicht. Anderzijds leidde het afschaffen van de dienstplicht ook tot een bezuiniging. Het budget voor de opleidingen kon omlaag en de opgebouwde en onderwezen kennis stroomde niet meer elke maand gedeeltelijk weg. -de intensieve begeleiding van de rekruten kon komen te vervallen.8788 Dienstplichtigen vulden na hun termijn traditioneel bijna de helft van de vacatures voor beroepsmilitairen op. Die kweekvijver zou komen te vervallen. Geschat werd dat er minstens 160.000 vrijwilligers nodig zouden zijn om alle vrijgekomen functies op te vullen in geval dat men overging tot afschaffing van de dienstplicht. De opgevulde vacatures leverden daarentegen wel manschappen op die in internationaal verband ingezet konden worden. De angst dat men in geval van een nationale crisis een tekort aan beschikbare manschappen zou kunnen hebben leek ongegrond. Herinvoering van de opkomstplicht bij een serieuze dreiging zou als een provocatie uitgelegd kunnen worden en zou op een dergelijk moment geen reële optie meer zijn. Daar stond echter tegenover dat niet alleen in Nederland maar ook in Groot-Brittannië, Frankrijk, België, Spanje Portugal en Italië voor een leger werd gekozen dat volledig uit vrijwilligers bestond.89 In de nieuwe veiligheidssituatie werkte het invullen van militaire taken door dienstplichtigen verlammend op de slagvaardigheid van de Bundeswehr. Dit kwam door de zeer beperkte inzetbaarheid van deze militairen in internationale missies. Een oplossing zou gevonden kunnen worden door een deel van de functies die betrekking hebben op de verdediging van het eigen territoir door dienstplichtigen te laten vullen en daarnaast een slagvaardig beroepsleger te creëren .90 Een ander punt dat speelde bij de herstructurering was de noodzaak van een paradigma wijziging ten opzichte van de besteding van de budgetten. Tot ver in de jaren negentig werd er bijvoorbeeld een grote voorraad reserve materialen aangehouden. Lange was het ook niet gebruikelijk om civiele technologie te benutten. Het inhuren van adviseurs kon goedkoper zijn dan zelf het wiel proberen uit te vinden. Daarnaast kwamen er dan tijd en meer middelen vrij die weer op andere plaatsen in de organisatie hun nut zouden kunnen bewijzen.91 De 87 Verteidigungspolitische Richtlinien für den Geschäftsbereich des Bundesministers der Verteidigung, mai 2003 http://www.sicherheitspolitik.bundeswehr.de/ 88 Kreemers, 16. Ibidem 25-26. 90 Ibidem 19 & 36. 91 Gemeinsame Sicherkeit und der Zunkunft der Bundeswehr. Eindrapport Commissie Von Weizsaecker, 2000, http://www.sicherheitspolitik.bundeswehr.de/ 89 46 hervorming van de Bundeswehr, ter aanpassing aan de huidige geopolitieke situatie, werd afgebakend door een internationaal raamwerk. Het defensiebeleid van de Bondsrepubliek diende namelijk passend te zijn met betrekking tot de standaardvoorwaarden van de NAVO en de Europese Unie. Deze voorwaarden waren gebaseerd op concepten voor een model van coherente Europese strijdkrachten. Daarnaast was men gebonden aan een aantal strategische concepten, zoals bijvoorbeeld het Defense Capabilities Initiative (DCI) van de NAVO en het Standby Arrangement System van de Verenigde Naties. De Bundeswehr had inmiddels enige ervaring opgedaan met het inzetten van militairen buiten de eigen landsgrenzen. Daarbij was gebleken dat het noodzakelijk was aan een aantal tekortkomingen het hoofd te bieden. Men mistte voldoende hoog gekwalificeerd, gemotiveerd en flexibel personeel. Men mistte tevens de beschikking over snel inzetbare, mobiele troepen die over voldoende uithoudingsvermogen beschikten en breed inzetbaar waren. Men mistte een deugdelijke en verreikende commandostructuur voor internationale missies en ad hoc samenwerkingsverbanden. Men mistte de juiste uitrusting en bewapening voor de nieuwe taken.92 Het voorgaande betreft tekortkomingen die in de loop van de uitgevoerde missies eind jaren negentig aan het licht kwamen. Eerder al presenteerde de toenmalige minister van Defensie een nota waarin de deficiënties van de Bundeswehr werden beschreven. Deze tekortkomingen schreef hij toe aan het handhaven van het verouderde verdedigingsconcept dat al eerder aan bod is gekomen en aan het uitblijven van de juiste investeringen. Die uitgaven moesten nu alsnog gedaan worden: Aufgrund der ausgebliebenen Modernisierungsmaßnahmen in der vergangenen Dekade schiebt die Bundeswehr eine Bugwelle von Investitionen vor sich her, die kaum Handlungsfreiheit lässt.93 De problemen die met deze investeringen opgelost zouden moeten gaan worden betroffen het personeelsbeleid, de toestand van het materieel en de commandostructuur. Na de herstructurering moest er weer een evenwicht zijn tussen de taken van de Bundeswehr, de organisatie in de breedste zin van het woord, en de beschikbare middelen. Het Duitse leger had te maken met een sterk “vergrijsd” personeelsbestand en het was (en is) voor de Bundeswehr ook niet eenvoudig om nieuwe, passend gekwalificeerde, enthousiaste vrijwilligers te werven. Een aantal van de belangrijkste redenen was de manier waarop men de manschappen inzet en hoe men omging met bevorderingen, was voor 92 93 http://www.sicherheitspolitik.bundeswehr.de http://www.sicherheitspolitik.bundeswehr.de 47 hedendaagse begrippen onacceptabel. Daarnaast werd het personeel op sleutelposten onredelijk zwaar beslast en