De Wannsee-conferentie en de volkerenmoord op de Europese joden

advertisement
De Wannsee-conferentie en de
volkerenmoord op de Europese joden
Huis van de Wannsee-conferentie - Herinnerings- en studiecentrum
Huis van de Wannsee-conferentie
Herinnerings- en studiecentrum
Am Großen Wannsee 56 – 58, D-14109 Berlin
Tel.:
0049-30 - 80 50 01-0
Fax:
0049-30 - 80 50 01-27
eMail:
[email protected]
Internet: http://www.ghwk.de
© Huis van de Wannsee-conferentie, Berlin 2009
Vertaling:
Elma Gaasbeek
Lay-out:
Michael Haupt, GHWK
Druk:
Bonifatius, Paderborn
Deze publicatie is mogelijk gemaakt met financiële bijdragen van de deelstaat Berlin en de
commissaris van de bondsregering voor cultuur en media (BKM)
2
Inhoud
1
Inleiding op de tentoonstelling
4
2
Racisme en jodenhaat
7
3
Integratie en antisemitisme in de Weimarrepubliek
12
4
Racistisch beleid en jodenvervolging in Duitsland 1933-1939
18
5
Oorlog en volkerenmoord in Oost- en Zuidoost-Europa
29
6
Handelswijzen onder de Duitse bezetting
43
7
De weg naar de massamoord op de Europese joden
49
8
Deelnemende instanties aan de conferentie
57
9
De Wannsee-conferentie
62
10
Deelnemers aan de conferentie en verslag na 1945
86
11
Deportaties
88
12
De getto's
98
13
Concentratie- en vernietigingskampen
108
14
Dwangarbeid en dood in de concentratiekampen
122
15
De schaduw van het verleden
127
Villa en SD in Wannsee
132
Register / Archief
136
-
3
1
INLEIDING OP DE TENTOONSTELLING
Dr. Norbert Kampe
In deze villa, het gastenverblijf van de chef
van de Sicherheitspolizei en van de SD,
kwamen op 20 januari 1942 hoge
vertegenwoordigers van de SS en de politie,
van verschillende ministeries en van de
NSDAP samen voor een bespreking over de
"Endlösung van het jodenvraagstuk". Onder
leiding van Reinhard Heydrich bespraken de
deelnemers aan de conferentie de
bevoegdheden en de samenwerking bij de
deportatie van alle Europese joden. Uit het
overgeleverde protocol van de "bespreking
tussen staatssecretarissen" blijkt dat al vóór
de conferentie en op het hoogste niveau,
d.w.z. door de "Führer en rijkskanselier" Adolf
Hitler, de beslissing over de omvangrijke
deportatie van alle Europese joden binnen de
Duitse invloedssfeer was genomen. De
deportaties "naar het oosten", de gettovorming en de dwangarbeid waren
voorbereidende maatregelen om de
"naderende Endlösung van het jodenvraagstuk" uit te voeren – zo verklaarde
Heydrich op de conferentie. Geen enkele jood
mocht het einde van de oorlog overleven.
Na het begin van de massamoorden op de
joden in de gebieden die vanaf juni 1941 op
de Sovjet-Unie werden veroverd, toont het
protocol van de Wannsee-conferentie dat er
een overgang plaatsvond naar de
systematische planning van een omvangrijke
volkerenmoord. Het feit dat de staatssecretarissen hierover werden ingelicht, erbij
werden betrokken en dat hun instanties
werden verzocht hun medewerking te
verlenen aan deze misdaad, betekent
bovendien dat het gehele Duitse
staatsapparaat betrokken was bij de moord op
de Europese joden.
Het gastenverblijf van de SD is een plaats van
de daders. Het herinnerings- en studiecentrum "Huis van de Wannsee-conferentie"
verstrekt daarom vooral informatie over de
antisemitische en racistische ideologie van
deze daders en hun beleid voor en na 1933
en over de werkverdeling bij de organisatie
van de volkerenmoord tijdens de oorlog.
Teksten en foto's verduidelijken het gedrag
van daders en toeschouwers. De gevolgen
van deze misdaden blijken onmiskenbaar uit
de ontwrichte levenslopen van de joodse
slachtoffers. Daarom wordt in de
tentoonstelling het lot geschetst van vier
overlevenden.
Ongeveer zes miljoen joden uit heel Europa werden het slachtoffer van de nationaalsocialistische volkerenmoord. Deze vier overlevenden staan symbool voor het leed van
hun families en van al diegenen die werden vervolgd.
4
ESTHER REISS, LODZ
Esther Reiss werd in 1923 in Lodz als Esther
Yoskovitz geboren. Haar ouders Jizchak (*1880)
en Channa (*1890) Yoskovitz trouwden in 1917.
Esther had vier broers en zussen: Falek (*1918),
Itka (*1921), Rywa (*1927) en Berek (*1929).
Haar vader werkte in de textielsector. Het gezin
behoorde tot de middenklasse en sprak Pools,
Jiddisch en Duits.
Begin 1940 moest het gezin naar het getto
verhuizen. Door de rampzalige voedselsituatie
stierven Esthers vader Jizchak in januari 1942 en
zes maanden later haar broer Falek aan de
gevolgen van honger.
Haar jongste zus Rywa en haar broer Berek
werden in september 1942 samen met hun
moeder naar het vernietigingskamp Chelmno
(Kulmhof) gedeporteerd en daar vermoord.
Esther en haar zus Itka bleven in Lodz tot de
opheffing van het getto in augustus 1944. Ze
maakten kleding voor de Wehrmacht (Duitse
strijdkrachten). Na de ontmanteling van het getto
werden ze in augustus 1944 via Auschwitz naar
Bergen-Belsen gebracht. Daar moesten ze in het
buitenkamp Hambühren voor de firma Hochtief
en in een zoutmijn zware dwangarbeid verrichten. Itka werd opnieuw naar Bergen-Belsen
getransporteerd en stierf daar op 1 april 1945,
kort voor de bevrijding.
Esther is de enige overlevende van de familie
Yoskovitz. Ze emigreerde in 1945 naar Palestina,
trouwde er met Jakob Reiss en stichtte een gezin
in Jerusalem.
ALFRED SILBERSTEIN, BERLIN
Alfred Silberstein werd geboren in november
1927, zijn oudere zus Hansi in december 1924.
Zijn vader Berthold (*1885, frontsoldaat in de
Eerste Wereldoorlog) en zijn moeder Käthe
(*1893) openden na hun huwelijk in het jaar 1924
een lingerie- en modewinkel in Berlin-Steglitz.
Vanaf 1935 gingen de kinderen naar joodse
scholen. Tijdens de Kristallnacht – de pogrom in
de nacht van 9 op 10 november 1938 – werden
de vensters van de ouderlijke winkel
stukgeslagen. De vader werd gevangen gezet in
het concentratiekamp Sachsenhausen. Begin
december 1938 keerde hij als een gebroken man
terug. De winkel werd "geariseerd" en het gezin
moest nog diezelfde maand naar een "jodenhuis"
verhuizen. Zowel de ouders als de opgroeiende
kinderen werden verplicht tot dwangarbeid.
Alfred kwam in het SS-werkkamp in de straat Am
Grossen Wannsee terecht en moest ook in de
tuin en de keuken van het SD-gastenverblijf
werken, waar de Wannsee-conferentie
plaatsvond.
Bij de Fabrikaktion – de arrestatie op 27 februari
1943 van alle joodse dwangarbeiders, die nog in
het Duitse Rijk aanwezig waren– werden alle
gezinsleden gedeporteerd: Hansi op 2 maart en
Alfred op 4 maart 1943 naar Auschwitz, de
ouders op 17 maart 1943 naar Theresienstadt en
van daaruit in oktober 1944 naar Auschwitz, waar
ze vermoord werden. Hansi werd in januari 1945
vanuit Auschwitz naar Bergen-Belsen gebracht,
waar ze de bevrijding meemaakte. Alfred liep
mee in de dodenmars van Auschwitz naar het
kamp Mittelbau-Dora in Thüringen, waar hij begin
april 1945 wist te ontsnappen. Hij werkte als
ordebewaarder in de kampleiding van het
Displaced Persons camp in Berlin-Schlachtensee
voor overlevende en dakloze, joodse slachtoffers
van de nazi-vervolging. In 1946 trad hij op als
getuige in het proces van Neurenberg.
In 1948 emigreerde Alfred naar familieleden in
Nieuw-Zeeland en ontmoette daar zijn zus weer.
Beiden stichtten gezinnen in Nieuw-Zeeland.
5
EUGENIA TABACZYNSKA, KLODAWA/WARSCHAU
ALEXANDRE HALAUNBRENNER, PARIJS
Alexandre Halaunbrenner werd in oktober 1931 in
Parijs geboren als tweede van vijf kinderen. In 1931
verhuisde het gezin naar Parijs waar het in de joodse
wijk woonde. Ook na de bezetting van NoordFrankrijk door Duitse troepen in juni 1940 bleef het
gezin aanvankelijk nog bij elkaar in Parijs. In juli 1942
– direct na de invoering van de jodenster in Frankrijk
– vluchtte de vader naar het onbezette zuiden van het
land. De rest van het gezin zou later volgen. Op 16
juli ontsnapten Itta-Rosa Halaunbrenner en de vijf
kinderen slechts bij toeval aan de eerste grote razzia
in Parijs. Begin oktober slaagde Jacob Halaunbrenner
erin om met de medewerking van een betaalde helper
zijn gezin naar de onbezette zone te laten
ontsnappen. Daar werden ze echter door de Franse
politie opgepakt wegens "het illegaal oversteken van
de grens" en in de kampen Nexon, Rivesaltes en
vanaf eind november 1942 in Gurs geïnterneerd.
Sinds november 1942 moest de vader dwangarbeid
verrichten en in augustus 1943 slaagde hij erin door
interventie bij de Franse autoriteiten zijn gezin uit
Gurs te halen. Ze werden onder "huisarrest" geplaatst
en gingen bij de vader wonen, in Lyon. Daar werden
Alexandres vader en zijn broer Léon op 24 oktober
1943 aangehouden door een commando van de
Geheime Staatspolizei. Léon en zijn vader moesten
de – voor hen onbekende – verblijfplaats van een
voortvluchtige verzetsstrijder prijsgeven. De
verzetstrijder was een neef van Jacob Halaunbrenner. De volgende dag ontsnapte de rest van het
gezin opnieuw bij toeval aan een arrestatie door de
Gestapo. De vader werd wekenlang zwaar gefolterd
en werd op 24 november 1943 doodgeschoten. De
veertienjarige Léon werd op 17 december 1943 naar
Auschwitz gedeporteerd en vermoord.
Om zichzelf en haar kinderen te redden, vertrouwde
Alexandres moeder haar dochters Mina en Claudine
aan een kindertehuis in Izieu toe, de kleine Monique,
nauwelijks twee jaar oud, bracht ze naar een crèche.
Zelf hield ze zich met Alexandre schuil in Lyon.
Claudine en Mina werden in Izieu tijdens de razzia
van 6 april 1944 gearresteerd, op 30 juni 1944 van
Drancy naar Auschwitz gedeporteerd en daar
vermoord. Alexandre Halaunbrenner overleefde met
zijn moeder en zijn zus Monique.
6
Eugenia Tabaczynska werd in mei 1925 geboren
in Klodawa, Polen. Ze was de jongste van drie
kinderen. Haar ouders Naftali en Rozalia
Tabaczynski leefden in Klodawa van de graanhandel. Tussen 1936 en 1939 woonde Eugenia bij
een oom in Warschau om daar naar het
gymnasium te kunnen gaan. In november 1940
vluchtten ook de andere gezinsleden naar
Warschau, waar alle joden korte tijd daarna onder
dwang naar het getto moesten verhuizen.
Eugenia ging naar een ondergrondse school in het
getto en kon in 1942 eindexamen doen. Alle
gezinsleden vonden in het getto werk in
verschillende afdelingen van de Duitse firma
Schultz & Co. en waren zo tot 1943 beschermd
tegen de "ontruimingsacties" van de Duitsers.
Eugenia's ouders werden in 1943 naar Trawniki
gedeporteerd en later vermoord. Haar broer Pawel
en zijn vrouw Bela stierven in september 1943 in
het werkkamp Poniatowa. Haar broer Mietek werd
tijdens de opstand in het getto van Warschau
vermoord. Eugenia kon zich toen, samen met 25
collega's, in een zelfgebouwde bunker op het
bedrijfsterrein verstoppen. Op 30 april 1943 kon
haar groep uit het getto vluchten, nadat ze een
Duitse soldaat hadden kunnen omkopen. De
christelijke Pool Aleksander Pawlowski redde
Eugenia en zeven andere joden door hun
onderdak en eten te geven. In 1944 kon Eugenia
zich met behulp van valse papieren voor een
christelijke vrouw uitgeven en meldde zich bij de
Duitsers voor tewerkstelling. Op die manier kwam
ze in de zomer van 1944 met de Rijksarbeidsdienst
terecht in Brieg, Opper-Silezië, waar ze in februari
1945 door de sovjettroepen werd bevrijd.
Als enige overlevende van haar familie emigreerde ze
in 1947 naar de Verenigde Staten en trouwde daar.
2
RACISME EN JODENHAAT
Door nieuwe inzichten in de natuurwetenschappen
deed vanaf de 18e eeuw een modern wereldbeeld
zijn intrede. Het verdrong het religieuze
verklaringsmodel van zijn centrale plaats. Racisme
en modern antisemitisme waren negatieve,
begeleidende verschijnselen van deze
ontwikkeling.
Rassentheorieën wonnen in de 19e eeuw veel
terrein. De vermeende superioriteit van Europese
rassen diende naar buiten toe als rechtvaardiging
van het kolonialisme. In de binnenlandse politieke
discussie leverden rassenideologen de verklaring
voor sociale ongelijkheid. De onderzoeksresultaten van Darwin over "teeltkeus" en het
"overleven van de sterksten" binnen de plantenen dierenwereld werden door sociaal-darwinisten
toegepast op de menselijke samenleving.
In het eugenetisch onderzoek hield men zich bezig
met de voorwaarden voor de ideale menselijke
voortplanting. Dit onderzoek richtte zich zowel
tegen "minderwaardige rassen" als tegen zieken
en zwakken.
e
Het antisemitisme aan het einde van de 19 eeuw
verschilde wezenlijk van de eeuwenoude christelijke
jodenhaat. De religieuze, economische en politieke
motieven van de christelijke jodenhaat werden
aangevuld met een racistische motivering. Naast de
oude, nog steeds sterk aanwezige vooroordelen, rees
de opvatting over de "minderwaardigheid van het
joodse ras". Het nieuwe, racistische antisemitisme
kende de joden onveranderlijke lichamelijke eigenschappen en karaktereigenschappen toe en daarmee
werd hun de mogelijkheid ontzegd om in de
"volksgemeenschap" te kunnen integreren.
2.1. RACISME
De ontwikkeling van schedel en gelaatsuitdrukking, uit: Peter Camper, Dissertation sur
les Variétés Naturelles, Parijs, Den Haag 1791
7
Arthur Comte de Gobineau, Verhandeling over de
ongelijkheid van de menselijke rassen, Stuttgart 1898
(eerste Franse uitgave 1853-56)
2.2. EUGENETICA EN "RASSENHYGIËNE"
In het begin van de 20e eeuw werd de eugenetica
als wetenschap erkend. Zij drukte een blijvende
stempel op het gezondheidsbeleid met haar pleidooi
voor genetische verbetering door beheersing van
het geboortecijfer. De voortplanting van "gezonde
mensen die niet belast zijn met erfelijke ziekten"
moest worden bevorderd, en de voortplanting van
hen die "wel belast zijn met erfelijke ziekten" moest
worden verhinderd met behulp van sterilisatie.
Aanhangers van de rassenhygiëne ontwikkelden
een breed palet aan maatregelen om het
"noordelijke ras" zuiver te houden.
"Gezondheid is levensgeluk"
Affiche voor de Rijksgezondheidsweek, 1926
(USHMM Washington)
Otmar von Verschuer bij zijn onderzoek naar tweelingen
aan het Kaiser Wilhelm instituut in Berlin, 1928
(MPG Archiv Berlin)
Verschuer was een vooraanstaand wetenschapper
op het gebied van erfelijkheid van ziektes en
anomalieën bij tweelingen. Sinds 1927 werkte hij
als onderzoeker aan het Kaiser Wilhelm instituut
voor antropologie, menselijke erfelijkheidsleer en
eugenetica in Berlin.
8
“De minderwaardigen planten zich sneller voort dan de gezonde bevolking”
Propaganda uit het "Tijdschrift voor volksvoorlichting en erfelijkheidsleer", deel 1, 1926
2.3. CHRISTELIJKE JODENHAAT
De beschuldiging "God te hebben vermoord"
speelde een centrale rol in de religieus
gemotiveerde jodenhaat. In de christelijke
maatschappij van de middeleeuwen leefden de
joden als minderheid noodgedwongen in aparte
wijken. Ze mochten bepaalde beroepen niet
uitoefenen.
Kledingvoorschriften en het jodenrecht kenmerkten
hun als buitenstaanders. Onder het voorwendsel
dat joden bronnen zouden vergiftigen, rituele
moorden zouden plegen of hosties zouden
schenden, werden telkens opnieuw jodenverdrijvingen en pogroms gehouden.
2.4. DUITS-NATIONALE JODENHAAT EN JOODSE EMANCIPATIE
Een deel van de Duitse nationale beweging
verspreidde in het begin van de 19e eeuw een
beperktere opvatting over de volksaard. Deze
beweging beschouwde de Germaanse afkomst en
het christendom als oorsprong van het Duitse
nationale karakter. De joden werden als indringers
beschouwd binnen de eenheid van volk en staat.
De Verlichting en emancipatie hebben er evenwel
toe geleid dat joden stap voor stap gelijke
burgerrechten verkregen.
Het Edict van 1812 maakte joden tot Pruisische
staatsburgers. Toch bevatte het enkele
uitzonderingsbepalingen, zo werd het joden
bijvoorbeeld verboden een staatsambt te bekleden.
Pas met de grondwet uit 1871 werden de volledige
burgerrechten aan de Duitse joden verleend.
9
Friedrich Ludwig Jahn,
Ansichtkaart 1904 (GHWK Berlin)
“Het is een Duitse plicht al wat vreemd is te haten”.
Jahn (1778-1852) riep op tot een heilige kruistocht
tegen ”Fransen, jonkers, papen en joden”. Duitse
turnverenigingen, studentencorpora en de “Duitse
jonge-mannendag” van 1818 keerden zich
vervolgens tegen de opname van joden.
2.5. POLITIEK ANTISEMITISME IN DUITSLAND
Het politieke antisemitisme was gericht tegen het
geëmancipeerde jodendom. In de nasleep van de
beurscrash van 1873 en de crisis van het politieke
liberalisme verenigden antisemieten zich tot een
politieke beweging. Partijen en personen uit het
openbare leven maakten het antisemitisme in de
burgerij maatschappelijk aanvaardbaar. Ze eisten
een "oplossing van het jodenvraagstuk" door de
gelijkstelling ongedaan te maken.
In 1879 zorgde de historicus Heinrich von
Treitschke met zijn artikel Unsere Aussichten voor
een controverse. Door het nationalisme en het
antisemitisme met elkaar te verbinden, bereikte hij
vooral studenten en grote delen van de burgerij.
Enkele professoren, zoals Theodor Mommsen,
spraken zich in het openbaar uit tegen de
antisemitische verklaringen van Treitschke.
2.6. MAATSCHAPPELIJK ANTISEMITISME
Antisemitisme was niet alleen
verbonden met politieke partijen.
Nationalistische handelsverenigingen en beroepsorganisaties namen het antisemitisme in hun programma op.
Tot 1918 verkregen joden over
het algemeen geen hogere
functies in dienst van de overheid. De dagelijkse jodenhaat
uitte zich in zeer gevarieerde
vormen van sociale uitsluiting.
"Rekening houdend met de volgende feiten, dat:
tussen ariërs en joden een zeer groot moreel en psychisch
verschil bestaat;
door joodse misdadige praktijken ons eigen, bijzondere
karakter al zoveel te lijden heeft gehad;
er vele bewijzen zijn van de eerloosheid en karakterloosheid
van de joodse student;
de joodse student volgens onze Duitse begrippen überhaupt
geen greintje eer bezit, met het oog hierop neemt deze
vergadering van Duitse weerbare studentencorpora het
volgende besluit: de jood de genoegdoening van een wapen
niet meer te geven, aangezien hij die onwaardig is!"
Besluit van het Waidhofner Verband der wehrhaften Vereine in Oostenrijk,
11 maart 1896
10
2.7. RACISTISCH ANTISEMITISME
Rassentheorieën en overgeleverde jodenhaat
smolten aan het einde van de 19e eeuw samen tot
het racistisch antisemitisme. Dat keerde zich ook
tegen mensen die zichzelf niet als joden
beschouwden.
Het gedrag en het karakter van de joden werden
aan hun "ras" toegeschreven en schijnbaar wetenschappelijk onderbouwd. Antisemieten waarschuwden de bevolking het "arische ras" zuiver
te houden en wezen op de gevolgen van
"rassenschande".
Antisemitisch affiche over de vermeende gevolgen van "rassenvermenging", rond 1920
(DHM Berlin)
11
3
INTEGRATIE EN ANTISEMITISME IN DE
WEIMARREPUBLIEK
ANTISEMITISME
Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog in
augustus 1914 werd de Duitse bevolking door een
algemeen gevoel van enthousiasme gegrepen. Ook
vele Duitse joden meldden zich vrijwillig voor de
militaire dienst. De oorlog ontaardde in een
uitputtende loopgravenoorlog met een groot verlies
aan mensenlevens. Om een zondebok te vinden
voor de troosteloze situatie, werd in oktober 1916
een discriminerende "jodentelling" binnen het
Duitse leger bevolen.
In de eerste jaren van de Weimarrepubliek werd het
antisemitisme een centraal politiek thema. De
nationalistische propaganda gaf "joodsbolsjewistische revolutionairen" en zogenaamde
oorlogsprofiteurs de schuld van de ondergang van
het keizerrijk. Joodse politici golden als de
personificatie van de gehate "jodenrepubliek".
De door Adolf Hitler geleide Nationalsozialistische
Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP) eiste de
uitsluiting van de Duitse joden uit de "volksgemeenschap". Door de gevolgen van de
wereldwijde economische crisis behaalde de
NSDAP bij de verkiezingen voor de Rijksdag in juli
1932 haar beste verkiezingsresultaat. De intriges
van conservatieve kringen leidden in januari 1933
tot de vorming van een regering onder rijkskanselier
Adolf Hitler.
Artur Dinter, De zonde tegen het bloed,
titelblad, Leipzig 1917
De nationalistische auteur Artur Dinter
populariseerde het racistisch antisemitisme met zijn
triviale roman. Het boek behaalde tot 1922 een
oplage van 200.000 exemplaren.
3.1. EERSTE WERELDOORLOG
De meerderheid van de Duitse joden zag de
militaire dienst als een patriottische plicht. Toen de
verwachte snelle overwinning uitbleef, werd de
joden door doelbewust verspreide geruchten
"lafheid" toegedicht. Het Pruisische oorlogsministerie gaf vervolgens in oktober 1916 opdracht
tot een registratie van alle oorlogsdeelnemers aan
de hand van geloofsovertuiging en standplaats.
Deze "jodentelling" was bedoeld om joden in het
openbaar in een kwaad daglicht te stellen en ze
buiten te sluiten.
12
De hoop van de joden op verdere integratie in de
Duitse samenleving werd hierdoor wreed verstoord.
De aard van het onderzoek onthulde antisemitische
beweegredenen. Om het gewenste resultaat te
bereiken, werden joden van het front naar gebieden
achter het front verplaatst. Toch voldeed het onderzoek niet aan de verwachtingen. Het resultaat van
de "jodentelling" werd niet gepubliceerd.
"Hoe meer joden er in deze oorlog zullen sneuvelen, des te heviger zullen hun
tegenstanders proberen te bewijzen dat ze allemaal achter het front zaten om
oorlogswoeker te drijven. De haat zal verdubbelen en verdrievoudigen."
Walther Rathenau aan de nationalistische publicist Wilhelm Schwaner, 4 augustus 1916
3.2. DE JONGE WEIMARREPUBLIEK
Terwijl traditionele anti-joodse stereotypen in de
Weimarrepubliek hardnekkig bleven voortbestaan,
nam het racistisch antisemitisme na de oorlog en de
revolutie steeds meer toe. Talrijke nationalistische
partijen en groeperingen namen antisemitische
eisen in hun programma op. Via meer dan 700
tijdschriften en talloze publicaties bereikte de
antisemitische propaganda brede lagen van de
bevolking.
Met de dolkstootlegende, de mythe van
het op het slagveld onoverwonnen
Duitse leger, schreef de antisemitische
propaganda de "joods-revolutionaire
krachten" de schuld toe aan de
ineenstorting van het keizerrijk. De
karikatuur toont de sociaal-democraat
Philipp Scheidemann met een dolk,
geheven naar de rug van de soldaten.
Hij krijgt goedkeuring van de politicus
Matthias Erzberger van de katholieke
Zentrumspartei.
Op de achtergrond worden de
welgestelde joden weergegeven als
vermeende aanstichters van de daad.
"Duitser, denk eraan!", postkaart, rond 1923
“Het motto voor de
Nationalversammlung:
Vergadering: kies geen
joden!”
Pamflet voor de verkiezing van de
Nationalversammlung, die Duitsland
een nieuwe grondwet moest geven,
1919
13
"Omdat de jood – ondanks zijn vreemde
volksaard, die hij nooit kan verloochenen –
ook de Duitse volksaard voor zich opeist en
deze daardoor verwatert en de
zuiverheid ervan vertroebelt, moet de
afkeuring van nationalistische kringen ten
opzichte van de joden uitermate scherp
zijn."
De Deutsche Hochschulring werd in 1920 als
overkoepelende organisatie van studentenverenigingen
opgericht. De Hochschulring had zich in 1921 tot de
meest invloedrijke studentenorganisatie aan de Duitse
universiteiten ontwikkeld.
(Walther Schulz, Der deutsche Hochschulring, Halle 1921)
3.3. BEGINJAREN VAN DE NSDAP
Aanvankelijk was de NSDAP een nationalistische,
antisemitische splinterpartij die vooral in Beieren
actief was. In november 1923 mislukte een staatsgreep van Adolf Hitler in München. Hitler werd
veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en
de partij werd verboden.
Al na een half jaar werd Hitler vroegtijdig vrijgelaten.
In 1925 werd de NSDAP opnieuw opgericht en
kende Hitler zichzelf als leider van de partij
onbeperkte macht toe.
"Het antisemitisme om louter gevoelsmatige redenen zal uiteindelijk tot uitdrukking komen in
de vorm van pogroms (sic!). Het rationele antisemitisme moet echter leiden tot de
stelselmatige, wettelijke bestrijding en afschaffing van de voorrechten van de joden. De joden
hebben in tegenstelling tot niet-joodse vreemdelingen die in Duitsland wonen bijzondere
voorrechten (vreemdelingenwetgeving). Het vaste doel dat wij voor ogen moeten hebben is
echter de verwijdering van de joden in het algemeen."
(Fragment uit een brief van Adolf Hitler aan Adolf Gemlich, 16 september 1919)
Reclameaffiche voor de tweedelige uitgave
van Mein Kampf,
rond 1927.
Gedurende zijn gevangenschap in
Landsberg schreef Adolf Hitler zijn
programmatische tekst Mein Kampf.
Deze werd in twee delen in 1925 en 1926
gepubliceerd. In zijn boek eiste hij een
"raszuivere volksgemeenschap" en de
"uitschakeling" van de joden uit de
samenleving. Bovendien propageerde
Hitler de heerschappij van het "arische
ras" over de "Slavische Untermenschen"
in Oost-Europa. Tot 1933 werden
250.000 exemplaren van het boek
verkocht.
14
3.4. CRISIS VAN DE REPUBLIEK
Tijdens de crisis in de parlementaire republiek
groeide de NSDAP uit tot een massabeweging. De
gevolgen van de wereldwijde economische crisis
bezorgden de partij in 1930 veel nieuwe kiezers.
Het antisemitisme diende als bindmiddel voor het
heterogene ledenbestand van de partij.
In de verkiezingspropaganda stond echter de strijd
tegen het Verdrag van Versailles en het bolsjewisme op de voorgrond. Tegelijk beloofde de
NSDAP om de binnenlandse verdeeldheid te
overwinnen en de "volksgemeenschap" te
herstellen.
“Wij stemmen voor Hindenburg!
Wij stemmen voor Hitler!
Bekijk deze koppen en je weet
waar je thuis hoort!”
Verkiezingsaffiche van de NSDAP voor de
presidentsverkiezingen, 1932
Adolf Hitler tijdens zijn toespraak voor de Industrie-Club van
Düsseldorf, 26 januari 1932
(NA, Washington)
Door haar verkiezingssucces werd de NSDAP voor
industriëlen een politiek alternatief. Op 26 januari 1932
regelde de grootindustrieel Fritz Thyssen een toespraak
van Adolf Hitler voor 650 leden van de Industrie-Club
van Düsseldorf.
In deze toespraak vroeg Hitler om politieke en financiële
steun voor de NSDAP.
15
INTEGRATIE
In de Weimarrepubliek leefden ongeveer 450.000
Duitsers met een joodse geloofsovertuiging. Zij
genoten dezelfde rechten als andere burgers van
het land en ze hadden zich op vele gebieden in de
samenleving geïntegreerd. De meerderheid van de
joodse bevolking behoorde tot de middenklasse en
velen van hen waren kleine zelfstandigen.
Ongeveer twee derde van de joden die een beroep
uitoefenden, bezat een kleine of middelgrote
onderneming. In de joodse culturele traditie nam
onderwijs een belangrijke plaats in en daarom
volgden vele Duitse joden een studie, toen dat
e
vanaf het einde van de 19 eeuw mogelijk werd. Als
academici verkozen ze "vrije beroepen", zoals
advocaat of arts, temeer omdat ze door informele
hindernissen meestal geen overheidsfuncties
verkregen.
Joodse kunstenaars, auteurs en wetenschappers
leverden een aanzienlijke bijdrage aan het culturele
leven. Leden van de kleine, zeer welgestelde
joodse elite traden op als mecenaten op cultureel
en wetenschappelijk gebied en voor sociale
instellingen.
e
Sinds het einde van de 19 eeuw emigreerden
steeds meer Oost-Europese joden naar Duitsland.
Ze behoorden voor het overgrote deel tot de lagere
sociale klassen. Velen leidden een traditioneel en
religieus leven en waren nog gekleed zoals in de
schtetl, de joodse stadjes in Oost-Europa. Een
joodse levenswijze die door de emancipatie in
Duitsland al tot het verleden behoorde, werd zo
opnieuw zichtbaar. De geassimileerde Duitse joden
beschouwden deze ca. 100.000 immigranten
hoofdzakelijk als vreemdelingen.
3.5. BEROEPSSTRUCTUUR EN SOCIALE STRUCTUUR
In bedrijfstakken als handel, transport, industrie en
handwerk waren joden meer dan gemiddeld
vertegenwoordigd. Meestal bezaten ze een klein of
middelgroot bedrijf of waren zelfstandige
handwerklieden.
In tegenspraak met de antisemitische vooroordelen
was slechts een minderheid van de joodse
bevolking werkzaam als topbankier, uitgever of
grootindustrieel.
Na een academische opleiding startten velen een
eigen praktijk als arts of advocaat.
3.6. JOODS LEVEN IN DE STAD EN OP HET PLATTELAND
In de Weimarrepubliek leefde twee derde van de
Duitse joden in steden met meer dan 100.000
inwoners. Tegenover dit joodse leven in de stad
met zijn eigen sociale instellingen stond slechts een
klein aantal joden die op het platteland leefden.
De joodse gemeenten op het platteland bevonden
zich hoofdzakelijk in Hessen, Beieren, Baden en
Württemberg. De plattelandsjoden dreven handel in
vee, landbouwproducten en ijzer of waren
werkzaam als slager of bakker, enkelen ook als
boeren.
3.7. POLITIEKE OPVATTINGEN EN WERELDBESCHOUWINGEN
De meerderheid van de Duitse joden steunde de
burgerlijke partijen van de republiek. Binnen de
joodse gemeenschappen bestonden talrijke
organisaties en verenigingen. Het merendeel
behoorde tot de liberale stroming binnen het
jodendom. Slechts een minderheid leefde volgens
de overgeleverde religieuze voorschriften. De
Centrale Vereniging voor Duitse staatsburgers met
joodse geloofsovertuiging (C.V.) vertegenwoordigde
als grootste organisatie de liberale burgerij.
16
De Rijksbond van joodse frontsoldaten bestreed het
verwijt dat Duitse joden tijdens de Eerste
Wereldoorlog hun dienstplicht niet zouden zijn
nagekomen. De Zionistische vereniging
beschouwde de joodse bevolking als een
zelfstandige natie. Ze pleitte voor een joodse staat
in Palestina. Ondanks alle verschillen traden de
organisaties samen op tegen de antisemitische
hetze en informeerden het publiek om
misverstanden uit de weg te ruimen.
"Aan de Duitse moeders! 12.000 joodse soldaten zijn voor het vaderland gevallen",
pamflet van de Rijksbond van joodse frontsoldaten, 1920
(DHM Berlin)
3.8. JOODSE IMMIGRANTEN UIT OOST-EUROPA
Al sinds het einde van de 19e eeuw leefden OostEuropese joden in Duitsland. Naar aanleiding van
pogroms waren zij naar Duitsland gevlucht of
tijdens de Eerste Wereldoorlog ter ondersteuning
van de oorlogseconomie als arbeiders in dienst
genomen. Aan het begin van de jaren twintig was
hun aantal gestegen tot circa 100.000. De
immigranten werden discriminerend "oostjoden"
genoemd. Ze verschilden wat betreft hun
gewoonten, kleding en taal van de geassimileerde
Duitse joden.
In de beginjaren van de Weimarrepubliek waren de
"oostjoden" een geliefd onderwerp in de antisemitische propaganda. Voortdurend werden ze
door uitzetting en politierazzia's bedreigd. Er
vonden regelmatig gewelddadige overvallen plaats,
zoals in 1923 in het Berlinse Scheunenviertel.
17
4
RACISTISCH BELEID EN JODENVERVOLGING IN
DUITSLAND 1933-1939
Op 30 januari 1933 benoemde president Paul von
Hindenburg Adolf Hitler tot rijkskanselier. Van meet
af aan was het nationaalsocialistische beleid gericht
tegen alle bevolkingsgroepen, die niet aan de
normen van de "volksgemeenschap" voldeden. Het
nazi-regime concentreerde zich niet alleen op de
uitschakeling van politieke tegenstanders, maar ook
op de uitsluiting en vervolging van de joodse
bevolking. Na terreur en boycotacties volgden
juridische en administratieve verordeningen.
"Ariërparagrafen" verdrongen joden uit beroepen in
de dienst van de overheid. De wetten van
Neurenberg uit 1935 verboden huwelijken tussen
joden en "mensen met Duits bloed". Op basis van
deze wetten werd bepaald welke personen als
joden werden beschouwd. Na de Novemberpogrom
(Kristallnacht) van 1938 werd steeds sneller en op
systematische wijze voortgegaan met de uitsluiting
van de joden uit het economisch en maatschappelijk leven. Het was de bedoeling dat zij op deze
wijze tot emigratie zouden worden gedwongen.
In september 1933 werd de Rijksvertegenwoordiging van de Duitse joden (Reichsvertretung
der deutschen Juden) opgericht, een eerste
gemeenschappelijke organisatie. Zij zag het bieden
van eigen hulp als haar belangrijkste opgave. De
organisatie opende scholen en opleidingen, breidde
bestaande sociale instellingen uit en ondersteunde
de emigratie.
Slechts enkele landen wilden onbemiddelde
vluchtelingen opnemen. Op initiatief van de
Amerikaanse president Roosevelt vond in juli 1938
in het Franse Evian een internationale vluchtelingenconferentie plaats. Daar bleken de landen
die vluchtelingen zouden kunnen opnemen, niet
bereid om hun immigratiequota te verhogen.
Vanaf het begin van de oorlog brachten de
nationaal-socialistische machthebbers zonder
scrupules hun racistische denkbeelden op uitermate
radicale wijze in de praktijk. Gehandicapten en
zieken werden door gifgas in "euthanasie"instellingen vermoord.
Kampcommandant Theodor Eicke
spreekt gevangenen toe in het
concentratiekamp Dachau, 1933
Op 22 maart 1933 richtte de SS ten
noordwesten van München het
concentratiekamp Dachau op.
Kampcommandant Theodor Eicke
ontwikkelde een organisatorisch
concept, dat als voorbeeld gold
voor het nationaalsocialistische
kampsysteem in het Duitse Rijk. Als
inspecteur van de concentratiekampen liet Eicke tot 1939 vijf grote
kampen optrekken: Sachsenhausen, Buchenwald, Flossenbürg,
Mauthausen en het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück.
(BA Koblenz)
18
“Kentekens voor
personen die in
preventieve
hechtenis zijn
genomen (Schutzhäftlinge) in de
concentratiekampen.
Vorm en kleur van
de kentekens”
Kentekens van de
verschillende groepen
gevangenen,
stand 1940/41
(ITS Bad Arolsen)
Het weekblad Der Stürmer
werd in 1923 door Julius
Streicher opgericht. De
krant behaalde tot 1944 een
oplage van 400.000
exemplaren. Openbare
vitrines op drukbezochte
plaatsen zorgden voor een
nog grotere verspreiding. In
mei 1939 herhaalde Der
Stürmer een beschuldiging
e
van rituele moord uit de 15
eeuw. Joden zouden in
Regensburg christelijke
kinderen hebben vermoord.