de salarissen van de manschappen waren niet altijd in overeenstemming met de verlangde prestaties. Het gevolg was dat er een gebrek aan motivatie heerste onder het actieve personeel.94 Het materieel waarmee men werkte, was voor een groot deel sterk verouderd. Men had in de loop der tijd wel enige moderniseringen toegepast maar bij een aanpassing van een wapensysteem viel vaak de parallel te trekken met de lopende band; de traagste medewerker bepaalt het werktempo. Nieuwe technologie kwam in combinatie met verouderde techniek vaak niet tot zijn recht. Het was vooral het gebrek aan reserve-onderdelen, dat in veel gevallen vernieuwing zou afdwingen.Een andere zaken die speelde, was de leeftijd van het materieel. Die leidde ertoe dat er steeds vaker sprake was van storingen. De toenemende kosten voor het onderhoud van het materieel en de over de hele linie te hoge kosten, kwamen ten laste van de budgetten die eigenlijk beschikbaar zouden moeten zijn voor nieuwe aankopen.95 Er was sprake van onduidelijkheid over wie waarvoor nu precies verantwoordelijkheid was. De verdeling zou moeten worden herzien tegen de achtergrond van doelmatigheid. Daarnaast schoot de informatievoorziening tekort. Informatiesystemen en communicatiemiddelen moesten beter op elkaar gaan aansluiten. Men streefde er bijvoorbeeld naar om de scheiding tussen de verdedigingstroepen voor het binnenland en de eenheden die inzetbaar waren voor crisissituaties in het buitenland, te laten vervallen. In plaats daarvan zouden dan eenheden met een modulair karakter gevormd kunnen worden. Intern konden die strak gestructureerd zijn, maar extern zouden zij wel flexibel te combineren zijn met andere eenheden. Naast een personeelsreductie, zou het mogelijk moeten zijn om tot een efficiëntere inzet van de beschikbare troepen te komen.96 De minister van Defensie, Sharping, dacht eind jaren ’90 een deel van de investeringen te kunnen terugwinnen met de verkoop van overtollige bezittingen. Driehondervijftig militaire terreinen en ongeveer 30% van het wagenpark aan tanks zouden kunnen worden verkocht. De verkoop van de terreinen bleef door druk uit de deelstaten beperkt tot ongeveer vijftig. De wapenverkoop op haar beurt leverde weinig op. De ministers, die de Groenen vertegenwoordigden in de toenmalige regering, dachten eigenlijk aan onttakeling. Dit was om te voorkomen dat de wapens in verkeerde handen zouden vallen. Uiteindelijk stemden de 94 http://www.sicherheitspolitik.bundeswehr.de, link 12 Ibidem 96 Ibidem 95 48 Groenen in met hervorming van de Bundeswehr maar men eiste wel dat er met de materieelverkoop zeer zorgvuldig omgegaan zou gaan worden. De restricties leidden ertoe, dat er nog niet veel geld binnenkwam uit deze exportlijn.97 De commissie Von Weizsaecker, ingesteld om de wenselijkheid en de manier waarop het Duitse leger hervormd diende te worden, stelde in 2000 dat er door de Bondsrepubliek standaard deelgenomen moet kunnen worden aan twee crisisoperaties binnen hetzelfde tijdsbestek. De duur, noch de aard van de operaties moch hierbij een beperkende rol spelen. Men becijferde dat het noodzakelijk was, om hiervoor een groep parate eenheden ter beschikking te hebben, die minimaal zouden bestaan uit twee landmachtbrigades. Hiervoor zouden in totaal 16.000 ondersteuningseenheden manschappen nodig zijn. Dit was inclusief de en dergelijke. Voorts zou die parate eenheid uit twee luchtmachteenheden bestaan. De Luftwaffe had hiervoor ongeveer honderd vliegtuigen nodig van diverse typen. Tevens was dit deel van de krijgsmacht verantwoordelijk voor luchtafweergeschut op de grond. Daarnaast waren twee eenheden van de marine met schepen, onderzeeboten en vliegtuigen voor acties op zee, paraat. De Commissie streefde naar een Bundeswehr met in totaal 140.000 manschappen (m/v) op korte termijn volledig vrij inzetbare militairen met daarnaast 100.000 manschappen voor de ondersteunende taken. De totale omvang zou, destijds geschat, in 2006 240.000 militairen kunnen bedragen. Daarmee zou de omvang van de strijdkrachten met 80.000 manschappen verminderd worden terwijl het contingent snel parate troepen met ongeveer 80.000 man zou steigen .98 Meegeteld waren dan 30.000 dienstplichtigen. Deze beoogde cijfers lieten zien, dat hier in feite sprake was van een beroepsleger, hoewel dat formeel niet zo was, gezien de aanwezigheid van de 30.000 opgeroepen dienstplichtigen. Duitsland had binnen het Europa van de Europese Unie een voorname plaats verworven. De manier waarop men aan die positie invulling wilde geven, was mede bepalend voor de rol die de Duitse strijdkrachten in de nabije toekomst toebedeeld zouden krijgen. Die verschillende rollen vergden en ook verschillende hervormingstrajecten. De voorstellen voor de hervorming van de Bundeswehr zoals die door de commissie Von Weizsacker gedaan werden, gaven de politiek de mogelijkheid om een leger te creëren, dat ook voor internationale crisisoperaties inzetbaar was. De verschillende politieke partijen waren er bijna allemaal voorstander dat het mogelijk moest blijven om de Bundeswehr buiten het verdragsgebied van de NAVO in te zetten. 97 98 Homan, 50. Weizsacker, 2000. 