Het bloed ervan zouden ze
voor hun religieuze rituelen
hebben gebruikt.
Illustrierter Beobachter,
3 december 1936
Der Stürmer, bijzondere uitgave "Rituele
moord", mei 1939
19
Jonge meisjes werven nieuwe leden voor de Hitlerjugend,
ongedateerd
(BA Koblenz)
Reclameaffiche van de Nationalsozialistische
Volkswohlfahrt, niet gedateerd:
“Volksgezondheid, volksgemeenschap,
kinderbescherming, moederzorg,
bedelarijbestrijding, handwerksgezellenzorg zijn de
opgaven van de NS Sociale Dienst voor het Volk.
Word lid”
4.2. UITSLUITING UIT HET OPENBARE LEVEN
De boycot van 1 april 1933 was de eerste overheidsmaatregel tegen de joodse bevolking.
Aanhangers van de SA gingen in uniform voor
joodse winkels, dokterspraktijken en advocatenkantoren staan en beletten de klanten en patiënten
de toegang.
De "Wet ter herstel van de ambtelijke beroepen"
van 7 april 1933 was de eerste wet die politiek en
racistisch gemotiveerde uitsluiting met elkaar
verbond.
Ambtenaren die tegenstanders waren van het
regime werden ontslagen, ambtenaren van "nietarische" afkomst moesten vervroegd met pensioen.
De bepalingen van de wet werden niet lang daarna
ook op andere beroepsgroepen van toepassing.
4.3. DE WETTEN VAN NEURENBERG
De wetten van Neurenberg van 15 september 1935
verboden huwelijken tussen joden en "mensen met
Duits bloed". Buitenechtelijke relaties tussen hen
werden als "rassenschande" bestempeld en
gecriminaliseerd.
20
Deze bepalingen golden eveneens voor de Sinti en
Roma, die als zigeuners werden vervolgd.De wetten
vormden de basis voor talloze verordeningen en
maatregelen, die de joden alle rechten evenals de
mogelijkheid zich in hun eigen levensonderhoud te
voorzien ontnamen.
"Rassenschenders" worden in het openbaar vernederd,
Norden, juli 1935
StA Aurich)
In uitvoeringsbepalingen werd een onderscheid gemaakt tussen zogenaamde voljoden, personen die als jood
werden beschouwd (Geltungsjuden) en halfbloeden (Mischlinge) van de eerste en tweede graad.
Afbeelding met een uitleg van de wetten van Neurenberg, die in september 1935 werden aangenomen.
21
4.4. JOODSE ZELFHULP
Joodse organisaties reageerden op de uitsluiting en
de vervolging door op zeer uiteenlopende gebieden
hulp te bieden. De Rijksvertegenwoordiging van de
Duitse joden probeerde de belangen van de joodse
bevolking tegenover de nieuwe machthebbers te
behartigen. De Joodse winterhulp voorzag minderbedeelden van kleding, levensmiddelen en
brandstof.
Het aantal leden van zionistische organisaties steeg
enorm. Deze organiseerden opleidingen en
cursussen ter voorbereiding van de emigratie.
Joodse scholen stonden in voor het onderwijs van
kinderen en jongeren. Joodse sportverenigingen
breidden hun activiteiten uit. De Joodse cultuurbond bezorgde ontslagen kunstenaars nieuw werk.
Regina Jonas kort na haar benoeming tot rabbijn
in december 1935
(CJA Berlin)
Regina Jonas was de eerste vrouw ter wereld die tot
rabbijn werd benoemd. Ze was werkzaam als
godsdienstlerares op scholen van de joodse gemeente
in Berlin, bood pastorale zorg binnen sociale instellingen
en hield lezingen over verschillende theologische
onderwerpen. Regina Jonas werd in november 1942
naar het getto Theresienstadt gedeporteerd en in
december 1944 naar Auschwitz, waar zij werd
vermoord.
4.5. VLUCHT EN VERDRIJVING
Aanvankelijk was het beleid van de nazi-regering
erop gericht om de joodse bevolking tot emigratie te
dwingen door haar uit te sluiten en haar rechten te
ontnemen. Tegelijkertijd werd de emigratie echter
belemmerd door de steeds grotere armoede en
ontelbare regels en voorschriften.
Direct na de Anschluss van Oostenrijk in maart
1938 werden alle anti-joodse bepalingen ook in dat
land van kracht. Terreur en massieve druk moesten
alle Oostenrijkse joden dwingen tot onmiddellijke
emigratie. Steeds minder landen waren
daarentegen bereid de vluchtelingen op te nemen.
22
De vluchtelingenconferentie van Evian in juli 1938
bood geen oplossing.
In augustus 1938 werd in Wenen de "Centrale voor
joodse emigratie" opgericht. Adolf Eichmann gaf
leiding aan deze organisatie en had de opdracht
gekregen om de emigratie van de joden te forceren
en te coördineren. Naar dit Weense voorbeeld
ontstond in januari 1939 in Berlin de "Rijkscentrale
voor joodse emigratie" onder leiding van Reinhard
Heydrich.
“Het aantal joden dat emigreert is door de inzet van de Centrale voor joodse
emigratie dagelijks met 350 verhoogd”
Adolf Eichmann rapporteert aan het hoofdkantoor van de SD over de emigratie van de Oostenrijkse joden,
21 oktober 1938
(BA Berlin)
23
“De Rijkscentrale heeft de
taak om voor het gehele
rijksgebied op uniforme
wijze:
1. alle maatregelen te treffen
ter voorbereiding van een
geïntensiveerde emigratie
van de joden (…)
2. de emigratie te sturen, o.a.
de emigratie van armere
joden de voorrang te geven
3. de uitvoering van de
emigratie in afzonderlijke
gevallen te bespoedigen”
Hermann Göring aan de minister
van Binnenlandse Zaken Wilhelm
Frick over de oprichting van de
"Rijkscentrale voor joodse
emigratie", die onderdeel zou gaan
uitmaken van het ministerie van
Binnenlandse Zaken,
24 januari 1939
(BA Berlin)
24
Der Stürmer, bijzondere uitgave "Madagaskar",
mei 1938
In het interbellum speelden de Franse, Britse en
Poolse regering met het idee om de Europese joden
op het Zuidoost-Afrikaanse eiland Madagaskar
onder te brengen. Polen zond in 1937 een team van
deskundigen dat de mogelijke nederzetting voor de
Poolse joden op het eiland onderzocht. Deze
plannen wekten ook de aandacht van de nazipropaganda.
4.6. DE NOVEMBERPOGROM
Eind oktober 1938 deporteerde de Gestapo
ongeveer 17.000 joden met de Poolse nationaliteit
naar de Duitse oostgrens. Op 7 november 1938
pleegde Herschel Grynszpan, wiens familieleden tot
de gedeporteerden behoorden, een aanslag op een
Duitse diplomaat in Parijs. Hitler en de minister van
Propaganda Joseph Goebbels grepen de gelegenheid van diens dood aan om in het hele rijk een
pogrom uit te voeren.
In de nacht van 9 op 10 november 1938 vernietigden
en verwoestten leden van de SA en de SS in burger
synagogen en winkels. Daarbij kwamen ongeveer
honderd joden om het leven. Ongeveer 30.000 joden
werden naar concentratiekampen gebracht. De joden
moesten de kosten die door de schade tijdens de
pogromnacht waren ontstaan zelf betalen. Bovendien
werd de joodse bevolking een "boete" van een miljard
rijksmark opgelegd.
Berliner Lokal-Anzeiger,
13 november 1938
"Göring beveelt: een miljard
boete voor de joden in Duitsland"
25
"De nacht van 9 november
1938 herinner ik me nog heel
goed.
Ze sloegen onze winkel aan
diggelen en arresteerden mijn
vader. Toen hij zes weken
later terugkwam, herkenden
we hem nauwelijks. Zijn geest
was gebroken. Hij was
lichamelijk volledig verzwakt."
(Alfred Silberstein, op 9 november 1938
tien jaar oud), interview met Alfred
Silberstein, september 1996
Verwoesting van de synagoge in Euskirchen op de
middag van 10 november 1938
(StadtA Euskirchen)
4.7. UITSCHAKELING UIT HET BEROEPS- EN BEDRIJFSLEVEN
Na de pogrom begon de versnelde onteigening van
de overgebleven joodse ondernemingen in het
Duitse Rijk. Joden werden gedwongen hun eigendom te verkopen, meestal voor een fractie van de
werkelijke waarde. De vergunningen van joodse
artsen en advocaten werden ingetrokken. Enkel in
uitzonderlijke gevallen mochten ze als "ziekenbehandelaar" of "consulent" voor joden werken.
Ontelbare verordeningen beperkten de levensmogelijkheden van de joden steeds meer. Zij
werden tot dwangarbeid verplicht met wat men
noemde “de afgezonderde tewerkstelling”. Vanaf
begin 1939 werden joodse families gedwongen in
"jodenhuizen" te wonen.
Praktijkborden van joodse artsen, niet gedateerd:
“Dr. Oscar Israel Hirschberg
9-10, 15:30-17:30, zondags 10-11
uitsluitend bevoegd om joden
medisch te behandelen”
26
“Grünfeld in Duits bezit”
Krantenadvertentie over de onteigening
(“arisering”) van de Berlinse linnengoedwinkel Grünfeld, oktober 1938
Aankomst van joodse kinderen in Londen, 2 februari 1939 (IfZ Wien)
Na de Novemberpogrom verklaarde de Britse regering bereid
te zijn om 10.000 joodse kinderen op te nemen. Tussen
december 1938 en augustus 1939 vertrokken kindertransporten uit Berlin, München, Frankfurt, Wenen en Praag naar
Engeland. Na hun aankomst werden de kinderen in Engelse
families en kindertehuizen ondergebracht.
4.8. RACISTISCH BELEID EN HET VERMOORDEN VAN ZIEKEN
Het racistische, nationaalsocialistische beleid was
ook tegen andere minderheden gericht. Het "zuivere
ras" moest door middel van doelgerichte selectie
behouden blijven. Genetici en antropologen stelden
"rassenbiologische rapporten" op.
Pseudowetenschappelijke metingen en onderzoeken
zouden zogenaamde verschillen tussen de rassen
bewijzen.
Propagandaposter ter voorbereiding van de
moord op zieken, rond 1938
"Deze erfelijk belaste, zieke persoon kost de
volksgemeenschap gedurende zijn leven
60.000 RM.
Volksgenoot, dat is ook jouw geld"
Titelblad van het tijdschrift Neues Volk, 1938
27
Het bepalen van de oogkleur voor “rassenhygiënisch”
onderzoek, 1937
(GHWK Berlin)
In november 1936 werd bij de Rijksgezondheidsdienst het “Instituut voor rassenhygiëne"
onder leiding van de kinder- en zenuwarts Robert
Ritter opgericht. Het instituut verzamelde
gegevens van de ongeveer 30.000 Sinti en Roma,
die in Duitsland leefden. Ze moesten in werkkampen worden geïsoleerd en door sterilisatie
uitsterven.
De voorbereiding voor de systematische registratie van alle geestelijk en lichamelijk gehandicapten en van
psychiatrische patiënten in verpleeghuizen, psychiatrische inrichtingen en andere zorginstellingen begon in
1938. Na het binnenvallen van Polen gaf Hitler de opdracht deze mensen systematisch te vermoorden.
“Euthanasie”-decreet van Adolf Hitler
“Reichsleiter dr. Bouhler en dr. med. Brandt krijgen de opdracht om de bevoegdheden van
nog te benoemen artsen zo uit te breiden, dat – naar menselijke berekening - ongeneeslijke
zieken na een nauwgezette beoordeling van hun ziekte de genadedood kan worden gegeven.
Adolf Hitler, 1 september 1939”
28
5
OORLOG EN VOLKERENMOORD IN OOST- EN
ZUIDOOST-EUROPA
De militaire aanval van Duitsland op Polen,
Joegoslavië en de Sovjet-Unie in 1939 en 1941
markeerde de radicalisering van de vervolging en
de overgang naar de volkerenmoord op de
Europese joden. Vanaf het begin van de oorlog in
Oost- en Zuidoost-Europa heeft Duitsland morele
normen en het volkerenrecht bewust met voeten
getreden. De als "minderwaardig" bestempelde
Slavische bevolking leed enorm zware verliezen
door luchtaanvallen en brutale onderdrukkingsmaatregelen van de Duitse bezetters. Ten gevolge
van de snelle bezetting en de ontbinding van
overheidsstructuren waren miljoenen joden
weerloos aan de Duitsers overgeleverd.
Vernederingen, collectieve straffen en uitputting
door honger en dwangarbeid maakten de levensomstandigheden van de joodse bevolking al gauw
ondraaglijk.
De daders gingen steeds radicaler te werk: terwijl
na de bezetting van Polen verdrijving en gettovorming de belangrijkste vervolgingsmaatregelen
waren, werden de joden in Servië het slachtoffer
van gerichte moordacties. De oorlog in de SovjetUnie leidde tot de systematische vernietiging van
miljoenen mannen, vrouwen en kinderen.
5.1. POLEN 1939/’40: VEROVERING EN HET BEGIN VAN DE TIRANNIE
De Duitse aanval in september 1939 kenmerkte
zich door een gerichte toename van het geweld
tegen de hele Poolse bevolking. Vooral de joodse
minderheid leed onder de mishandelingen, selecties
en willekeurige moorden waar de Duitse troepen
onmiddellijk mee begonnen. De bevolking moest tot
slavernij worden gedwongen en meedogenloos
voor de Duitse oorlogsdoelen worden uitgebuit.
Om in de toekomst in het geannexeerde, westelijke
deel van Polen gebieden te kunnen kolonialiseren,
werden honderdduizenden mensen door de Duitse
bezetter uitgezet naar het Generalgouvernement of
naar het door de Sovjet-Unie bezette gebied. In de
deportatieplannen werd de verdrijving van
miljoenen andere inwoners voorzien. Bovendien
moesten joden en Sinti en Roma uit Duitsland in
een "jodenreservaat" ten oosten van de Weichsel
worden geconcentreerd.
"Vernietiging van Polen staat op de eerste plaats. Het doel is het uitschakelen van de
vitale krachten, niet dat een bepaalde linie wordt bereikt. […]
Ik zal via de propaganda de argumenten hiervoor geven, waarbij het niet uitmaakt of ze
geloofwaardig zijn. Aan de overwinnaar wordt later niet gevraagd of hij al dan niet de
waarheid heeft gesproken. Bij de oorlogsvoering speelt het recht geen enkele rol, enkel
en alleen de overwinning is van belang.
Geen medelijden toelaten. Meedogenloos optreden. 80 miljoen mensen hebben er recht
op. Hun levensonderhoud moet gewaarborgd worden. De sterkste heeft het recht in
handen. Uiterste onverbiddelijkheid."
Fragment uit de tweede toespraak van Adolf Hitler voor generaals op het “Berghof" bij Berchtesgaden over het begin van
de oorlog tegen Polen, 22 augustus 1939
29
Spoorwegtransport van Duitse soldaten en mannen
van de Rijksarbeidsdienst naar Polen, september
1938
(YV Jerusalem)
Opschrift op de trein:
"We reizen naar Polen om
joden af te ranselen”
"Vergeldingsactie" van de Duitse Wehrmacht op inwoners van de
stad Czestochowa (Tschenstochau), 4 september 1939
(USHMM Washington D.C.)
Soldaten van het 42e Infanterieregiment drijven in de Strazackastraat en op het marktplein joodse en Poolse
inwoners bij elkaar. Bij executies komen 227 mannen, vrouwen en kinderen om het leven.
Joodse gevangenen worden door de Duitse Ordnungspolizei in een geïmproviseerd verzamelkamp in Polen
bewaakt, najaar 1939
30
Deportatie van de joden uit
Plonsk (district Zichenau) naar
het Generalgouvernement, niet
gedateerd
(AZJH Warszawa)
"We moeten verhinderen dat de Poolse intellectuelen de leiding nemen. In het land
moet de levensstandaard laag blijven; we willen daar enkel en alleen gebruik maken
van arbeidskrachten. […]
Om dit uit te voeren is een harde strijd noodzakelijk, waarbij het onmogelijk is
rekening te houden met wettelijke verplichtingen. De methodes zullen onverenigbaar
zijn met onze overige principes. […]
Het gebied moet zo worden bestuurd, dat we ook het rijksgebied van joden en
polakken kunnen zuiveren."
Bespreking van Hitler met de Chef van het Oberkommando der Wehrmacht, Wilhelm Keitel, op 17 oktober 1939, fragment
uit de notulen, 20 oktober 1939 (StA Nürnberg)
"In de steden moet het jodendom in een getto worden geconcentreerd om beter
controle uit te kunnen oefenen en later tot uitzetting over te kunnen gaan. […] Deze
actie moet binnen de komende 3 tot 4 weken worden uitgevoerd. […]
De volgende samenvatting van het bevel werd verspreid:
1) joden zo snel mogelijk naar de steden,
2) joden uit het rijk naar Polen,
3) de overige 30.000 zigeuners ook naar Polen,
4) joden systematisch met goederentreinen wegsturen uit de Duitse gebieden."
Bespreking van Reinhard Heydrich met de leiders van de Einsatzgruppen in Polen op 21 september 1939, aantekening in
een dossier van de leider van de Stabskanzlei in het Reichssicherheitshauptamt, Walter Rauff, 27 september 1939
31
„1. De planning voor het overbrengen van Polen en joden uit de Warthegau naar het
Generalgouvernement begon op 10 november 1939. […]
Het werkplan omvatte hoofdzakelijk de volgende principiële verordeningen:
a) personen waarop de gedwongen verhuizing betrekking heeft:
- politiek belaste Polen (aanhangers van de chauvinistische politieke partijen en
organisaties)
- joden
- Poolse intellectuelen – voor zover ze hun functies aan Duitsers hebben moeten
afstaan, waardoor ze persoonlijk en professioneel ontworteld zijn en dus
noodzakelijkerwijs tot staatsvijand zijn geworden –
- criminele en asociale elementen […]
b) doel van de gedwongen verhuizing.
De zuivering van de nieuwe Duitse Reichsgau en de waarborging van de veiligheid in
dit gebied, opdat het Duitse volk er zich kan vestigen, evenals de organisatie van
huisvesting en broodwinning voor de immigrerende Baltische Duitsers en
Wolhyniëduitsers.
[…]
2. Het eerste Nahplan werd binnen de voorgeschreven tijd uitgevoerd. Op 17
december 1939 waren 80 transporten met in totaal 87.883 gedwongen emigranten
vertrokken naar de stations, die door het Generalgouvernement waren opgegeven.”
Fragment uit een bericht van de “Dienst voor de verhuizing van Polen en joden” over de massadeportaties van het
zogenaamde "Eerste Nahplan", 26 januari 1940 (IPN Warszawa)
5.2. VERVOLGINGSMAATREGELEN
Al tijdens de eerste weken van de bezetting
vermoordden formaties van de SS en de politie, van
de Wehrmacht en de volksduitse Selbstschutz
meerdere tienduizenden mensen onder het
voorwendsel dat ze "guerillastrijders" bestreden of
als zogenaamde vergelding voor geleden verliezen.
De terreurmaatregelen waren vooral gericht tegen
leden van de politieke en maatschappelijke elite van
Polen. Joden werden onderworpen aan veelvuldige
vernederingen en represailles en velen van hen
werden vermoord.
Antisemitisch affiche van de Duitse bezettingsautoriteiten:
joden worden vergeleken met parasieten en bestempeld als
zogenaamde overbrengers van besmettelijke ziekten
(tyfus), niet gedateerd
(IPN Warszawa)
32
Toch werd er op dat moment nog geen systematisch moordprogramma uitgevoerd tegen de
joden. De mogelijkheden die de joodse bevolking
had om in de eerste levensbehoeften te kunnen
voorzien, werden hun echter stap voor stap
ontnomen door verordeningen van het bezettingsautoriteiten. Deze verordeningen hadden tot doel de
joden in een kwaad daglicht te stellen, hun rechten
te ontnemen en ze te isoleren van de rest van de
bevolking. In december 1941 begon in het concentratiekamp bij Chelmno (Kulmhof) de omvangrijke
moord op de Poolse joden.
"In de zin van deze verordening
worden als joden beschouwd:
1. personen, die tot de
mozaïsche geloofsgemeenschap
behoren of hebben behoord.
2. personen, wiens vader of
moeder tot de mozaïsche
geloofsgemeenschap behoort of
heeft behoord.
Als kenteken dient om de
rechterbovenarm van de kleding
en van de bovenkleding een
band te worden gedragen, die
aan de buitenkant een blauwe
jodenster op een witte
ondergrond toont."
Verordening over het verplichte
kenmerken van joden in het district
Krakau, uitgevaardigd door de
districtsgouverneur Wächter, Krakau,
19 november 1939
Vernedering in het openbaar van joden in de stad Tomaszow Mazowiecki (bij Lodz),
vermoedelijk september/oktober 1939
(USHMM Washington)
33
"Vergeldingsactie" tegen joodse inwoners van de stad
Ostrow Mazowiecka, 11 november 1938
(IPN Warszawa)
Aanhangers van 1e en 91e Bataljon van de
Ordnungspolizei schieten bij een van tevoren
uitgegraven kuil minstens 355 joodse mannen,
vrouwen en kinderen dood.
5.3. REACTIES VAN DE WEHRMACHT
De bereidheid bij Duitse soldaten om extreem
geweld te gebruiken hing samen met langdurig
overgeleverde vijandbeelden. Hun gedrag tegen
"oostjoden" en vermeende "opstandelingen" was
vaak niet ingegeven door uitdrukkelijke bevelen,
maar het werd wel door hun leidinggevenden
geduld. Al vroeg aanvaardde de leiding van de
Wehrmacht de richtlijnen van Hitler voor de politiek
gemotiveerde massamoord.
34
Daders werden slechts zelden veroordeeld.
Uiteindelijk bleven zij door een "gratiebesluit"
(Gnadenerlass) van Hitler volledig ongestraft.
Protesten van hogere officieren tegen de misdaden
van de SS en de politie wees Hitler nadrukkelijk af.
De Wehrmacht onderwierp zich aan de politieke
druk en voegde zich naar de SS en de politie met
het oog op toekomstige veldtochten.
"Op 24 september werden in de namiddag twee synagogen in Wloclawek en twee huizen in de as
gelegd. Op basis van een mededeling van de burgemeester aan het 2e SS-regiment, dat de joden de
huizen in brand hadden gestoken uit wraak voor het platbranden van de synagogen, werden 800
joden gearresteerd. Twee van hen werden tijdens de vlucht neergeschoten, een van hen werd door
een schot verwond.
De SS-Standartenführer Nostitz leidde deze actie bij het vallen van de avond, zonder mij van
tevoren op de hoogte te brengen. Pas na het begin van de actie zond hij zijn adjudant naar mijn
bureau en deze verklaarde aan mijn plaatsvervangende kwartiermeester, kolonel Wilck, dat hij van
plan was alle mannelijke joden uit de stad te arresteren. Kolonel Wilck merkte op, dat er dan
misschien 10.000 mensen of meer moesten worden aangehouden en dat het onmogelijk zou zijn om
ze allemaal in hechtenis te nemen. De adjudant antwoordde dat er dan zoveel zouden worden
gearresteerd, afhankelijk van hoeveel plaats er was in de gevangenissen, de rest zou dan toch
worden dood-geschoten. De kwartiermeester zei vervolgens, dat hij de actie niet wilde verhinderen,
omdat de beëindiging van een zojuist begonnen handeling het aanzien van de Wehrmacht en de SS
zou schaden. Hij probeerde echter de omvang van de actie te beperken. [...] Het zou niet in de geest
van de Führer zijn om alle joden neer te schieten.
De "beperkte" actie die daarop volgde, bestond vervolgens uit de arrestatie van de genoemde 800
joden. [...]
De joden hier en überhaupt in heel Polen verdienen het om stevig aangepakt te worden, zodra ze
het wagen overtredingen te begaan. Een dergelijke actie, zoals deze van het 2e SS-regiment, is
echter ongepast, vooral gelet op de uitzonderlijk zwakke militaire bezetting in deze streek en het
ontbreken van elke vorm van politiecontrole."
Deel uit het verslag van de commandant van het rückwärtiges Armeegebiet 581 aan het Oberkommando van het 8e leger
e
over de terreuracties van de 2 SS-Totenkopfstandarte "Brandenburg" tegen joodse burgers, 25 september 1939
(BA Ludwigsburg)
"Handelingen die vanaf 1 september 1939 tot op de dag van vandaag in de bezette Poolse gebieden
werden gepleegd uit verbittering over de door Polen uitgevoerde gruweldaden, worden niet
strafrechtelijk vervolgd."
"Gratiebesluit" (Gnadenerlass) van Adolf Hitler voor Duitse oorlogsdeelnemers, die tijdens de veldtocht in Polen strafbare
feiten tegen de bevolking hebben gepleegd, Berlin, 4 oktober 1939
(BA Freiburg)
"Het is onjuist om enkele tienduizenden joden en Polen – zoals dat nu gebeurt – af te slachten; wat
betreft het overgrote deel van de bevolking wordt zo noch het Poolse staatsidee vermoord, noch
worden de joden uitgeschakeld. Integendeel, de manier waarop de afslachting plaatsvindt,
veroorzaakt de grootste schade, maakt de problemen ingewikkelder en veel gevaarlijker dan het
geval zou zijn bij weldoordacht en doelgericht handelen. [...]
Wanneer hoge functionarissen van de SS en de politie een gewelddadig en meedogenloos optreden
eisen en daar dan in het openbaar de loftrompet over afsteken, zullen binnen de kortste tijd alleen
nog de bruten het voor het zeggen hebben. [...]“
De enige mogelijkheid die we hebben om deze plaag te bedwingen, is de schuldigen en hun
aanhangers zo snel mogelijk onder militaire leiding en jurisdictie te plaatsen."
Fragment uit de notities voor de toespraak van Johannes von Blaskowitz bij de opperbevelhebber van het leger op het slot
Spala, 15 februari 1940 (BA Freiburg)
35
5.4. SOVJET-UNIE 1941: MISDADIGE BEVELEN
In het voorjaar van 1941 bepaalden Hitler en de
leiding van de Wehrmacht de doelstellingen voor de
geplande “oorlog der wereldbeschouwingen”
(Weltanschauungskrieg) tegen de Sovjet-Unie: dit
land moest niet alleen militair worden overwonnen,
maar de volledige leidinggevende structuur, die
werd gezien als een "systeem van joods
bolsjewisme" moest uit de weg worden geruimd.
Het Oberkommando der Wehrmacht gaf daarom
het bevel om de bescherming van burgers in
oorlogstijden, zoals voorgeschreven door het
volkenrecht, af te schaffen en sovjetfunctionarissen
te executeren.
De SS en de politie werden gemachtigd om
"uitvoerende maatregelen" te treffen in de
veroverde gebieden en dit maakte de weg vrij voor
de moord op politieke tegenstanders en hele
bevolkingsgroepen. Ook tijdens de oorlogshandelingen vaardigden leidinggevende generaals
van de Wehrmacht bevelen uit om de troepen te
verplichten zich in te zetten voor de vereiste
"vernietigingsstrijd" tegen het jodendom.
"De Einsatzgruppen en Einsatzkommandos hebben het recht om in het kader van hun opdracht op
eigen verantwoordelijkheid uitvoerende maatregelen tegenover de burgerbevolking te treffen. Ze
zijn verplicht nauw samen te werken met de militaire inlichtingendienst."
Instructie van de Chef van het opperbevel van de landmacht (Oberkommando des Heeres), Walther von Brauchitsch, over
de inzet van de Sicherheitspolizei en van de SD, 28 april 1941
„1. Het bolsjewisme is de aartsvijand van het nationaalsocialistische Duitse volk. Tegen dit
ontwrichtende wereldbeeld en zijn aanhangers strijdt Duitsland.
2. Deze strijd vereist een meedogenloos en krachtdadig optreden tegen bolsjewistische ophitsers,
guerrillastrijders, saboteurs en joden evenals een totale uitroeiing van elk actief of passief verzet."
Fragment uit de "Richtlijnen voor het gedrag van de troepen in Rusland" van het Oberkommando der Wehrmacht, 19 mei
1941
"Het jodendom vormt de verbinding tussen de vijand in de rug en de nog te bestrijden overblijfselen
van het Rode Leger en de Rode leiding. Meer nog dan in Europa bekleedt het alle sleutelposities
binnen de politiek en de overheid, in de handel en ambachten en vormt een kiem van alle onrust en
mogelijke opstanden. […]
De soldaat moet er begrip voor hebben dat het noodzakelijk is om het jodendom, de geestelijke
verspreider van de bolsjewistische terreur, op harde wijze te bestraffen. Dat is noodzakelijk om alle
opstanden, die meestal door joden wordt beraamd, in de kiem te smoren."
Fragment uit het legerbevel van de opperbevelhebber van het 11e leger, Erich von Manstein, 20 november 1941
(StA Nürnberg)
36
5.5. VERNIETIGINGSOORLOG
Bij de volkerenmoord op de sovjetjoden bood de
Wehrmacht dikwijls logistieke en administratieve
ondersteuning. Het militaire bestuur nam
beslissingen over het lot van de krijgsgevangenen
en vaak over de inzet van joden als dwangarbeiders. Mobiele eenheden van de politie en de
SS volgden de oprukkende legertroepen met als
opdracht "de rust te herstellen" in de bezette
gebieden in de Sovjet-Unie. In werkelijkheid
betekende dit de selectie van de burgerbevolking
en de meedogenloze vernietiging van alle
personen, die als "minderwaardig" of "nutteloos"
werden beoordeeld.
Tijdens de zomer van 1941 concentreerden de
moordcommando's zich in eerste instantie op de
vervolging van sovjetfunctionarissen en mannelijke
joden als vermeende "belangrijkste tegenstanders".
Door de wisselwerking tussen lokale initiatieven en
instructies vanuit de leiding van het nazi-regime
radicaliseerde hun handelen al gauw tot een
massamoord op de hele joodse bevolking.
Een commando van Einsatzgruppe D schiet
joodse vrouwen neer in een kuil, Dubossary
(Moldavië), 14 september 1941
(IWM Londen)
„...In de periode tussen 1 februari en 31 maart 1942 vond - voor zover ik weet - de tweede mij bekende
executie plaats in de buurt van Wolkowysk. De compagnie moest aantreden. Ahrens [de compagniecommandant] verlangde twintig vrijwilligers voor een geplande executie. Niemand gaf gehoor aan zijn
verzoek. Ahrens herhaalde zijn oproep. Pas na een nogmaals herhaald verzoek gingen de eerste handen
aarzelend omhoog. Het waren echter geen twintig mannen, waarop Ahrens ongeveer het volgende zei: "Als het
zo niet gaat, zal ik moeten uitkiezen." Vervolgens stapte hij langs de aangetreden kameraden en koos hij naar
eigen goeddunken mannen uit. Toen hij mij naderde, maakte ik een beweging als om me te verbergen, omdat
ik in onder alle omstandigheden wilde vermijden aan een executiecommando te moeten deelnemen. Ahrens
had dat echter onmiddellijk opgemerkt. Hij vroeg mijn naam en ik antwoordde. Vervolgens deelde hij mij bij
het executiecommando in. Spontaan smeekte ik hem om van mijn deelname af te zien, aangezien ik niet in
staat zou zijn om op weerloze mensen te schieten. [...]
Ahrens noemde me een lafaard en meer van die dingen. Hij verweet me onder andere dat mijn gedrag niet
passend was voor een soldaat.
Pas toen Meister Neubauer hem iets toefluisterde dat ik niet kon verstaan, stemde hij ermee in om me niet in
het executiecommando op te nemen. Om me harder te maken, beval hij me vlak voor de kuil (het massagraf)
post te vatten. Tegen dat bevel heb ik niets meer ondernomen. Het ging Ahrens er waarschijnlijk alleen om me
duidelijk te maken, dat een soldaat alles moet doen wat hem wordt bevolen. Tenslotte zei hij minachtend: "Die
is het niet eens waard om zelf te worden afgeknald!" waarmee hij mijn nutteloosheid voor "zware taken" wilde
benadrukken."
e
Getuigenis van Friedrich Herrmann, lid van het 91 Reservepolizeibataillon, over een massamoord bij Wolkowysk (WitRusland) in februari 1942, fragment uit een interview, 7 februari 1963 (BA Ludwigsburg)
37
“Aan de groep A in Riga
Betr.: executies tot 1 februari 1942 door het 3e
EK [Einsatzkommando]
Met betrekking tot: plaatselijk Fs Nr. 1331
van 6-2-‘42
A.: joden 136.421
B: communisten 1064 (onder wie
1 commissaris, 1 Oberpolitruck,
5 Politruck)
C: partizanen 56
D: krankzinnigen 653
E: Polen 44, Russische krijgsgevangenen 28, zigeuners 5,
Armeniërs 1
Totaal: 138.272, daaronder vrouwen 55.556,
kinderen 34.464.”
Telegram van de bevelhebber van de
Sicherheitspolizei en de SD in Kaunas (Kauen), Karl
Jäger, aan Einsatzgruppe A over de door
Einsatzkommando 3 uitgevoerde executies tot en met
1 februari 1942, 9 februari 1942
(RGVA Moskwa)
Bijlage van het tweede bericht van de leider van de
Einsatzgruppe A, dr. Franz Walther Stahlecker, over de
acties van de Einsatzgruppe in de periode van
16 oktober 1941 tot 31 januari 1942
(RGVA Moskwa)
38
Het bloedbad van Babi Jar, 29 en 30 september 1941:
overblijfselen van kleding van neergeschoten joden.
Sovjetkrijgsgevangenen egaliseren het massagraf,
begin oktober 1941.
PK-Fotos: Johannes Hähle
(HIS Hamburg)
Als "vergelding" voor aanslagen op de Duitse
bezetter werden 33.771 joodse inwoners van de
stad Kiev door het Sonderkommando 4a en
leden van de Ordnungspolizei in het nabijgelegen
ravijn Babi Jar vermoord.
39
5.6. DUITSE BEZETTING IN OOST- EN ZUIDOOST-EUROPA 1939-1942
Vestiging van de Duitse heerschappij in de bezette gebieden in Oost- en Zuidoost-Europa 1939-1942
40
5.7. SERVIË 1941: JODENVERVOLGING EN TERREUR TIJDENS DE BEZETTING
Meteen na de bezetting van Servië in april 1941
begon het Duitse militaire bestuur de joodse
bevolking haar rechten te ontnemen. De Duitse
bezetter reageerde met geweld op elke vorm van
verzet en deinsde daarbij niet terug voor massamoorden op burgers. Voor dergelijke "vergeldingsmaatregelen" kwamen bij voorkeur joodse mannen
in aanmerking, nadat in de zomer van 1941
pogingen tot deportatie van de Servische joden
mislukt waren.
Bij het neerslaan van de Servische opstand in de
herfst van 1941 werden minstens 4.000 mannelijke
joden en Roma het slachtoffer van een
"gijzelaarsfusillade". Ongeveer 7.000 joodse
vrouwen en kinderen werden in het concentratiekamp Sajmiste bij Belgrado tijdens de lente van
1942 door het gebruik van een "gaswagen"
vermoord.
“I. Joden
[...]
§2
Joden moeten zich binnen twee weken na de bekendmaking van deze verordening bij de Servische
aanmeldingsbureaus van de politie [...] melden om zich in het jodenregister in te schrijven. [...]
§3
Joden zijn verplicht zich te kenmerken. Op de linkerbovenarm moeten ze een gele armband met het opschrift
“jood” dragen.
§4
Joden kunnen geen openbare functie uitoefenen. De Servische autoriteiten dienen hun onmiddellijk uit deze
functies te ontslaan.
§5
Joden mogen het beroep van advocaat, arts, tandarts, dierenarts en apotheker niet uitoefenen. [...]
§6
Voor de wederopbouw van de oorlogsschade zijn alle joden – van beide geslachten en van 14 tot 60 jaar – tot
arbeid verplicht. [...]
§7
Het is voor joden verboden theaters, bioscopen, alle vormen van amusement, openbare zwembaden,
sportplaatsen en openbare markten te bezoeken.
Het is voor joden eveneens verboden restaurants te bezoeken, tenzij de militaire bevelhebber in Servië bepaalde
restaurants voor bezoek van joden opengesteld heeft. Deze restaurants dienen speciaal te worden gemarkeerd.
[...]
II. Zigeuners
§18
Zigeuners worden met joden gelijkgesteld. De bepalingen van deze verordening gelden voor hen op
overeenkomstige wijze.”
Uit een verordening van de militaire bevelhebber in Servië, 31 mei 1941
(BA Freiburg)
41
Handgeschreven aantekeningen
van Franz Rademacher, leider van
het Judenreferat binnen het
ministerie van Buitenlandse Zaken,
over een telefoongesprek met Adolf
Eichmann, 13 september 1941
(PAAA Berlin)
De kanttekeningen bevinden
zich op een telegram van de
Duitse gezant in Servië, Felix
Benzler, aan het ministerie van
Buitenlandse Zaken van
12 september 1941 over de
geplande deportatie van joden
uit het Servische interneringskamp Sabac.
“Volgens Sturmbannführer
Eichmann (...) opname in
Rusland en het Generalgouvernement onmogelijk,
zelfs de joden uit Duitsland
kunnen daar niet worden
ondergebracht. Eichmann stelt
voor om ze dood te schieten.”
“In het belang van de orde en rust heeft het Duitse bestuur allereerst de invloed van de joden op
het openbare leven, het Servische bestuur en bedrijfsleven uitgeschakeld en het joden- en
zigeunervraagstuk volledig afgehandeld (Servië is het enige land waarin het jodenvraagstuk en
het zigeunervraagstuk zijn opgelost).”