49 De PDS (de voormalige communistische partij) zou graag zien dat de Duitse strijdkrachten alleen nog uit vrijwilligers zou bestaan. Inzet van militairen in het buitenland zou beperkt moeten blijven tot die gevallen, waarin die inzet nodig is ter verdediging van het verdragsgebied van de NAVO, of de Bondsrepubliek zelf. De partij was van mening dat als de Bundeswehr zich tot deze kerntaak beperkte, het defensiebudget verlaagd kon worden en de omvang van de strijdkrachten ingeperkt. B90/Die Gruenen waren lange tijd voorstander van het in zeer beperkte mate uitzenden van militairen ten behoeve van vredesmissies. Slechts dan zouden er militairen uitgezonden kunnen worden als de missie, waarvoor manschappen gevraagd werden een humanitair karakter had. Ter bestrijding van de crisis in Kosovo had men ingestemd met het uitzenden van militairen onder aanvoering van de NAVO. Later nam men het standpunt in dat alleen nog militairen beschikbaar gesteld zouden moeten worden als voor de operatie in kwestie een mandaat was afgegeven door de Verenigde Naties. Voor alle operaties zou moeten gelden, dat er een tweederde meerderheid van de afgevaardigden in de Bondsdag voor uitzending zou moeten stemmen. Ook B90/Die Gruenen stelde, dat de Bundeswehr diende te worden omgevormd tot een leger dat volledig uit beroepsmilitairen bestond. De SPD wilde de dienstplicht juist handhaven omwille van het eerder genoemde argument dat de dienstplicht sterk verankerd was in de Duitse maatschappij. Daarnaast vreesde men dat een leger dat louter uit beroepsmilitairen bestaat eerder geneigd zou zijn een missie in het buitenland te aanvaarden en om risico’s te nemen. In plaats van de 30.000 dienstplichtigen dacht men binnen de SPD eerder aan aantallen van rond de 80.000. Met dien verstande dat men dan wel de duur van de periode dat men dienstplicht moest vervullen zou willen inkorten tot 9 maanden. In tegenstelling tot de partijen in het linker deel van het Duitse politieke spectrum was de FDP een voorstander van deelname aan crisisoperaties. In het bijzonder wanneer het operaties in groot Europa betreft. Ook deze partij zag de verdediging van het Duitse territoir en het verdragsgebied van de NAVO als een kerntaak voor de Bundeswehr. Dienstplichtigen bleven daar voor nodig. Men schatte dat het jaarlijks oproepen van 65.000 goedgekeurden voor een training van 5 maanden voldoende zou zijn. De CDU wilden graag meer investeren in de strijdkrachten om een goede samenwerking tussen de verschillende krijgsmachtonderdelen te creëren. Dit achtte de CDU nodig omdat zij de Bundeswehr ook beschikbaar zou willen stellen ten behoeve van missies die op grote afstand van het Duitse grondgebied gelegen zijn. In totaal verwachtte men 100.000 dienstplichtigen nodig te hebben, die dan negen maanden beschikbaar moesten 50 blijven. Deze plannen vergden een verruiming van de defensiebegroting. Dat is in tegenstelling tot de trend van de afgelopen jaren waarin door de Rood/Groene coalitie vooral op dit budget bezuinigd werd.99 100 In een notitie van de Bundeswehr zelf, die werd opgesteld door de Inspecteur-Generaal Von Kirchbach in 2000, sloot men zich aan bij de wens van het CDU om de post voor Defensie op de begroting te verhogen. Men verwachtte zes jaar nodig te hebben om tot een deugdelijke herstructurering te komen zonder echter aan de traditioneel primaire taak, namelijk die van de landsverdediging, te gaan morrelen. Dit bleef het fundament, van waaruit men verder wilde bouwen. Vandaar ook de wens, om het budget te verruimen. Gedurende de periode, waarbinnen de herstructurering zich zou moeten gaan voltrekken, zou elk jaar €750 miljoen aan middelen extra nodig zijn, ten opzichte van het jaar 2000. De totale omvang van het defensieapparaat zou kunnen worden teruggebracht tot 290.300 manschappen, onder andere door het herzien van de commandostructuur. Het aantal dienstplichtigen zou in deze plannen op ongeveer 84.000 komen te staan. Voorts zou er stevig gesneden gaan worden in de gemechaniseerde contingenten.101 Het leek erop, dat de notitie van Von Kirchbach in het uit te voeren beleid werd overgenomen:de totale omvang van het aantal militairen bedroeg in 2003 nagenoeg dat aantal waar de Generalinspekteur in zijn notitie aan dacht. Sinds januari 2001 stonden alle taken binnen de Bundeswehr open voor iedereen. In dat jaar werden 6721 vrouwen aangenomen waarvan er 1556 een officiersopleiding begonnen. Op den duur verwachtte men, dat het aantal vrouwen dat men in dienst had, ongeveer 7 procent van het totale personeelsbestand zou kunnen gaan bedragen.102 Tot in 2004 was het recht van de Bondsdag om te kunnen beslissen of er al dan niet Duitse militairen in het buitenland ingezet zouden gaan worden, nog niet bij wet vastgelegd. In de praktijk volgde men de uitspraak van de hoogste rechterlijke instantie in Karlsruhe. Die had in 1994 bepaald dat het parlement het laatste woord zou hebben, als er over het uitzenden van troepen moest worden besloten. 99 Weizsacker, 2000. Kreemers, 28-30. 101 Eckwerte für die konzeptionelle und planerische Weiterentwicklung der Streitkräfte. 2000 Notitie van de Generalinspekteur der Bundeswehr Von Kirchbach. http://www.sicherheitspolitik.bundeswehr.de/ 100 102 http://www.sicherheitspolitik.bundeswehr.de 51 In maart 2004 werd door de SPD en B’90/De Groenen een wetsvoorstel ingediend dat ertoe moest leiden, dat de Bondsdag op wettelijk basis zou kunnen oordelen of de regering, inzake de uitzending van militairen, een weloverwogen en verantwoord voorstel had gedaan. Het doel van dat voorstel was om door middel van de creatie van een duidelijk en eenvoudig raamwerk tot het formaliseren van de alledaagse praktijk te komen voor wat betrof het uitzenden van militairen naar het buitenland. Aan de materiele rechtstoestand zou niets veranderd worden. In december van dat jaar trad de wet in werking.Vanaf dat moment ontvangt de Bondsdag van de regering, een verzoek tot toestemming om troepen beschikbaar te mogen stellen.De missie in kwestie is dan al grondig voorbereid door de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie. Zij werken de politieke, wettelijke en militaire facetten voor de betreffende missie uit. De juridische punten zouden bovengemiddeld veel aandacht krijgen. Deze uitwerking bevatte een aantal vaste elementen, op basis waarvan men de missie in kwestie zou kunnen beoordelen én tevens de beoordeling zou kunnen vergelijken met rapporten van eerdere verzoeken tot het leveren van troepen. Er werd gekeken naar de wettelijke basis waarop het voorstel tot stand was gekomen, waarbij ook het internationaal rechtelijk kader waarbinnen de operatie plaatsvond in ogenschouw werd genomen. Ook de status en de rechten van de uitgezonden troepen in combinatie met de opdracht van de in te zetten troepen en op welke locatie werd van belang. Daarnaast werden er een aantal factoren benoemd, die het mogelijk moesten maken een betere forecast te maken op wat komen ging. Men moest een schatting maken van het hoogst te verwachten aantal manschappen dat men dacht nodig te hebben en van de benodigde vaardigheden van de in te zetten eenheden. Om financiële kant van de zaken in te kunnen schatten, moesten er cijfers worden doorgegeven, zoals de geschatte kosten, de duur van de missie en de financiering van de missie.103. Een eenvoudige meerderheid zou voor de besluitvorming voldoende zijn. Beoordeelde de Bondsdag het verzoek negatief en werd het afgewezen, dan zou het niet mogelijk zijn om voor deze missie een aangepaste versie van het verzoek nogmaals ter stemming te brengen. Ook zou het niet mogelijk zijn voor de Bondsdagleden om het verzoek aan te vullen of te veranderen. Een belangrijke bijzaak was, dat het treffen van voorbereidingen voor een operatie wel zonder consultatie van de Bondsdag mocht plaatsvinden.104 Van de procedure bestaat ook een (in de wet verankerde) “light”-versie. In het geval er sprake is van een verzoek van de regering, om een klein aantal militairen uit te zenden ten 103 www.bundestag.de , 2004, 15/2742, 15/4227 104 bundestag.de , 2004, 15/2742 52 behoeve van een missie met een lage geweldsintensiteit en een kleine reikwijdte, legt de Voorzitter van de Bondsdag de fractievoorzitters het verzoek voor. Wordt er met het verzoek ingestemd, dan wordt dit op schrift gezet en aan alle parlementsleden toegezonden. Indien er dan binnen een week, door minstens vijf afgevaardigden, bezwaar wordt gemaakt, dan wordt het verzoek op nieuw in stemming gebracht, dit maal echter in de voltallige Bondsdag. De verkorte versie van besluitvorming is zoals gezegd alleen van toepassing op operaties met een kleine reikwijdte en lage intensiteit. Het betreft missies met een gering belang en waarin geen geweldsmandaat is dat verder reikt dan zelfverdediging. Tevens gaat het dan over enkele militairen in buitenlandse detachementen of over enkele militairen die onder de vlag van de NAVO, Europese Unie of de Verenigde Naties opereren of waarbij het gaat over kantoorpersoneel voor een buitenlandse post. Ook missies die verlengd moeten worden, zonder dat er aan de oorspronkelijke voorwaarden is getornd, komen in aanmerking voor de verkorte versie van de besluitvorming. Ten alle tijden is de Bondsdag gerechtigd, om de Duitse militairen aan een operatie te onttrekken en de inzet te beëindigen. Dit kan op basis van wat men aanduidt met het Rückholrecht. Dit voorgaande is echter niet van toepassing op operaties, die volgen uit verdragsverplichtingen ten gevolgde van het lidmaatschap van de NAVO, WEU of EU of de collectieve veiligheid. Er zijn gevallen denkbaar, waarin het niet mogelijk is om voorafgaand aan de uitzending op een secure wijze het uitgebreide besluitvormingstraject te doorlopen. Te denken valt aan humanitaire hulpacties op korte termijn, reddingsacties en andere spoedeisende klussen. De Bondsdag neemt in zulke gevallen nà de uitzending een besluit over de rechtmatigheid van de uitzending. Het Rückholrecht blijft onverminderd van kracht. Het kan dus voorkomen dat een operatie die door de regering reeds werd gestart voortijdig gestaakt moet worden. Over alle missies waarvoor Duitse militairen in het buitenland worden ingezet wordt de Bondsdag regelmatig uitvoerig geïnformeerd.105 Met het veranderen van de locale geopolitieke situatie in West Europa veranderden wereldwijd vele belangen. Van kleine groepen rebellen in Afrika, tot de greep op de wereld van de voormalige supermachten. De invloed van het socialistisch blok viel in 1991 definitief weg en daarmee verviel ook een regulerende factor die tot dan toe voor een zekere stabiliteit had gezorgd. De uitbreiding van de Europese Unie naar het oosten heeft ertoe geleid, dat de oostgrens steeds verder opschuift richting Moskou. De bedreiging van West-Europa aan de 105 Bt, 2004, 15/2742 53 