Uit een toespraak van de Chef van het militaire bestuur in Servië, Harald Turner, bij de bevelhebber van de Wehrmacht
“Zuid-Oost”, Alexander Löhr, notities, 29 augustus 1942
(StA Nürnberg)
42
6
HANDELSWIJZEN ONDER DE DUITSE BEZETTING
De weg naar de vernietiging van de joden in Oosten Zuidoost-Europa was van tevoren niet duidelijk
bepaald. Voor de uitvoering van hun bevelen waren
de bevelhebbers aangewezen op de bereidwilligheid van hun ondergeschikten, maar ook op de
steun van de plaatselijke bevolking. Tijdens de
vervolging konden de betrokkenen op verschillende
manieren handelen. Hun gedrag was niet alleen
afhankelijk van bevelen en dwang van buitenaf,
maar ook van hun eigen interpretatie van de
situatie, hun houding en motieven.
De bereidwilligheid van lokale bevolking om met de
Duitse bezetter samen te werken, verschilde per
regio en hing af van politieke en ideologische
overtuigingen en persoonlijke belangen. Joden
konden soms bij buren onderduiken, maar stuitten
meestal op onverschilligheid en angst. Ze werden
ook geconfronteerd met collaborateurs, die hun
verraadden, beroofden en zelfs meewerkten aan
hun moord. Collaborateurs deden dit om
verschillende redenen: uit haat tegen joden, om
zich naar de Duitse bevelen te voegen en omdat zij
verwachtten dat hun medewerking aan de moord op
joden hun materiële of politieke voordelen zou
opleveren.
In de bezette gebieden waren er slechts enkele
Duitsers, die het bevel om mee te werken aan de
moorden niet hebben opgevolgd of zich voor de
redding van joden hebben ingezet. Hun daden
bewijzen dat medemenselijkheid ook onder
nationaalsocialistisch bewind mogelijk was en in
sommige gevallen zegevierde.
Aanvankelijk stonden de joden machteloos ten
opzichte van de moordcommando’s. Op vele
plaatsen ontwikkelde zich echter verzet. Er werden
zelfhulporganisaties opgericht om de ellende die de
Duitsers in de getto’s hadden veroorzaakt, te
verlichten. Actief verzet werd bemoeilijkt door
ruimtelijke en sociale isolatie en door een chronisch
tekort aan voedsel, geneesmiddelen en wapens.
Slechts in uitzonderlijke gevallen slaagden joden
erin de steden te ontvluchten en zich bij partizanengroepen aan te sluiten. Terwijl het bewapend
verzet in de getto’s uiteindelijk geen succes
opleverde, hebben joodse partizaneneenheden
vanaf 1942-’43 duizenden mensen het leven
kunnen redden.
De joodse bevolking van de
stad Kaunas wordt door
Litouwse nationalisten door de
straten gedreven, vermoedelijk
tussen 25 en 27 juni 1941
(BA Ludwigsburg)
43
6.1 DUITSE BEZETTING IN OOSTELIJK EUROPA 1941-1944
44
6.2. COLLABORATIE
Na de terugtrekking van de sovjettroepen uit de
toenmalige Litouwse hoofdstad Kaunas op 22 juni
1941 traden Litouwse nationalisten met geweld op
tegen de joodse bevolking. Ook na de Duitse
bezetting van de stad werden de pogroms op 24
juni voortgezet. De Wehrmacht bleef volkomen
passief.
Volgens instructies van Heydrich moedigde de
leider van Einsatzgruppe A, SS-Brigadeführer
Stahlecker, het optreden van de moordcommando’s
aan en probeerde hij tegelijkertijd de Litouwse
milities onder het bevel van de Duitse Sicherheitspolizei te krijgen. Bij slachtpartijen in de stad en in
de naburige forten VII en IX kwamen tot 11 juli 1941
ongeveer 7.800 joden om het leven.
“De zuiveringspogingen van anticommunistische of anti-joodse groepen in de pas bezette
gebieden mogen niet worden belemmerd. Integendeel, deze plaatselijke Selbstschutz-groepen
moeten zonder sporen na te laten worden gesteund, zonder dat ze zich later kunnen beroepen op
verordeningen of politieke toezeggingen die hun zijn gedaan.”
Brief van Heydrich aan de Höhere SS- und Polizeiführer in de bezette “Gebieden in het Oosten” over de opgaven van de
Sicherheitspolizei en de SD, 2 juli 1941 (BA Berlin)
„Als adjudant […] van deze staf kreeg ik het bevel om de staf van het 16e leger dat zich in Kowno
bevond, op te zoeken en daar samen met hen voor de staf van de Heeresgruppe kwartier te maken.
Op 27 juni kwam ik daar ’s ochtends aan. Op mijn weg naar de stad kwam ik langs een tankstation
waar zich een dichtbij elkaar staande menigte bevond. Er waren ook heel wat vrouwen bij die hun
kinderen omhoog hielden of op stoelen of kisten stonden om beter te kunnen zien. Telkens opnieuw
klonken er gejuich, bravogeroep, applaus en gelach. Daardoor vermoedde ik aanvankelijk nog dat
er een overwinningsfeest of een of ander sportevenement gaande was. Op mijn vraag wat er hier
gebeurde, kreeg ik echter het antwoord dat hier de Totschläger von Kowno (de beul uit Kowno) aan
het werk was. Collaborateurs en verraders zouden hier eindelijk hun verdiende straf krijgen! Toen
ik dichterbij kwam, werd ik getuige van het vreselijkste wat ik in de loop van twee wereldoorlogen
heb gezien.
Op het betonnen voorplein van het tankstation stond een middelgrote, blonde man, ongeveer 25 jaar
oud, die net uitrustte en daarbij op een houten stok zo dik als een arm leunde, die tot aan zijn borst
kwam. Aan zijn voeten lagen ongeveer 15 tot 20 doden of stervenden. Uit een waterslang stroomde
voortdurend water dat het gevloeide bloed naar een afvoerputje spoelde. Een paar meter achter deze
man stond een twintigtal mannen, bewaakt door bewapende burgers, in zwijgende berusting op hun
afschuwelijke terechtstelling te wachten. Na een korte wenk stapte de volgende man stil naar voren
en werd op de meest beestachtige manier met de houten knuppel doodgeslagen, waarbij bij elke
slag enthousiast geroep van de toeschouwers klonk.
De staf van het leger vertelde me later dat deze massa-executies al bekend waren en dat ze net als
bij mij uiteraard dezelfde afschuw en verontwaardiging hadden opgeroepen. Men maakte mij echter
duidelijk dat het hier kennelijk om een spontane actie van de Litouwse bevolking ging, die zich
wreekte op collaborateurs uit de Russische bezettingsperiode en op volksverraders. Daarom moesten
deze wrede excessen als louter binnenlandse politieke conflicten worden beschouwd, waarmee de
Litouwse staat zelf, d.w.z. zonder het ingrijpen van de Duitse Wehrmacht, moest zien om te gaan –
zo werd ook “van bovenaf” bevolen. De openbare terechtstellingen waren al verboden, men hoopte
dat het verbod zou voldoen om de rust en orde te herstellen.”
Getuigenis van de voormalige adjudant van de staf van de Heeresgruppe Nord, Von Bischoffshausen, op 19 april
1959 over de massamoord op de joodse bevolking in Kaunas (Kowno) op 27 juni 1941
(BA Ludwigsburg)
45
6.3. TOESCHOUWERS
De regisseuse Leni Riefenstahl werd op
12 september 1939 ooggetuige van een Duitse
oorlogsmisdaad tijdens filmopnamen in de kleine
Poolse stad Konskie.
Soldaten van de Wehrmacht dwongen joodse
mannen in een park een graf te delven voor vier
Duitse soldaten, die achter het front waren
neergeschoten. Toen de joden op bevel van een
Duitse politie-officier de plek verlieten, vuurde de
officier van de luchtafweer, Bruno Kleinmichl, twee
schoten op de mannen af, van wie hij dacht dat ze
aan het vluchten waren. Soldaten van de
Wehrmacht schoten vervolgens lukraak op de
groep, die in paniek raakte, en doodden daarbij
22 mensen.
Riefenstahl protesteerde bij de bevelhebber van het
10e leger, generaal Walter von Reichenau, tegen
het optreden van de Duitse soldaten en stopte met
haar werk als oorlogsverslaggever. Een krijgsraad
veroordeelde de tweede luitenant Kleinmichl tot een
gevangenisstraf van een jaar. Op grond van Hitlers
amnestie voor Duitse oorlogsmisdadigers werd het
oordeel waarschijnlijk niet uitgevoerd.
Samen met een medewerker van haar filmteam volgt
Leni Riefenstahl ontsteld de moord op de joden
(BA Berlin)
Soldaten van de Wehrmacht leiden joodse
gevangenen naar een park in de stad
Konskie, 12 september 1939
(IPN Warzawa)
De joodse gevangenen wachten onder
Duitse bewaking af welk noodlot hun ten
deel zal vallen
(IPN Warzawa)
Duitse soldaten houden de joodse mannen
in het oog, terwijl zij het graf delven
(IPN Warzawa)
46
6.4. REDDERS
Op 26 juli 1942 – enkele dagen na Himmlers order
om tegen het einde van het jaar alle getto’s in Polen
op te heffen – versperden soldaten van de Wehrmacht een politie-eenheid de toegang tot het getto
in Przemysl en verhinderden zo een geplande
ontruimingsactie.
Ter verklaring van deze ongewone maatregel
wezen de plaatselijke commandant Max Liedtke en
zijn adjudant, dr. Albert Battel, op een afspraak met
de lokale politie: joden die dwangarbeid verrichtten
voor de Wehrmacht mochten niet uit het getto
worden weggevoerd.
Battel zelf haalde met een groep soldaten 80 tot
100 joden uit het getto en bood hun bescherming in
het bureau van de plaatselijke commandant.
In de loop van de volgende dagen voerden de SS
en de politie de ontruiming toch uit: minstens
10.000 joden werden naar het vernietigingskamp
Belzec gedeporteerd of al ter plaatse doodgeschoten. Op aandringen van Himmler zou Battel
na het einde van de oorlog uit de NSDAP worden
gezet en in hechtenis worden genomen.
1e luitenant Albert Battel (1e rij, 3e v. Rechts)
met leden van het bureau van de plaatselijke
commandant in Przemysl, ongedateerd
(Privébezit)
“Ik ben van plan om Battel onmiddellijk
na de oorlog te laten arresteren.
Bovendien stel ik voor om op een geschikt
moment partij-intern een procedure tegen
Battel te starten met het doel hem uit de
partij te sluiten.”
Brief van Himmler aan de leider van de
partijkanselarij van de NSDAP, Martin Bormann,
3 oktober 1942
(BA Berlin)
47
6.5. VERZET
Tussen 1941 en 1944 was er in het ontoegankelijke
en bosrijke gebied van Naliboki (Wit-Rusland) een
grote, joodse partizanengroep actief onder leiding
van Anatolij “Tuvia” Bielski en zijn broers. De groep
werkte mee aan operaties van de leiding van de
sovjetpartizanen. De groep concentreerde zich
vooral op het eigen overleven en op de redding van
joodse vluchtelingen, die hoofdzakelijk uit het getto
van de stad Nowogrudok kwamen.
Dankzij de organisatie van een uitgestrekt “familiekamp” met een geïmproviseerd ziekenhuis, een
school, werkplaatsen en een synagoge konden ook
vrouwen, kinderen en ouderen overleven. Na de
Duitse terugtrekking in de zomer van 1944 keerde
Bielski naar Nowogrudok terug met meer dan 1.200
geredde joden.
Vele voormalige “Bielski-partizanen” emigreerden
na het einde van de oorlog via Duitsland naar de
Verenigde Staten en Israël.
“De vijand maakte geen onderscheid. In het wilde weg kozen ze
mensen uit en vermoordden ze. Zou ik niet net zo zijn als zij, als
ik gewoon een paar Duitsers – willekeurige Duitsers – om het
leven bracht? Het zou de moeite niet waard zijn en voor mij zou
het ook geen zin hebben. Ik wilde redden, niet doden.”
Tuvia Bielski in een interview met de sociologe Nechama Tex,
Brooklyn, New York 1987
Groepsfoto van de joodse partizanengroep om Anatolij “Tuvia” Bielski (1906-1987) tijdens de wacht bij een
geïmproviseerde landingsbaan in het bos van Naliboki (Wit-Rusland), vermoedelijk 1943/1944
(USHMM Washington D.C.)
48
7
DE WEG NAAR DE MASSAMOORD OP DE
EUROPESE JODEN
Sinds het begin van de jaren twintig propageerde
Hitler een antisemitisme, dat erop was gericht de
joden op gewelddadige wijze uit de weg te ruimen.
Maar pas vanaf de inval in Polen kwamen Hitlers
fantasieën overeen met reële mogelijkheden om
mensen te deporteren en te vermoorden. Over het
algemeen werden die plannen actief gesteund door
de vertegenwoordigers van ondergeschikte
bezettingsinstanties. Toch mislukten de pogingen
tot de deportatie van Poolse, Tsjechische, Duitse en
Oostenrijkse joden. In de zomer van 1941 bood de
aanval op de Sovjet-Unie de nationaalsocialistische
antisemieten nieuwe mogelijkheden. Verschillende
politie-eenheden vermoordden joden door ze in
grote getale neer te schieten achter het front.
Tegelijkertijd werden er plannen gemaakt om ook
joden uit het westen naar deze gebieden te
deporteren.
Daarvoor was de Sicherheitspolizei onder leiding
van Reinhard Heydrich verantwoordelijk. Vanaf
oktober 1941 tot aan de vooravond van de
Wannsee-conferentie werden vele uit Duitsland,
Wenen, Praag en Luxemburg gedeporteerde joden,
eenmaal op de plaats van bestemming aangekomen, meteen neergeschoten. De meesten
werden in getto’s geplaatst. In dezelfde periode
werden kleine vernietigingskampen opgericht. In
januari 1942 hadden de moordenaars ervaring
opgedaan met massale doding met dieseluitlaatgassen in het vernietigingskamp in de buurt van de
plaats Chełmno (Kulmhof). In het concentratiekamp
Auschwitz had men arbeidsongeschikte joden en
sovjetkrijgsgevangenen met het pesticide zyklon B
gedood.
7.1. HITLERS ANTISEMITISME EN DE WERELDOORLOGEN
Al in zijn boek Mein Kampf beweerde Hitler dat
Duitsland de Eerste Wereldoorlog had kunnen
winnen, wanneer men duizenden joden op dezelfde
wijze met gifgas had behandeld, zoals dat met
Duitse soldaten aan het front was gebeurd. Bijna
twintig jaar later wilde hij, gelet op die militaire
nederlaag, de Duitsers verplichten tot een
voortdurende strijd tegen alle joden.
Tussen beide uitspraken – uit 1927 en 1945 –
maakten de nationaalsocialisten en hun medeplichtigen zich in de Tweede Wereldoorlog schuldig
aan een volkerenmoord op de Europese joden,
gericht op een volledige vernietiging. Deze
volkerenmoord kostte aan bijna zes miljoen mensen
het leven.
Aankondiging van een toespraak van Adolf Hitler:
“Duitslands toekomst en onze beweging”,
februari 1925
49
“Strijd aan de duivelsmacht, die Duitsland in deze ellende heeft gestort, strijd aan het marxisme en
aan de geestelijke dragers van deze wereldwijde pest en epidemie, de joden. We strijden niet
volgens het burgerlijke model, “voorzichtig”, zodat het niet te veel pijn doet. Nee, en nogmaals nee!
Toen we ons indertijd in deze nieuwe beweging aaneengesloten hebben, stond het ons duidelijk
voor ogen, dat er in deze strijd slechts twee mogelijkheden zijn: of de vijand gaat over onze lijken,
of wij gaan over het zijne.”
Uit de toespraak van Hitler op 27 februari 1925 (Hitler, notities)
“Wanneer men aan het begin van de oorlog, en gedurende de strijd, eens twaalf- tot vijftienduizend
van deze Hebreeuwse volksbedervers een paar gifgasaanvallen had laten doormaken, zoals
honderdduizenden van onze beste Duitse arbeiders uit alle bevolkingsgroepen en beroepsgroepen
die moesten verduren, dan zou het offer van miljoenen mensenlevens aan het front niet tevergeefs
zijn geweest. Integendeel: wanneer men twaalfduizend schurken op het juiste moment uit de weg
had geruimd, waren er misschien een miljoen fatsoenlijke Duitsers, die voor onze toekomst van
het grootste belang hadden kunnen zijn, in leven gebleven.”
Adolf Hitler, Mein Kampf, deel 2, München 1927
“Maar ik heb er ook geen twijfel over laten bestaan dat, wanneer de volkeren van Europa opnieuw
enkel en alleen als aandelenpakketten worden beschouwd door die internationale geldwolven en
financiële samenzweerders, ook dat volk ter verantwoording zal worden geroepen, dat eigenlijk
schuldig is aan dit moorddadige gevecht: het jodendom!”
Adolf Hitler, Mein politisches Testament, 29 april 1945 (NA Washington D.C.)
7.2. GEORGANISEERDE TERREUR TEGEN JODEN
De Duitse bezetters benutten de bezetting van
Polen in 1939 en van de westelijke Sovjet-Unie in
1941 allereerst om de daar wonende joden uit te
buiten, te deporteren en te vermoorden. Kort na de
inval heerste ter plekke al een sfeer van permanent
geweld tegen joden.
Die brachten het Duitse militaire en burgerlijke
bestuur evenals het politieapparaat op eigen
initiatief teweeg. Talloze Duitse daders brachten de
misdadige richtlijnen tegen joden bereidwillig in
praktijk.
“Met de joden korte metten maken. Een plezier om het joodse ras eindelijk eens lichamelijk te
kunnen aanpakken. Hoe meer er zullen sterven, des te beter; ze [de joden] te raken is een
overwinning voor ons rijk.”
Uit een toespraak van de Duitse Generalgouverneur in Polen, Hans Frank, voor districtskapiteins in Radom op 25
november 1939 (AŻIH Warschau)
50
“Op welke tijdstippen en met welke middelen het getto en daarmee ook de stad Lodsch van joden
wordt gezuiverd, laat ik nog open. Het einddoel moet echter zijn dat we deze pestbuil geheel en al
wegbranden.”
Uit een rondschrijven van de Regierungspräsident in de Warthegau, Friedrich Uebelhoer, aan de gemeentelijke overheid en
alle militaire instanties en politiebureaus in Lodsch van 10 december 1939 (Dokumenty i Materiały, deel III)
“Lodsch” was de Duitse versie van de naam van de grote Poolse stad Lodz. Op 11 april 1940 werd deze
tot “Litzmannstadt” omgedoopt.
“Deze winter bestaat het risico dat niet meer alle joden kunnen worden gevoed. Er moet ernstig
worden overwogen of het niet de meest menselijke oplossing is om de joden, indien ze niet
arbeidsgeschikt zijn, door een of ander snel werkend middel uit de weg te ruimen. In elk geval
zou dat prettiger zijn dan ze te laten verhongeren.”
Uit een brief van de leider van de SD-Leitabschnitt Posen, Rolf-Heinz Höppner, aan Adolf Eichmann van 16 juli 1941
(Biuletyn GÅ‚ównej Komisji, deel XIII)
“Wanneer in een dorp een sabotagehandeling werd uitgevoerd en men alle joden in dit dorp
vernietigt, kan men er zeker van zijn dat men de dader – of ten minste de aanstichter – heeft
vernietigd.”
Uit het bericht over de situatie van de commandant van Wit-Roethenië uit de periode tussen 1 en 15 oktober 1941,
Generalmajor Gustav Freiherr von Bechtolsheim, van 19 oktober 1941
(NIAB Minsk)
7.3. EERSTE DEPORTATIEMAATREGELEN
Duitse, Oostenrijkse, Tsjechische, Poolse en
Franse joden werden in de periode tussen de
invallen in Polen en in de Sovjet-Unie telkens
opnieuw het slachtoffer van deportaties. Dat was
het radicale gevolg van het beleid om de joden uit
het rijk te verdrijven, bovendien werden op die
manier nieuwe grensgebieden “verduitst”.
Uiteindelijk zouden de slachtoffers in zogenaamde
“jodenreservaten” geïsoleerd moeten worden.
Op dat tijdstip bestonden er op de plaatsen van
aankomst in het bezette Polen of in Frankrijk nog
geen plannen om de gedeporteerden massaal te
vermoorden. De gedeporteerden werden er echter
wel onder rampzalige omstandigheden aan hun lot
overgelaten.
7.4. DE ROL VAN REINHARD HEYDRICH
Sinds januari 1939 was de Chef van de Sicherheitspolizei en van de Sicherheitsdienst (SD) een van de
belangrijkste personen die beslissingen namen over
het optreden tegen de joden. Reinhard Heydrich
benutte deze nieuwe bevoegdheid aanvankelijk om
de emigratie en de verdrijving van joden uit Duitsland
en Oostenrijk te versnellen. Hij werkte ook mee aan
de latere plannen voor ontruimingen en “reservaten”.
In het voorjaar van 1941 werd duidelijk dat de oorlog
tegen de Sovjet-Unie nieuwe opnamemogelijkheden
voor jodentransporten zou bieden.
Na de inval liet Heydrich zijn volmachten nog eens
door Göring bevestigen. Vanaf de zomer van 1941
was hij niet alleen de verantwoordelijke voor de
massamoorden van de Einsatzgruppen, maar ook
coördinator voor toekomstige deportaties naar de
bezette gebieden. Door zijn benoeming tot plaatsvervangende Reichsprotektor in Bohemen en
Moravië was Heydrich bovendien verantwoordelijk
voor het lot van de Tsjechische joden.
51
Deportatie van Badense joden uit
Lörrach op
22 oktober 1940 naar Gurs
(StadtA Lörrach)
Brief van Heydrich aan de minister van
Buitenlandse Zaken over de Rijkscentrale
voor joodse emigratie van 30 januari 1939
(PAAA Berlin)
Heydrich meldt de oprichting van deze
instantie en de benoeming van Heinrich
Müller als directeur. Ook verzoekt hij de
minister van Buitenlandse Zaken, de
minister van Economische Zaken, de
minister van Financiën en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken
(dr. Stuckart) vertegenwoordigers te
benoemen die plaats zullen nemen in
het comité van de Rijkscentrale voor
joodse emigratie.
52
Brief van Heydrich aan de minister van
Buitenlandse Zaken van 24 juni 1940,
waarin hij meldt dat sinds de oprichting van
de Rijkscentrale voor joodse emigratie op
1 januari 1939 meer dan 200.000 joden uit
het Duitse rijksgebied zijn geëmigreerd.
(PAAA Berlin)
“Het algehele probleem – het gaat
inmiddels al om rond 3,5 miljoen joden,
die zich nu binnen de Duitse
invloedssfeer bevinden – kan door
emigratie niet meer worden opgelost.”
Daarom, schrijft hij tot slot, wil hij betrokken
worden bij besprekingen over een nu
noodzakelijk geworden, “territoriale
Endlösung”
Het ministerie van Buitenlandse Zaken had
op dat moment het eiland Madagaskar
uitgezocht als deportatiebestemming voor
de joden binnen de Duitse invloedssfeer.
Op 31 juli 1941 liet Reinhard Heydrich door
Hermann Göring schriftelijke bevestigen, dat
Heydrich de opdracht had gekregen om een
Endlösung van het jodenvraagstuk binnen de
Duitse invloedssfeer in Europa te plannen
(LVVA Riga)
53
7.5. UITBREIDING VAN DE DEPORTATIES
Vanaf begin september 1941 probeerde Heinrich
Himmler de joden uit het “Grootduitse Rijk” naar het
oosten te deporteren. Op 18 september schreef hij
aan de Reichsstatthalter in de Reichsgau Wartheland, dat Hitler het bevel had gegeven 60.000 joden
te deporteren. Die zouden in het getto van Litzmannstadt (Pools: Lodz) moeten worden opgenomen om in het daaropvolgende voorjaar verder
naar het oosten te worden getransporteerd. Maar
ook hier, net als later in Minsk en Riga, hadden de
bezettingsautoriteiten bezwaar tegen de geplande
deportaties. De joden zouden de industrie
verstoren, die van strategisch belang was voor de
oorlog, zij zouden het ruimtegebrek verder
aanscherpen of zich aansluiten bij verzetsgroepen.
Als leider van de Sicherheitspolizei en van de SD
wist Reinhard Heydrich zijn plannen door te zetten.
Als Reichsprotektor in Bohemen en Moravië liet hij
voor de Tsjechische joden het getto Theresienstadt
oprichten. Daar zouden ze zo lang gevangen
moeten blijven tot er andere plaatsen waren
gevonden. Aan de vooravond van de Wannseeconferentie waren bijna 50.000 mensen naar Lodz,
Minsk, Kaunas en Riga gedeporteerd. Meer dan
6.000 van hen waren al doodgeschoten. Het getto
Theresienstadt herbergde eind januari 1942
ongeveer 10.000 joden. Er hadden inmiddels twee
transporten van het Boheemse doorgangsgetto
naar Riga plaatsgevonden.
“Alle joden van de Generalkommisariate Litouwen en Letland zijn nu geheel en al in getto’s
ondergebracht. De joden van het getto in Riga, die door de burgerlijke autoriteiten en de instanties
van de Wehrmacht als werkkrachten worden gebruikt, mogen niet meer zelf naar hun arbeidsplek
gaan, maar moeten door de desbetreffende instanties ‘s morgens gezamenlijk uit het getto worden
afgehaald, onder bewaking naar hun werk worden gebracht en ‘s avonds opnieuw gezamenlijk naar
het getto worden teruggebracht. Zowel in Minsk als in Riga is alles voorbereid om jodentransporten uit het rijk op te nemen. Het eerste transport, bestaande uit joden uit Hamburg, kwam op
10 november 1941 in Minsk aan. Dezelfde dag werden de joden in het getto gehuisvest. Men kon
vaststellen dat een deel van de joden zich een volledig verkeerd beeld over hun toekomst had
gevormd, zij voelden zich bijvoorbeeld als pioniers, die werden ingezet om het oosten te
koloniseren. De eerste vijf transporten die naar Riga moesten komen, werden naar Kaunas
omgeleid. Het kamp van Riga, dat ongeveer 25.000 joden zal moeten opnemen, wordt momenteel
opgebouwd en zal binnen afzienbare tijd klaar zijn.
De Höhere SS- und Polizeiführer in Riga, SS-Obergruppenführer Jeckeln, heeft ondertussen joden
laten doodschieten en op zondag 30 november 1941 ca. 4.000 joden uit het getto in Riga en van
een evacuatietransport uit het rijk uit de weg geruimd.”
Fragment uit de Ereignismeldung UdSSR Nr. 151 van 5 januari 1942
(BA Berlin)
Terwijl hier van de moord op de joden in Kaunas geen melding wordt gemaakt, vermeldt het verslag dat de
joden van het deportatietransport uit Berlin na hun aankomst in Riga op 30 november 1941 werden
neergeschoten.
7.6. GESPREKKEN IN DECEMBER 1941
In december 1941 vond een reeks conferenties en
gesprekken plaats, waarbij Hitler en Himmler in
nauwelijks nog bedekte termen over de massamoord op de Europese joden spraken. Door
de oorlogsverklaring aan de Verenigde Staten had
Hitler de oorlog tot een wereldoorlog uitgebreid.
54
Op die manier creëerde hijzelf een doorslaggevende voorwaarde om zijn voorspelling uit
1939 te doen uitkomen, namelijk om de joden als
vermeende aanstichters van de nieuwe
wereldoorlog te laten vermoorden. In latere
verklaringen verwees Himmler steevast naar een
bevel dat Hitler hem had gegeven.
Bladzijde uit de dienstagenda van Himmler van
12 december 1941 (RGVA Moskwa)
Afschrift:
“12:15 SS Gr. F. Greifelt Zuid-Tiroler probleem
13 Seyss-Inquart beëdiging Mussert. Situatie in
Nederland”
Arthur Seyss-Inquart was de Duitse rijkscommissaris
van het bezette Nederland, Anton Mussert was de
leider van de Nationaal-Socialistische Beweging
(NSB). Mussert legde op 12 december 1941 een
eed af aan Hitler.
Om 16 uur vond de vergadering van Reichs- en
Gauleiter plaats in de privéruimtes van Hitler in de
rijkskanselarij. Daar kondigde Hitler de vernietiging
van de Europese joden aan.
“Met betrekking tot het jodenvraagstuk is Führer vastberaden om grote schoonmaak te
houden. Hij heeft de joden voorspeld dat, wanneer ze nog eens een wereldoorlog zouden
veroorzaken, ze daarbij hun vernietiging zouden beleven. Dat waren geen holle frasen.
De wereldoorlog is er, de vernietiging van het jodendom moet het noodzakelijke gevolg
zijn.”
Aantekening in het dagboek van Joseph Goebbels op 13 december 1941 (Goebbels, dagboeken)
Als Gauleiter van Berlin was Goebbels een dag eerder aanwezig op de vergadering van Reichs- en Gauleiter.
“Met de joden – dat wil ik u ook oprecht zeggen – moet hoe dan ook korte metten worden gemaakt. De
Führer sprak eens de woorden uit: wanneer het verenigde jodendom er opnieuw in slaagt een wereldoorlog
te ontketenen, dan zullen de slachtoffers niet alleen vallen onder de volkeren die de oorlog in zijn gejaagd,
maar dan zal er een eind worden gemaakt aan het jodendom in Europa. [...] Wat betreft de joden verwacht
ik daarom in principe niets anders, dan dat ze zullen verdwijnen. Ze moeten weg. Ik ben onderhandelingen
aangegaan om ze uit te kunnen zetten naar het oosten. Over deze kwestie vindt in januari een grote
bespreking plaats in Berlin, waar ik staatssecretaris dr. Bühler naar heb afgevaardigd. Deze bespreking zal
in het Reichssicher-heitshauptamt bij SS-Obergruppenführer Heydrich plaatsvinden. In elk geval zal er een
grote joodse migratie op gang worden gebracht . Maar wat moet met de joden gebeuren? Denkt u dat we ze
in het oosten in nederzettingen zullen onderbrengen? In Berlin heeft men ons gezegd: waarom al die
moeilijkheden, ook in het Ostland of in het rijkscommissariaat kunnen we niets met hen doen, liquideer
ze zelf! Mijn heren, ik moet u verzoeken om u te wapenen tegen elke vorm van medelijden. We moeten de
joden vernietigen, waar we ze ook aantreffen of waar het maar mogelijk is om de volledige structuur van
het rijk overeind te houden. [...] De joden zijn ook voor ons buitengewoon schadelijke veelvraten. In het
Generalgouvernement zijn er naar schatting 2,5 miljoen, misschien samen met aangetrouwde niet-joden
en alles wat erbij hoort nu 3,5 miljoen joden. Deze 3,5 miljoen joden kunnen we niet neerschieten, we
kunnen ze niet vergiftigen, we zullen echter toch ingrepen uit kunnen voeren, die op de een of andere
manier tot hun vernietiging zullen leiden, en wel in verband met de grote maatregelen, die vanuit het rijk
zullen worden besproken.”
Fragment uit een toespraak van de Generalgouverneur Hans Frank tijdens een vergadering van de regering van het
Generalgouvernement in Krakau op 16 december 1941 (Dienstdagboek van de Duitse Generalgouverneur in Polen
1939-1945)
55
7.7. PUBLICITEIT IN DUITSLAND EN DE MASSAMOORD OP DE JODEN 1941
Vanaf de late zomer kreeg de Duitse bevolking
telkens opnieuw aanwijzingen dat er een moorddadige vervolging van de joden in Oost-Europa
plaatsvond. De vernietigingsdreiging van Hitler uit
januari 1939 hing nu als een kalligrafische tekst op
openbare plaatsen.
De minister van Propaganda rechtvaardigde de
uitvoering van de vernietiging in een hoofdartikel op
de voorpagina van het bekendste weekblad. In een
cabaretrevue werden veelzeggende grappen
gemaakt. Antisemitische berichten in het
bioscoopjournaal deden het overige.
“Wanneer het internationale, financiële jodendom binnen en buiten Europa erin
zal slagen om de volkeren nogmaals in een wereldoorlog te storten, dan zal dat
niet leiden tot de overwinning van het jodendom, maar tot de vernietiging van het
joodse ras in Europa.”
Hitlers “profetie” van 30 januari 1939 als kalligrafie
Wekelijkse spreuk van de NSDAP voor de week van 7 tot 13 september 1941 (GHWK)
56
8
DEELNEMENDE INSTANTIES AAN DE CONFERENTIE
Vele instanties waren betrokken bij het anti-joodse
beleid. De algemene lijn werd aanvankelijk aangegeven door het ministerie van Binnenlandse Zaken.
In januari 1939 kreeg Reinhard Heydrich, leider van
de Sicherheitspolizei en van de Sicherheitsdienst
(SD), van Hermann Göring de opdracht om de
verdrijving van de joden uit het Duitse Rijk voor te
bereiden. Tijdens de oorlog eiste de SS in
toenemende mate de bevoegdheid over de antijoodse vervolgingsmaatregelen op. Heydrich werkte
nu aan een “alomvattende oplossing van het
jodenvraagstuk binnen de Duitse invloedssfeer in
Europa”.
Sinds het najaar van 1941 bespraken de vertegenwoordigers van de betrokken instanties in een
elkaar dicht opeenvolgende reeks vergaderingen
hun verschillende ideeën.
Er was niet alleen een concurrentiestrijd gaande om
de bevoegdheden, ook concrete stappen bij de
uitvoering van de moorden en een uitbreiding van
de “jodendefinitie” waren omstreden. Daarom
nodigde Heydrich op 29 november 1941 de
betrokkenen uit voor een grotere vergadering, die
ten slotte op 20 januari 1942 plaatsvond.
De vijftien deelnemers vertegenwoordigden de SS
en het politieapparaat, de NSDAP, meerdere
ministeries en de bezettingsautoriteiten in het door
Duitsland overheerste Oost-Europa. Als leden van
de elite van het nationaalsocialistische regime
adviseerden ze de politieke leiding. Zij moesten
politieke doelstellingen in beleid gaan omzetten.
8.1. UITNODIGINGEN EN UITSTEL VAN DE CONFERENTIE
Oorspronkelijk zou de bespreking op 9 december
1941 plaatsvinden. Op die dag wilde Hitler echter
tijdens een vergadering van de Rijksdag de
oorlogsverklaring aan de Verenigde Staten bekendmaken. Roland Freisler, Reinhard Heydrich,
Friedrich-Wilhelm Krüger en Alfred Meyer waren
leden van de Rijksdag en Wilhelm Kritzinger nam
vaak deel aan vergaderingen van de Rijksdag. Om
die reden werd de bespreking op het laatste ogenblik
naar 20 januari 1942 verschoven.
Enkelen van degenen die Heydrich voor de
conferentie had uitgenodigd, waren op 20 januari
verhinderd: Leopold Gutterer (ministerie van
Propaganda), Friedrich Wilhelm Krüger (Höhere
SS- und Polizeiführer in Krakau) en Ulrich Greifelt
(Stabshauptamt bij de rijkscommissaris voor
de versterking van de Duitse volksaard). Franz
Schlegelberger (ministerie van Justitie) liet zich
door zijn collega Roland Freisler
vertegenwoordigen.
“om tot één en dezelfde opvatting te komen met de centrale instanties, die in
aanmerking komen voor de (…) werkzaamheden in verband met deze
Endlösung, stel ik voor om deze problemen gezamenlijk te bespreken”
Fragment uit Reinhard Heydrichs uitnodiging voor de Wannsee-conferentie van 29 november 1941
57
Reichssicherheitshauptamt (RSHA)
Centrale voor controle, vervolging en terreur in Europa. Binnenlandse en buitenlandse geheime dienst van de
NSDAP (SD), bestrijding van politieke tegenstanders (Gestapo), strijd tegen misdaden (recherche),
paspoortendienst, vreemdelingen- en grenspolitie.
Medewerking aan de jodenvervolging:
- controle van joodse organisaties
- forceren van de emigratie van de Duitse en Oostenrijkse joden
- plaatsing in concentratiekampen na de Novemberpogrom van 1938
- deportatie naar de getto’s in Oost-Europa, later naar de vernietigingskampen
- opdracht een plan voor de Endlösung uit te werken
- aanzetten tot pogroms in de bezette gebieden
- massamoord door de kogel, aanvankelijk in de bezette Sovjet-Unie
- oprichting en controle van het getto Theresienstadt.
Karl Hermann Frank, staatssecretaris in het protectoraat
e
Bohemen en Moravië (2 v. Links), Reinhard Heydrich,
waarnemend Reichsprotektor (3e v. Links) en Heinrich
e
Müller, Chef van de Gestapo (4 v. Links) bij een bespreking
in Praag, rond 1941/42
(Ulric Publishing Shropshire/U.K.)
Adolf Eichmann, leider van het Judenreferat van de
Gestapo, rond 1940
(USHMM Washington)
Rasse- und Siedlungshauptamt van de SS (RuSHA) (Hoofdkantoor voor
rassenvraagstukken en kolonisatie)
Verantwoordelijk voor de rassencontrole van leden van de SS en voor de “verduitsing”. Het RuSHA werkte mee
aan de beoordeling van migranten en aan de selectie van de Oost-Europese bevolking.
Medewerking aan de jodenvervolging:
- opname in een “joden- en halfbloedenregister”
- rassen- en afstammingsrapporten
- medewerking aan de migratie en gedwongen verhuizing van bevolkingsgroepen in bezette en
geannexeerde gebieden.
58
8.2. CONTROVERSEN IN DE BEZETTE GEBIEDEN
De Duitse bezettingsautoriteiten in Polen en in de
Sovjet-Unie waren het niet altijd eens met de
maatregelen van de SS tegen joden. Het eigenmachtig optreden van de SS en van het politieapparaat beviel hun niet, omdat ze vreesden dat dit
ten koste zou gaan van hun eigen macht.