Duits/Oost-Duitse grens door grote hoeveelheden sovjet-tanks is als het ware vervangen door de dreiging van overslaande conflicten vanuit voormalige Sovjetstaten die grenzen aan het Verdragsgebied van de NAVO. Daarnaast is er de onrust op de Balkan. Het gaat om andere conflicten en die vergen een andere aanpak. Geen massieve muur van grondtroepen meer, maar de inzet van een flexibel modern leger, dat voorbereid is op een onorthodoxe guerrillastrijd in zeer ontoegankelijke gebieden. Dit gegeven heeft niet alleen Duitsland in een beleidsvacuüm gestort. De afgelopen tien jaar heeft de Bundeswehr geprobeerd zich aan te passen aan deze nieuwe geopolitieke situatie. De geografie en het politieke gedachtegoed veranderen echter niet even snel. Ook het historisch besef is iets dat slechts langzaam veranderd. De Duitsers hadden veel tijd nodig om hun collectief geweten op een voor iedereen acceptabele wijze te verenigen met het uitzenden van bewapende militairen naar het buitenland. Er bleef een spanningsveld bestaan tussen de ondersteuning van de Verenigde Naties als waarborg van de internationale rechtsorde en de rol van bondgenoot in de NAVO. Het verleden hangt nog steeds als een waas boven de betrekkingen tussen Duitsland en de andere Europese landen, ondanks het feit dat Duitsland een van de Europese staten met de minste militairen per hoofd van de bevolking is . De hervorming van de Bundeswehr is een proces, dat door deze aspecten behoorlijk werd afgeremd. Het is duidelijk geworden dat niet alleen de beperkte financiële mogelijkheden hier een rol spelen. Wellicht onbewust koos politiek Duitsland voor een pas op de plaats voor wat betreft deelname aan internationale missies. De commissie-Von Weizsaecker hield vast aan de dienstplicht, net als de legerleiding zelf. Men volgde daarmee de publieke opinie. Het is maar de vraag of dit geen ander signaal is, aangezien juist de grote aantallen dienstplichtigen een belemmering vormen voor de opbouw van een klein flexibel internationaal inzetbaar leger. Een dergelijk signaal blijkt ook uit het feit dat in 2000, toen er beslissingen werden genomen met betrekking tot de hervormingen, er gekozen werd voor modellen waarin de landsverdediging en de internationale inzet twee aparte “takken van sport” bleven. Financiële beperkingen doen ook hier de rest. Anno 2004 is de Bundeswehr kwantitatief op orde, kwalitatief nog niet. Hoewel de uitkomst van de herstructureringsprocessen anders doet vermoeden, heeft Duitsland de laatste 10 jaar aan ruim 50 internationale operaties deelgenomen.106 De besluitvormingsprocessen voor het uitzenden van militaire eenheden, zijn in 2004 in de wet vastgelegd. Dit diende 106 Bt, 2004,15/2742 54 zowel de rechtszekerheid als het publieke belang. Het is maar de vraag of er veel aanvragen door de Bondsdag afgewezen zullen worden. Complete plannen zouden dan naar de papiervernietiger verwezen moeten worden. De waarde van de parlementaire controle is dus beperkt tot het voorkomen van excessen. Het valt te verwachten, dat zolang de politieke afwegingen doorslaggevend zijn, er door Duitse militairen een bijdrage kan worden geleverd aan de vredesoperaties waar ook ter wereld. 55 CONCLUSIE De Bondsrepubliek Duitsland streefde al sinds haar oprichting in 1949 een veiligheidspolitiek na die in extreme mate beïnvloed werd door de veiligheidsgarantie die de Verenigde Staten en later de NAVO bereid waren te verlenen. Sinds de oprichting van de Bundeswehr hadden de Duitse strijdkrachten een taak te verrichten binnen de NAVO, namelijk de verdediging van Duitsland en het bondgenootschappelijk grondgebied. Een inzet van Duitse militairen buiten NAVO-grondgebied was echter uitgesloten. Er was immers kans dat een conflict zou escaleren en uitmonden in een groot Oost –West-conflict, waarbij in het ergste geval zelfs Duitsers tegen elkaar zouden moeten vechten. De Bundeswehr ontleende haar bestaansrecht tot 1989 uit haar afschrikkende werking. In deze tijd kon West-Duitsland zich ontwikkelen, net als Japan, tot een zogenaamde handelsstaat. Naast bovenstaande overwegingen, leek ook de Duitse grondwet het niet toe te staan dat er Duitse militairen zouden worden ingezet buiten haar primair verdedigende taken om. In 1982 had de Bundessicherheitsrat, zij het met kleine meerderheid, vastgesteld dat er geen Duitse militairen konden worden uitgezonden naar het Midden-Oosten, waar ze voor werden gevraagd door de Verenigde Naties, omdat dit indruiste tegen de grondwet.107 Op dat moment kwam het echter niet tot een brede maatschappelijke discussie, omdat de internationaal politieke situatie de inzet van Duitse militairen niet toestond.108 Wat niemand echter kon voorspellen, was de mate waarin de wereld in 1989/1990 veranderde en de mate waarin Duitsland in het centrum van deze fundamentele verandering stond. Al het beleid dat Duitsland in 40 jaar op het gebied van veiligheid had nagestreefd, kwam op losse schroeven te staan. Het verenigde Duitsland kreeg in 1990 echter geen tijd om haar buitenlandse politiek rustig te heroverwegen. Op een voor Duitsland zeer ongelukkig tijdstip viel Irak Koeweit binnen en veroorzaakte de Golfoorlog. Vreemd kan het niet worden genoemd, dat Duitsland in dit korte tijdsbestek, niet in staat bleek te zijn rekening te houden met de veranderende internationale verhoudingen in de behandeling van het conflict. Het land De Bundessicherheitsrat is een onderraad van de regering. Ze coördineert en bepaalt met name de richting die de Duitse veiligheidspolitiek op gaat en houdt hierbij rekening met de (maatschappelijke) discussie die over het onderwerp actueel is. Haar vergaderingen zijn geheim en vinden op onregelmatige data plaats, op: http://www.bundestag.de/wissen/analysen/2008/bundessicherheitsrat. 108 Philippi, 203. 107 56 greep snel terug op de basisprincipes die golden ten tijde van het Oost-West conflict, zonder in te zien dat deze niet meer werkten. Duitsland hield ook geen rekening met de veranderde verwachtingen van haar Westerse bondgenoten en wees daarom de vraag om levering van Duitse troepen aan de troepen macht voor operatie “Desert Storm” van de hand, mede om juridische redenen. Slechts met een grote financiële ondersteuning van de oorlog tegen Irak kon Duitsland de schade die het in de betrekkingen met haar bondgenoten had opgelopen, beperken. Het sinds 1949 door Duitsland nagestreefde multilateralisme, bleek voor Duitsland na de eenwording ook te betekenen dat het bereid moest zijn een militaire bijdrage te leveren aan het verdedigen of herstellen van de vrede, ook als dat buiten het NAVO grondgebied bleek te zijn. Dat men zich echter in 1982 had neergelegd bij een interpretatie van de grondwet die juist dat niet veroorloofde, zorgde ervoor dat men of de interpretatie van de grondwet moest bijstellen, of dat de grondwet zelf herzien diende te worden, zodat de nieuwe internationale verhoudingen gevolgd konden worden. Hoe ver een eventuele verandering of aanpassing van de grondwet diende te gaan, was zeer omstreden. Omdat er geen overeenstemming bereikt kon worden tussen de grote partijen over de wijze waarop een en ander herschreven diende te worden, zat er niets anders op dan de interpretatie van 1982 te volgen, totdat er duidelijk was hoe en of men de grondwet anno jaren ’90 anders zo kunnen en mogen interpreteren. Sinds 1991 hadden alle partijen, de PDS uitgezonderd, hun positie ten opzichte van de inzet van de Bundeswehr buiten het eigen of NAVO grondgebied veranderd en aangepast aan de nieuwe realiteit. Daarbij speelde de oorlog in het voormalige Joegoslavië een centrale rol. Zonder deze oorlog had Duitsland zich langzamer aan de nieuwe vereisten van haar buitenlandse politiek kunnen wennen, echter de gewelddadige gebeurtenissen in het voormalige Joegoslavië dwongen Duitsland de discussie intern sneller aan te gaan. Met de beelden van concentratiekampen in het Europa van de jaren ’90 op het netvlies, groeide bij de grote meerderheid van de Duitse politiek (de PDS uitgezonderd) en de Duitse bevolking, het besef dat genocide slechts met militaire middelen kon worden bestreden. De strijd in voormalig Joegoslavië was duidelijk de katalysator van de Duitse discussie over de inzet van de Bundeswehr. De Duitse regering ging de discussie niet uit de weg; sterker nog, ze wakkerde hem aan door aan te sturen op deelname van Duitse militairen aan vluchten van AWACStoestellen. De regering was namelijk zich terdege bewust van het feit dat indien Duitse militairen niet uitgezonden mochten worden volgens het oordeel van het Bundesverfassungsgericht, de NAVO een probleem zou krijgen om de toestellen te bemannen 57 met personeel van de overige lidstaten, daar Duitsland over een groot contigent AWACSpersoneel beschikte. Een weigering zou wederom een enorme klap in het gezicht van de westerse partners betekenen en dus ook het vertrouwen van hen in Duitsland enorm beschadigen. Deze verwachting van de westerse partners werd gebruikt door de regering om een grondwetsherziening of herinterpretatie van de grondwet te versnellen. Tegelijkertijd ging men echter wel behoedzaam om met het onderwerp, om de Duitse bevolking langzaam aan de nieuwe rol van de Bundeswehr te laten wennen en om het buitenland niet de stuipen op het lijf te jagen door hen het idee te geven dat Duitsland aan een nieuwe Alleingang werkte. Tot aan de beslissing van het Bundesverfassungsgericht op 12 juli 1994 werd de discussie voornamelijk met juridische argumenten gevoerd, waarbij de interpretatie centraal stond. Als men in Duitsland een verwachting had dat men na deze uitspraak van alle discussie verlost zou zijn, kwam deze verwachting absoluut niet uit. Binnen de SPD en Bündnis 90/Die Grünen kon men (en kan men) geen interne consensus bereiken over een nieuwe opstelling in de buitenlandse en veiligheidspolitiek, daar waar het ging over de inzet van Duitse militairen en met welke doelen en middelen zij op pad zouden worden gestuurd. In beide partijen ontstond er een realistische vleugel en pacifistische vleugel, die waar het ging om inzet van Duitse militairen lijnrecht tegenover elkaar stonden. Ook aanvragen om inzet van de Bundeswehr na juli 1994 werden zeer kritisch beoordeeld. De regering zat ondertussen ook niet stil. Het stelde een lijst met criteria op waaraan een mogelijke inzet van Duitse militairen aan moest voldoen, alvorens men hiervoor het groene licht kon geven. Deze criteria werden vastgelegd in een wet, waardoor iedere aanvraag van de Verenigde Naties of andere Westerse partners, langs deze meetlat kon worden gelegd en er snel duidelijkheid zou ontstaan over een eventuele Duitse participatie. De regeringspartijen