Maar ook was er kritiek op de handelwijze bij de
executies. Er werden echter geen fundamentele
bezwaren tegen het radicale, anti-joodse beleid
geuit. De massamoord werd vaak zelfs als
“oplossing” voor lokale en regionale problemen
verwelkomd.
Commandant van de Sicherheitspolizei en de SD (KdS) voor het
Generalbezirk Letland Rudolf Lange
Centrale leiding van Gestapo, recherche en SD in het bezette Letland. Bestrijding van tegenstanders en
misdadigers, observatie door de geheime dienst, uitvoering van vervolgingsmaatregelen.
Medewerking aan de jodenvervolging:
- planning en uitvoering van moorden en terreurmaatregelen in het werkgebied van de
Einsatzgruppe A
- aanstichten van pogroms door plaatselijke collaborateurs
- commando over getto’s en kampen in het Generalbezirk Letland, waaronder Riga, Salaspils
en Jungfernhof
- massamoord door de kogel op Letse en Duitse joden, met actieve deelname van Lange.
Bevelhebber van de Sicherheitspolizei en de SD (BdS) in het
Generalgouvernement Eberhard Schöngarth
Centrale leiding van Gestapo, recherche en SD in het Generalgouvernement. Bestrijding van tegenstanders en
misdadigers, observatie door de geheime dienst, uitvoering van vervolgingsmaatregelen.
Medewerking aan de jodenvervolging:
- planning en uitvoering van vervolgingsmaatregelen in het Generalgouvernement
- massamoord door de kogel in Oost-Polen door een “Einsatzgruppe met bijzondere beschikking”
- bevel tot schieten op “rondzwervende joden”.
Regering van het Generalgouvernement
Duits burgerlijk bestuur in het Generalgouvernement.
Medewerking aan de jodenvervolging:
- kenmerkingsplicht
- diefstal van eigendommen
- verplichting tot dwangarbeid
- toebedelen van onvoldoende levensmiddelenrantsoenen.
8.3. COÖRDINATIE VAN DE DEPORTATIES EN DE MASSAMOORD
Wat betreft de uitvoering van de deportaties en de
massamoord hadden de betrokken instanties hun
eigen wensen en voorstellen. De commissaris voor
het Vierjarenplan besteedde bijvoorbeeld aandacht
aan beperkingen voor de oorlogseconomie.
Het ministerie van Justitie hechtte belang aan de
kwestie van de “gemengde huwelijken”. In
schriftelijk vooroverleg van het ministerie van
Buitenlandse Zaken werd geadviseerd de ZuidoostEuropese joden snel te deporteren en in alle
Europese landen anti-joodse wetten in te voeren.
59
Bureau van de commissaris voor het Vierjarenplan
Centrale planning en sturing van de oorlogseconomie, beheer van grondstoffen en deviezen, sturing van de
(gedwongen) tewerkstelling, uitbuiting van de bezette gebieden.
Medewerking aan de jodenvervolging:
- verwijdering van de joden uit het Duitse bedrijfsleven volgens een bijzondere opdracht
van de Führer
- registratie en controle van joodse financiële bezittingen
- diefstal van joodse eigendommen in Duitsland en Polen
- onttrekking van de arbeidsrechtelijke bescherming
- sturing van de dwangarbeid d.m.v. “afgezonderde tewerkstelling van joden”.
Rijksministerie van Justitie
Verantwoordelijk voor de rijkswetgeving, de tenuitvoerlegging van straffen en de opleiding van de volgende
generatie juristen, bestuurlijke centrale voor de rechtbanken en het Openbaar Ministerie.
Medewerking aan de jodenvervolging:
- medewerking aan de anti-joodse wetgeving
- beroepsverboden voor notarissen, advocaten en juridisch octrooigemachtigden
- het niet vervolgen van strafbare feiten tegen joden
- vervolging van joodse gedetineerden in het strafsysteem.
Ministerie van Buitenlandse Zaken
Verantwoordelijk voor de politieke, diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging van Duitsland, het op de
hoogte brengen van de leiding van politieke gebeurtenissen in het buitenland, ontwikkeling van voorstellen voor
het buitenlandse beleid.
Medewerking aan de jodenvervolging:
- propageren en legitimeren van het anti-joodse beleid in het buitenland
- boycot van internationale inspanningen ter bescherming van joodse vluchtelingen
- aandringen op de onteigening van emigranten
- plannen voor deportatie naar Madagaskar
- beïnvloeding van anti-joods beleid van bondgenoten.
8.4. DISCUSSIE OVER EEN STRENGERE “JODENDEFINITIE”
Met de burgerschapswet (Reichsbürgergesetz) van
september 1935 werd de basis gelegd voor de
maatregelen tegen de joden. Het ministerie van
Binnenlandse Zaken had sindsdien, samen met
andere instanties, vastgelegd wie als jood moest
worden beschouwd. Vele vervolgingsmaatregelen
waren niet van toepassing op “joodse Mischlinge
[halfbloeden] van de eerste en tweede graad”.
Het bureau voor het Vierjarenplan, het ministerie
voor de Bezette Gebieden in het Oosten, de
partijkanselarij, het Reichssicherheitshauptamt
evenals het Rasse- und Siedlungshauptamt eisten
een bredere “jodendefinitie”: ook “eerste graads
Mischlinge” moesten het slachtoffer worden van
deportaties en massamoord.
Rijkskanselarij
Centraal bureau van de rijkskanselier. Coördinatie van de activiteiten van de ministeries, bemiddeling in geval
van conflicten, controle over de toegang tot Hitler, betrokken bij de wetgeving, bij het benoemen en ontslaan
van ambtenaren.
Medewerking aan de jodenvervolging:
- medewerking bij de coördinatie van alle centrale maatregelen
- goedkeuring van uitzonderingen op de wetten van Neurenberg.
60
Rijksministerie van de Bezette Gebieden in het Oosten
Hoogste instantie van het burgerlijke bestuur in de bezette “Gebieden in het Oosten”, dat bestond uit de
rijkscommissariaten Oekraïne en Ostland (Baltische landen en delen van Wit-Rusland). Politieke planning,
coördinatie met andere rijksinstanties, verstrekken van centrale verordeningen, economische exploitatie.
Medewerking aan de jodenvervolging:
- diefstal van joodse eigendommen
- maatregelen ter isolatie van de joden van de rest van de bevolking
- verordening over dwangarbeid
- initiatieven voor de uitbreiding van de “jodendefinitie” in de bezette Gebieden in het Oosten
- Samenwerking met de SS bij de massamoord.
Partijkanselarij
Centrale kanselarij van de Führer van de NSDAP. Coördinatie van de activiteiten van de partijbureaus,
verstrekken van centrale orders, vertegenwoordiging van de NSDAP bij de hoogste rijksinstanties. Betrokken
bij de wetgeving, bij het benoemen en ontslaan van ambtenaren.
Medewerking aan de jodenvervolging:
- anti-joodse verordeningen aan de partij, haar geledingen en de aangesloten verenigingen
- beïnvloeding van de anti-joodse wetgeving
- medewerking bij de coördinatie van alle centrale maatregelen
Rijksministerie van Binnenlandse Zaken
Verantwoordelijk voor het binnenlandse beleid, wetgeving en administratie, personeel en ambtenarij,
volksgezondheid, toezicht op het gemeentebeheer, de Duitse volksaard.
Medewerking aan de jodenvervolging:
- ontslag van joodse ambtenaren
- ontzegging en herroeping van de nationaliteit
- wetten van Neurenberg uit 1935
- definitie van de begrippen jood en Mischling
- regeling van gemengde huwelijken
- ontrechten van joden
- beroepsverboden en onteigening
- invoering van verplichte namen “Israël” en “Sara”
- kenmerkingsplicht.
“Met de joden – dat wil ik u ook oprecht zeggen – moet hoe dan ook korte
metten worden gemaakt. [...] Ze moeten weg. [...] Over deze kwestie vindt in
januari een grote bespreking plaats in Berlijn, waar ik staatssecretaris dr. Bühler
naar heb afgevaardigd. [...] Deze 3,5 miljoen joden (in het Generalgouvernement)
kunnen we niet neerschieten, we kunnen ze niet vergiftigen, we zullen echter
toch ingrepen uit kunnen voeren, die op de een of andere manier tot hun
vernietiging zullen leiden, en wel in verband met de grote maatregelen, die
vanuit het rijk zullen worden besproken.”
Generalgouverneur Hans Frank in Krakau op 16 december 1941
61
9
DE WANNSEE-CONFERENTIE
9.1 20 JANUARI 1942
Op de middag van 20 januari 1942 vond op
uitnodiging van de Chef van de Sicherheitspolizei
en van de SD Reinhard Heydrich in de eetkamer
van de villa een ongeveer 90 minuten durende
bespreking plaats tussen vertegenwoordigers van
de SS, van de NSDAP en van verschillende
ministeries. Het thema was de “Endlösung van het
jodenvraagstuk”. Heydrich had zich tot doel gesteld
zijn leidinggevende rol bij de deportaties door te
zetten en belangrijke ministeries en partijbureaus bij
de voorbereidingen op de moord op de Europese
joden te betrekken. Tegelijkertijd moesten conflicten
tussen enerzijds de burgerlijke, Duitse bezettingsautoriteiten in Polen en in het Ostland en anderzijds
de SS-leiders in die gebieden worden opgelost. De
deelnemers beloofden de volledige medewerking
van hun ministeries en bureaus. De leidinggevende
elite van het gehele Duitse staatsapparaat werd op
die manier ingewijd en tevens medeplichtig aan de
volkerenmoord.
De leider van het Judenreferat van de Gestapo,
Adolf Eichmann, vatte het resultaat van de
bespreking samen in een protocol.
Dit protocol vermeldt dat Heydrich de aanwezigen
had meegedeeld, dat vanaf nu op basis van een
“voorafgaande goedkeuring” van Hitler de
deportatie van alle Europese joden naar OostEuropa zou plaatsvinden. Tijdens de conferentie
werden slechts enkele vragen besproken. Een
omstreden kwestie was de vraag of zogenaamde
Mischlinge (personen met christelijke en joodse
ouders of grootouders) en de joodse partners in
gemengde huwelijken ook voor deportatie in
aanmerking kwamen. Heydrichs overrompelende
poging om de deportaties tot deze categorieën
personen uit te breiden mislukte. Het oplossen van
deze kwestie werd naar latere conferenties
verplaatst.
Uit het protocol van de conferentie blijkt dat al vóór
de conferentie op het hoogste niveau was beslist
om de massamoord, die al sinds juni 1941
plaatsvond, met behulp van deportaties uit te
breiden tot een systematische volkerenmoord op
alle Europese joden.
Der Chef der Sicherheitspolizei und des SD
IV B4 a – 847/41
Berlijn SW11, 25 januari 1942
Aan de
Chef van het SS-hoofdkantoor voor personeelszaken
SS-Gruppenführer Schmitt
[…]
Waarde Schmitt!
Als bijlage stuur ik fotokopie van een benoemingsbrief van de
rijksmaarschalk van het Grootduitse Rijk / commissaris voor het
Vierjaren plan en voorzitter van de ministerraad voor
Rijksdefensie van 31-7-1941 met het verzoek tot kennisneming
en inachtneming.
Aldus heb ik de volmacht gekregen om alle organisatorische,
inhoudelijke en materiële voorbereidingen te treffen, die
noodzakelijk zijn voor een alomvattende oplossing van het
jodenvraagstuk binnen de Duitse invloedssfeer in Europa.
Het voorbereidende werk is begonnen.
Heil Hitler!
w.g. Heydrich
Brief van Heydrich aan de personeelschef van de SS van 25 januari 1942
(BA Berlin)
62
9.2. DE OPDRACHT TOT PLANNING VAN DE VOLKERENMOORD OP DE EUROPESE JODEN
Sinds de inval in de Sovjet-Unie op 22 juni 1941
werd de joodse bevolking ter plaatse door Einsatzgruppen van het Reichssicherheitshauptamt
(RSHA) vermoord. Voor deze massamoord en voor
verdere plannen wilde Heydrich een schriftelijke
legitimatie, die meer gewicht had dan de opdracht,
die hij van de Reichsführer-SS Heinrich Himmler
had gekregen. Op de avond van 31 juli 1941
overhandigde hij een document, dat hij in zijn
bureau had laten opstellen, ter ondertekening aan
Hermann Göring. Göring had Heydrich al in januari
1939 benoemd tot leider van de gedwongen
emigratie. Göring stond op de tweede plaats in de
nazi-hiërarchie. Adolf Hitler had hem omvangrijke
volmachten verstrekt, onder andere over de
coördinatie van alle anti-joodse maatregelen. Door
de handtekening van Göring werd Heydrichs rol als
leider van de planning van het monstrueuze
moordprogramma bevestigd.
Dit document gaf Heydrich de volmacht om de
“alomvattende oplossing” verder te ontwikkelen in
overeenstemming met de “tijdsomstandigheden”.
Heydrich gebruikte het document bij andere
instanties en binnen de SS om zijn eigen
leidinggevende rol bij de “Endlösung van het
jodenvraagstuk” (verhullende omschrijving voor de
deportatie en moord van alle Europese joden,
“evacuatie” betekende deportatie) te legitimeren.
Alle deelnemers, die op 29 november 1941 per brief
voor de conferentie werden uitgenodigd, kregen
een kopie van deze volmacht. Direct na de
Wannsee-conferentie op 20 januari 1942 zond
Heydrich kopieën naar de regionale leiding van de
Sicherheitspolizei (Sipo), de Sicherheitsdienst van
de SS (SD) en de Einsatzgruppen. Van daaruit
gingen kopieën naar de plaatselijke commandanten
van Sipo en SD.
Rondschrijven van Heydrich van 25 januari
1942 (1e pagina) met bijgevoegde fotokopie
e
van de volmacht van Göring (2 pagina) en
de in Riga gemaakte lijst van personen in
het Ostland, die een kopie toegestuurd
kregen (3e pagina)
(LVVA Riga)
In de laatste zin (1e pagina) verwijst
Heydrich indirect naar de Wannseeconferentie, die vijf dagen eerder had
plaatsgevonden:
“Het voorbereidende werk is
begonnen”
Uit de volmacht van Göring van 31 juli
1941 (2e pagina):
“…geef ik U bij deze de opdracht
alle organisatorische, inhoudelijke
en materiële voorbereidingen te
treffen, die noodzakelijk zijn voor
een alomvattende oplossing van het
jodenvraagstuk binnen de Duitse
invloedssfeer in Europa.”
63
64
9.3. DE DEELNEMERS VAN DE WANNSEE-CONFERENTIE
65
Dr. Josef Bühler
Adolf Eichmann
(1904 – 1948)
(1906 – 1962)
Staatssekretär
Regering van het
Generalgouvernement
in Krakau
Reichssicherheitshauptamt (RSHA)
Chef van het
Referat IV B 4
Bühler was vanaf juni 1941 de vaste plaatsvervanger van de Generalgouverneur Frank. In
deze hoedanigheid was hij medeverantwoordelijk
voor alle misdaden die zijn begaan tegen de
Poolse bevolking en voor de massamoord op de
Poolse joden. Tijdens de Wannsee-conferentie
drong hij er bij Heydrich op aan om met de
Endlösung in het Generalgouvernement te
beginnen, omdat hij daar geen “transportproblemen” voorzag. Verder sprak Bühler de wens
uit om “de jodenvraagstuk in dit gebied zo snel
mogelijk op te lossen”. In 1942 was Bühler
betrokken bij de voorbereidingen voor Duitse
nederzettingen bij Lublin en bij de deportatie van
Polen voor dwangarbeid in Duitsland.
Geboren in Waldsee (Württemberg) als zoon van
een bakker in een katholieke familie. Gymnasium,
studie rechten, 1932 promotie tot mr. Dr., 1933
toegetreden tot de NSDAP. Als officier van justitie
werkte hij als bureauchef van de minister zonder
portefeuille Hans Frank. Vanaf december 1939
bureauchef van de Generalgouverneur in Krakau,
vanaf maart 1940 diens staatssecretaris. Januari
1945 vlucht uit Krakau. In april 1946 getuige à
decharge voor Hans Frank voor het Internationale
militaire tribunaal in Neurenberg, daarna
uitlevering aan Polen. In juli 1948 in Krakau ter
dood veroordeeld en terechtgesteld.
66
Als organisator van de deportaties speelde
Eichmann een centrale rol bij de tenuitvoerlegging
van de moord op de Europese joden. Vanaf oktober
1934 werkzaam voor de SD-hoofdkantoor in Berlijn
in het Referat II /112 (“Jodendom”), waar hij zich
bezighield met de mogelijkheden om de joden uit
Duitsland te verdrijven. Na de annexatie van
Oostenrijk en de Duitse intocht in Bohemen en
Moravië (ongeveer het Tsjechische deel van
Tsjecho-Slowakije) gaf Eichmann in 1938/1939
leiding aan de “Centrales voor joodse emigratie” in
Wenen en Praag. In oktober 1939 was hij betrokken
bij de planning van een “jodenreservaat” in Nisko
aan de San (Polen). Vanaf december 1939 was hij
Referent in het Reichssicherheitshauptamt IV D 4
(“Emigratie en ontruiming”), in maart 1940 werd hij
chef van het Referat IV B 4 (“Jodenzaken en
ontruimingen”). Eichmann vervaardigde het
samenvattende protocol van de Wannseeconferentie. Vanaf oktober 1941 tot 1944
coördineerde zijn bureau de transporten en
bepaalde de aantallen joden die werden
gedeporteerd. Vanaf maart 1944 was hij als Chef
van het Sonderkommando Eichmann in Budapest
verantwoordelijk voor de deportatie van meer dan
437.000 joden naar Auschwitz en andere
concentratie- en vernietigingskampen.
Geboren in Solingen als zoon van een boekhouder.
Oberrealschule (vergelijkbaar met havo),
ingenieursopleiding afgebroken, daarna een
handelsopleiding, van 1925 tot 1933 verkoper en
vertegenwoordiger in Wenen. April 1932 toegetreden tot de NSDAP en de SS, augustus 1933
verhuizing naar Duitsland. Van 1934 tot 1939
werkzaam voor de SD, daarna tot 1945 in het
Reichssicherheitshauptamt. Begin mei 1945 deed hij
zich voor als korporaal van de luchtmacht; gevangen
genomen en kort daarop gevlucht. Arbeider in de
bosbouw onder een valse naam in de buurt van
Celle. 1950 gevlucht via Oostenrijk naar Italië en
daarna verder naar Argentinië, waar hij onder de
naam Ricardo Klement in Buenos Aires leefde. In
mei 1960 door leden van de Israëlische geheime
dienst ontvoerd. In december 1961 in Jerusalem ter
dood veroordeeld en op 31 mei 1962 terechtgesteld.
Dr. Roland Freisler
Reinhard Heydrich
(1893 – 1945)
(1904 – 1942)
Staatssekretär
Rijksministerie van
Justitie
Chef van de Sicherheitspolizei en de SD
waarnemend Reichsprotektor van Bohemen
en Moravië
Freisler vertegenwoordigde op de Wannseeconferentie het ministerie dat, vooral sinds de
wetten van Neurenberg van 1935, de juridische
vervolging van de Duitse joden had geleid en de
ontrechting van de joodse slachtoffers systematisch
verder ten uitvoer bracht. Freisler gold als “garant
voor nationaalsocialistische gezindheid”. In
augustus 1942 werd hij tot voorzitter van het
Volksgerechtshof benoemd. In deze positie hebben
hij en andere leden van de senaat duizenden
politieke tegenstanders ter dood veroordeeld.
Geboren in Celle als zoon van een ingenieur,
gereformeerd-protestants gezin, gymnasium in
Aken, 1912 eindexamen, studie rechten aan de
universiteit van Kiel. Vanaf augustus 1914
krijgsdienst als aspirant-officier, later tweede
luitenant, van oktober 1915 tot 1920 in Russische
krijgsgevangenschap, daarna voortzetting van de
studie in Jena. In 1922 promotie tot mr. Dr., vanaf
1924 advocaat in Kassel en gemeenteraadslid voor
het Völkisch-Sozialer Block. Juli 1925 toegetreden
tot de NSDAP. In 1932 afgevaardigde in de
Pruisische landdag, benoemd tot secretarisgeneraal in het Pruisische ministerie van Justitie,
vanaf juni 1933 staatssecretaris, lid van de
Pruisische Raad van State. Vanaf oktober 1933 lid
van de Academie voor het Duitse recht en chef van
haar afdeling strafrecht. Vanaf april 1935 staatssecretaris in het samengevoegde Pruisische
ministerie en het rijksministerie van Justitie o.a.
belast met het personeelsbeleid, strafwetgeving en
het strafsysteem. Om het leven gekomen tijdens
een luchtaanval in Berlijn op 3 februari 1945.
Heydrich was sinds 1938 een sleutelfiguur bij de
verdrijving en vernietiging van de joden in Europa.
Sinds de annexatie van Oostenrijk muntte de SD uit
in de organisatie van de gedwongen emigratie. Na
de Novemberpogrom in 1938 liet Heydrich 26.000
joden in Duitsland in concentratiekampen opsluiten.
Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog op
1 september 1939 beval Heydrich de opsluiting van
Poolse joden in getto’s en de oprichting van Joodse
Raden in alle joodse gemeenschappen in Polen. Na
de inval in de Sovjet-Unie gaf hij de Einsatzgruppen
aanvankelijk het bevel om communistische
functionarissen en joden van weerbare leeftijd te
executeren. Met zijn order gingen de Einsatzgruppen kort daarop over tot de systematische
massamoord op de gehele joodse bevolking in de
bezette gebieden van de Sovjet-Unie. In het bezit
van een door Göring ondertekende volmacht van
31-7-1941 om de “Endlösung van het jodenvraagstuk” uit te voeren plande Heydrich de moord
op 11 miljoen Europese joden.
Geboren in Halle (Saale) als zoon van een
componist en directeur van een conservatorium.
Katholiek gymnasium, 1920 strijder in het vrijkorps.
In 1922 toetreding tot de marine. Als luitenant-tere
zee 1 klasse in 1931 vanwege een gebroken
trouwbelofte oneervol ontslag gekregen. 1931
toegetreden tot de NSDAP en de SS. In juli 1932
gaf Himmler hem de opdracht om de Sicherheitsdienst (SD) op te bouwen en de leiding ervan op
zich te nemen. Vanaf april 1933 leidinggevende van
de Beierse Politische Polizei, vanaf april 1934 Chef
van het Geheime Staatspolizeiamt in Berlijn. Vanaf
juni 1936 Chef van de Sicherheitspolizei, vanaf
september 1939 Chef van het Reichssicherheitshauptamt (RSHA). Op 27 mei 1942 gestorven
aan de gevolgen van een op hem gerichte aanslag
van Tsjechische verzetsstrijders op 4 juni 1942 in
Praag.
67
Otto Hofmann
Dr. Gerhard Klopfer
(1896 – 1982)
(1905 – 1987)
Chef van het SSRasse- und
Siedlungshauptamt
Partijkanselarij van de
NSDAP
Secretaris-generaal
Als Hauptamtschef was Hofmann van 1940 tot 1943
in een leidinggevende positie betrokken bij het
misdadige germanisatiebeleid op het grondgebied
van Polen en de Sovjet-Unie. Hij was verantwoordelijk voor het “rassenkundig onderzoek”, dat
tot resultaat had dat verschillende etnische groepen
van hun land werden verdreven en door Duitsers uit
verschillende landen werden vervangen, alsook
voor de deportatie van Poolse kinderen naar
Duitsland en voor de SS-“familiezorg” (Sippenpflege). Op de Wannsee-conferentie eiste hij met
nadruk de sterilisatie van de zogenaamde
Mischlinge.
Geboren in Innsbruck als zoon van een koopman.
Volksschule (lagere school), gymnasium, augustus
1914 oorlogsvrijwilliger, maart 1917 tweede
luitenant. Juni 1917 in Russische krijgsgevangenschap, vlucht naar Duitsland, aansluitend
vliegopleiding. In 1919 uit de krijgsdienst ontslagen,
van 1920 tot 1925 werkzaam in de wijngroothandel,
daarna zelfstandig wijnhandelaar. April 1923
toegetreden tot de NSDAP, in april 1931 toegetreden tot de SS, vanaf 1933 leidinggevende bij de
SS als hoofdberoep. Vanaf april 1943 leider van het
SS-hoofddistrict Zuid-West en Höhere SS- und
Polizeiführer in Württemberg, Baden en in de Elzas.
Commandant over de krijgsgevangenen in het
militaire district V (Zuid-Oost). In het proces tegen
het Rasse- und Siedlungshauptamt in maart 1948
wegens misdaden tegen de menselijkheid en
oorlogsmisdaden tot 25 jaar gevangenisstraf
veroordeeld, in 1954 na gratieverlening uit de
gevangenis van Landsberg vrijgelaten. Daarna
employé in een handelszaak, in 1982 gestorven.
68
Klopfers rol in de uitvoering van de Endlösung kwam
voort uit de centrale plaats die de partijkanselarij
innam binnen het nationaalsocialistische machtssysteem. Hij was een van de meest invloedrijke en
best geïnformeerde bureaucraten van het naziregime. Als chef van de afdeling Staatsrecht III
binnen de partijkanselarij van de NSDAP en
plaatsvervanger van Martin Bormann was hij belast
met “rassen- en volksaardkwesties”, economisch
beleid, samenwerking met het RSHA en kernvragen
over het bezettingsbeleid. In november 1942 was hij
als staatssecretaris betrokken bij de verdere
inperking van de rechten van joden die gehuwd
waren met niet-joden.
Geboren in Schreibersdorf (Silezië) als zoon van
een boer. Gymnasium, 1923 eindexamen, studie
rechten en economie in Jena en Breslau, 1927
promotie tot mr. Dr., vanaf 1931 kantonrechter in
Düsseldorf. In april 1933 toetreding tot NSDAP en
SA. Eind 1933 Referent in het Pruisische ministerie
van Landbouw en vanaf 1934 in het Geheime
Staatspolizeiamt. Vanaf april 1935 werkzaam voor
de staf van de “plaatsvervanger van de Führer“,
Rudolf Hess. In 1935 toetreding tot de SS, in de
functie van Hauptstellenleiter. Vanaf 1938 als
referendaris belast met de onteigening van joodse
bedrijven. In april 1945 vlucht uit Berlijn, later
geïnterneerd. Na zijn vrijlating in 1949 door de
centrale denazificatierechtbank in Neurenberg tot
“minder gecompromitteerd” verklaard. Vanaf 1952
medewerker op het gebied van belastingzaken,
vanaf 1956 advocaat in Ulm. Een onderzoek naar
zijn deelname aan de Wannsee-conferentie dat door
het Openbaar Ministerie in Ulm werd ingesteld werd
in 1962 gestaakt, in 1987 aldaar gestorven.
Wilhelm Kritzinger
Dr. Rudolf Lange
(1890 – 1947)
(1910 – 1945)
Rijkskanselarij
Secretaris-generaal
Commandant van de
Sicherheitspolizei en de
SD (KdS)
Kritzinger was na de chef van de rijkskanselarij,
Lammers, de tweede man binnen deze instantie.
Daardoor was hij op de hoogte van alle anti-joodse
maatregelen en was zelf binnen de rijkskanselarij
voor een groot deel belast met “jodenproblemen”.
Zo was hij in 1939/’40 betrokken bij het
vervaardigen van de verordeningen tegen
“schadelijke elementen in de samenleving” en bij de
11e verordening van de burgerschapswet, die de
basis vormde voor de inning van de vermogens van
Duitse joden voor hun deportatie. Als staatssecretaris hield hij zich in 1942/’43 bezig met de
uitwerking van de verordeningen om de rechtsmiddelen voor joden te beperken. Tijdens zijn
verhoren na 1945 gaf Kritzinger toe dat hij aan de
Wannsee-conferentie had deelgenomen en dat de
conferentie een misdadig karakter had.
Lange was jarenlang één van de Gestapoambtenaren op middelhoog niveau, die garant
stonden voor het goede functioneren van het
terreurapparaat. Toen onder het commando van
Heydrich de Einsatzgruppen van de Sicherheitspolizei en de SD werden geformeerd om de joden in
de Sovjet-Unie te vermoorden, werd ook Lange
ingezet. Als leider van de staf van de Einsatzgruppe A, die achter de Wehrmacht de Baltische
landen binnenrukte, gaf hij korte tijd leiding aan het
Einsatzkommando 2, dat tot december 1941
ongeveer 60.000 Letse en naar Letland
gedeporteerde joden vermoordde. Lange zelf gaf
bevel aan moordacties aan de stadrand van Riga.
Op de Wannsee-conferentie werd hij gezien als de
“ervaren man van de praktijk” van de massaexecuties.
Geboren als zoon van een predikant in Grünfier
(Netzekreis). Gymnasium, eindexamen 1908, studie
rechten, 1914-’18 ingezet aan het front, ten slotte
als reserve-tweede-luitenant. 1920/’21 advocatenpraktijk, 1921 kandidaatsexamen voor een
ambtenarenbaan in hogere staatsdienst, daarna
werkzaam in het ministerie van Justitie. In 1925/’26
werkzaam als jurist voor het Pruisische ministerie
van Handel. In 1926 terugkeer naar het ministerie
van Justitie. 1-1-1938 toegetreden tot de NSDAP. In
1938 overgestapt naar de rijkskanselarij als leider
van de afdeling B met de ambtstitel van secretarisgeneraal, begin 1942 Unterstaatssekretär en aan
het einde van hetzelfde jaar Staatssekretär. In april
1945 vlucht uit Berlijn, mei 1945 Staatssekretär in
de regering-Dönitz in Flensburg, aansluitend in
Bruchsal geïnterneerd. In april 1946 vrijgelaten, in
december opnieuw in hechtenis genomen. Wegens
ziekte vrijstelling van voorlopige hechtenis, 1947
gestorven.
Geboren in Weisswasser als zoon van een
inspecteur van de spoorwegen. Studie rechten,
1933 toetreding tot de Gestapo van Halle. Promotie
tot mr. Dr. Aan de universiteit in Jena, vanaf 1936
werkzaam in het Geheime Staatspolizeiamt in
Berlijn, 1937 toetreding tot de NSDAP en SS. 1938
werkzaam bij de Gestapo van Wenen, 1939 bij de
Gestapo van Stuttgart, 1940 leider van de Gestapo
van Weimar en Erfurt, vanaf september 1940
plaatsvervanger van de leider van de Gestapo van
Berlijn. Vanaf december 1941 commandant van de
Sicherheitspolizei en de SD in Letland, vanaf
januari 1945 bevelhebber van de Sicherheitspolizei
en de SD in de Warthegau. Februari 1945
zelfmoord in Posen (het huidige Poznan).
69
Dr. Georg
Leibbrandt
Martin Luther
(1895 – 1945)
(1899 – 1982)
Rijksministerie van de
Bezette Gebieden in
het Oosten
Secretaris-generaal
Van 1941 tot 1943 ressorteerden de afdelingen
Algemene politiek, Oekraïne, Ostland, Kaukasus,
Rusland evenals Pers en Cultuur onder
Leibbrandt. In deze functie was hij in hoge mate
betrokken bij de volkerenmoord op de joden. Al in
oktober 1941 nam Leibbrandt deel aan een
bespreking met Heydrich over het betrekken van
alle joden in het moordprogramma. Twee dagen
na de Wannsee-conferentie organiseerde hij een
dienstbespreking over de definitie van het begrip
“jood” in de “Gebieden in het Oosten”.
Geboren in Hoffnungsthal bij Odessa,
Gymnasium in Dorpat en Odessa. Vlucht naar
Berlijn, vanaf 1920 studie theologie, filosofie en
economie in Tübingen en Leipzig, studiereizen
naar Parijs, Londen, de Sovjet-Unie en de
Verenigde Staten. Behaalde in 1927 de
doctorsgraad. 1933 toegetreden tot de NSDAP.
Leider van de afdeling Ost van het Bureau voor
buitenlandse politiek van de NSDAP. Daarna
belast met anticommunistische en anti-Sovjet
propaganda. 1938 bijzitter in het Volksgerechtshof, vanaf juli 1941 leider van de hoofdafdeling I
(Politiek) in het rijksministerie van de Bezette
Gebieden in het Oosten. In de zomer 1943
dienst genomen bij de marine. In 1945
geïnterneerd, 1949 vrijgelaten, vanaf januari
1950 gerechtelijk vooronderzoek door de
arrondissementsrechtbank Neurenberg-Fürth,
gestaakt in augustus 1950. Zonder verdere
strafrechtelijke vervolging in 1982 gestorven.
70
Unterstaatssekretär
Ministerie van
Buitenlandse Zaken
Luther was van 1940 tot 1943 als leider van de
afdeling D (Duitsland) verantwoordelijk voor de
samenwerking met Himmler en het Reichssicherheitshauptamt, evenals voor het Ressort D III,
(“Jodenvraagstukken, rassenpolitiek; informatie van
de vertegenwoordigingen in het buitenland over
belangrijke gebeurtenissen in de binnenlandse
politiek”). Door zijn intensieve samenwerking met
het Reichssicherheitshauptamt, en vooral met het
bureau van Adolf Eichmann, maakte Luther zijn
afdeling D tot één van de instanties die betrokken
waren bij de Endlösung. De bijdrage van het
ministerie van Buitenlandse Zaken aan de volkerenmoord bestond er vooral uit de deportaties uit de
bezette en met Duitsland geallieerde landen
diplomatiek voor te bereiden en veilig te stellen. Op
de Wannsee-conferentie raadde Luther aan de
deportaties uit de Noord-Europese landen met het
oog op de geringe “jodenaantallen” en de te
verwachten moeilijkheden voorlopig uit te stellen en
zich te concentreren op Zuidoost- en West-Europa.
Geboren in Berlijn, geen eindexamen, 1914
oorlogsvrijwilliger, 1918 tweede luitenant,
aansluitend verhuizer. In maart 1932 toegetreden tot
de NSDAP, 1933/’34 leider van het Economisch
adviesbureau in Berlijn, 1936 leider van het
adviesbureau van de partij bij de commissaris van
de NSDAP voor buitenlandse politieke kwesties,
Joachim von Ribbentrop. Nadat deze in 1938 tot
minister van Buitenlandse Zaken was benoemd,
werd Luther leider van het “Sonderreferat NSDAP”
binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken. 1941
secretaris-generaal met de ambtstitel Unterstaatssekretär. Vanwege zijn poging von Ribbentrop
ten val te brengen werd hij op 16 februari 1943
ontslagen en in het concentratiekamp Sachsenhausen als “geprivilegieerde gevangene”
opgesloten. Bevrijd door het Rode Leger, overlijdt
Luther een maand later in Berlijn.
Dr. Alfred Meyer
Heinrich Müller
(1891 – 1945)
(1900 - ? )
Staatssekretär
Rijksministerie van de
Bezette Gebieden in
het Oosten
Reichssicherheitshauptamt (RSHA)
Chef Amt IV
Als plaatsvervanger van de minister Alfred
Rosenberg was Meyer van de zomer 1941 tot
november 1942 verantwoordelijk voor de drie
hoofdafdelingen Politiek, Beheer en Economie. In
deze hoedanigheid was hij betrokken bij de
uitbuiting en plundering van de bezette gebieden in
de Sovjet-Unie, de onderdrukking van en de moord
op haar bewoners, vooral de joodse bevolking.
Meyer was uitgenodigd op de Wannseeconferentie, omdat in het gebied waar zijn
ministerie verant-woordelijk voor was de
volkerenmoord op de joden door de
Einsatzgruppen reeds was begonnen. In Wannsee
verlangde Meyer dat “bepaald voorbereidend werk”
ter plaatse zou worden uitgevoerd, echter zonder
de bevolking te verontrusten. In juli 1942 stelde hij
voor in de Sovjet-Unie tegen Mischlinge dezelfde
maatregelen te treffen als tegen joden.
Als leider Geheime Staatspolizei (Gestapo) was
Müller op richtinggevende wijze betrokken bij bijna
alle misdaden die in het RSHA gepland, voorbereid
en georganiseerd werden, vooral bij de volkerenmoord op de Europese joden. Vanaf begin
september 1939 gaf hij instructies over de
Sonderbehandlung (het vermoorden) van politieke
tegenstanders. Ook het door Eichmann geleide
Judenreferat ressorteerde onder hem. Tot in alle
details was hij betrokken bij de genocide op de joden
in de Sovjet-Unie. In opdracht van Heydrich
formuleerde Müller de bevelen aan de Einsatzgruppen en was verantwoordelijk voor de redactie
van de Ereignismeldungen (verslagen van de
gebeurtenissen), waarin de berichten van de
Einsatzgruppen werden samengevat. Müller
behoorde in alle opzichten tot de machtigste
schrijftafelmoordenaars van het nazi-regime.
In een protestants gezin in Göttingen geboren als
zoon van een bouwkundig hogere ambtenaar.
1911 eindexamen op een gymnasium in Soest,
1912 aspirant-officier, 1914 compagniecommandant, later bataljonschef. 1917 in Franse
krijgsgevangenschap, 1920 als kapitein uit de
dienst ontslagen. Employé in een handelszaak,
studie rechts- en staatwetenschappen en
algemene economie. Behaalde in 1922 de
doctorsgraad. Van 1923 tot 1930 werkzaam als
jurist in het mijnwezen in Gelsenkirchen. 1928
toegetreden tot de NSDAP en Ortsgruppenleiter,
1929/’30 leider van het district Emscher-Lippe.
September 1930 lid van de Rijksdag. 1931
NSDAP-Gauleiter in Noord-Westfalen. Mei 1933
Reichsstatthalter van Lippe en Schaumburg-Lippe,
1936 leider van de regering van de deelstaat Lippe.
1938 eerste president van de provincie Westfalen
en SA-Obergruppenführer. Vanaf november 1942
rijkscommissaris voor defensie van NoordWestfalen. Zelfmoord in mei 1945.
Geboren in München in een katholieke familie, zoon
van een rijkspolitieambtenaar. Volksschule en
Mittelschule (vergelijkbaar met mavo/havo),
vakopleiding tot vliegtuigmonteur, 1917 oorlogsvrijwilliger, 1919 als onderofficier uit de dienst
ontslagen. Daarna werkzaam bij de leiding van de
politie in München. 1929 politieambtenaar bij de
Politische Polizei in München, ingezet tegen
communistische organisaties. 1934 toetreding tot de
SS, overgeplaatst naar het Geheime Staatspolizeiamt in Berlijn. 1936 plaatsvervangende chef
van de dienst Politische Polizei binnen het
hoofdkantoor van de Sicherheitspolizei, eind 1938
toegetreden tot de NSDAP. 1939 directeur van de
Rijkscentrale voor joodse emigratie, vanaf oktober
1939 chef van het Amt IV (Gestapo) van het RSHA in
de rang van SS-Gruppenführer en luitenant-generaal
van de politie. Sinds mei 1945 spoorloos verdwenen.
71
Erich Neumann
(1892 – 1948)
Dr. Eberhard
Schöngarth
(1903 – 1946)
Staatssekretär
Bureau van de
commissaris voor
het Vierjarenplan
Al in november 1938 nam Neumann deel aan een
bespreking bij Göring over de “arisering van het
bedrijfsleven” en het kenmerken en isoleren van
joden. Op de Wannsee-conferentie vertegenwoordigde hij de ministeries van Economische
Zaken, Werk, Financiën, Voeding, Verkeer evenals
Bewapening en Munitie. Als staatssecretaris van
Göring waakte Neumann over de belangen van de
instantie die verantwoordelijk was voor de
oorlogseconomie en eiste dat de joodse arbeiders
uit de bedrijven, die van strategisch belang waren
voor de oorlog, voorlopig niet werden gedeporteerd.
Geboren in Forst (Niederlausitz) in een
protestantse familie als zoon van een fabriekseigenaar. Gymnasium, eindexamen, studeerde
rechten en economie in Freiburg, Leipzig en
e
Halle. 1914-17 krijgsdienst, ten slotte als 1
luitenant. 1920 werkzaam in het Pruisische
ministerie van Binnenlandse Zaken, daarna bij
het districtskantoor Essen. 1923 hogere
regeringsambtenaar in het Pruisische ministerie
van Handel. 1927 tot 1928 districtscommissaris in Freystadt (Neder-Silezië),
daarna als referendaris opnieuw in het
ministerie van Handel. September 1932
secretaris-generaal van het Pruisische staatsministerie (Pruisische regering), verantwoordelijk voor de reorganisatie van het
bestuursapparaat. Mei 1933 toegetreden tot de
NSDAP, augustus 1934 toegetreden tot de SS.
Eind 1935 werkzaam in het Pruisische staatsministerie, oktober 1936 in het bureau van de
commissaris voor het Vierjarenplan, Hermann
Göring. Vanaf de zomer van 1938 staatssecretaris, vanaf 1941 plaatsvervangende
voorzitter van de raad van commissarissen van
de Kontinentale Erdöl AG, een vennootschap
dat oliegebieden in de bezette gebieden van de
Sovjet-Unie uitbuitte. Vanaf augustus 1942
directeur-generaal van het Deutsche Kalisyndikat, in 1945 geïnterneerd. Begin 1948
wegens ziekte vrijgelaten, kort daarna
gestorven
72
Bevelhebber van de
Sicherheitspolizei en de
SD (BdS)
Als bevelhebber van de Sicherheitspolizei en de SD
voor het gehele Generalgouvernement was
Schöngarth betrokken bij alle maatregelen om de
Poolse en joodse bevolking in het bezette Polen te
onderdrukken en te vermoorden. Na de inval in de
Sovjet-Unie stelde hij van juli tot september 1941
een Einsatzkommando in Oost-Galicië op, dat op
een aan Polen grenzend territorium meer dan 4.000
joodse mannen neerschoot.
Geboren in Leipzig als zoon van een
bouwopzichter. Oberrealschule (vergelijkbaar met
havo), 1920 vrijkorpsstrijder. 1922 eindexamen,
toegetreden tot de NSDAP en de SA, van 1922 tot
1924 bankemployé. 1924 studie rechts- en staatswetenschappen in Leipzig, juni 1929 promotie tot
mr. Dr., vanaf juni 1932 als aankomend jurist
werkzaam bij de arrondissementsrechtbanken in
Magdeburg, Erfurt en Torgau. 1933 toegetreden tot
de SS, november 1933 werkzaam bij de directie
van de Reichspost in Erfurt, vanaf 1935 op de
persafdeling van het Geheime Staatspolizeiamt,
vanaf voorjaar 1936 leider van de bureaus van de
Gestapo in Dortmund, Bielefeld en Münster. In 1939
verkreeg hij de positie van hogere ambtenaar en
SS-Obersturmbannführer. Mei 1944 bevelhebber
van de Sicherheitspolizei en de SD in het bezette
Nederland. In februari 1946 door een Brits militair
tribunaal vanwege het doodschieten van een
krijgsgevangene ter dood veroordeeld en
terechtgesteld.
Dr. Wilhelm
Stuckart
(1902 – 1953)
Staatssekretär
Rijksministerie van
Binnenlandse Zaken
Vanaf 1935 was Stuckart in het rijksministerie van
Binnenlandse Zaken met de onder hem
ressorterende afdeling I (“Constitutie, wetgeving,
bestuur”) betrokken bij het opstellen van alle
fundamentele wetten en verordeningen tegen de in
het Duitse Rijk wonende joden, vooral bij de
“burgerschapswet” (Reichsbürgergesetz) en de “wet
ter bescherming van het Duitse bloed en de Duitse
eer” (wetten van Neurenberg). In 1940 was hij
betrokken bij de voorbereidingen om joden het
Duitse staatburgerschap te ontnemen, in 1941
vervaardigde hij een voorstel om joden te
kenmerken binnen het Duitse Rijk. Op de Wannseeconferentie stelde Stuckart voor om de
zogenaamde Mischlinge gedwongen te laten
steriliseren. In april 1943 leidde hij een bespreking
tussen staatssecretarissen over de “gerechtelijke
vervolging door de politie van strafbare handelingen
e
door joden” (13 verordening van de burgerschapswet).
Geboren in Wiesbaden als zoon van een
spoorwegbeambte, christelijk opgevoed,
eindexamen, 1919 vrijkorpsstrijder, vanaf 1922
studie rechten in München en Frankfurt am Main. In
december 1922 toegetreden tot de NSDAP, 1928
promotie tot mr. Dr., vanaf 1930 kantonrechter, van
1932 tot maart 1933 als advocaat en jurist
werkzaam voor de SA in Pommeren. Vanaf juni
1933 staatssecretaris in het Pruisische ministerie
van Wetenschap, 1934 staatssecretaris in het
ministerie van Wetenschap, Opvoeding en Scholing
van de Bevolking, vanaf 1935 staatssecretaris in
het rijksministerie van Binnenlandse Zaken. 1936
toetreding tot de SS, 1944 SS-Obergruppenführer.
In mei 1945 als minister van Binnenlandse Zaken
van de regering-Dönitz in Flensburg geïnterneerd.
In april 1949 in het “Wilhelmstrassen-proces” tot
drie jaar en tien maanden gevangenisstraf
veroordeeld, die hij daarvoor tijdens zijn gevangenschap al had uitgezeten. In 1950 door een denazificatierechtbank als “meeloper” geclassificeerd en tot
een geldboete van 500 DM veroordeeld. In
november 1953 dodelijk verongelukt.
73
9.4. DE WANNSEE-CONFERENTIE – UITNODIGINGEN EN PROTOCOL
Eerste uitnodiging aan Martin Luther van 29 november 1941.
Handgeschreven opmerkingen op de uitnodiging:
(In Luthers handschrift staat:
Pg. [partijgenoot] Rademacher [Franz Rademacher, leider van D III, het Judenreferat van Luther], gelieve O-Gruf
[Obergruppenführer] Heydrich mee te delen dat ik ziek ben, hem hartelijk te danken voor de uitnodiging, ik zal
komen, als het maar enigszins mogelijk is. Gelieve voor deze vergadering een notitie te maken met onze wensen en
ideeën, ook onmiddellijk St. S. [staatssecretaris Erich von Weizsäcker] op de hoogte stellen. [paraaf Luther] 4/12
Linksonder staat in Rademachers handschrift Staatssecretaris op de hoogte gebracht, vergadering voor onbepaalde
tijd verschoven. [paraaf Rademacher] 8/12):
Achterkant Handgeschreven correctie na een vergissing door het Reichssicherheitshauptamt van Am Kleinen
Wannsee nr. 16 (gebouw van de Internationale kriminalpolizeiliche Kommission) naar Am Grossen Wannsee nr. 5658 (het gastenverblijf van de SD)
74
Der Chef der Sicherheitspolizei und des SD
IV B4 – 3076/41g (1180)
Berlijn SW11, 29 november 1941
Prinz-Albrecht-Strasse 8
Aan de heer
Unterstaatssekretär Luther
Ministerie van Buitenlandse Zaken
Waarde partijgenoot Luther!
Op 31-7-1941 gaf de rijksmaarschalk van het Grootduitse Rijk mij de opdracht om met medewerking van andere in
aanmerking komende centrale instanties alle noodzakelijke organisatorische, inhoudelijke en materiële voorbereidingen te treffen
voor een alomvattende oplossing van het jodenvraagstuk in Europa en hem spoedig een volledig plan hierover te doen toekomen.
Een kopie van deze benoeming sluit ik in bij deze brief.
Gezien het buitengewone belang van deze kwestie en om tot één en dezelfde opvatting te komen met de centrale
instanties, die voor de overige werkzaamheden in verband met deze Endlösung in aanmerking komen, stel ik voor om deze
problemen gezamenlijk te bespreken, temeer daar vanaf 15-10-1941 met doorlopende transporten joden uit het rijksgebied
inclusief het Protektorat Bohemen en Moravië naar het oosten worden geëvacueerd.
Daarom nodig ik u uit tot een dergelijke bespreking met aansluitend ontbijt op 9 december 1941 om 12 uur in het bureau
van de Internationale Kriminalpolizeiliche Kommission te Berlijn, Am Kleinen Wannsee nr. 16.
Een soortgelijk schrijven heb ik de heer Generalgouverneur dr. Frank, de heer Gauleiter dr. Meyer, de heren
staatssecretarissen Stuckart, dr. Schlegelberger, Gutterer en Neumann, evenals de heer Reichsamtleiter dr. Leibbrandt, SSObergruppenführer Krüger, SS-Gruppenführer Hoffmann, SS-Gruppenführer Greifelt, SS-Oberführer, Klopfer en de heer
secretaris-generaal Kritzinger doen toekomen.
Heil Hitler!
Uw
w.g. Heydrich
Der Chef
Praag, 8 januari 1942
der Sicherheitspolizei und des SD
Aan de Heer
Unterstaatssekretär Luther
Ministerie van Buitenlandse Zaken –
Berlijn
Beste partijgenoot Luther !
De geplande vergadering van 9-12-1941 over
vragen in verband met de Endlösung van het jodenvraagstuk heb ik vanwege plotseling meegedeelde
gebeurtenissen, waardoor een deel van de uitgenodigde
heren verhinderd waren, helaas op het allerlaatste moment
moeten afzeggen.
Omdat de vragen die ter discussie staan geen verder uitstel
dulden, nodig ik u opnieuw uit tot een bespreking met
aansluitend ontbijt op 20 januari 1942 om 12.00 uur
te Berlijn, Am Grossen Wannsee 56-58
De in mijn vorige uitnodigingsbrief vermelde groep
van genodigden blijft onveranderd
Heil Hitler !
Uw
w.g. Heydrich
(Handgeschreven opmerking onderaan:
Protocol van de vergadering moet nog binnenkomen. Voorlopig bij de stukken voegen [paraaf Müller] 21/1)
Tweede uitnodiging aan Martin Luther van 8 januari 1942
75
Der Chef der Sicherheitspolizei und des SD
IV B 4 – 1456/41
GEHEIME RIJKSZAAK 26 februari 1942
Aan de
Heer Unterstaatssekretär Luther
Ministerie van Buitenlandse Zaken
Berlijn
Wilhelmstr. 74/76
(In Luthers handschrift staat:
Pg. Rademacher, gelieve schriftelijk mee te delen
dat u Sachbearbeiter bent en zult deelnemen.
Geparafeerd: Lu)
Waarde partijgenoot Luther!
Als bijlage doe ik u hierbij de notulen van
de op 20-1-1942 gehouden conferentie toekomen.
Daar thans tot ons genoegen de basis voor de
praktische tenuitvoerlegging van de eindoplossing
van het jodenvraagstuk is gelegd en van de zijde
der hierbij betrokken instanties volledig
overeenstemming heerst, mag ik u verzoeken uw
Sachbearbeiter te willen afstaan ten behoeve van
de detailbesprekingen, die nodig zijn voor de
opstelling van het door de rijksmaarschalk
verlangde ontwerp, waarin de organisatorische,
technische en financiële voorwaarden voor de
praktische aanpak van het werk dat tot de
eindoplossing moet leiden, zullen worden
neergelegd.
De eerste bespreking van dien aard stel ik
mij voor op 6 maart 1942 om 10.30 uur te Berlijn,
Kurfürstenstrasse 116, te doen houden. Ik
verzoek u het daarheen te willen leiden dat uw
Sachbearbeiter dienaangaande met mijn in deze
zaak bevoegde Referent SS-Obersturmbannführer Eichmann in overleg treedt.
Heil Hitler!
Uw
w.g. Heydrich
1 Bijlage!
Begeleidend schrijven van Heydrich van 26 februari 1942 bij het toezenden van het protocol
76
Geheime rijkszaak
30 kopieën
16de kopie
Notulen van de vergadering
I
De volgende personen namen deel aan de bespreking over de definitieve oplossing van het
jodenvraagstuk, die op 20 januari 1942 plaatsvond in Berlijn, Am Grossen Wannsee nr.
56/58:
Gauleiter dr. Meyer en
Reichsamtleiter dr. Leibbrandt
rijksministerie van de Bezette
Gebieden in het Oosten
Staatssekretär dr. Stuckart
rijksministerie van Binnenlandse
Zaken
Staatssekretär Neumann
commissaris voor het Vierjarenplan
Staatssekretär dr. Freisler
rijksministerie van Justitie
Staatssekretär dr. Bühler
bureau van het Generalgouvernement
Unterstaatssekretär Luther
ministerie van Buitenlandse Zaken
SS-Oberführer Klopfer
partijkanselarij
Secretaris-generaal Kritzinger
rijkskanselarij
-2SS-Gruppenführer Hofmann
Rasse- und Siedlungshauptamt
SS-Gruppenführer Müller en
SS-Obersturmbannführer Eichmann
Reichssicherheitshauptamt
SS-Oberführer dr. Schöngarth
bevelhebber van de Sicherheitspolizei
en de SD in het Generalgouvernement,
Sicherheitspolizei en SD
SS-Sturmbannführer dr. Lange
commandant van de Sicherheitspolizei
en de SD voor het Generalbezirk
Letland, als vertegenwoordiger van de
bevelhebber van de Sicherheitspolizei en
de SD voor het rijkscommissariaat
Ostland, Sicherheitspolizei en SD
I
De Chef van de Sicherheitspolizei en de SD, SS-Obergruppenführer H e y d r i c h , begon
met de mededeling, dat hij door de rijksmaarschalk tot gevolmachtigde voor de
voorbereiding tot de eindoplossing van het Europese jodenvraagstuk was benoemd en wees
erop dat men voor deze bespreking was uitgenodigd om klaarheid te brengen in principiële
vraagstukken. De wens van de rijksmaarschalk hem een ontwerp omtrent de
organisatorische, economische en financiële problemen m.b.t. de eindoplossing van het
jodenvraagstuk te doen toekomen, vereist met het oog op een inachtnemen van gelijke
richtlijnen, een voorafgaande gemeenschappelijke behandeling door alle, onmiddellijk bij
deze vraagstukken betrokken centrale instanties.
77
-3-
De organisatorische leiding bij het realiseren van de eindoplossing van het jodenvraagstuk
moet, ongeacht geografische grenzen, centraal berusten bij de Reichsführer-SS en de chef der Duitse
politie (Chef der Sicherheitspolizei en de SD).
De Chef der Sicherheitspolizei en van de SD gaf hierop een korte terugblik over de tot dusver
gevoerde strijd tegen deze tegenstander [de joden]. De meest essentiële kenmerken hiervan bestaan
uit:
a/ het verdringen van de joden uit de afzonderlijke
sectoren van het maatschappelijke leven in Duitsland;
b/ het verdringen van de joden uit de leefruimte van het
Duitse volk.
Bij het uitvoeren van dit programma werd als enige mogelijke en voorlopige oplossing [van
het jodenvraagstuk], de versnelde emigratie der joden uit het rijksgebied in versterkte mate en op
planmatige wijze aangepakt.
Bij beschikking van de rijksmaarschalk werd in januari 1939 een Rijkscentrale voor joodse
emigratie opgericht, met welker leiding de Chef der Sicherheitspolizei en de SD werd belast. Deze
centrale had in het bijzonder tot taak
a/ alle maatregelen te treffen ter voorbereiding van een
versterkte emigratie van de joden;
b/ de emigratiestroom te leiden;
c/ de uitvoering van de emigratie in individuele gevallen
te versnellen.
Het doel dat voor ogen stond was, op legale wijze de Duitse leefruimte van joden te zuiveren.
-4-
De nadelen die een dergelijke geforceerde emigratie met zich meebracht, stonden alle
instanties duidelijk voor ogen. Deze moesten echter, gezien het ontbreken van andere oplossingen,
voorlopig op de koop toe worden genomen.
De werkzaamheden voor de emigratie waren in de hierna volgende tijd niet slechts een Duits
probleem, doch ook een probleem waarmee de officiële instanties van de definitieve resp.
(voorlopige) immigratielanden zich bezig moesten houden. De financiële moeilijkheden, zoals de
verhoging van de gelden voor papieren en vestiging door de verschillende buitenlandse regeringen,
het ontbreken van scheepsruimte, de voortschrijdende beperking of blokkade van de immigratie,
legden dit streven naar emigratie buitengewoon grote moeilijkheden in de weg. Ondanks deze
moeilijkheden werden sedert het overnemen van de macht [in januari 1933] tot en met de dag van
afsluiting 31-10-1941 in totaal ongeveer 537.000 joden tot emigratie genoopt. Daarvan
vanaf 30-1-1933 uit Duitsland ca. 360.000
vanaf 15-3-1938 uit Oostenrijk ca. 147.000
vanaf 15-3-1939 uit het protectoraat Bohemen en Moravië
[ongeveer het Tsjechische deel van Tsjecho-Slowakije] ca. 30.000.
De financiering van de emigratie geschiedde door de joden, resp. De joods-politieke
organisaties zelf. Om het achterblijven van het proletarische deel van de joden te vermijden, werd
volgens het principe te werk gegaan, dat de vermogende joden dienden te financieren; hier werd
naargelang van vermogen een dienovereenkomstige hoofdelijke aanslag, resp. Emigratie-retributie
opgelegd, welke voor de bestrijding van de financiële verplichtingen van de onvermogende
emigrerende joden werd gebruikt.
78
-5-
Naast deze opbrengst van rijksmarken zijn er deviezen vereist geweest voor de gelden voor
papieren en vestiging (in de immigratielanden). Om het Duitse deviezenbezit te ontzien, werden de
joodse hulporganisaties in het buitenland door de binnenlandse joodse organisaties geïnstrueerd, dat
zij voor het benodigde overeenkomstige bedrag aan deviezen dienden te zorgen. Zo werd door de
buiten-landse joden tot en met 30-10-1941 in totaal een bedrag van ca. 9.500.000 dollar bij wijze van
schenking ter beschikking gesteld.
Inmiddels heeft de Reichsführer-SS en Chef der Deutsche Polizei met het oog op de gevaren
van de emigratie in oorlogstijd en met het oog op de mogelijkheden in het oosten, de emigratie van
joden verboden.
I
In de plaats van emigratie is thans als verdere oplossing –na dienovereenkomstige
voorafgaande toestemming door de Führer- de evacuatie van de joden naar het oosten
gekomen.
Deze acties kunnen echter uitsluitend als uitwijkmogelijkheid worden beschouwd; hier worden
echter reeds de praktische ervaringen opgedaan, die met het oog op de komende eindoplossing van
het jodenvraagstuk van groot belang zijn.
Binnen het kader van deze eindoplossing van het Europese jodenvraagstuk komen ongeveer
11 miljoen joden in aanmerking, die als volgt over de afzonderlijke landen zijn verdeeld:
79
-6-
land
A. Duitsland
Oostenrijk
Oostgebieden [o.m. Wartheland in Polen]
Generalgouvernement [Polen]
Bialistok
Protectoraat Bohemen en Moravië [ong. Het
Tsjechische deel Tsjecho-Slowakije]
Estland
- zonder joden Letland
Litouwen
België
Denemarken
Frankrijk / bezet gebied
/ onbezet gebied
Griekenland
Nederland
Noorwegen
131.800
43.700
420.000
2.284.000
400.000
74.200
B. Bulgarije
Engeland
Finland
lerland
Italië, incl. Sardinië
Albanië
Kroatië
Portugal
Roemenië, incl. Bessarabië
Zweden
Zwitserland
Servië
Slowakije
Spanje
Turkije (Europees gedeelte)
Hongarije
Sowjet-Unie
Oekraïne
2.994.684
Wit-Rusland zonder Bialistok 446.484
48.000
330.000
2.300
4.000
58.000
200
40.000
3.000
342.000
8.000
18.000
10.000
88.000
6.000
55.500
742.800
5.000.000
Totaal:
80
aantal
ruim
3.500
34.000
43.000
5.600
165.000
700.000
69.600
160.800
1.300
11.000.000
-7De vermelde aantallen joden in de verschillende buitenlandse staten hebben slechts betrekking
op kerkelijke joden, daar de definitie van het begrip jood op basis van raskenmerken daar ten dele
nog ontbreekt. De behandeling van het probleem in de afzonderlijke landen zal met het oog op de
algemene houding en opvatting(en) op bepaalde moeilijkheden stuiten, vooral in Hongarije en
Roemenië. Zo kan de jood zich bv. In Roemenië nu nog tegen geld de nodige documenten
verschaffen, die hem officieel tot buitenlands staatburger stempelen.
De invloed der joden op alle gebieden in de Sovjet-Unie is bekend. In het Europese deel
daarvan leven ongeveer 5 miljoen, in het Aziatische gebied ternauwernood ¼ miljoen joden.
De verdeling volgens beroepen der in het Europese gebied (van de Sovjet-Unie) gevestigde
joden was ongeveer als volgt:
in de landbouw
arbeiders in de steden
in de handel
in overheidsdienst aangesteld
in vrije beroepen geneeskunde, pers, theater
9,1 %
14,8 %
20,0 %
23,4 %
32,7 %
Onder daarvoor geschikte leiding moeten nu de joden in het kader van de eindoplossing op
passende wijze in het oosten te werk worden gesteld. In grote arbeidscolonnes, de geslachten
gescheiden, zullen de joden die tot werken in staat zijn, in deze gebieden worden gevoerd om wegen
aan te leggen, waarbij zonder twijfel een belangrijk deel op natuurlijke wijze zal uitvallen.
-8-
Het tenslotte eventueel overblijvende gedeelte moet, daar het hier ongetwijfeld om het deel
met de meeste weerstand gaat, dienovereenkomstig worden behandeld, daar dit, een natuurlijke
selectie vertegenwoordigend, bij vrijlating als de kiem van een nieuwe joodse opbouw dient te
worden beschouwd. (Zie de ervaring van de geschiedenis).
In het kader van de praktische tenuitvoerlegging van de eindoplossing wordt Europa van het
westen naar het oosten uitgekamd. Het rijksgebied zal inclusief Bohemen en Moravië, reeds alleen
om redenen van het huisvestings-probleem en andere sociaal-politieke noodzakelijkheden als eerste
aan de beurt dienen te komen.
De geëvacueerde joden worden eerst, trein voor trein in zogenaamde doorgangsgetto’ s samengebracht om van daaruit verder naar het oosten te worden getransporteerd.
Een belangrijke voorwaarde, zo zette SS-Obergruppenführer H e y d r i c h voorts uitvoerig uiteen,
voor de tenuitvoerlegging van de evacuatie in het algemeen, is de nauwkeurige vaststelling van de
categorie personen die hiervoor in aanmerking komt.
Het ligt in het voornemen om joden van boven de 65 jaar niet te evacueren, doch hen naar een
bejaardengetto –hiervoor heeft men Theresienstadt op het oog- over te brengen.
Naast deze leeftijdsklasse – van de op 31-10-1941 in Duitsland en Oostenrijk aanwezige ca.
280.000 joden is ongeveer 30 % boven de 65 jaar- worden in de joodse bejaardengetto’s voorts de
zwaar verminkte joden (uit de eerste wereldoorlog) en joden met oorlogsonderscheidingen (ijzeren
kruis 1e klasse) opgenomen. Met deze
81
-9-
doelmatige oplossing komen de vele verzoeken tot vrijstelling [van deportatie] op slag te vervallen.
Het begin van de afzonderlijke evacuatie-acties zal in hoge mate afhankelijk zijn van de
militaire ontwikkeling. Met betrekking tot de behandeling van de eindoplossing in de door ons
bezette en onder onze invloedssfeer vallende Europese gebieden, werd voorgesteld dat de in
aanmerking komende Sachbearbeiter van het ministerie van Buitenlandse Zaken, met de daartoe
bevoegde Referent van de Sicherheitspolizei en van de SD besprekingen voert.
In Slowakije en Kroatië is deze kwestie niet bijzonder moeilijk meer, daar de essentiële
problemen in dit opzicht aldaar reeds tot oplossing werden gebracht. In Roemenië heeft de regering
intussen eveneens een commissaris voor joodse zaken aangesteld. Ter regeling van het vraagstuk in
Hongarije is het een vereiste om op korte termijn een adviseur voor joodse zaken aan de Hongaarse
regering toe te voegen.
Met het oog op het treffen van voorbereidingen tot de regeling van het probleem in Italië acht
SS-Obergruppenführer H e y d r i c h het opnemen van contact met de politiechef in deze
aangelegen-heden gewenst.
In het bezette en onbezette Frankrijk zal het oppakken van de joden voor evacuatie naar alle
waarschijnlijkheid zonder grote moeilijkheden kunnen geschieden.
Unterstaatssekretär L u t h e r deelde in dit verband mee, dat bij een grondige aanpak van dit
probleem in sommige landen, zoals in de noordelijke staten, er moeilijkheden zullen opduiken,
weshalve het aanbeveling verdient deze landen voorshands nog ongemoeid te laten.
- 10 -
Gezien het geringe aantal joden dat hier in aanmerking komt, vormt deze opschorting dus geenszins
een wezenlijke beperking.
Daarentegen voorziet het ministerie van Buitenlandse Zaken geen grote moeilijkheden in het
zuidoosten en westen van Europa.
SS-Gruppenführer Hofmann is voornemens eerst dan een Sachbearbeiter van het Rasse- und
Siedlungshauptamt naar Hongarije te willen meesturen, wanneer van de zijde van de Chef der
Sicherheitspolizei en de SD de kwestie daar ter plaatse wordt aangepakt. Afgesproken werd, deze
deskundige van het Rasse- und Siedlungshauptamt, die niet actief zal optreden, voorlopig officieel
als assistent aan de politie-attaché toe te voegen.
IV.
Bij de uitwerking van de plannen tot de eindoplossing moeten de wetten van Neurenberg
tot op zekere hoogte de basis vormen, waarbij voor een totale sanering van deze kwestie ook de
oplossing van de problemen van gemengde huwelijken en van de kinderen hieruit een voorwaarde
vormen.
De Chef van de Sicherheitspolizei en de SD licht met het oog op een brief van de Chef van de
rijkskanselarij allereerst theoretisch de onderstaande punten toe:
I
Behandeling van Mischlinge [personen met christelijke en joodse ouders of grootouders]
van de 1e graad.
Mischlinge van de 1e graad, zijn met het oog op de eindoplossing van het jodenvraagstuk met
de joden gelijkgesteld.
82
- 11 -
Van deze behandeling worden uitgezonderd:
a) Mischlinge van de 1e graad, die gehuwd zijn met iemand van Duitsen bloede; uit welk
huwelijk kinderen zijn voort gekomen (Mischlinge van de 2e graad). Deze Mischlinge van de 2e
graad zijn in wezen met Duitsers gelijkgesteld.
b) Mischlinge van de 1e graad, aan wie door de hoogste instanties van de partij en de staat tot
dusver i.v.m. bepaalde werkzaamheden of anderszins vrijstelling zijn verleend. Ieder geval
afzonderlijk moet nauwkeurig worden onderzocht, waarbij het niet uitgesloten is, dat de
beslissing opnieuw ten nadele van de Mischlinge uit valt.
Voorwaarden voor het verlenen van een vrijstelling, dienen steeds in beginsel de verdiensten
van de Mischlinge in kwestie zelf te zijn. (Niet de verdiensten van een der, of beide ouders, of de
huwelijkspartner van Duitsen bloede).
De Mischling van de 1e graad, die van de evacuatie wordt vrijgesteld, wordt – om het ontstaan
van ieder nakomelingschap te beletten en het vraagstuk van de Mischlinge definitief te sanerengesteriliseerd. De sterilisatie vindt vrijwillig plaats. Deze is echter een voorwaarde om in het rijk te
mogen verblijven. De gesteriliseerde Mischling is nadien van alle beperkende maatregelen waaraan
hij tot dusver is onderworpen, ontheven.
2) Behandeling van Mischlinge van de 2e graad.
De Mischlinge van de 2e graad worden in principe gerekend Duitsers van den bloede te zijn,
met uitzondering van de volgende gevallen, waarin de Mischlinge van de 2e graad met de joden
worden gelijkgesteld.
- 12 a. Afkomst van de Mischling van de 2e graad uit een bastaardhuwelijk (beide partners
Mischlinge).
b. Een van rassenstandpunt bijzonder ongunstig uiterlijke verschijning van de Mischling van de
2e graad, hetgeen hem reeds in zijn voorkomen tot de joden doet behoren.
c. Bijzonder slechte politiële- en politieke beoordeling van de Mischling van de 2e graad,
waaruit valt af te leiden dat hij zich als een jood voelt en gedraagt.
Ook deze gevallen zullen echter dan niet als uitzonderingen worden beschouwd, wanneer de
Mischling van de 2e graad met iemand van Duitsen bloede gehuwd is.
3) Huwelijken van voljoden met personen van Duitsen bloede.
Van geval tot geval moet hier worden beslist of de joodse partner geëvacueerd wordt, of dat hij/zij
met inachtneming van het effect van een dergelijke maatregel op de Duitse verwanten van dit
gemengde huwelijk, naar een bejaardengetto wordt overgebracht.
4) Huwelijken van Mischlinge van de 1e graad met personen van Duitsen bloede.
I
Zonder kinderen.
Zijn uit het huwelijk geen kinderen voortgekomen, dan wordt de Mischling van de 1e graad
geëvacueerd, resp. Naar een bejaardengetto overgebracht. (Dezelfde behandeling als bij de
huwelijken tussen voljoden en personen van Duitsen bloede, punt 3).
83
- 13 -
b) Met kinderen.
Zijn er kinderen uit het huwelijk voortgekomen (Mischlinge van de 2e graad), dan worden
deze, als zij met joden worden gelijkgesteld, tezamen met de Mischling van de 1e graad
geëvacueerd, resp. Naar een getto overgebracht. In zoverre deze kinderen met Duitsers worden
gelijkgesteld (normale gevallen), worden zij van de evacuatie vrijgesteld en de Mischling van de 1e
graad eveneens.
5) Huwelijken van Mischlinge van de 1e graad met Mischlinge van de 1e graad of joden.
Bij deze huwelijken (inclusief de kinderen) worden alle gezinsleden als joden behandeld en
derhalve geëvacueerd, resp. Naar een bejaardengetto overgebracht.
6) Huwelijken van Mischlinge van de 1e graad met Mischlinge van de 2e graad.
Beiden huwelijkspartners worden, ongeacht of er kinderen aanwezig zijn of niet, geëvacueerd,
resp. Naar een bejaardengetto overgebracht, daar eventuele kinderen (uit dergelijke huwelijken)
volgens opvattingen omtrent de raskenmerken in de regel een sterkere inslag van joods bloed
vertonen, dan de joodse Mischlinge van de 2e graad.
SS-Gruppenfuhrer H o f m a n n staat op het standpunt, dat in vergaande mate sterilisatie moet
worden toegepast, vooral daar de Mischling,
- 14 -
voor de keus gesteld, of hij geëvacueerd of gesteriliseerd zal worden, zich liever aan sterilisatie zou
onderwerpen.
Staatssekretär dr. S t u c k a r t stelt vast, dat de praktische tenuitvoerlegging van de zojuist
medegedeelde mogelijkheden tot sanering van de problemen van de gemengde huwelijken en daaruit
voortgekomen kinderen, in deze vorm een oneindig grote administratieve arbeid met zich mee zou
brengen. Om anderzijds in ieder geval ook met de biologische feiten rekening te houden, stelt
Staatssekretär dr. S t u c k a r t voor over te gaan tot gedwongen sterilisatie.
Ter vereenvoudiging van het probleem der gemengde huwelijken zou voorts naar de
mogelijkheden moeten worden gezocht, die ertoe kunnen leiden, dat de wetgever zo ongeveer zegt:
“Deze huwelijken zijn ontbonden”.
Met betrekking tot het probleem van het effect van de jodenevacuatie op het economisch
leven, verklaarde Staatssekretär N e u m a n n , dat de joden die in het kader van de Arbeitseinsatz in
voor de oorlogsvoering belangrijke bedrijven werken, niet zouden kunnen worden geëvacueerd,
zolang er nog geen vervanging voor hen beschikbaar is.
SS-Obergruppenführer H e y d r i c h wees erop, dat deze joden volgens de door hem
goedgekeurde richtlijnen voor de tenuitvoerlegging van de destijds lopende evacueringsacties, toch
al niet zouden worden geëvacueerd.
Staatssekretär dr. B ü h l e r stelde vast dat het Generalgouvernement [het Duitse bestuur in
Polen] het zou toejuichen wanneer met de eindoplossing van dit probleem in het
Generalgouvernement zou worden begonnen, omdat het transportprobleem hier nu eenmaal niet een
alles overheersende rol speelt
84
- 15 -
en redenen voortvloeiende uit de Arbeitseinsatz de voortgang van deze actie niet zouden
belemmeren. Joden zouden zo snel mogelijk uit het gebied van het Generalgouvernement moeten
worden verwijderd, daar juist hier de jood als bacillendrager een alles overtreffend gevaar betekent
en hij bovendien door voortdurende sluikhandel de economische structuur van het land blijvend in
de war brengt.
Van de in aanmerking komende ca. 21/2 miljoen joden zou bovendien het merendeel der
gevallen niet tot werken in staat zijn. Staatssekretär dr. B ü h l e r stelde voorts vast, dat de centrale
leiding voor de oplossing van het jodenvraagstuk in het Generalgouvernement bij de Chef der
Sicherheitspolizei en de SD berust en dat zijn werkzaamheden door de officiële instanties van het
Generalgouvernement worden ondersteund.
Hij zou slechts een verzoek willen doen, nl. Dat men het jodenvraagstuk in dit gebied zo snel
mogelijk tot oplossing brengt.
Ter afsluiting werden de verschillende mogelijkheden tot de oplossing besproken, waarbij
zowel van de zijde van Gauleiter dr. M e y e r als van de zijde van Staatssekretär dr. B ü h l e r het
standpunt werd ingenomen, dat men bepaalde voorbereidende werkzaamheden in het kader van de
eindoplossing in de desbetreffende gebieden dadelijk zelf ten uitvoer moet brengen, waarbij echter
het veroorzaken van onrust onder de bevolking vermeden zou moeten worden.
Met het verzoek van de Chef van de Sicherheitspolizei en de SD aan de deelnemers der
conferentie, hem bij de uitvoering van de werkzaamheden ten behoeve van de eindoplossing de
nodige steun te verlenen, werd de bespreking gesloten.
9.5. DIRECT NA DE CONFERENTIE: DE VOORBEREIDING VAN DE DEPORTATIES
Eind januari 1942 droeg Adolf Eichmann per
expresbrief alle betrokken instanties in het Duitse
Rijk op om de deportatie van de joden voor te
bereiden. Eichmann gaf een gedetailleerde lijst van
de categorie personen die voor deportatie in
aanmerking kwam en de categorie personen die
voorlopig niet moest worden gedeporteerd, in
overeenstemming met de eerste verordening van
de burgerschapswet uit 1935. De brief van
Eichmann was gebaseerd op het resultaat van de
Wannsee-conferentie en daarmee ook op
Heydrichs mislukte poging tot uitbreiding van de
categorie personen die voor deportatie in
aanmerking kwam. Met deze brief begonnen de
voorbereidingen voor de systematische deportatie.
Tijdens twee latere conferenties onder leiding van
Eichmann op 6 maart en 27 oktober 1942
beraadslaagden Judenreferenten en experts van
bijeengeroepen werkgroepen over de “oplossing
van de Mischlinge-kwestie” door sterilisatie. Ook
bespraken zij juridisch “correcte” manieren om
gemengde huwelijken zonder instemming van de
huwelijkspartners te ontbinden. Aangezien Hitler tot
op het einde van de oorlog hier geen besluit over
kon nemen, werden deze geplande, nog radicalere
maatregelen in het rijksgebied niet uitgevoerd. In de
bezette landen speelde dit daarentegen geen rol.