CDU/CSU en de FDP waren principieel voor een Duitse deelname aan alle door de Verenigde Naties goedgekeurde missies. Dat Duitsland over alle middelen beschikte waarover een Zivilmacht zou moeten beschikken, wilde echter niet zeggen dat het dwangmatig de politiek van een Zivilmacht zou moeten volgen.109 Volgens deze rol zou Duitsland uiterst restrictief met de inzet van militaire middelen moeten omgaan en altijd niet militaire middelen om in conflictbeheersing prefereren. Duitsland, ondanks het feit dat het sinds de uitspraak van het Bundesverfassungsgericht in 1994 vrij was om Duitse militairen in te zetten, stelde zich nog steeds zeer voorzichtig en zich terughoudend op waar het ging om de inzet van haar militairen, dit in traditie van de Zivilmacht die het was geworden in jaren Hans W. Maull, “Zivilmacht Deutschland”, in: Gunther Hellman/Siegmar Schmidt/Reinhard Wolf (Hrsg.), Handwörterbuch zur Deutschen Aussenpolitik, VS Verlag 2006, 2 – 3. 109 58 tussen 1949 en 1990. Hierin was dus sprake van continuïteit in de Duitse buitenlandse politiek. Na de eenwording van Duitsland en het wegvallen van de Oost-West tegenstelling, lieten de kort daarop volgende Golfoorlog en met name de oorlog in het voormalige Joegoslavië, Duitsland in een versneld tempo kennis maken met de veranderde veiligheidssituatie in de wereld en de eigen rol die het daarin diende te spelen. Na aanvankelijke misinterpretatie van een eventueel wantrouwen vanuit de wereld ten opzichte van een verenigd en groot Duitsland en een misinterpretatie van de verwachtingen van de Westerse partners over de militaire rol die Duitsland diende te spelen, leerde men in Duitsland snel dat de bondgenoten juist wilden dat Duitsland haar verantwoordelijkheid zou nemen, passend bij het gewicht dat het land internationaal in de weegschaal legde. Die toegenomen verantwoordelijkheid, waarbij ook een actievere participatie behoorde in militaire missies, maakte een grondige reorganisatie van de Bundeswehr noodzakelijk, die Duitsland net als andere landen om haar heen, ging doorvoeren. Van een groot statisch leger dat gericht was op verdediging van het grondgebied en voor een gedeelte gevuld met dienstplichtigen, moest het worden veranderd in een kleiner leger dat een dynamischer karakter had, met sterker de nadruk op inzet in vredesmissies en louter bestaand uit beroepsmilitairen, waarvan ook verwacht kon worden dat ze ingezet konden worden in het buitenland. De mate waarin Duitsland haar leger inzette na 1994 en de interne discussies die dat steeds opleverde, toonden aan dat het land haar buitenlandse en veiligheidspolitiek van voor de eenwording niet geheel had afgeschud en dat het dit ook niet van plan was. Internationaal recht en de wil om conflicten slechts in een uiterste geval met militaire middelen te beteugelen, waren een onderdeel geworden van de Duitse cultuur. Daarbij was de oorlog van ’40 – ’45 wel de veroorzaker geweest van deze, in de jaren voor de eenwording, gedwongen cultuuromslag, maar was sinds de eenwording van Duitsland duidelijk dat de Duitsers uit eigen vrije wil en los van enige psychologische pressie van buitenaf of binnenuit, kozen voor Duitsland als Zivilmacht. 59 LITERATUURLIJST Aussenpolitik der Bundesrepublik Deutschland, Documente von 1949 – 1994, daaruit: - “Erklärung der EG-Ausenminister zu Jugoslawien am 16. Dezember 1991 in Brussel”, 851 – 852 - “Regerierungserklarung vom Bundesminister des Auswartigen, Dr. Kinkel, vor dem Deutschen Bundestag am 22. Juli 1992”, 871 – 874 - “Ministertagungs des Nordatlantikrats vom 17. Dezember 1992 in Brussel”, 887 – 888 - “Zum Einsatz der Bundeswehr”15. Januar 1993”, 893 – 898 - “Informationserlas des Auswartigen Amts vom 2. Marz 1993 902 – 904 - “Entscheidung des Bundesverfassungsgerichts vom 8. April 1993”, 911 - 912 - “Regierungserklarung am 21. April 1993, 912 – 918 - “Urteil des Bundesverfassungsgerichts zum Auslandseinsatz der Bundeswehr vom 12. Juli 1994”, 1071 – 1080. - Axt, H.J., “Hat Genscher Jugoslawien entzweit?”, in: Europa-Archiv, Folge 12/1993, 351 – 359. - Agence Europe van 2/6/1992. - Bik, J.M., “Karlsruhe beslist over rol Duitsland in de wereld”, in: NRC-Handelsblad van 20/4/1994. - Werner Billing, “Bundesverfassungsgericht in Ausenpolitik”, in: Hans-Peter Schwarz (red.), Handbuch zur deutschen Ausenpolitik, München 1975. & Paterson, W., “Germany in the European Union: gentle giant or emergent leader?” in: International Affairs 72.1 (1996) p. 9-32, aldaar p. 13. - Bulmer,S. - Cooper, A.H., “When just causes conflict with accepted means: The German peace movement and military intervention in Bosnia”, in: German politics and society, volume 15 – nr. 3 (herfst 1997) 99 – 119. - Beverly Crawford, “Explaining Defections from International Cooperation. Germany’s unilateral Recognition of Croatia, in: World Politics, 48 (juli 1996). - Diehl, O., “UN-Einsatze der Bundeswehr”, in: Europa-Archiv, Folge 8/1993, 219 – 227. 