85
10
DEELNEMERS AAN DE CONFERENTIE EN
VERSLAG NA 1945
In de wintertuin biedt de tentoonstelling geluidsopnamen en leesmappen over de receptiegeschiedenis van de Wannsee-conferentie na 1945
met onder andere delen uit het verhoor en het
proces tegen Adolf Eichmann in Jerusalem,
materiaal over de andere deelnemers aan de
conferentie, informatie over de overlevering van het
protocol, de volledige kopie van de akte “Endlösung
van het jodenvraagstuk” uit het ministerie van
Buitenlandse Zaken, die onder andere correspon-
Titelblad van de akte
“Endlösung van het
jodenvraagstuk” uit het
politieke archief van het
ministerie van Buitenlandse Zaken.
Aan de linkerkant is de
oorspronkelijke aktetitel van
de ordner met een halve
titelpagina zichtbaar.
86
dentie met het Reichssicherheitshauptamt over het
“Madagaskarplan” en Martin Luthers exemplaar van
het protocol bevat, en de weergave van de
Wannsee-conferentie in docudrama’s. Ook vindt u
in deze ruimte informatie over de methodiek van
ontkenners van de holocaust, die beweren dat het
Wannsee-protocol vervalst zou zijn. Deze informatie
wordt voortdurend geactualiseerd en kan door haar
omvang helaas niet in de catalogus worden
opgenomen.
Ik kan me herinneren dat afwisselend de ene of andere aanwezige het woord nam, zoals dat nu
eenmaal gaat. Voor het eerst in mijn leven nam ik deel aan zo’n soort conferentie, waar zulke
hoge functionarissen als staatssecretarissen aan deelnamen. Dat verloopt dus heel rustig, heel
vriendelijk, heel beleefd en heel welgemanierd en aardig, er wordt niet veel gesproken. Het
duurt ook niet lang. De ordonnansen schenken een glaasje cognac in en dan is de zaak
afgehandeld.
Zo ongeveer verliep de Wannsee-conferentie. “Wannsee-conferentie” werd het genoemd, omdat
het plaatsvond in het gastenverblijf van het Reichssicherheitshauptamt, aan de Wannsee bij
Berlijn.
Adolf Eichmann op 1 juni 1960, deel uit het politieverhoor door kapitein Avner Less
Vraag (rechter Landau, voorzitter van de rechtbank): Nu Wannsee, de Wannsee-conferentie – heeft u
mijn collega, rechter Raveh, geantwoord dat in het deel dat niet in het protocol wordt vermeld, over
moordmethodes werd gesproken?
Antwoord (Adolf Eichmann): Ja.
Vraag: Wie heeft over dat thema gesproken?
A: Zo heel duidelijk staat die zaak mij niet meer voor de geest, meneer de voorzitter, maar ik weet dat
de heren bij elkaar stonden, bij elkaar zaten, en hier in heel onverbloemde bewoordingen – niet zoals
ik het later in het protocol moest schrijven, maar in heel onverbloemde bewoordingen – de zaak
noemden, zonder die te omschrijven. Ik zou me dat vast en zeker niet meer hebben herinnerd als ik
niet zou weten dat ik toen bij mezelf zei: Kijk eens aan, die Stuckart, die als jurist toch als een heel
nauwkeurige en lastige pietje-precies bekend staat, en hier waren zijn toon en formuleringen alles
behalve die van een nauwgezette rechtsgeleerde. Dat is het enige, zou ik zeggen, wat me hiervan nog
daadwerkelijk in herinnering is gebleven.
V: Wat heeft hij over dat thema gezegd?
A: In bijzonderheden, meneer de voorzitter, wil ik...
V: Niet in bijzonderheden, in het algemeen.
V: En u kreeg blijkbaar de opdracht om dat niet in het officiële protocol op te nemen?
A: Ja, dat klopt. De stenotypist zat naast mij en ik lette erop dat alles werd genoteerd. Nadat de
stenotypist alles had uitgetypt, besloot Heydrich wat er in het protocol werd opgenomen en wat niet.
Daarna bewerkte Heydrich het meermaals, tot het protocol klaar was.
V: En u herinnert zich in het geheel niet wat over dat belangrijke thema werd gezegd?
A: Meneer de voorzitter, dat is niet het belangrijkste. Het belangrijkste in het protocol was...
V: Pardon, ik zei niet “het belangrijkste punt”, maar “een belangrijk punt” – zo belangrijk dat het
werd weggelaten.
A: Nee, integendeel, meneer de voorzitter, Heydrich wilde er zeker van zijn dat de hoofdpunten in het
protocol werden opgenomen. Het was dus feitelijk net andersom: de centrale punten staan in het
protocol en werden juist niet door hem weggelaten, omdat hij in zekere zin – hoe zal ik het
zeggen – omdat hij er zich als het ware van wilde verzekeren dat hij de staatssecretarissen, ieder
voor zich, aan hun woord zou kunnen houden.
V: Dat betekent dus dat de manier van doden een onbelangrijk thema was?
A: Ach, de manier van doden!
V: Daar hebben we het over.
A: Dat heeft hij niet in het protocol opgenomen. Nee.
Proces tegen Adolf Eichmann in Jerusalem, zittingsdag 24 juli 1961. Uit de notulen van de rechtszitting.
87
11
DEPORTATIES
Na de Wannsee-conferentie werd de joodse
bevolking geleidelijk aan uit alle door Duitsland
bezette gebieden en uit de meeste landen, die met
het Duitse Rijk geallieerd waren, gedeporteerd. De
centrale planning van de deportaties was in handen
van Referat IV B 4 van het Reichssicherheitshauptamt (RSHA) onder leiding van Adolf
Eichmann. Het ministerie van Buitenlandse Zaken
was betrokken bij de onderhandelingen over de
uitlevering van de joden uit de met Duitsland
geallieerde landen of afhankelijke landen.
De Duitse Reichsbahn zorgde voor de logistiek van
de transporten. Het verloop van de deportaties werd
bepaald door de mate van afhankelijkheid van de
landen aan Duitsland, de bereidwilligheid van hun
regeringen om de joodse bevolking uit te leveren en
de ontwikkeling van de oorlog. In Duitsland, WestEuropa en de met Duitsland geallieerde landen
werd de uitvoering van de deportaties gekenmerkt
door een ver doorgevoerde bestuurlijke
arbeidsverdeling.
In het bezette Oost-Europa daarentegen kwam de
vernietigingsdrang onverholen naar voren in een
uiterst gewelddadig en willekeurig optreden.
Vanaf het begin van de oorlog vormden deportaties
een centraal element in het nationaalsocialistische
bevolkingsbeleid. Door bepaalde bevolkingsgroepen te vermoorden, op moorddadige wijze
levensmiddelen te onttrekken en door de
gedwongen deportatie van miljoenen mensen,
waaronder de joodse bevolking, zou er een “nieuwe
orde” in Europa moeten worden gebracht.
Aangezien de geplande Blitzkrieg tegen de SovjetUnie eind 1941 mislukte, konden de moorddadige
“kolonisatieplannen” niet worden verwezenlijkt. In
het kader van de “Endlösung van het jodenvraagstuk” werden de joden nu naar het oosten
gedeporteerd om daar te worden vermoord.
Doorgangskamp Westerbork in Nederland, waarschijnlijk eind 1942
(YV Jerusalem)
88
11.1. FRANKRIJK
Na de nederlaag in juni 1940 werd Frankrijk
verdeeld in een bezette zone onder Duits militair
bestuur in het noorden en een onbezette zone in
het zuiden. De Franse regering was afhankelijk van
het Duitse bestuur en zetelde in Vichy, in het
onbezette zuiden. Op papier oefende zij gezag uit
over heel Frankrijk, in de praktijk echter stond het
bestuur in het noorden onder Duits toezicht. In het
hele land bleef het bestuursapparaat in hoge mate
intact. Het Vichy-regime probeerde door collaboratie de speelruimte die zij had om zelfstandig te
kunnen handelen, veilig te stellen. Het binnenlandse beleid werd gekenmerkt door een “politiek
van nationale eenheid”: buitenlanders, minderheden en vooral joden werden uitgesloten. Na de
landing van de geallieerden in Noord-Afrika bezette
de Wehrmacht begin november 1942 ook het
zuiden van het land.
In Frankrijk leefden meer dan 300.000 joden,
ongeveer gelijk verdeeld over de bezette en de
onbezette zone. Bijna de helft van hen had een
buitenlandse nationaliteit, waaronder tienduizenden
vluchtelingen. In de zomer van 1942 heeft het
Vichy-regime de Duitse deportatieplannen intensief
ondersteund. Door vastberaden protest van de kerk
en de afkeurende houding van de bevolking zag het
regime zich in september gedwongen om zich van
het toenmalige beleid te distantiëren. De
deportaties vanuit Frankrijk werden echter
voortgezet. Pas op 22 augustus 1944, drie dagen
voor de bevrijding van Parijs, stopten de transporten. In deze periode van nauwelijks 2,5 jaar
werden in totaal ongeveer 76.000 joden
gedeporteerd, alleen al tussen 19 juli en 30
september 1942 ongeveer 32.000 mensen.
Marseille, 24 januari 1943
89
“De afgelopen tijd zijn opnieuw aanslagen met springstoffen en pistolen op Duitse leden van de Wehrmacht
gepleegd. De aanstichters van deze daden zijn onder anderen jongeren die in dienst staan van de Engelsen,
joden en bolsjewisten, en hun achterbakse bevelen opvolgen.
Duitse soldaten werden op verraderlijke wijze vermoord en verwond. In geen van de gevallen werden de daders
aangehouden.
Om de aanstichters van deze laffe misdaden te treffen, heb ik de onmiddellijke uitvoering van de volgende
maatregelen bevolen:
1) De joden van het bezette Franse gebied wordt een geldboete van één miljard frank opgelegd.
2) Een groot aantal misdadige, joods-bolsjewistische elementen wordt voor dwangarbeid naar het oosten
gedeporteerd. Indien er nieuwe aanslagen worden gepleegd, zullen verdere deportaties in grotere omvang
worden uitgevoerd, naast de maatregelen die mij nog nodig lijken bij elk afzonderlijk geval.
3) Honderd joden, communisten en anarchisten, die nauwe banden met de daders hebben, worden
doodgeschoten.
Deze maatregelen treffen niet het Franse volk, maar enkel individuen die in dienst van Duitse vijanden
Frankrijk in het ongeluk willen storten en erop uit zijn om de verstandhouding tussen Duitsland en Frankrijk te
saboteren.”
Bekendmaking van de militaire bevelhebber in Frankrijk, 14 december 1941, gepubliceerd in het dagblad Le Matin
van 15 december 1941.
De aangekondigde maatregelen waren gebaseerd op “instructies van de Führer”. In feite begonnen de
deportaties vanuit Frankrijk met een eerste, zogenaamd gijzelaarstransport op 27 maart 1942. Met dit transport
werden de joden, die na verschillende aanslagen tegen de Duitse bezetter in Parijs in december 1941 waren
gearresteerd en in Compiègne gevangen hadden gezeten, naar Auschwitz gedeporteerd.
90
„Betr.: uitwijzing van 5.000 joden uit Frankrijk (quotum 1942)
[...]
Op de bijeenkomst van Judenreferenten in het Reichssicherheitshauptamt – IV B 4 – op 4 maart
1942 in Berlijn heb ik de situatie en de moeilijkheden van ons ingrijpen in Frankrijk heel beknopt
uit de doeken gedaan. Daarbij ben ik ook ingegaan op de noodzaak om de Franse regering eens
echt iets positiefs voor te stellen, zoals de uitwijzing van enkele duizenden joden.
SS-Obersturmbannführer Eichmann heeft [...] het volgende bepaald:
Onder voorbehoud van de definitieve beslissing van de CdS [Chef van de Sicherheitspolizei] en
van de SD [Heydrich] kan nu al worden begonnen aan voorbereidende onderhandelingen met de
Franse regeringsbureaus over de deportatie van ongeveer 5.000 joden naar het oosten.
Daarbij moet het in de eerste plaats gaan om mannelijke, arbeidsgeschikte joden, niet ouder dan
55 jaar.”
Uit de aantekeningen van de leider van het Judenreferat van de Sicherheitspolizei in het bezette Frankrijk, Theodor
Dannecker, 10 maart 1942 (CDCJ Parijs)
Het aantal joden dat in 1942 uit Frankrijk werd gedeporteerd, was veel hoger dan het quotum dat in maart werd
vastgelegd.
“De onderhandelingen met de Franse regering hebben inmiddels tot het volgende resultaat
geleid:
Alle stateloze joden in de bezette en onbezette zone worden voor de uitwijzing beschikbaar
gesteld.
President Laval heeft voorgesteld om bij de uitwijzing van joodse families in het onbezette
gebied ook de kinderen onder 16 jaar mee te nemen. De kwestie van de achterblijvende joodse
kinderen in het bezette gebied interesseert hem niet.
Ik verzoek daarom dringend om een beslissing over de vraag of, ongeveer vanaf het 15e
jodentransport uit Frankrijk, ook kinderen onder 16 jaar uitgewezen kunnen worden.
Tot slot wil ik er nog op wijzen, dat om deze actie überhaupt op te kunnen starten, voorlopig
alleen over stateloze of buitenlandse joden kon worden gesproken. In de tweede fase kunnen
dan de na 1919 of 1927 genaturaliseerde joden worden aangepakt.”
Telex van de leider van het Judenreferat van de Sicherheitspolizei in het bezette Frankrijk aan het
Reichssicherheitshauptamt, betr.: jodendeportatie uit Frankrijk, 6 juli 1942
(CDJC Parijs)
Pas vanaf midden augustus 1942 gaf het Reichssicherheitshauptamt in Berlijn toestemming voor de
deportatie van kinderen onder 16 jaar vanuit
Frankrijk.
Maar al voor die tijd had de Franse politie kinderen
tussen 12 en 16 jaar laten deporteren om aan de
quota voor de deportatie, zoals afgesproken met de
Duitsers, te voldoen.
91
“De Reichsführer-SS heeft toestemming gegeven om, met het oog op een spoedige Endlösung van
het jodenvraagstuk in West-Europa, ook in Frankrijk een groot aantal joden uit te zetten.
Onderhandelingen met minister-president Laval, de staatssecretaris voor de politie Bousquet en de
Judenkommissar Darquier hebben het volgende resultaat opgeleverd:
Alle stateloze joden van beide geslachten tussen 16 en 45 jaar oud in de bezette en onbezette zone
zullen worden opgepakt, in zoverre ze niet getrouwd zijn met een niet-joodse partner. (…) Het
staatshoofd maarschalk Pétain en de Franse ministerraad hebben ingestemd met deze regeling.
Het rijksministerie van Verkeer heeft toegezegd het vereiste aantal goederentreinen ter beschikking
te stellen.
De transporten binnen het bezette gebied zullen door de Franse marechaussee worden bewaakt,
waarbij het echter mogelijk is dat bij elk transport een groep Duitse marechaussees beschikbaar
wordt gesteld.”
Schrijven van de bevelhebber van de Sicherheitspolizei in het bezette Frankrijk aan de militaire bevelhebber in Frankrijk,
aan de commandant van “Groot-Parijs” en aan de Duitse ambassade in Parijs, 7 juli 1942
92
11.2. BULGARIJE
Sinds 1935 was in Bulgarije een autoritair regime
onder tsaar Boris III aan de macht met een
parlement dat over beperkte volmachten beschikte.
Door de toenadering tot Duitsland hoopte het land
op economische hulp en een herziening van de
gebieden, die het had moeten afstaan na de Eerste
Wereldoorlog. Op 1 maart 1941 sloot het zich aan
bij het Driemogendhedenpact tussen het Duitsland,
Italië en Japan. In april 1941 gaf Bulgarije
toestemming aan de Wehrmacht om de veldtocht
tegen Griekenland en Joegoslavië vanuit Bulgaars
grondgebied te ondernemen. In ruil daarvoor kreeg
Bulgarije delen van het vroegere Griekse Thracië
en van het Joegoslavische Macedonië.
In Bulgarije leefden in 1943 ongeveer 60.000 tot
63.000 joden, bijna de helft van hen woonde in
Sofia.
In de geannexeerde gebieden Thracië en Macedonië leefden 12.000 joden, die vooral de Griekse
of Joegoslavische nationaliteit hadden. Aan het
begin van de oorlog in september 1939 voerde het
land in navolging van Duitsland een anti-joodse
wetgeving in. Die werd echter alleen op het gebied
van vermogensrecht consequent omgezet. In maart
1943 leverde Bulgarije de “vreemde” joden uit
Thracië en Macedonië uit ter deportatie. Door
protesten vanuit de bevolking en het parlement
bleven de Bulgaarse joden gespaard. In de loop
van 1943, met het oog op het keerpunt in de oorlog,
was de Bulgaarse leiding steeds minder bereid om
de Bulgaarse joden uit te leveren en zo internationaal in diskrediet te geraken. Zo konden de
joden van het oorspronkelijke Bulgaarse land
overleven.
Fragment uit een overeenkomst tussen de Bulgaarse „commissaris voor joodse zaken“, Aleksander Belev, en
de door het Reichssicherheitshauptamt gezonden „adviseur voor joodse zaken“ bij de politie-attaché van de
Duitse gezant in Bulgarije, Theodor Dannecker, 22 februari 1943 (CDA Sofia)
Toen de ministerraad op 2 maart de overeenkomst goedkeurde, was men zich ervan bewust dat er in de
geannexeerde gebieden slechts ongeveer 12.000 joden woonden. Onder strikte geheimhouding zouden ook
8.000 joden uit heel Bulgarije, met uitzondering van Sofia, worden gedeporteerd. Later schrapte Belev
eigenhandig de passage “uit de nieuwe Bulgaarse gebieden Thracië en Macedonië”.
“Overeenkomst
Over de emigratie van voorlopig 20.000 joden uit de nieuwe Bulgaarse gebieden Thracië en
Macedonië naar de Duitse Oostgebieden wordt de volgende overeenkomst gesloten tussen de
Bulgaarse commissaris voor joodse zaken, Aleksander Belev, en de Duitse gevolmachtigde kapitein
van de Sicherheitspolizei / SS-Hauptsturmführer / Theodor Dannecker:
Na de bevestiging door de ministerraad moeten 20.000 joden, zonder onderscheid te maken in
leeftijd en geslacht, uit de nieuwe Bulgaarse gebieden Thracië en Macedonië voor emigratie
beschikbaar worden gesteld.
[...]
Het is toegestaan enkel en alleen joden voor de transporten ter beschikking te stellen.
[...]
De Bulgaarse regering zal in geen enkel geval de terugkeer van de geëmigreerde joden verlangen.”
(Vertaling uit het Bulgaars)
Meer dan 4.000 Thracische joden werden op 20 en 21 maart 1943 vanuit Lom naar Wenen verscheept, daar
op treinen gezet en naar het vernietigingskamp Treblinka gedeporteerd.
93
Tussen 22 en 29 maart 1943 werden ook meer dan 7.000 Macedonische joden met treinen van de Bulgaarse
staatsspoorwegen vanuit de centrale verzamelplaats Skopje naar het vernietigingskamp Treblinka gedeporteerd
94
11.3. DUITSLAND
Tussen oktober 1941 en april 1945 werden ongeveer 174.000 joden uit Duitsland naar Litzmannstadt, Minsk, Kaunas, Riga, Warschau, naar het
district Lublin, naar Theresienstadt, Maly Trostinec,
Raasiku bij Reval en Auschwitz gedeporteerd –
meer dan 100.000 mensen alleen al in 1942. Het
Reichssicherheitshauptamt (RSHA) bepaalde de
volgorde van de transporten en met zijn richtlijnen
ook het kader, waarbinnen de deportaties
plaatsvonden. De bureaus van de Gestapo
organiseerden de deportaties ter plaatse. De
belastingdienst organiseerde de beroving van de
slachtoffers.
Bij de registratie, het bijeenbrengen op verzamelplaatsen, het wegvoeren van de mensen, en ook bij
het daarop volgende, definitieve afhandelen van het
burgerlijke bestaan van elk individu waren een groot
deel van de Duitse autoriteiten en talrijke ondernemingen betrokken. Het was bekend onder de
Duitse bevolking dat joodse buren werden
weggevoerd. Velen verrijkten zich aan de gestolen
eigendommen van de gedeporteerden.
Ongeveer 10.000 tot 15.000 joden konden aan
deportatie ontkomen door onder te duiken. Hun
overleven was over het algemeen alleen mogelijk
met de hulp van niet-joden.
ORGANISATIE EN UITVOERING VAN DE DEPORTATIES
De richtlijnen van het RSHA beperkten de categorie
personen die moest worden gedeporteerd. Mensen
ouder dan 65 jaar, joden getrouwd met een nietjoodse partner of die tewerkgesteld waren in
bedrijven die van strategisch belang waren voor de
oorlog, en bepaalde buitenlandse joden werden
aanvankelijk niet gedeporteerd. De slachtoffers
mochten alleen enkele kledingstukken en voorwerpen voor het dagelijks leven meenemen. Al hun
bezittingen moesten ze achterlaten.
Aanvankelijk werden de Duitse joden die in de lente
en zomer van 1942 naar het Generalgouvernement
werden gedeporteerd, naar verschillende doorgangsgetto’s in het district Lublin en in Warschau
gebracht. Later werden ze meestal via het
concentratiekamp Majdanek naar het vernietigingskamp Sobibór gedeporteerd.
Ambtenaren van de Gestapo doorzoeken de bagage op voorwerpen van waarde en verboden
voorwerpen, Kitzingen bij Würzburg, 24 maart 1942.
Foto uit een album van de Gestapo in Würzburg
(StA Würzburg)
95
Overladen van de bagage en tocht naar het station van Aumühle, 25 april 1942. Bladzijde uit het fotoalbum van
de Gestapo van Würzburg
(NA, Washington D.C.)
Onderschriften bij de foto’s:
„... bij het overladen van de bagage moeten “onze mensen” weer eens hard
werken!... moet ik nu, moet ik nu, vertrekken naar de stad…”
[tekst uit een volkslied]
96
DOOR DE STAAT GEORGANISEERDE ROOF
Tot de zomer van 1942 waren joden ouder dan 65
jaar, dragers van de onderscheiding wegens
opgelopen verwondingen en dragers van hoge
onderscheidingen uit de Eerste Wereldoorlog
volgens de richtlijnen van het RSHA van de
deportaties uitgezonderd. Vanaf begin juni werden
ze naar het “ouderengetto Theresienstadt”
gebracht.
Door tegen betaling contracten af te sluiten met de
direct aan het RSHA ondergeschikte “Rijksvereniging van joden in Duitsland” kochten ze een
verondersteld recht op een levenslang onderkomen
in een tehuis “of in een andere gemeenschapswoning, ook buiten het oude rijk”.
VOOR IEDEREEN ZICHTBAAR
Eisenach, Gabelsberger Strasse, 9 mei 1942
(StadtA Eisenach)
Op deze dag werden joden onder de 65 jaar vanuit Eisenach eerst naar Weimar, vervolgens naar Leipzig en
van daaruit op 10 mei naar het getto van Belzyce in het district Lublin gedeporteerd.
Met dit transport werden in totaal 1.003 mensen uit de districten Weimar, Erfurt, Leipzig, Chemnitz en Zwickau
gedeporteerd. De foto behoort tot een reeks van twintig opnames, die voor de officiële kroniek van de stad
Eisenach werd gemaakt.
HELPERS VAN ONDERGEDOKEN PERSONEN
Vanaf het begin van de deportaties in oktober 1941
doken in Berlijn ongeveer 5.000 tot 7.000 joden
onder, slechts ongeveer 1.500 tot 1.700 van hen
slaagden erin te overleven.
Hun leven en overleven in de illegaliteit was over
het algemeen alleen mogelijk met de hulp van nietjoden.
De motieven van de helpers liepen uiteen van
eenvoudige medemenselijkheid tot winstbejag.
97
12
DE GETTO’S
Tijdens de Tweede Wereldoorlog deelden de Duitse
bezettingsautoriteiten in Oost-Europa woonwijken
in, die uitsluitend voor joden waren bedoeld, zogenaamde “getto’s”. Voordien bestonden er op die
plaatsen geen getto’s. De Oost-Europese joden
noemden de leefwereld van hun gemeenschappen
schtetl. In de grotere steden leefden ze in dezelfde
buurten als hun niet-joodse landgenoten.
Door de getto’s, die vanaf 1939 werden opgericht,
hadden de SS en de politie greep op honderdduizenden mensen.
Eerst buitte men de joden als dwangarbeiders uit.
Foto’s van samengedreven, verarmde en
uitgehongerde joden in zulke getto’s werden in
antisemitische propaganda misbruikt. Tijdens latere,
vaak uiterst wrede opheffingen van de getto’s
werden de bewoners naar vernietigingskampen
gedeporteerd. Onder hen waren duizenden joden
die vanuit het westen waren gedeporteerd, evenals
Sinti en Roma (zigeuners).
12.1. OPRICHTING VAN GETTO’S
De eerste getto’s werden opgericht in het bezette
Polen in 1939, de laatste in Hongarije in de zomer
van 1944. De slechtste stadswijken werden
daarvoor uitgekozen – vaak zonder riolering en
elektriciteit. De oprichting van getto’s was voor een
deel het resultaat van centrale beslissingen, maar
vond ook plaats op initiatief van de plaatselijke
Duitse bezettingsautoriteiten.
Heydrich verordende voor het geannexeerde WestPolen, dat getto’s voor de latere deportatie van
joden naar het oosten moesten dienen. Later
bestemde hij Theresienstadt als centraal getto en
doorgangskamp voor Tsjechische joden. Kort
daarna werd deze Boheemse stad de bestemming
voor jodentransporten uit West-Europa, Duitsland
en Hongarije.
In het Generalgouvernement werden op verschillende tijdstippen getto’s opgericht. De Duitse
bezettingsautoriteiten beargumenteerden meermaals dat zo het gevaar op epidemieën werd
ingeperkt, de zwarte handel aan banden werd
gelegd of dat alleen op deze manier in de behoefte
aan de joodse werkkrachten kon worden voorzien.
In de bezette Sovjet-Unie werden getto’s opgericht
onder het voorwendsel, dat ze als een militaire
beveiliging tegen partizanengroepen dienden.
Sommige van deze getto’s bestonden slechte een
korte tijd, aangezien al in 1941 grote executies
plaatsvonden.
12.2. DWANGARBEID ONDER DUITS GEMEENTEBEHEER
In alle getto’s in Oost-Europa gold een plicht tot
dwangarbeid. Door gettobewoners uit te buiten kon
de productiecapaciteit, die voor de oorlog van
strategisch belang was, op goedkope wijze worden
opgeschroefd. Als tegenprestatie werden de
gettobewoners voorzien van een minimum aan
levensmiddelen. De dwangarbeid werd door de
Duitse burgerlijke autoriteiten, die verantwoordelijk
waren voor de gettobesturen, op verschillende
manieren georganiseerd.
98
Zo hield in Litzmannstadt een gemeentelijke
instantie toezicht op de uitvoering van orders in de
fabrieken binnen het getto.
In Warschau vestigden de filialen van
ondernemingen zich direct in het getto en hielden
zelf toezicht op de aflevering van de bestellingen. In
Riga bemiddelde een filiaal van het Duitse
arbeidsbureau joodse dwangarbeiders die buiten
het getto te werk werden gesteld.
Stroschoenenfabriek in het getto Litzmannstadt, ongedateerd. Fotograaf: Walter Genewein
(JM Frankfurt a.M.)
Sinds de lente van 1942 werden in het getto strooien schoenen voor wachtposten van de Duitse troepen in het
oosten geproduceerd. Tijdens de oorlog plaatste de Wehrmacht opdrachten voor minstens 1,6 miljoen paar
schoenen.
Een colonne joodse werkkrachten keert terug naar het getto Kaunas, niet gedateerd (fragment).
Fotograaf: George Kadish
(BH Tel Aviv)
99
12.3. DAGELIJKS LEVEN IN HET GETTO
De levensomstandigheden in het getto werden door
het Duitse gettobestuur van buitenaf bepaald.
Ondanks het feit dat de joden voortdurend als
werkkrachten werden uitgebuit, kregen ze veel te
weinig voedsel. De medische verzorging was
minimaal. De hygiënische maatregelen, die
noodzakelijk zouden zijn bij een grote groep
mensen die dicht op elkaar en eng behuisd moest
samen leven, werden niet genomen. Honger en
ziekte veroorzaakten een massale sterfte, die door
de Duitsers werd toegelaten.
Opdat deze realiteit niet tot de buitenwereld zou
doordringen, was het slechts in enkele getto’s
toegestaan om briefkaarten te versturen, die van
een voordruk waren voorzien.
De opgesloten mensen moesten vechten om te
overleven. Ze weigerden sociale normen en
waarden van de menselijke samenleving op te
geven. Door smokkel en ruilhandel werd het
voedseltekort bestreden. Er werden ziekenboegen,
openbare baden en een vuilophaaldienst opgezet.
Tegen de voortdurende vernedering als slaven
verzette men zich door een eigen cultureel leven op
te bouwen.
Schildering in kleur (gouache op karton).
Rechts onderaan gesigneerd ”Nágl 1943”
(ZM Praha)
De verblijven in het getto Theresienstadt
waren zo overvol dat men alleen met
behulp van dergelijke stapelbedconstructies voor zichzelf en zijn
bezittingen een klein stuk privéterrein
kon creëren.
De hier afgebeelde kinderen werden
korte tijd van tevoren op verdenking
van smokkel door politieagenten
aangehouden en met geweld
gedwongen het meegebrachte
voedsel af te geven.
De film wird niet in het openbaar
vertoond.
Beeld uit een Duitse propagandafilm over de
levensomstandigheden in het getto
van Warschau, voorjaar 1942
(GHWK Berlin)
100
Twee kinderen voor een snoepwinkel, getto van
Warschau, zomer 1941.
Fotograaf: Ludwig Knobloch
(BA Koblenz)
101
12.4. WERKEN OF STRIJDEN? DE “JOODSE RADEN” EN HET VERZET
De Duitse gettobesturen wezen binnen de getto’s
zogenaamde Joodse Raden aan. De leden stonden
met hun leven garant voor de uitvoering van de
Duitse bevelen. Het belangrijkste orgaan van deze
raden werd de joodse gettopolitie. Deze moest op
bevel van de Duitsers de eerste selecties van de
arbeidsongeschikten uitvoeren. De Joodse Raden
keurden voorbereidingen voor een massale vlucht
of plannen voor een opstand af, aangezien dat
volgens hen alle gettobewoners in gevaar zou
brengen.
Ze hoopten de gettobewoners te kunnen redden
door hun voor de Duitsers onontbeerlijke
arbeidsprestaties. Leden van het verzet
beargumenteerden daarentegen dat gewilligheid
tegenover de Duitsers de gettobewoners hun
waardigheid ontnam, zonder hun de zekerheid te
geven te zullen overleven. Beide strategieën
konden de verordende vernietiging niet voorkomen.
Mordechai Chaim Rumkowski, de “Oudste der Joden” in het getto
Litzmannstadt, brengt Heinrich Himmler verslag uit, 6 juni 1941.
Fotograaf: Walter Genewein
(JM Frankfurt a. M.)
Adam Czerniakow, “voorzitter van de Joodse Raad in Warschau”,
in gesprek met een Duitse luchtmacht officier, niet gedateerd.
Fotograaf: Hans-Joachim Gerke
(USHMM Washington D.C.)
Dr. Paul Eppstein, “voorzitter van de Joodse Raad in
Theresienstadt”, verwelkomt joden die uit Nederland zijn
aangekomen op 20 januari 1944. Fotograaf: Ivan V. Fric
(USHMM Washington D.C.)
102
“De joodse woonwijk in Warschau bestaat niet meer!”
Titelpagina van een geïllustreerd verslag van de SS-Brigadeführer Jürgen Stroop (“Stroop-verslag”) aan Heinrich Himmler
over het neerslaan van de opstand in het getto van Warschau in april 1943
(IPN Warszawa)
103
“Met geweld uit de bunkers gehaald”, pagina 15 van het geïllustreerde deel in het zogenaamde Stroop-verslag
(IPN Warszawa)
De schuilplaatsen waarin de joden zich tijdens de grote ontruimingsacties verborgen, werden “bunkers”
genoemd.
12.5. DE VERNIETIGING VAN DE GETTO’S
Met de beslissing om alle joden binnen de Duitse
invloedssfeer te vermoorden, was ook het lot van
de mensen die nog in de getto’s leefden, bezegeld.
De arbeidsprestatie van elk individu beïnvloedde
echter het moment van de moord.
Werkvergunningen, beroepsopleiding en fysieke
conditie werden van levensbelang met het oog op
de selecties. Sommige getto’s waren zo belangrijk
geworden voor de oorlogseconomie, dat het plan
om ze op te heffen op protest stuitte.
104
Deze getto’s werden in 1943 op bevel van Himmler
tot concentratiekampen omgevormd. Op die manier
behielden de SS en de politie de centrale controle
over de joden, die vanwege hun arbeidsprestatie
nog in leven waren. Andere getto’s daarentegen
werden opgeheven en de bewoners werden
vermoord.
Bekendmaking van de Joodse Raad in Warschau over de beginnende deportaties van alle gettobewoners “naar het oosten”
op 22 juli 1942
(AZIH Warszawa)
Tussen 22 juli en eind september 1942 vonden de grote deportaties uit het getto Warschau naar het
vernietigingskamp Treblinka plaats. Vooralsnog werden meer dan 240.000 mensen daar het slachtoffer van.
Een dag na deze aankondiging pleegde de voorzitter van de Joodse Raad in Warschau, Adam Czerniakow,
zelfmoord.
105
Bekendmaking van de “Oudste der Joden”, Chaim Rumkowski, over de komende deportaties van joden uit het westen
vanuit het getto Litzmannstadt, 29 april 1942 (YIVO New York)
In de loop van de herfst van 1941 waren 20.000
joden en 5.000 Sinti en Roma naar Litzmannstadt
gedeporteerd. Al begin januari 1942 werd de
laatstgenoemde groep Sinti en Roma in het
vernietigingskamp Kulmhof vermoord.
106
Daarna werden tussen januari en april 1942
ongeveer 44.000 Poolse joden naar het
vernietigingskamp gedeporteerd. Vervolgens
werden tussen 4 en 15 mei 1942 ongeveer 11.000
niet-Poolse joden naar Kulmhof gedeporteerd en
vermoord.
Deportatie van de arbeidsongeschikte joden uit het getto Brzeziny naar Kulmhof, 18-19 mei 1942
(USHMM Washington D.C.)
Sinds het voorjaar van 1940 bestond in de Poolse plaats Brzeziny (Löwenstadt) een getto, waarin ongeveer
7.000 joden moesten leven. Ongeveer de helft van hen moest dwangarbeid verrichten voor particuliere Duitse
bedrijven in het getto.
107
13
CONCENTRATIE- EN VERNIETIGINGSKAMPEN
Concentratiekampen vormden vanaf 1933 een
centraal onderdeel van het nationaalsocialistische
machtssysteem. Aanvankelijk werden er politieke
tegenstanders gevangen gehouden. Gedurende de
voorbereiding en de uitvoering van de oorlog
breidden de nationaalsocialisten het systeem van
de concentratiekampen uit. Ook de vernietigingskampen in Polen maakten deel uit van het
nationaalsocialistische kampensysteem. In de
vernietigingskampen werden in het kader van de
“Endlösung van het jodenvraagstuk” miljoenen
joden uit vele Europese landen vermoord.
Met de ingebruikneming van het vernietigingskamp
Chelmno (in het Duits Kulmhof genoemd) in oktober
1941 en de verdere plannen voor drie vernietigingskampen in het Generalgouvernement, namelijk
Belzec, Sobibor en Treblinka, begon de zeer
rationeel uitgevoerde volkerenmoord. In het
Generalgouvernement vond de massamoord plaats
onder de schuilnaam Aktion Reinhardt.
De organisator van Aktion Reinhardt was de SSund Polizeiführer Odilo Globocnik, aangesteld door
Heinrich Himmler. Alleen Auschwitz en Majdanek
waren zowel concentratiekampen alsook
vernietigingskampen.
Sinds het voorjaar van 1942 was het Hoofdkantoor
voor economisch bestuur (Wirtschaftsverwaltungshauptamt) van de SS verantwoordelijk voor de
concentratiekampen en de vele bijkampen.
Speciaal daarvoor opgeleide SS’ers voerden het
bevel over de concentratiekampen. Ook bewaakten
SS’ers de kampterreinen, die door prikkeldraad,
onder stroom staande afrasteringen en wachttorens
waren beveiligd. Voor de organisatie binnen het
kamp werden gevangenen onder dwang door de
SS aangesteld om toezicht te houden of andere
functies uit te oefenen.
AKTION REINHARDT
Het doel van Aktion Reinhardt was de weloverwogen en systematische moord op de joden in het
Generalgouvernement, later op joden uit vele
Europese landen. Van maart 1942 tot november
1943 werden meer dan 1,75 miljoen joden en
ongeveer 50.000 Sinti en Roma vermoord.
Met de vernietigingskampen Belzec, Sobibor en
Treblinka verkreeg de volkerenmoord op de
Europese joden een nieuwe dimensie. Op een
minimale oppervlakte en met weinig personeel
werden binnen heel korte tijd honderdduizenden
mensen vermoord.
Alle personen die aankwamen, werden zonder
selectie of registratie van de trein naar een
afgescheiden deel van het kamp gebracht. Ze
moesten zich uitkleden, bij vrouwen werd het
hoofdhaar afgeschoren. Men vertelde hun dat ze
zich in een “doorgangskamp” bevonden. Een smalle
gang liep uit in de gaskamers, die men voor
wasruimtes liet doorgaan. De mensen stikten
binnen 20 minuten onder hevige pijnen door
uitlaatgassen van motoren.