60 - Fastenrath, U., “Was ist der Bundeswehr nach dem Karlsruher Spruch erlaubt?”, in: Frankfurter Algemeiner Zeitung van 22/7/1994. - Financial Times van 5/2/1992, 10/8/1993. - Joschka Fischer, Speech in the German Bundestag, 6-12-1995, in: Das Parlament, 15-121995. - Joschka Fischer, “Die Katastrophe in Bosnien und die Konsequenzen für unsere Partei Bündnis 90/Die Grünen. Ein Brief an die Bundestagsfrakion und an die Partei”, 30/7/1995. - Frankfurter Algemeiner Zeitung van 16/8/1990, 21/8/1990, 25/2/1991, 8/8/1992, 11/2/1993, 1/4/1993, 19/1/2007, 23/1/2007 - Gordon, P.H., “The normalisation of German foreign policy. Berlin’s difficulties”, in: Boterman, e.a., Van Bonn naar Berlijn. Deel 3: Internationale vraagstukken voor het herenigde Duitsland (Amsterdam 1997) 39 – 61. - Garton Ash, T., In naam van Europa (Amsterdam 1993). - Rogier Gerritzen op: http://www.xs4all.nl/-atlcom/ssslov.htm : Atlantische Onderwijs Commissie. - Hellema, D., Buitenlandse politiek van Nederland (Zeist 1995). - Hellmann, A., “Der Krieg in Kuwait: Katalysator einer “neuen Weltordnung”oder Vorbote neuer Konflikte?”, in: Aus Politik und Zeitgeschichte, 1991, 12 – 26. - Homan, C., e.a. De Militaire staat van de Europese Unie Instituut Clingendael, Den Haag 2001. - Inacker, M.J., Unter Ausschlus der Offentlichkeit? Die Deutschen in der Golfallianz (Bonn 1991) 28. - Jarausch, K.H., Die unverhoffte Einheit 1989 - 1990 (Frankfurt am Main 1995). - Jesse, E., “Bundesrepublik Deutschland: Geschichte”in W. Weidenfeld & K.R. Korte (Hrsg.), Handbuch zur deutschen Einheit (Bonn, 1996). - Joeri Boom, “Een reus in het hart van Europa”, in: De Groene Amsterdammer, 24/11/2001. - Johnson, D., “Old fires lick at Germany”, in: The Times van 24/1/1991. - Josef Joffe, “Die Weltmacht und der “sanfte Hegemon”. Amerika, Deutschland und die natürliche Partnerschaft”, in Internationale Politik 5 (1996). - International Herald Tribune, 28/1/1994. - Kamp, K.H., “The German Bundeswehr in out-of-area operations: to engage or not to engage?”, in : The world today , 49 (aug-sept 1993) 165 – 168. 61 - Knut Karste, “German Contributions to NATO peacekeeping and out-of-area operations: The case of the former Jugoslavia” in: Nato Individual Research Fellowship ‘96/’98, Final Report. - Kreemers, B. , “Duitsland wordt Waterloo van defensie EU”in: NRC-Handelsblad van 22-52000. - Kreemers, B. De Europese Kleren van de Duitse Keizer. De toekomst van de Bundeswehr. Instituut Clingendael Den Haag 2000 - Lubbers, Prof.drs. R.F.M. , De Duitse Eenwording en Europa. Een persoonlijke terugblik, speech t.b.v. het Duitsland Instituut, 18-9-1999. - Maull, H.W., “Germany in the Yugoslav crisis”, in: Survival 37 (winter 1995 – 1996) 99 – 130. - Hans W. Maull, Zivilmacht Deutschland, in: Gunther Hellman/Siegmar Schmidt/Reinhard Wolf (Hrsg.), Handwörterbuch zur Deutschen Aussenpolitik, VS Verlag 2006. - Meiers, F.J., “Germany: The reluctant power”, in: Survival. - Motte de Broons, F., “L’Allemagne, la Bundeswehr et les interventions exterieures »in : Defense Nationale 79 – 91. - New York Times van 23/6/1992. - Nijhuis, T., Een oud land – een nieuw imago. Duitslands succesvolle politiek van image building na de Tweede Wereldoorlog, in Internationale Spectator, juli/augustus 2002, nr. 7/8, 365. - Ton Nijhuis, Duitsland zwalkend maar onvermijdelijk, in: De Internationale Spectator, maart 2003. - NRC-Handelsblad van 19/1/1993. - R.R. Palmer en Joel Colton, A history of the modern world (seventh edition, New York 1992). - Philippi, N., Bundeswehr-Auslandeinsatze als ausen- und sicherheitspolitisches Problem des geeinten Deutschland (Frankfurt am Main 1997). - William Pfaff, “America’s turn toward Germany – and away from Europe”, in International Herald Tribune, (30/31 juli 1994). - Programm CDU, Freiheit in Verantwortung (Hamburg 1994). - Programm FDP, Liberal denken. Leistung wahlen (1994). - Ruhe, V., “Der Einsatz der internationalen Friedenstruppe in fruheren Jugoslawien – ein Modell fur Zusammenarbeit und Stabilität in Europa”, in: Europaische Sicherheit 1/1997. - Ruhe, V., “Wir drangeln uns nicht vor”, in Der Spiegel 2/1995. 62 - Schilling, W., “Die Zukunft der deutschen Streitkrafte”, in: Aus Politik unt Zeitgeschichte 29/1997. - Hans-Peter Schwarz, “Germany’s national and European interests”, in: Daedalus 123.2 (1994). - Smith, M.E., “Sending the Bundeswehr to the Balkans: The domestic politics of reflexive multilateralism”, in: German politics and society, volume 14 – nr 4, (winter 1996), 49 – 67. - Der Spiegel, “Papa, bitte nicht in Uniform”, nr. 20/1992 “Nun siegt mal schon”, nr. 29/1994 “Da mussen wir hin”, nr. 45/1994 “Brennend nach Aktion”, nr. 26 - Stürmer, Michael, “Deutsche Interessen”, in Karl Kaiser & Hans Maull Hrsg., Deutschlands neue Ausenpolitik I Grundlagen (München 1994). - Süddeutsche Zeitung, 1-6-1991. - Tageszeitung van 17/10/1988, 5/3/1991, 14/3/1991, 20/3/1991, 9/9/1993, 16/10/1993, 5/12/1994, 12/12/1994, 14/12/1994, 4/3/1995 - Terlouw, J., “Duitsland en militaire interventies. De oorlogen in Bosnië en Kosovo”, in: Boterman, F. (red.) Politiek geweld in Duitsland. Denkbeelden en debatten - Margaret Thatcher, The Downing Street Years (London 1993). - Waard, M. de, “Burgers in uniform”, in: NRC-Handelsblad van 14/12/1994. - Wagner, W., “Abenteuer in Somalia”, in: Europa-Archiv Folge 6/1994. - Washington Post van 13/2/1994, 13/7/1994. - Gemeinsame Sicherkeit und der Zunkunft der Bundeswehr. Eindrapport Commissie Von Weizsaecker, 2000, op: www.sicherheitspolitik.bundeswehr.de Geraadpleegde websites: - www.bundestag.de - www.bundeswehr.de - www.bundesregierung.de - www.sicherheitspolitiek.bundeswehr.de - www.duitslandweb.nl - www.xs4all.nl/-atlcom/ssslov.htm 63 64