108
Kleding en bagage van de vermoorden vulden
enorme opslagplaatsen en werden daarna met
treinen naar het Duitse Rijk gebracht en opnieuw
gebruikt.
Elk kamp werd door niet meer dan ongeveer 30
officieren van de SS en de politie geleid en
georganiseerd. Een deel van het personeel en de
commandanten had voorheen al ervaring bij de
massamoord op zieken (“euthanasie”) opgedaan.
Voor de bewaking werden door de SS voormalige
sovjetkrijgsgevangenen ingezet, die in het kamp
Trawniki werden opgeleid.
Een klein deel van de gevangenen werd in
commando’s ingezet als zogenaamde arbeidsjoden.
Na enkele weken werden ook zij vermoord en door
nieuwe commando’s vervangen. In 1943 ontstonden opstanden in Treblinka en Sobibor en
probeerden ten dode opgeschreven “arbeidsjoden”
te vluchten. Uit de drie kampen Belzec, Sobibor en
Treblinka overleefden minder dan 200 gevangenen
de oorlog.
Uit het dagboek van Joseph Goebbels, minister van Propaganda en Gauleiter van Berlijn, 27 maart 1942
(Joseph Goebbels, dagboeken):
“Vanuit het Generalgouvernement, te beginnen bij Lublin, worden de joden nu naar het oosten
uitgezet. Er wordt hier een tamelijk barbaarse en niet nader te beschrijven methode toegepast, en
van de joden zelf blijft niet veel meer over.”
Joseph Goebbels, dagboeken, 27 maart 1942
Odilo Globocnik (1904-1945), SS- und Polizeiführer in
het district Lublin, verantwoordelijk voor de organisatie
en uitvoering van Aktion Reinhardt
(GHWK Berlin)
Voor Globocnik stond de massamoord op de
joden in nauw verband met de germanisatie- en
kolonisatieplannen voor het district Lublin en
omgeving.
Christian Wirth (1885-1944), rechercheur, bureauchef
in de „euthanasie“-moordinstellingen Brandenburg,
Hadamar en Hartheim.
Eerste commandant van Belzec, later inspecteur van
de kampen van Aktion Reinhardt
(GHWK Berlin)
Reichsführer SS Heinrich Himmler (1900-1945) met
Karl Wolff (1900-1984), chef van de persoonlijke staf
van de Reichsführer SS
(BA Berlin)
109
BEËINDIGING VAN AKTION REINHARDT
Belzec, Sobibor en Treblinka werden in de loop van
1943 opgeheven en alle sporen werden uitgewist.
Niets mocht meer aan de volkerenmoord
herinneren.
Globocnik maakte vervolgens de balans op van de
inkomsten aan de geroofde bezittingen van de
vermoorden.
Vrachtbrief van de Wehrmacht voor
het transport van gevangenen met
de Duitse Reichsbahn,
eindbestemming Sobibor, van 4
november 1943
(BA Berlin)
“Station van
bestemming: Sobibor en
Cholm (…)
Aantal: 1
Soort verpakking: wagon
Omschrijving van de
goederen: gevangenen”
De vernietigingskampen Sobibor
en Treblinka waren op dat
moment niet meer in gebruik.
De gevangenen moesten
vermoedelijk als “arbeidsjoden”
de bijeengebrachte bezittingen
van de vermoords mensen naar
het nog bestaande werkkamp
Alter Flugplatz bij Lublin brengen.
Daar werden de spullen
gesorteerd en verder
getransporteerd.
110
BELZEC
Belzec lag in de buurt van de spoorlijn tussen Lublin
en Lemberg. Het werd opgericht als eerste kamp
van Aktion Reinhardt. Sinds 17 maart 1942
transporteerde de Reichsbahn in goederentreinen
dagelijks duizenden joden uit getto’s in de naburige
districten naar Belzec; naast een groot aantal
Poolse joden later ook Duitse, Oostenrijkse,
Tsjechische en Slowaakse joden.
Belzec fungeerde als proefveld voor het industrieel
georganiseerde moordprogramma. In de zomer van
1942 liet de SS de oorspronkelijke, uit houten
barakken bestaande gaskamers afbreken en door
stenen gebouwen vervangen.
Joodse gevangenen werden vanaf november 1942
gedwongen om de massagraven te openen en de
lijken op brandstapels te verbranden. Alle “arbeidsjoden” die nog in leven waren liet de SS in Sobibor
doodschieten. In maart 1943 werd het terrein van
het vernietigingskamp omgeploegd, beplant en
gecamoufleerd door er een boerderij te bouwen.
In het vernietigingskamp Belzec zijn in totaal meer
dan 430.000 mensen vermoord.
SS-bewakers van het vernietigingskamp Belzec achter het bureau van de commandant, 1942
(USHMM Washington D.C.)
V.l.n.r.: chauffeur (met de zwarte mantel), Fritz Tauscher, Karl Schluch, Reinhold Feix, onbekend, Karl Gringer, Ernst
Zierke, Lorenz Hackenholt, Arthur Dachsel en Heinrich Barbel.
111
Fragment uit een verslag van Jäcklein, agent van de Schutzpolizei van 14 september 1942 in Lemberg,
betreffende: deportatietrein van Kolomea naar Belzec (RGVA Moskou):
“De trein reed nog maar korte tijd of de joden probeerden de wagons aan alle zijden, en zelfs de
plafonds, te doorbreken. Ze slaagden daar ook gedeeltelijk in, zodat ik al vijf stations voor Stanislau
de stationschef van Stanislau telefonisch heb gevraagd om spijkers en planken klaar te leggen om
de openingen provisorisch te kunnen afsluiten en mij bewakingspersoneel van de spoorwegen toe
te wijzen. (…)
Dat alles hielp echter niet veel, want al enkele stations verder, toen de trein weer bleef stilstaan,
moest ik constateren dat er opnieuw en nu nog grotere gaten waren gemaakt en dat alle metalen
draden voor de ventilatieraampjes waren afgebroken. (…)
Het commando had de meegebrachte munitie ondertussen verschoten evenals de 200 kogels, die ik
van leden van de Wehrmacht had gekregen, zodat we ons moesten behelpen met stenen vanuit de
rijdende trein en met voor ons geplaatste bajonetten wanneer de trein stilstond. (…)
De steeds grotere paniek onder de joden, veroorzaakt door de enorme hitte, de overvolle wagons
(tot 220 joden), de stank van lijken – bij het uitladen van de wagons lagen er ongeveer 2.000 doden
in – maakten het transport bijna onuitvoerbaar.”
SOBIBOR
Sobibor bevond zich in een dichtbebost en
dunbevolkt gebied in het oosten van het Generalgouvernement. Van mei tot juli 1942 werden
ongeveer 100.000 joden vanuit de omliggende regio
Lublin en vanuit het Duitse Rijk naar Sobibor
gebracht, van oktober 1942 tot juni 1943 joden uit
Polen en Nederland, maar ook uit Frankrijk,
Slowakije, Theresienstadt, Litouwen en WitRusland.
De drie gaskamers werden in de zomer van 1942
gebouwd. Op 14 oktober 1943 slaagden
gevangenen erin hun SS-bewakers te ontwapenen,
zij doodden twaalf van hen en doorbraken de
kampomheining. Meer dan 300 mensen probeerden
te vluchten, slechts van 47 overlevenden zijn de
namen bekend. Na de opstand werd het kamp door
de SS opgeheven, alle sporen werden uitgewist.
Bijna 250.000 joden werden in Sobibor vermoord.
SS-manschappen van Sobibor, Alexander Kaiser, Franz Hoedl,
Hubert Gomerski (v.l.n.r.), ongedateerd
(USHMM Washington D.C.)
112
Ansichtkaart van Elly Herschel aan haar ouders in
het doorgangskamp Westerbork in Nederland,
23 mei 1943
(NIOD Amsterdam)
“Mijn lieve ouders,
Ik ben hier in een werkkamp en werk in de
waskeuken. Alles gaat goed met me. Het eten is
hier goed. Er zijn hier Nederlanders, Fransen,
Polen en Russen. Ik heb hier ook veel vrienden.
Mijn lieve ouders, schrijf snel terug.
Groeten en zoenen
jullie dochter
Elly L. Herschel
Groeten aan alle vrienden”
Elly had de dag van haar aankomst overleefd,
omdat ze was geselecteerd om te werken. Het in de
buurt gelegen werkkamp Wlodawa diende als
schuiladres voor het vernietigingskamp Sobibor. De
kaart kwam niet meer bij haar ouders aan, omdat zij
op 4 mei 1943 eveneens naar Sobibor waren
gedeporteerd en op de dag van hun aankomst
waren vermoord.
TREBLINKA
Treblinka lag aan de spoorlijn tussen Warschau en
Bialystok. Van juli tot oktober 1942 werden er meer
dan 310.000 joden vermoord, vooral uit het getto
van Warschau. Daarbij kwamen nog 450.000
Poolse joden uit de gebieden rond Radom en
Bialystok, joden vanuit Griekenland, Slowakije en
Theresienstadt evenals ongeveer 2.000 Sinti en
Roma naar Treblinka. De gaskamers werden in de
herfst van 1942 uitgebreid. Vanaf maart 1943
moesten de gevangenen op bevel van de SS de
massagraven openen en de lijken verbranden.
Enkele gevangenen slaagden er in om op
2 augustus 1943 wapens buit te maken en te
vluchten. Van de 300 betrokkenen bij de opstand,
overleefden er ongeveer 70. De achtergebleven
gevangenen werden door de SS gedood. De SS liet
daarna het kamp afbreken en camoufleerde het
terrein door er een boerderij te bouwen.
Meer dan 900.000 mensen werden vermoord
gedurende de 14 maanden dat het vernietigingskamp Treblinka bestond.
Abram Jakub Krzepicki (1917-1943) werd op 25 augustus 1942 naar
Treblinka gedeporteerd. Hij werd als “arbeidsjood” ingedeeld en
slaagde erin na 18 dagen te vluchten. In het getto van Warschau
bracht hij verslag uit over Treblinka. Dit verslag met een schets van het
vernietigingskamp werd opgetekend door Rachela Auerbach, een
medewerkster van het Ringelblum-archief. In de woning van de
historicus Emanuel Ringelblum werd in november 1940 het gettoarchief Oneg Shabbat opgericht. Hier werden talrijke documenten en
materiaal, ook persoonlijke nalatenschappen, verzameld en
gearchiveerd. Oneg Shabbat functioneerde als een interdisciplinair
onderzoeksinstituut en ging deel uitmaken van de actieve ondergrondse beweging in het getto van Warschau.
Het verslag van Krzepicki werd samen met andere documenten uit het
Ringelblum-archief in 1950 bij bouwwerkzaamheden in Warschau
gevonden.
113
Situatieschets Treblinka naar een ooggetuigenbericht
van Abram Jakub Krzepicki, 1942
(Oneg Shabbat, AZIH Warszawa)
Legenda bij situatieschets Oneg Shabbat
prikkeldraad
bos
1 rails
2 zijspoor station Treblinka
3 barak voor kleding
4 barak van de joodse arbeiders
5 borden voor mededelingen
6 barak voor ontkleding
7 executieplaats
8 wasruimte
9 crematorium
10 kuilen
11 barak van de doodgravers
12 barak van de Oekraïners
13 barak van de geprivilegieerde joodse
arbeiders
14 barak van de ploeg
a) ruimte van de handwerkers
b) –
c) joodse keuken
15 barak van de Duitse ploeg
a) wasruimte van de Oekraïners
b) slaapruimte van de Duitsers
c) slaapruimte van de Duitsers
d) keuken van de Duitsers
16 wachttoren
(Vertaling uit het Pools)
Andere gevangenen beschrijven de hier genoemde executieplaats als gang of pijpenla naar de gaskamers.
Deze werd met de verhullende term “wasruimte” aangeduid. Met de “barak van de ploeg” worden waarschijnlijk
de werk- en opslagplaatsen van joodse gevangenen bedoeld.
Als overlevende van Treblinka schreef Richard Glazar over zijn ervaringen:
“De val met het groene hek. Overleven in Treblinka” (fragment):
“Alles wordt door SS’ers geleid. Jonge Oekraïeners ondersteunen hun als SS-bewakers. En dan zijn wij er nog,
zo’n duizendtal, een aantal dat dagelijks met de aankomende transporten wordt aangevuld. (…)
Meestal worden de nieuwelingen bij de commando’s ingedeeld die de spullen uit de transporten op de
sorteerplaats ordenen. (...) De blauwen bijvoorbeeld, met de blauwe banden om de arm, ontvangen de
transporten op het station en moeten de mensen en hun bagage zo snel mogelijk van het laadperron
wegwerken. Of de roden met de rode banden om de arm, die de mensen op de uitkleedplaats bij het uitkleden
helpen en de vrouwen die dat weigeren, de kleren van het lijf moeten rukken. Daar heb je een al echt
gevoelloze kerel voor nodig. (…)
In het onderste gedeelte van de sorteerplaats hoopt zich het materiaal op, dat de sorteercommando’s moeten
verwerken. (...) Koffers en rugzakken, gewone zakken met touwen in plaats van met draagriemen, duizenden
paren laarzen, samengebonden en bij elkaar gegooid tot een zwarte, wanordelijke en afbrokkelende berg,
elegante en sjofele lage schoenen, sloffen, elegant damesondergoed, gescheurde mantels vol luizen.
Ongelofelijk waaruit de laatste bagage van vele duizenden mensen bestaat. (…)
Nu sorteer ik al met routine. Ik let op, eigenlijk let ik vooral op, en zo werk ik ook. Voortdurend op de loer,
onophoudelijk speur ik naar waar het gevaar vandaan zou kunnen komen.”
114
Richard Glazar (1920-1997) was een van de
weinige overlevenden van de opstand in Treblinka.
Zijn Boheems-joodse familie leefde in Praag. Na
jarenlang ondergedoken te hebben gezeten, werd
Richard Glazar in de zomer van 1942 ontdekt, eerst
naar Theresienstadt en van daaruit naar Treblinka
gedeporteerd.
Van zijn familie hebben alleen hij en zijn moeder de
kampen overleefd. Zijn moeder overleefde Auschwitz en Bergen-Belsen. Na de oorlog woonde hij tot
1968 in Tsjecho-Slowakije, daarna in Zwitserland.
In 1963 en 1971 werd hij als getuige gehoord in de
processen tegen de moordenaars van Treblinka.
Fotoalbum van Kurt Franz die van
augustus tot november 1943 de laatste
commandant van Treblinka was, 1944
(Staw Düsseldorf)
Bovenaan deze bladzijde uit het
album stond de titel “Mooie tijden”,
het woord “mooie” werd na 1945
uitgegumd. Twee foto’s, links en
rechts onder, werden weggehaald.
Bovenste rij links een foto van het
station van Treblinka, in het
midden Kurt Franz, rechts een foto
met zijn broer (links). Foto onder
met Franz Stangl (links) die voor
Kurt Franz de commandant van
Treblinka was, voor de barak van
de commandant.
MAJDANEK
Het kamp Majdanek werd in de herfst van 1941 in
Lublin opgericht. Sinds de zomer van 1942 was
Majdanek zowel concentratie- als vernietigingskamp. Er werden meer dan honderdduizend
mensen, vooral uit Polen, maar ook uit andere
Europese landen, naar Majdanek gedeporteerd.
Een zeer groot deel van de gedeporteerde joden
overleefde het kamp niet. De concentratiekampgevangenen stierven door honger, uitputting,
ziekte, executies en de meest zware mishandelingen. Vele joden werden onmiddellijk na
hun aankomst in de gaskamers met koolmonoxide
of zyklon B vermoord.
Een deel van het kamp werd uitgebreid voor
vrouwen en kinderen. De gevangenen werden
hoofdzakelijk in arbeidscommando’s in de
kledingfabrieken van de SS ingezet. Hier
sorteerden ze voornamelijk de geplunderde
bezittingen van de joden die in de Aktion Reinhardt
werden vermoord.
In april 1944 beval de SS het kamp op te heffen.
Duizenden gevangenen werden naar andere
concentratiekampkampen gedeporteerd. Daaraan
voorafgaand had de SS geprobeerd de sporen van
de massamoord uit te wissen.
115
Brief van Tesch und Stabenow, “Internationale
onderneming ter bestrijding van schadelijke
dieren” in Hamburg aan het bestuur van het
concentratiekamp Lublin van
25 augustus 1943, betreffend: order nr. 23 van
8 juni 1943
(PMM Lublin)
Levering van zyklon B aan het
concentratiekamp Majdanek:
“Aan het bestuur van het
concentratiekamp Lublin (...)
We hebben bij onze leverancier
nagevraagd wanneer we de levering
van de overige 2.658 blikken zyklon
uit uw bovengenoemde order kunnen
verwachten, en we zullen u op de
hoogte brengen zodra we een
antwoord hebben gekregen. We
maken u erop attent, dat er op dit
moment geen precieze levertijden
kunnen worden opgegeven, omdat de
leverancier een achterstand van
100.000 kg zyklon heeft.
Bij deze verzoeken wij u ons mee te
delen of u de 500 kg zyklon, die zoals
vermeld in ons telegram van 12-7-’43
voor u gereed staat, al in Dessau heeft
laten afhalen.”
“Het was begin november 1943. Zoals elke dag, kwam ik ‘s morgens om 7 uur op mijn werk aan.
Bij aankomst in de werkplaatsen, die onder mijn toezicht stonden en die vlakbij bij de
prikkeldraadafrastering van het strafkamp lagen, zag ik verschillende politie-eenheden, die een
flinke linie van wachtposten rondom de hele draadafrastering van het kamp hadden opgesteld. Geen
enkele gevangene kwam die morgen naar het werk en ik had geen flauw vermoeden van wat er aan
de hand was. Ik vroeg het aan een kameraad, die vertelde dat alle joodse gevangenen zouden
worden doodgeschoten. De joodse gevangenen hadden alle mogelijke nationaliteiten: de meesten
waren Duitsers, Polen en Slowaken, maar er waren ook Fransen, Belgen en Nederlanders. Ook alle
gevangenen die niet in het kamp zelf verbleven, en diegenen die in de Duitse outillagefabrieken in
Lublin en in de kleermakerswerkplaatsen tewerkgesteld waren, werden naar het kamp teruggebracht.
(…) De gevangenen moesten telkens in drie groepen van tien man voorbij de draadafrastering gaan,
en daarna, nadat ze zich helemaal hadden uitgekleed, moesten ze langs de kuil gaan staan, die de
dag tevoren was gegraven. Waarop ze, beginnend aan het andere eind, werden neergeschoten.”
Fragment uit de verklaring van Michael Ruppert, lid van de SS-manschappen van Majdanek,
23 september 1945
(IfZ München)
Onder de naam “Actie oogstfeest” (Aktion Erntefest) liet Himmler binnen twee dagen meer dan 40.000 joden in
het district Lublin vermoorden. Op 3 november 1943 werden alleen al in Majdanek meer dan 18.000 joden
neergeschoten. De andere massa-executies vonden plaats in Poniatowa en in Trawniki.
116
Bouwwerkzaamheden aan de magazijnbarakken in het concentratiekamp Majdanek, herfst 1942
(USHMM Washington)
AUSCHWITZ-BIRKENAU
Op 27 april 1940 gaf Heinrich Himmler het bevel om
het basiskamp (Stammlager) Auschwitz op te richten.
In oktober 1941 volgde de bouw van het kamp
Birkenau. De gevangenen waren hoofdzakelijk joden
uit heel Europa, daarnaast zaten er niet-joodse Polen
en Duitsers evenals krijgsgevangenen uit de SovjetUnie gevangen. In Birkenau bestond sinds augustus
1942 ook
een kamp voor vrouwen. Een derde deel van het
kamp omvatte Buna-Monowitz en andere werkkampen. De SS met haar staf van de commandant,
de andere afdelingen en het SS-bewakings-personeel
voerde het bevel over het gehele kampcomplex.
Funktionshäftlinge, gevangenen met een bepaalde
functie, organiseerden op bevel van de SS het
dagelijkse leven binnen het kamp.
In het voorjaar van 1942 werden twee boerderijen
tot gaskamers omgebouwd. In de loop van 1943
werden in totaal vier nieuwe gebouwen met
crematoria en gaskamers in gebruik genomen.
Minstens 1,1 miljoen joden uit heel Europa werden
naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd. Ongeveer
een miljoen van hen heeft er het leven gelaten.
Meer dan 20.000 Sinti en Roma werden eveneens
het slachtoffer van het racistische
moordprogramma.
117
Situatietekening van Auschwitz-Birkenau, 1944 (APM Oswiecim)
Het rechts ingetekende derde bouwonderdeel werd niet meer voltooid.
Deze foto, genomen vanaf het dak
van de trein, toont het grote perron in
Birkenau, dat in mei 1944 gereed is
gekomen, kort voor de aankomst van
de Hongaarse transporten.
(YV Jerusalem)
118
HET AUSCHWITZ-ALBUM
AANKOMST EN SELECTIE IN
AUSCHWITZ
Deze foto’s van de aankomst in
Auschwitz uit mei 1944 maken deel uit
van een documentatie, die is gemaakt
door de SS’ers Bernhard Walter en
Ernst Hoffmann. Ze bevinden zich in
een fotoalbum dat Lilli Jacob direct na
haar bevrijding in Mittelbau-Dora heeft
gevonden. De 18-jarige Lilli kwam uit
Bilke, een plaats in het HongaarsOekraïense grensgebied.
Alle joden uit Bilke werden eerst naar
het getto en vervolgens naar
Auschwitz gedeporteerd. Lilli was de
enige overlevende van haar grote
familie. Al haar familieleden zijn in mei
1944 met de gefotografeerde treinen in
Auschwitz aangekomen.
Ze was gechoqueerd toen ze op de
foto’s niet alleen zichzelf, maar ook
haar broers en andere mensen uit
Bilke herkende.
Foto’s uit het Auschwitz-album
(YV Jerusalem)
Meteen na aankomst werden de
mensen door SS’ers met de hulp van
kapo’s op het perron in twee groepen
ingedeeld. Ouderen, vrouwen met
kinderen en zieken werden
rechtstreeks naar de als
doucheruimtes gecamoufleerde
gaskamers gestuurd. De vrouwen en
mannen die geschikt werden
bevonden om te werken, kwamen in
het concentratiekamp AuschwitzBirkenau terecht om als dwangarbeiders te worden ingezet. Deze
foto’s tonen de aankomst van joden uit
het getto Berehovo in de KarpatoOekraïne op 26 mei 1944.
119
Het Auschwitz-album
(Alle foto’s: Auschwitz-album, YV Jerusalem)
120
Orderbevestiging van de firma Topf & Söhne voor
ovens en installaties van het crematorium
Auschwitz van 4 november 1941
(RGVA Moskou)
Pagina 1:
“Aan de leiding van de bouw van de WaffenSS en de politie, Auschwitz /O.S. (…)
Wij danken u hartelijk voor uw bestelling
voor de levering van
5 Topf driemoffel-crematieovens met
persluchtinstallatie
2 railinstallaties om doodskisten in te
brengen voor 5 ovens
3 Topf afzuiginstallaties
1 Topf vuilverbrandingsoven
rookkanaalinstallatie
(…) voor een totaalprijs van 51.237,rijksmark”
Pagina 2:
“Verder stelt u onze monteurs voldoende
helpers ter beschikking zonder ons hiervoor
kosten in rekening te brengen.
De door ons voorziene bouwtijd van de
installatie van 8 weken mag niet
overschreden worden, aangezien wij de
honoraria voor onze mensen slechts voor
deze tijd hebben berekend. Mocht de
bouwtijd onvoorzien langer duren, worden
de gewerkte uren aan de hand van een
dagloon verrekend.”
Pagina 3:
“Toelichting:
Wij delen u mee dat de crematieruimtes in
de ovens groter worden uitgevoerd dan bij
vorige ovens. Hiermee willen we een
grotere capaciteit bewerkstelligen. Om
dezelfde reden hebben we in plaats van
2 afzuiginstallaties 3 stuk gepland, daarbij
echter ook rekening gehouden met het feit
dat bevroren lijken worden gecremeerd,
wat een hoger brandstofverbruik vereist,
waarbij meer schoorsteengas vrijkomt.”
121
14
DWANGARBEID EN DOOD IN DE
CONCENTRATIEKAMPEN
De dwangarbeid in de concentratiekampen was
nauw verbonden met de systematische moord op
de joden. De tewerkstelling van de joodse
gevangenen was gericht op hun dood.
Vanwege het gebrek aan arbeidskrachten werden
sinds het voorjaar van 1942 steeds meer concentratiekampgevangenen ingezet in de oorlogsindustrie. Ten gevolge van de ondraaglijke
werkomstandigheden, vooral bij de bouw van
fabrieken, kwamen grote aantallen gevangenen om
het leven. Vooral in het concentratiekamp
Auschwitz werden zij meestal vervangen door
joodse mannen en vrouwen die waren
gedeporteerd uit de door Duitsland bezette
Europese landen.
De concentratiekampen ressorteerden onder het
Hoofdkantoor voor economisch bestuur (WVHA)
van de SS onder leiding van Oswald Pohl, dat op 1
februari 1942 was opgericht. Het WVHA onder
Heinrich Himmler vormde een centrum van de
macht binnen de Duitse oorlogseconomie. Het was
ook verantwoordelijk voor het uitlenen van concentratiekampgevangenen aan particuliere bedrijven.
De SS probeerde aanvankelijk om haar economische activiteiten, gebaseerd op dwangarbeid van
gevangenen, uit te breiden en in de buurt van de
concentratiekampen bedrijven op te richten. Het
concept van de minister van Bewapening, Albert
Speer, om de gevangenen naar de industrieën te
brengen had echter ingang gevonden. Dit leidde tot
de oprichting van talrijke buitenkampen.
In de concentratiekampen oefende de SS een
vreselijke terreur uit. Gevangenen probeerden zich
hiertegen op uiteenlopende manieren te verzetten.
Daarmee zetten ze hun leven op het spel.
Met de opmars van het Rode Leger in de zomer
van 1944 begon de bevrijding van de concentratiekampen. Voor de bevrijding vonden op grote
schaal ontruimingen van de kampen plaats, die
gepaard gingen met executies, transporten en
dodenmarsen van de gevangenen. Pas met
militaire nederlaag van Duitsland kwam er een
einde aan de massamoord.
GEVANGENSCHAP IN HET KAMP EN DWANGARBEID
Voor de tewerkstelling van gevangenen uit de
concentratiekampen was de afdeling D van het
Hoofdkantoor voor economisch bestuur (WVHA-D)
verantwoordelijk. Ook bedrijven die de gevangenen
als dwangarbeiders uitbuitten, hadden invloed op
hun werk- en leefomstandigheden. De gedwongen
tewerkstelling van joodse gevangenen volgde het
principe “vernietiging door arbeid”. Het leven van de
gevangenen hing af van hun vermogen om te
werken. Het dagelijks leven werd bepaald door de
ontoereikende voeding, lichamelijke en geestelijke
marteling, de dreiging van voortdurende selecties;
elke dag opnieuw vochten zij om het er levend
vanaf te brengen.
122
Vanaf 1942 werd de behoefte aan arbeidskrachten
voor de bewapeningsindustrie steeds groter. De
nationaalsocialistische leiding beschouwde de
gevangenen als een grote voorraad dwangarbeiders.
Door de opheffing van de kampen in Oost-Europa
werden tienduizenden joodse gevangenen naar
meer westelijk gelegen concentratie- en
buitenkampen verplaatst.
“We moesten aantreden voor een appel, dat een van de beruchte selecties leek aan te kondigen.
Opnieuw hing de bange vraag in de lucht of het alleen de uitgemergelden en de zwakken onder ons
zou treffen – diegenen die we in het kampjargon de “muzelmannen” noemden – of dat we allemaal
naar de gaskamers zouden worden gestuurd. We kregen het bevel ons volledig uit te kleden en
buiten voor het blok in meerdere rijen te gaan staan. (...) Later bleek dat we op die dag niet voor een
selectie voor het blok waren gejaagd, maar dat er slechts een nieuwe tewerkstelling op komst was.”
Jiri Kosta publiceerde zijn herinneringen onder de titel “Nooit opgeven. Een leven tussen vrees en hoop”.
Jiri Kosta (geb. 1921) groeide op in een Boheems-joods gezin in Praag. Toen hij 20 jaar oud was, werd hij
samen met meer dan driehonderd jonge mannen naar Theresienstadt gedeporteerd. Daar werkte hij in een
bouwcommando en moest later dwangarbeid in de kolenmijnen van Kladno verrichten, voordat hij in oktober
1944 naar Auschwitz-Birkenau werd getransporteerd. Zijn bevrijding maakte hij mee in het buitenkamp
Blechhammer. Sinds 1970 woont Jiri Kosta in Duitsland.
Opbouw van het kampcomplex Auschwitz III.
Foto uit een serie over het bezoek van Himmler
aan Auschwitz op 17 en 18 juli 1942
(APM Oswiecim)
Het bedrijf I.G.-Farben was tot stand
gekomen door een fusie van grote Duitse
chemische concerns, waaronder de
bedrijven Bayer, Hoechst en BASF. Voor de
productie van synthetische rubber (buna)
koos het concern als vestigingsplaats
Auschwitz in het oosten van Opper-Silezië.
Nadat de meeste joden uit Duitsland waren gedeporteerd, stelde Himmler zich in oktober 1942 tot doel ook de
concentratiekampen en de gevangenissen “jodenvrij” te maken. Naar verhouding hield de SS weinig joden in
Duitsland gevangen. Alle gevangenen, minstens 1.560, werden naar Auschwitz gedeporteerd en waarschijnlijk
bij hun aankomst vermoord.
Bunafabrieken van I.G.-Farben, het gehele complex in
opbouw als kampcomplex Auschwitz III
(APM Oswiecim)
123
Dr. Friedrich Mennecke kreeg als medische
deskundige van de “euthanasie”-organisatie T4 de
opdracht om gevangenen van de concentratiekampen te selecteren om te vermoorden. Vanaf
april 1941 werd onder de naam Aktion 14f13 de
moord op zieken in de concentratiekampen
voortgezet. De kamparts en T4-artsen moesten
arbeidsonge-schikten en zieken selecteren. Voor
het grootste deel ging het echter om joden. Alle
geselecteerde gevangenen werden vervolgens in
een van de “euthanasie”-instellingen vermoord. Uit
brieven van Mennecke aan zijn vrouw blijkt dat hij
joodse gevangenen alleen op basis van hun dossier
selecteerde. Van het opmaken van een
doktersattest was geen sprake. Uit notities van
Mennecke blijkt zijn antisemitische instelling.
De deportatie naar getto’s en concentratiekampen
was voor vele joden het begin van een moorddadige odyssee. Ze werden van het ene kamp naar
het andere gedreven. Velen van hen kwamen ten
slotte ziek en verzwakt aan in de bijkampen, die ten
behoeve van dwangarbeid in de bewapeningsindustrie waren opgericht.
Het sterftecijfer van de gevangenen was daar
immens hoog. Ondergrondse fabrieken, zoals
Mittelbau-Dora, waren voor vele joodse concentratiekampgevangenen in de winter van 1944/’45
het eindpunt van de deportaties.
STERVEN, OVERLEVEN EN ZELFHANDHAVING
Door beeldende kunst konden gevangenen hun
persoonlijke waardigheid behouden binnen de
naamloze samenleving van gevangenen. Ze wilden
vastleggen wat zij beleefden bij hun dagelijkse
inspanningen om de omstandigheden in de
concentratiekampen te doorstaan. Tekenen was
ook een vorm van verzet: de tekeningen zouden
van de misdaden moeten getuigen.
Slechts op weinige plaatsen in het kamp hadden de
gevangenen de mogelijkheid om onopgemerkt door
de SS kunst te maken. Vaak was het moeilijk om
aan materiaal te komen. Wanneer hun tekeningen
werden ontdekt, was het mogelijk dat zij met de
dood werden bestraft.
Mieczyslaw Koscielniak, appel
Janina Tollik, barak
124
Henri Pieck, dwangarbeid
Jerzy Potrzebowski, selectie
Mieczyslaw Koscielniak, honger
Mieczyslaw Koscielniak, straf
Mieczyslaw Koscielniak, steun
Aat Breur, dood
Tekeningen van gevangenen over de onderwerpen appel, barak, dwangarbeid, selectie, honger, straf, steun, dood
125
VERZET IN VERNIETIGINGS- EN CONCENTRATIEKAMPEN
In de kampen werden de gevangenen aan extreme
terreur blootgesteld. Voortdurend stonden ze onder
het toezicht van de SS. Zonder enige reden konden
ze het slachtoffer worden van straffen, foltering of
moord. Met talrijke verzetsdaden en activiteiten om
de eigen persoonlijkheid te handhaven trotseerden
gevangenen het moorddadige systeem. Het was
voor hen van belang om de misdaden te documenteren door illegale foto’s, kunst of gedichten.
Het was levensgevaarlijk om berichten met dergelijk
bewijsmateriaal naar buiten te krijgen.
Telkens opnieuw probeerden gevangenen om uit de
streng bewaakte en omheinde kampen te vluchten.
In sommige gevallen vond voor de vlucht een
opstand onder de gevangenen plaats. Zelfs als zij
door de bewakingssystemen heen geraakten, dan
hadden de vluchtelingen nog de steun van de
bevolking buiten het kamp nodig om te kunnen
onderduiken. Vele vluchtelingen werden opgepakt
en op gruwelijke wijze vermoord.
OPHEFFING EN BEVRIJDING VAN DE CONCENTRATIEKAMPEN
Met de opheffing van de concentratiekampen, vlak
voor het einde van de oorlog, dreef de SS
honderdduizenden gevangenen in dodenmarsen in
westelijke richting. Al sinds de bevrijding van
Majdanek in de zomer van 1944 waren duizenden
gevangenen via andere concentratiekampen verder
naar het westen gedreven. Duitsland moest eerst
militair worden overwonnen om de volkerenmoord
op de joden te beëindigen.
Vrouwelijke gevangenen van een buitenkamp van
Dachau, München-AGFA, tijdens een dodenmars op
de ochtend van 28 april 1945
(KZ-Gedenkstätte Dachau)
Een omwonende in Percha aan de Starnberger
See maakte de verborgen opname vanaf het
balkon van zijn huis. Het is niet bekend hoeveel
van de 539 gevangenen de dodenmars
overleefden.
126
De geallieerde strijdkrachten documenteerden de
situatie in de bevrijde concentratiekampen met
talrijke foto’s en films. Vaak troffen ze ontelbare
vermoorde, uitgehongerde of uiterst verzwakte
gevangenen aan. Vele overlevenden stierven nog in
de volgende dagen en weken. De geallieerde
troepen confronteerden de Duitse bevolking met de
misdaden.
15
DE SCHADUW VAN HET VERLEDEN
„Toen de oorlog voorbij was, wilde ik zelfmoord plegen. Ik heb het
niet gedaan, omdat ik mijn moeder nog moest vertellen wat er met
mijn zus is gebeurd. Ze was tijdens de laatste dagen in BergenBelsen gestorven.”
Esther Reiss, geb. 1923, overlevende van het getto Lodz en de
kampen Auschwitz en Bergen-Belsen
„Na de bevrijding was ik als een steen: ik voelde helemaal niets.
Toen kwamen de pijn en het verdriet om al die mensen die er niet
meer waren.”
Halina Birenbaum, geb. 1929, overlevende van het getto Warschau
en de kampen Majdanek, Auschwitz en Neustadt-Glewe
„Ik weet het niet, soms probeer ik er niet over na te denken, waar
mijn vader misschien aan mee heeft gewerkt.”
Gunter Demnig, geb. 1947, zoon van een lid van de Wehrmacht
„Het leek me dat iedereen ons vragen zou moeten stellen, aan ons
gezicht zou aflezen wie we waren, deemoedig ons verhaal zou
aanhoren. Maar niemand keek ons in de ogen, niemand nam de
uitdaging aan: ze waren doof, blind en sprakeloos, ingesloten in hun
ruïnes, als in een vesting van zelf verkozen onwetendheid, nog altijd
sterk, nog altijd in staat om te haten en te verachten, nog altijd
gevangen en verstrikt in een kluwen van arrogantie en schuld.”
Primo Levi, geb. 1919, overlevende van het kamp Auschwitz.
„Het duurde tot minstens zes maanden na mijn bevrijding, tot ik kon
zeggen, ,Ja ik ben vrij’. Ik droeg andere kleding. Mijn haar was weer
gegroeid. Ik had geen honger meer. Maar ik vertrouwde niemand.”
Alfred Silberstein, geb. 1927, overlevende van de kampen Auschwitz
en Mittelbau-Dora
127
„Of we het nu zelf zijn of onze ouders die het verleden aan den lijve
hebben ondervonden, het laat al het andere verbleken en dat wat
verder nog beverig om het woord zou willen vragen, het persoonlijke,
het innerlijke, valt compleet stil tegenover deze gruwelen.”
Gila Lustiger, geb. 1963, dochter van een overlevende van het kamp
Auschwitz
„Als ik slechte cijfers had gekregen of iets anders verkeerd had
gedaan, zei ze (mijn moeder):
,Jammer, dat ik Auschwitz heb moeten overleven om dit mee te
maken’.”
Yaakov Gilad, geb. 1951, zoon van een overlevende van de kampen
Majdanek, Auschwitz en Neustadt-Glewe
„In de wijk, waar wij woonden, werd er helemaal niet over gesproken.
Waarom werd er niet over gesproken? Omdat – wij woonden in
Marais, in de joodse wijk van Parijs, en al mijn vrienden hadden iets
meegemaakt. Ook al was het niet allemaal hetzelfde, maar ik heb er
nooit met mijn vrienden over gesproken. Ik had vrienden die wisten
niet eens dat ik in het kamp had gezeten.”
Alexandre Halaunbrenner, geb. 1931, overleefde ondergedoken in
Frankrijk
„Toen ik drie of vier jaar oud was en ik geslagen werd of pijn had,
huilde ik nooit, omdat ik tegen mezelf zei dat ik dat niet mocht. Wat
betekende het ook? Het was niets vergeleken met wat mijn ouders
hadden meegemaakt – en ik wilde ze niet verdrietig maken.”
Etgar Keret, geb. 1967, zoon van overlevenden van het getto
Warschau
„Ik heb hier 18 boeken over het Derde Rijk gepubliceerd en het heeft
allemaal niets opgeleverd. Je kunt je bij de Duitsers te pletter
documenteren, er kan in Bonn de meest democratische regering aan
de macht zijn en de massamoordenaars lopen vrij rond, hebben hun
huisjes en kweken bloemen.”
Joseph Wulf, geb. 1912, overlevende van het kamp Auschwitz
128
„Nu is deze mogelijkheid tot directe Wiedergutmachung echter
beperkt, doordat dat wat wij tot het hoogste goed rekenen, zoals
leven en vrijheid, onvervangbaar is of, als het om eer en gezondheid
gaat, slechts ten dele te herstellen is. Alles wel beschouwd is het
herstel van de toestand, zoals die voor de schending was, nergens
volledig mogelijk.”
Lothar Kreyssig, geb. 1898, verzette zich als rechter tegen de
“euthanasie”-moorden
„De werkelijke betekenis van de bevrijding is me pas duidelijk
geworden door het Fischer-proces in 1966. Met de misdaden voor
ogen die daar werden behandeld, is me duidelijk geworden welk
afgrijselijk lot mij in feite bespaard is gebleven.”
Willi Frohwein (1923-2009) overlevende van de kampen Auschwitz,
Mittelbau-Dora en Bergen-Belsen
„Op een avond – ik was vijf of zes jaar oud – wilde mijn vader wat
eten en pakte brood. Hij sneed het brood nooit af, maar scheurde er
grote stukken af die hij in zijn mond stopte. Een gewoonte die hij aan
de holocaust, aan het kamp had overgehouden. Op deze avond bleef
het brood in zijn keel steken. Hij liep blauw aan. Mijn moeder stuurde
me naar de dokter. Ik rende en dacht de hele tijd, als ik terugkom is
hij dood. Sindsdien stotter ik.”
Yehuda Poliker, geb. 1950, zoon van een Griekse overlevende van
het kamp Auschwitz
„Joods te zijn en Duits, dat kan eigenlijk niet bestaan na de Shoa. En
toch wel. Ik ben de dochter van een joodse, Duitse vrouw en haar
gojse, Duitse geliefde. Samen hebben mijn ouders de nazi-tijd
overleefd en mij geleerd om het niet te verpesten bij de andere
Duitsers. De nakomelingen van de daders, de meelopers en de
medeweters hebben zo hun best gedaan om alles goed te doen: van
het innerlijk verwerken van het verleden tot de klezmermuziek.”
Viola Roggenkamp, geboren 1948, dochter van een joodse moeder
en een niet-joodse vader
„Het nationaalsocialisme rust zwaar op ons allemaal. Het verdwijnt
niet en in sommige donkere hoeken valt te zien hoe de aantrekkingskracht van de volksgemeenschap zijn werking nog niet heeft
verloren. De misdaden hebben een plek gevonden in de algemene
herinnering, de vraag ,hoe was het mogelijk’ zal niet verjaren en elke
poging om uit te wijken naar de ,normaliteit’ is tevergeefs.”
Fritz Stern, geb. 1926, en zijn familie konden zich redden door
emigratie
129
„Toen ik vijftien was vroeg een klasgenoot tijdens de geschiedenisles
plotseling of ik eigenlijk familie was ,van die Himmler’. Ik beaamde
dat met een brok in mijn keel. Het was doodstil in de klas. Iedereen
was klaarwakker en nieuwsgierig. Maar de lerares werd nerveus en
ging verder met de les, alsof er niets was gebeurd. Ze liep de kans
mis om duidelijk te maken wat wij als jongere generatie te maken
hebben met deze ,verhalen van vroeger’.”
Katrin Himmler, geb. 1967, achternicht van Heinrich Himmler
„Als ik de hele tijd met deze gedachten had moeten leven, had ik
misschien helemaal niet verder kunnen leven – en al helemaal niet in
Duitsland. Het was met mij als met vele overlevenden en hun
nakomelingen. Het verdringen van wat men had meegemaakt, het
zwijgen, werd voor hen tot een zelfbescherming die noodzakelijk was
om te kunnen overleven.”
Ignatz Bubis, geb. 1927, overlevende van een werkkamp in
Tschenstochau
„Ja, de schuld van mijn vader hoort bij mijn leven. Ik leef en daarom
heb ik een verantwoordelijkheid. Ik kan dat alleen uithouden, door
bereid te zijn mezelf elke keer opnieuw met dit verleden te
confronteren en daarmee deze verschrikkelijke gebeurtenissen
ernstig op te vatten. Het gaat om levens die ontnomen zijn in fysieke
en psychische zin. Het is een uitdaging voor me om dit bewustzijn in
mijn alledaagse leven om te zetten en te proberen in verzet te komen
tegen vooroordelen, verachting en de vernietiging van menselijkheid.”
Ulrike Krüger, geb. 1944, dochter van Wolfram Sievers, directeur van
de „Onderzoeksinstelling Duits erfgoed der voorvaderen“ van de SS
“Als we met extreemrechtse scholieren op school discussieerden,
voelde ik me altijd persoonlijk aangevallen. Bij veel uitspraken dacht
ik, ze hebben geen idee waar ze het over hebben. Bovendien had ik
het gevoel dat ik mijn grootvader moest verdedigen.”
Anke Knitter, geb. 1977, kleinkind van een overlevende van de
kampen Auschwitz, Mittelbau-Dora en Bergen-Belsen
130
16
VILLA EN SD IN WANNSEE
Gedurende de laatste 30 jaar van de 19e eeuw
ontwikkelde het gebied aan de Grote en Kleine
Wannsee zich tot een voorstad van de hoofdstad
Berlijn voor de gegoede burgerij.
Bekende architecten, kunstenaars en landschapsarchitecten gaven vorm aan de landhuizen en
parken van het nieuwe villadorp, dat in 1870 door
de bankier Wilhelm Conrad werd ontsloten.
De fabrikant Ernst Marlier liet in 1914/’15 aan de
Grosse Seestraße (later: Am Grossen Wannsee)
56/58 op een terrein van ongeveer 30.000 m2
een privéwoning met een ruimte van meer dan
1.500 m2 bouwen. Als architect wist hij Paul O. A.
Baumgarten aan te trekken, die al eerder
gebouwen en tuinen in het villadorp had
ontworpen, onder andere de villa van de
impressionistische schilder Max Liebermann,
Am Grossen Wannsee 42.
Ernst Marlier (1875-?), voor de wintertuin, rond 1915
FRIEDRICH MINOUX EN DE CRISIS VAN DE REPUBLIEK
In 1921 verkocht Marlier zijn villa. De gebouwen, het park,
waardevol meubilair en andere objecten uit de woninginrichting
werden overgenomen door de ondernemer Friedrich Minoux.
Deze medewerker van de Rijnlands-Westfaalse industrieel Hugo
Stinnes jr., was tijdens de inflatieperiode rijk geworden met
speculatiehandel. Minoux was ook politiek actief: in de crisisjaren
na de oprichting van de Weimarrepubliek behoorde hij tot de
extreemrechtse, antirepublikeinse kringen die de afschaffing van
de democratie eisten. In zijn villa aan de Wannsee organiseerde
Minoux op 21 februari 1923 een gesprek tussen de voormalige
Generalquartiermeister Erich Ludendorff, een van de meest
prominente leiders van extreemrechts, en de chef van de
legerleiding (Oberste Heeresleitung), Generalmajor Hans von
Seeckt. Het is mogelijk dat ook rijkskanselier Wilhelm Cuno bij
deze ontmoeting aanwezig was.
Friedrich Minoux (1877-1945)
131
Hooggeplaatste militairen van de Duitse strijdkrachten, industriëlen, belangrijke bankiers en
topambtenaren waren in 1923 korte tijd van plan om
de parlementaire regeringsvorm te vervangen door
een “directorium” met dictatoriale volmachten onder
leiding van von Seeckt. De financieel deskundige
Friedrich Minoux zou binnen dit directorium de
leiding gaan geven aan de afdeling financiën.
Op 25 oktober 1923 sprak Minoux in München met
Ludendorff en Hitler. Er werd echter geen overeenstemming bereikt met deze radicale antisemieten:
bij de economische stabilisatie van Duitsland door
een autoritair regime wilde Minoux geen afstand
doen van de medewerking van joodse bankiers. Om
tactische redenen keurde hij een staatsgreep, zoals
Hitler en Ludendorff die niet veel later in München
pleegden, af. Doordat de republiek zich na 1923
relatief gezien stabiliseerde, verloor het politieke
engagement van Friedrich Minoux aan betekenis. In
dezelfde tijd verliet hij Stinnes en bouwde eigen
bedrijven op. In 1938 was hij betrokken bij de
“arisering” van een bedrijf.
Deze vorm van uitplundering van joodse eigendommen werd tijdens het nationaalsocialisme
gelegaliseerd. Andere financiële transacties van
Minoux bleven daarentegen ook na 1933 strafbare
feiten. Als lid van de raad van toezicht van de
Berliner Gaswerke AG (Gasag) verduisterde hij
tussen 1927 en 1938 meerdere miljoenen rijksmark.
Daarom werd Minoux in 1940 in voorarrest gesteld.
Vanuit de gevangenis slaagde hij erin om zijn villa
aan de Wannsee voor de marktprijs van 1,95
miljoen rijksmark te verkopen. De koper van het
gebouw was de stichting Nordhav, een mantelorganisatie waarachter Reinhard Heydrich en het
Reichssicherheitshauptamt (RSHA) schuilgingen.
De villa Marlier met zijn tuin maakte nu als
“gastenverblijf van de Chef van de Sicherheitspolizei en van de Sicherheitsdienst” deel uit van de
standplaats van het RSHA in Wannsee.
DE STANDPLAATS VAN HET RSHA IN WANNSEE
Het karakter van de villawijk voor de gegoede
burgerij was sinds 1933 veranderd. Vele landhuizen
werden betrokken door instellingen van de NSDAP,
haar geledingen en aangesloten verenigingen.
Eigenaars die als joods of joodse Mischlinge
werden beschouwd werden onteigend en verdreven. Zo moest bijvoorbeeld Martha Liebermann,
de weduwe van de in 1935 gestorven schilder Max
Liebermann, haar villa ver beneden de marktprijs
verkopen. De villa werd als rusthuis van de Reichspost in gebruik genomen. De opbrengst van de
verkoop werd op een geblokkeerde rekening
gestort, waartoe mevrouw Liebermann geen
toegang had. Haar geplande emigratie mislukte.
Met haar op handen zijnde deportatie naar
Theresienstadt voor ogen pleegde ze in maart 1943
zelfmoord.
De Sicherheitsdienst van de Reichsführer SS (SD)
vestigde aanvankelijk wetenschappelijke instituten
aan de Wannsee. In het landhuis Oppenheim (Am
Grossen Wannsee 43/45) dat door de Gestapo in
beslag was genomen, was sinds januari 1937 onder
de schuilnaam “Wannsee instituut“ een geheim
instituut voor Oost-Europa studies gevestigd. Het
bracht verslagen uit over economie, politiek en
samenleving in Oost-Europa en was betrokken bij
de voorbereidingen voor de invallen in Polen en de
Sovjet-Unie, voor de acties van de Einsatzgruppen
en voor operaties van de geheime dienst. Eveneens
in 1937 werd het Instituut voor staatsonderzoek –
dat sinds het begin van de oorlog onder leiding
stond van de Reichsführer SS – in de Königstrasse
71 gevestigd. De leider van het instituut, prof. Dr.
Reinhard Höhn, was een van de radicaalste
132
nationaalsocialistische rechtsgeleerden en als
medewerker van Reinhard Heydrich was hij
betrokken bij de opbouw van de binnenlandse
geheime dienst binnen de SD. Het Instituut voor
staatsonderzoek kreeg van verschillende instanties
en diensten van de overheid, de NSDAP en de
Wehrmacht opdrachten tot wetenschappelijk
onderzoek. Ook maakte het instituut verslagen en
wetsontwerpen voor het besturen van de door
Duitsland bezette gebieden.
Van 1941 tot 1943 was er het redactieadres
gevestigd van het tijdschrift “Reich – Volksordnung
– Lebensraum. Tijdschrift voor völkische constitutie
en bestuur.” De uitgevers waren naast Reinhard
Höhn als redacteur, de politie- en bezettingsdeskundige Werner Best, secretaris-generaal bij het
Oberkommando der Wehrmacht Rudolf Lehmann
en de staatssecretarissen Wilhelm Stuckart van het
ministerie van Binnenlandse Zaken en Gerhard
Klopfer van de partijkanselarij, twee deelnemers
aan de Wannsee-conferentie.
Vanaf 1940 bouwde het Reichssicherheitshauptamt
zijn standplaats aan de Grote Wannsee doelbewust
uit. De ligging aan de rand van de stad bood
bescherming tegen luchtaanvallen en betere
mogelijkheden om activiteiten van de geheime
dienst te camoufleren. Door de sneltram naar de
binnenstad, de AVUS-snelweg en een grote
uitvalsweg in de richting van Potsdam waren er
goede verbindingen naar de centrale van het RSHA
bij het Anhalter Bahnhof en naar de belangrijkste
instanties in de hoofdstad en in het omliggende
gebied. Indien nodig kon de Havel als waterweg
worden gebruikt.
De representatieve villa’s en parken vielen in de
smaak bij de leiders van de SS. De hellingen langs
de meren waar de Havel doorheen stroomt waren
bovendien uitstekend geschikt voor radio- en
afluisterstations. Om die reden verwierf het RSHA
doelbewust steeds meer villa’s en percelen in het
noordelijke deel van de straat Am Grossen
Wannsee. Rond 1942/’43 gebruikte de SS grote
delen van de straatkant die aan het water lag en
meerdere percelen aan de overzijde van de straat.
Hier bevonden zich vooral bureaus van de
Auslands-SD, die militaire operaties, sabotage,
spionage en propaganda voorbereidden. Nadat het
Wannsee instituut in 1943 naar een kasteel bij Graz
(Oostenrijk) verhuisde, vestigde de SD op het
perceel van het landhuis Oppenheim een radiocentrale om het inzetten van agenten te
coördineren.
De radiocentrale kreeg de schuilnaam “Havel
instituut”. Ook de samenzweerders uit de kringen
rondom het militaire verzet waren op de hoogte van
het belang van deze radiozendinstallatie tijdens de
voorbereidingen van de aanslag in 1944 (“Operatie
Walküre”). Na de mislukte poging tot omverwerping
van het regime werd door de “Sonderkommission 20
juli 1944” van de recherche een lijst gevonden,
waarin de „SS-radiocentrale Am Grossen Wannsee
43“ op de zevende plaats stond van de „met
hoogste prioriteit te bezetten instanties van de partij
en de SS“.
UITBUITING VAN JOODSE EIGENDOMMEN EN JOODSE ARBEIDSKRACHTEN
Om zijn standplaats op te bouwen, uit te bouwen en
te onderhouden, buitte het RSHA joodse eigendommen en joodse arbeidskrachten uit. Enkele
onroerende goederen van joodse eigenaars werden
in beslag genomen of “geariseerd”, gedeeltelijk met
geld dat voorheen van Duitse, Oostenrijkse en
Tsjechische joden was geroofd. Tot op de dag van
vandaag is het niet duidelijk of de koopsom voor het
gastenverblijf Am Grossen Wannsee 56/58 ook uit
zulke bronnen afkomstig was. Joodse arbeidskrachten werden gedwongen de tuinen en
plantsoenen te onderhouden. Op het perceel van
het landhuis Oppenheim bereidde een “dagomscholingskamp” van de Rijksvereniging van joden in
Duitsland jongeren voor op een emigratie naar
Palestina. De SS profiteerde van deze goedkope
arbeidskrachten en behield de producten uit de
tuinbouw en de fokkerij van kleine dieren.
De instelling werd geleid door Georg Alexander, de
voorman was Georg Koplowitz. De docent en
zionistische jeugdleider Jizchak Schwersenz gaf in
het geheim les. Samen met leerlingen en vrienden
dook Schwersenz in 1942 onder en kon zo aan
deportatie ontsnappen. Na de sluiting van het
“dagomscholingskamp” kwam de joodse tiener
Alfred Silberstein naar het “SS-kamp Wannsee”. In
de winter van 1942/’43 werkte hij in de keuken in de
kelder van het gastenverblijf. Eind februari 1943
werden alle nog overgebleven joodse dwangarbeiders aan de Wannsee tijdens de zogenaamde
Fabriksaktion naar het verzamelkamp in de Grosse
Hamburger Strasse gebracht en van daaruit naar
Auschwitz gedeporteerd. Silberstein en Koplowitz
overleefden de kampen, dwangarbeid en
dodenmarsen.
GASTENVERBLIJF VAN DE CHEF VAN DE SICHERHEITSPOLIZEI EN VAN DE SD
“Hotelkamers in Berlijn
De hotels in Berlijn zijn meestal overvol en bovendien duur. Om de leidinggevenden die elders gevestigd zijn en
andere SS-leiders van de Sicherheitspolizei en de SD tijdens hun dienstreis de moeilijke zoektocht naar een hotel in
Berlijn te besparen, (…) werd het gastenverblijf aan de Grote Wannsee ingericht.
Wat heeft het gastenverblijf te bieden?
Volledig nieuw in orde gebrachte gastenkamers, ruimtes voor ontspanning, zoals de muziekkamer, de speelkamer
(biljart), een grote hal en wintertuin, een terras met uitzicht op de Wannsee, centrale verwarming, stromend water en
alle comfort…
De prijs voor een overnachting, incl. Bediening en ontbijt, bedraagt 5,- RM. Men wordt verzocht om zoveel mogelijk
van het gastenverblijf gebruik te maken, zodat het huis het middelpunt wordt van de kameraadschappelijke omgang
in Berlijn tussen de SS-leiders van de Sicherheitspolizei en de SD die van buiten de stad komen.”
Befehlsblatt van de Chef van de Sicherheitspolizei en van de SD, 15 november 1941
133
Sinds de herfst van 1941 stond het representatieve
gastenverblijf in het centrum van de standplaats van
het RSHA. Het deed dienst als een goedkoop
onderkomen voor leiders van de SS en de politie
van buiten de stad en moest de “kameraadschap”
tussen de leidinggevenden van de Sicherheitspolizei en de SD versterken. De eerste keer
waarvan bekend is dat er gebruik is gemaakt van
het gebouw, was voor de Wannsee-conferentie op
20 januari 1942. Het is aangetoond dat er later
verschillende andere vergaderingen en besprekingen, maar ook “kameraadschappelijke” feesten
en recepties in het gastenverblijf hebben plaatsgevonden. Toen bijvoorbeeld de Auslands-SD in
september 1943 een groep agenten uit Arabisch
gebied naar het Britse mandaatgebied Palestina
zond, vond hier een afscheidsreceptie plaats,
waarbij ook Haj Amin al-Hoesseini aanwezig was,
de grootmoefti van Jerusalem en een prominent
leider van de Palestijnse nationale beweging. In
december 1944 gebruikte de Amtschef van de
Inlands-SD, Otto Ohlendorf, het gebouw voor een
bespreking met sociologen en economen, die hij
had uitgenodigd in zijn functie als onderstaatssecretaris van Economische Zaken.
In 1944 werden in de villa personen geïnterneerd,
die in verband met de aanslag op Hitler moesten
worden verhoord, waaronder de generaals van de
Wehrmacht Paul von Hase en Friedrich Fromm. In
1945 verplaatste Ohlendorf zijn hoofdkwartier naar
Wannsee, later deed ook de leider van de Gestapo
Heinrich Müller dat, die in 1942 aan de Wannseeconferentie had deelgenomen. Kort voor het einde
van de oorlog probeerde een vertegenwoordiger
van het Internationale Comité van het Rode Kruis
hier tevergeefs de leider van de Gestapo ertoe over
te halen om de gevangenen van het concentratiekamp Sachsenhausen vrij te laten.
De Internationale Kriminalpolizeiliche Kommission
(IKPK), de voorloper van Interpol, die onder leiding
van Reinhard Heydrich van Wenen naar Berlijn was
verplaatst, vestigde zich in 1941 in de villa Am
Kleinen Wannsee 16, ietwat afgelegen van de
standplaats van het RSHA. Toen Heydrich eind
november 1941 zijn Judenreferent Adolf Eichmann
opdroeg om de uitnodigingen voor een bespreking
over de “Endlösung van het jodenvraagstuk” te op
te stellen, verwisselde hij het gastenverblijf met de
vestiging van de IKPK. Het adres werd later
telefonisch gecorrigeerd.
NAOORLOGSE TIJD
Aan het einde van de oorlog werd in de omgeving
van de Grote en Kleine Wannsee een zinloze
defensieve strijd gevoerd. Onbekenden plunderden
het gebouw Am Grossen Wannsee 56/58. Daarna
werd het eerst gebruikt door het Rode Leger,
vervolgens door het Amerikaanse leger. In de buurt
van de Grote Wannsee, in de wijk Schlachtensee,
richtte de VN-vluchtelingenorganisatie United
Nations Relief and Rehabilitation Administration
(UNRRA) het grootste Berlijnse opvangkamp voor
joodse overlevenden van de holocaust op. Deze
zogenaamde Displaced Persons (DP’s) werden
tijdens de blokkade van Berlijn in de zomer van
1948 door de Amerikaanse bezettingsautoriteiten
per vliegtuig uit West-Berlijn geëvacueerd.
Daarvoor werd de villa Am Grossen Wannsee 56/58
korte tijd gebruikt om zieke joodse kinderen uit het
DP camp Schlachtensee samen met ouderloze nietjoodse Duitse kinderen te verzorgen.
In 1947 werd het huis overgedragen aan het
stadsbestuur van Berlijn, dat het aan de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD)
verhuurde. Zij vestigde er een opleidingsinstituut
van de partij. Tot de vakreferenten van deze
onderwijsinstelling, het August Bebel instituut
genaamd, behoorden Otto Suhr, Ernst Reuter en
Carlo Schmid. Om financiële redenen moest de
SPD het gebouw in 1952 opgeven. In de volgende
decennia was er een vormingscentrum gevestigd
134
voor scholieren uit Neukölln, de dichtstbevolkte en
kinderrijkste wijk van West-Berlijn. Midden jaren
zestig wees de historicus Joseph Wulf op de
historische betekenis van het gebouw. Wulf, een
joodse verzetsstrijder en overlevende van
Auschwitz, had jarenlang in studies en documentaties de misdaden van het nationaalsocialisme
belicht, daders bij naam genoemd en zo publieke
schandalen teweeggebracht. Binnen de Duitse,
contemporaine geschiedschrijving was hij
omstreden en bleef hij een buitenstaander. Op
initiatief van Wulf werd op 29 augustus 1966 de
vereniging Internationales Dokumentationszentrum
zur Erforschung des Nationalsozialismus und seiner
Folgeerscheinungen (IDZ – Internationaal
Documentatiecentrum voor onderzoek naar het
nationaalsocialisme en zijn gevolgen) opgericht.
Prominente persoonlijkheden uit Oost- en WestDuitsland, Oost- en West-Europa, Israël en Amerika
werden lid van de vereniging. Wulf en zijn
medestrijders beschouwden het gebouw, waar de
Wannsee-conferentie had plaatsgevonden, als een
geschikte locatie om een internationaal onderzoeksen documentatiecentrum op te richten. Het project
kreeg de goedkeuring van burgemeester Willy
Brandt. Zijn opvolgers stelden zich echter terughoudender op tegenover een dergelijk instituut. In
de tussentijd hadden het districtsbestuur en de
lokale afdeling van de SPD in Neukölln zich
uitgesproken voor het behoud van het vormingscentrum voor scholieren..
De toenmalige burgemeester Klaus Schütz werd in
een Berlijns dagblad geciteerd met de uitspraak, dat
hij “geen macaber cultusoord” wenste Nahum
Goldman, de voorzitter van het Joodse Wereldcongres, bood financiële steun aan om voor het
vormingscentrum een vervangend gebouw op het
terrein op te trekken. Toch verhinderden de senaat
van Berlijn en het districtsbestuur van Neukölln de
oprichting van het IDZ. In 1972 werd de vereniging
opgeheven. In datzelfde jaar werd een gedenkplaat
op het huis van de Wannsee-conferentie aangebracht. Na de dood van zijn vrouw Jenta, twee jaar
later, pleegde Joseph Wulf zelfmoord.
In de tachtiger jaren werden de plannen van Wulf
opnieuw opgepakt. De senaat van Berlijn gaf
Gerhard Schoenberner, die baanbrekend werk had
verricht om nazi-misdaden onder de aandacht te
brengen, de opdracht een gedenkplaats op te
richten. In 1988 verhuisde het vormingscentrum
voor scholieren uit Neukölln naar een gebouw op
het eiland Schwanenwerder. De villa Marlier werd
gerestaureerd vanuit het oogpunt van monue
mentenzorg. Op de 50 herdenkingsdag van de
Wannsee-conferentie, in januari 1992, opende het
herinnerings- en studiecentrum “Huis van de
Wannsee-conferentie” zijn deuren. De mediatheek
heeft de naam “Joseph Wulf” gekregen.
135
Register
Actie oogstfeest s. Aktion Erntefest
Aktion Erntefest
Aktion Reinhardt
al-Hoesseini, Haj Amin
Anschluss van Oostenrijk
antisemitisme
ariërparagraaf
Auschwitz
Auschwitz-Birkenau s. Auschwitz
Babi Jar
BASF
Battel, Albert
Baumgarten, Paul O. A.
Bayer
Bechtolsheim, Gustav Freiherr von
Belzec
Berehova (getto)
Bergen-Belsen
Best, Werner
Bevelhebber van de Sicherheitspolizei en de SD
(BdS)
Bielski, Anatolij “Tuvia”
Blaskowitz, Johannes von
Bormann, Martin
Brauchitsch, Walther von
Buchenwald
Bühler, Josef
Buna-Monowitz
Bureau van de commissaris voor het Vierjarenplan
Centrale Vereniging voor Duitse staatsburgers met
joodse geloofsovertuiging (C.V.)
Centrale voor joodse emigratie
Chelmno (Kulmhof)
Commandant van de Sicherheitspolizei en de SD
(KdS)
Czerniakow, Adam
Dachau
Dannecker, Theodor
Der Stürmer
Deutscher Hochschulring
Displaced Persons Camp Berlin
Drancy
Eichmann, Adolf
Eicke, Theodor
Einsatzgruppe
Einsatzkommando
Endlösung
Eppstein, Paul
Erzberger, Matthias
eugenetica
euthanasie
Fabrikaktion
Flossenbürg
Frank, Hans
Frank, Karl Hermann
Franz, Kurt
Freisler, Roland
Frick, Wilhelm
Fromm, Friedrich
Führer s. Hitler
Geheime Staatspolizei s. Gestapo
Geheimes Staatspolizeiamt
Geltungsjude
Generalgouvernement
Gestapo
Glazar, Richard
Globocnik, Odilo
136
116
108ff
134
22
7, 10ff, 49
18
5, 6, 22, 49, 66, 90, 95, 108, 117ff, 123, 133
39
123
47
131
123
51
47, 108ff
119
5, 127, 129f
132
59, 72
48
35
47, 68
36
18
55, 61, 66, 77, 84f
117
60, 72
16
22ff, 66
5, 32, 49, 107f
59, 69
102, 105
18, 126
91, 93
19, 25
14
5, 134
6
22f, 42, 51, 58, 62, 66, 70f, 77, 85ff, 89, 134
18
31, 36ff, 45, 51, 59, 63, 67, 69, 71, 132
36, 72
4, 53, 57f, 62f, 66ff, 70, 75, 86, 88, 92, 108, 134
102
13
8
18, 28, 108f, 124
5, 133
18
50, 55, 61, 66
58
115
57, 67, 77
24
134
67, 69, 71f
21
29, 31f, 55, 59, 61, 66, 72, 84f, 95, 98, 108f, 112
6, 25, 58f, 62, 69, 95f, 132
114f
108f
Goebbels, Joseph
Göring, Hermann
Goldman, Nahum
Greifelt, Ulrich
Grynszpan, Herschel
Gurs
Gutterer, Leopold
Hadamar
Halaunbrenner, Alexandre
Hambühren (buitenkamp Bergen-Belsen)
Hartheim
Hase, Pasul von
Havel instituut
Herschel, Elly
Heydrich, Reinhard
Himmler, Heinrich
Hindenburg, Paul von
Hitler, Adolf
Hitlerjugend
Hoehn, Reinhard
Hofmann, Otto
Höppner, Rolf-Heinz
Hoechst
Huis van de Wannsee-conferentie
I.G-Farben
Instituut voor rassenhygiëne
Internationale kriminalpolizeiliche
Kommission
Internationale militaire tribunaal
Internationales Dokumentationszentrum zur
Erforschung des Nationalsozialismus und
seiner Folgeerscheinungen (IDZ –
Internationaal Documentatiecentrum voor
onderzoek naar het nationaalsocialisme
en zijn gevolgen)
Jahn, Friedrich Ludwig
Jonas, Regina
Joodse Raad in Theresienstadt
Joodse Raad in Warschau
Joods winterhulp
Kaiser Wilhelm instituut Berlin
Kaunas (getto)
Keitel, Wilhelm
Kleinmichl, Bruno
Klement, Ricardo s. Eichmann
Klopfer, Gerhard
Kosta, Jiri
Kristallnacht
Kritzinger, Wilhelm
Krüger, Friedrich Wilhelm
Krzepicki, Abram Jakub
Lange, Rudolf
Lehmann, Rudolf
Leibbrandt, Georg
Liebermann, Max
Litzmannstadt s. Lodz
Lodz
Ludendorff, Erich
Luther, Martin
Madagaskar, Madagaskarplan
Majdanek
Maly Trostinec
Manstein, Erich von
Marlier, Ernst
Mauthausen
Mein Kampf
Mennecke, Friedrich
Meyer, Alfred
Ministerie van Binnenlandse Zaken
25, 55, 109f
24f, 53, 57, 63, 67, 72
135
57
25
6
57
109
6
5
109
134
133
113
4, 22, 31, 45, 49, 51ff, 57f, 62f, 66f, 69ff, 74ff, 81f, 84f, 87, 91,
98, 132, 134
47, 54f, 58, 63, 70, 92, 102, 104, 108, 116, 119,
123, 132
15, 18
4, 12, 14f, 18, 25, 28f, 34ff, 49f, 54, 62f, 132
20
132
68, 77
51
123
4, 135
123
28
74f
66
134f
10
22
102
102, 105
22
8
99
31
46
68, 77, 132
123
5, 18, 25, 58
57, 69, 77
57
113f
59, 69, 77
132
70, 77
132
5, 33, 51, 95, 98f, 102, 106
131f
70, 74ff, 77, 86
25, 86
95, 108, 115f, 117, 126ff
95
36
131f
18
14, 49f
124
57, 71, 77, 85
57, 61, 73
137
Minoux, Friedrich
Mischling
Mittelbau-Dora
Müller, Heinrich
Nationalsozialistische Volkswohlfahrt
Nationalversammlung
Neumann, Erich
Nexon
Novemberpogrom s. Kristallnacht
NSDAP
Oberkommando der Wehrmacht
Oberkommando des Heeres
Ohlendorf, Otto
Oneg Shabbat
Operatie Walküre
Ordnungspolizei
Partijkanselarij
Raasiku / Reval
Rademacher, Franz
Rasse- und Siedlungshauptamt
rassenhygiëne
Rauff, Walter
Ravensbrück
Regering van het Generalgouvernement
Reichenau, Walter von
Reichsbahn, Duitse Reichsbahn
Reichsbürgergesetz
Reichsführer-SS s. Himmler
Reichssicherheitshauptamt
Reichsvertretung der deutschen Juden
Reiss, Esther
Ribbentrop, Joachim von
Riefenstahl, Leni
Rijksarbeidsdienst
Rijkskanselarij
Rijksministerie van Buitenlandse Zaken
Rijksministerie van de Bezette Gebieden in
het Oosten
Rijksministerie van Justitie
Rijksvereniging van joden in Duitsland
Rijksvertegenwoordiging van de Duitse
joden s. Reichsvertretung der deutschen
Juden
Ringelblum, Emanuel
Ringelblum-archief
Ritter, Robert
Rivesaltes
Rosenberg, Alfred
RSHA s. Reichssicherheitshauptamt
Rumkowski, Mordechai Chaim
Ruppert, Michael
SA
Sachsenhausen
Scheidemann, Philipp
Schlegelberger, Franz
Schöngarth, Eberhard
Schutzhäftling
SD s. Sicherheitsdienst
Seeckt, Hans von
Seyss-Inquart, Arthur
Sicherheitsdienst (SD)
Sicherheitspolizei
Silberstein, Alfred
Sinti en Roma
Sobibor
Sonderkommission 20 juli 1944
Sonderkommando Eichmann
Sonderreferat NSDAP
Speer, Albert
SS
SS-kamp Wannsee
138
131f
21, 60ff, 68, 71, 73, 82ff, 132
5, 119, 124, 127, 129f
52, 58, 71, 77
20
13
72, 77
6
4, 12, 15, 47, 56f, 58, 62, 66ff, 72f, 132
31, 35f
36
134
113
133
30, 34, 39
61, 68
95
42, 74
58, 68
8
31
18
59, 66
46
88, 110f
73
31, 58, 63, 66, 70f, 74, 88f, 95, 97, 132
18
5
70
46
6, 30
61, 69
60, 70, 76, 86, 88
61, 70f
60, 67, 77
133
113
113
28
6
71
102, 106
116
20
5, 18, 70
13
57
59, 72, 77
19
131f
55
4, 23, 51, 54, 57ff, 62f, 66, 132
4, 49, 54, 57, 63, 67, 69, 71f, 75, 92, 134
5, 26, 133
20, 28f, 98, 106, 108, 117
95, 108, 110f, 113
133
66
70
122
32, 37, 62f, 66f, 72, 104, 111ff, 115, 117, 122, 124
133
SS-radiocentrale Am Grossen Wannsee
Stahlecker, Franz Walter
Stangl, Franz
Stichting Nordhav
Streicher, Julius
Stroop, Jürgen
Stuckart, Wilhelm
Tabacynska, Eugenia
Tesch & Stabenow
Theresienstadt
Thyssen, Fritz
Topf & Söhne
Treblinka
Uebelhoer, Friedrich
Verschuer, Otmar von
Vichy-regime
Waidhofner Verband der wehrhaften
Vereine
Wannsee-conferentie
Wannsee instituut
Warschau (getto)
Wehrmacht
Weimarrepubliek
Weizsäcker, Erich von
Westerbork
Wetten van Neurenberg
Wirth, Christian
Wirtschaftsverwaltungshauptamt (WVHA)
Wolff, Karl
Wulf, Joseph
Zyklon-B
133
38, 45
115
132
19
103f
52, 73, 77, 132
6
116
22, 54, 58, 97, 100, 112, 123, 132
15
121
93f, 105, 108, 110, 113ff
51
8
89
10
4, 5, 49, 54, 57, 62f, 66ff, 73f, 85ff, 134f
132f
101, 103, 113
5, 34, 36, 45, 46f, 69, 89, 93, 99, 110
12, 13, 15, 17, 131
74
88
20f, 73
109
108, 122
109
134f
115f
Archief
APM Oswiecim
APMM Lublin
AZJH Warszawa
BA Berlin
BA Koblenz
BA Ludwigsburg
BH Tel Aviv
CDJC Parijs
CJA Berlin
DHM Berlin
GHWK Berlin
HIS Hamburg
IfZ München
IPN Warszawa
ITS Bad Arolsen
IWM London
JM Frankfurt
LVVA Riga
MPG Archiv Berlin
NA, Washington
NIOD Amsterdam
RGVA Moskwa
StA Aurich
StA Würzburg
StadtA Eisenach
StadtA Euskirchen
StadtA Lörrach
Staw Düsseldorf
USHMM Washington
YIVO New York
YV Jerusalem
ZM Praha
Archiwum Panstwowe Muzeum, Oswiecim
Archiwum Panstwowe Majdanek, Lublin
Archiwum Zydowski Instytut Historyczny, Warszawa
Bundesarchiv Berlin
Bundesarchiv Koblenz
Bundesarchiv Ludwigsburg
Beth Hatefutsoth, Tel Aviv
Centre de Documentation Juive Contemporaine, Paris
Centrum Judaicum Berlin
Deutsches Historisches Museum, Berlin
Haus der Wannsee-Konferenz, Berlin
Hamburger Institut für Sozialforschung, Hamburg
Institut für Zeitgeschichte, München
Instytut Pamieci Narodowej, Warszawa
International Tracing Service, Bad Arolsen
Imperial War Museum, London
Jüdisches Museum, Frankfurt am Main
Latvijas Valsts Vestures Archivs, Riga
Archiv Max-Planck-Gesellschaft, Berlin
National Archives, Washington
Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam
Rossijskij Gosudarstvenneyi Voennyi Arhiv, Moskwa
Stadtarchiv Aurich
Staatsarchiv Würzburg
Stadtarchiv Eisenach
Stadtarchiv Euskirchen
Stadtarchiv Lörrach
Staatsanwaltschaft Düsseldorf
United States Holocaust Memorial Museum, Washington
Institute for Jewish Research, New York
Yad Vashem, Jerusalem
Zidovske Muzeum, Praha
139
140
Download