Een kwestie van tijd - KNAW Onderwijsprijs

advertisement
SAMENVATTING
Een kwestie van tijd
De tijdsperceptie bij de mens
Een goede tijdsperceptie hebben, wordt steeds
belangrijker naarmate de tijd en de klok een grotere rol
gaan spelen in deze maatschappij. Het is daarom ook
interessant om meer over de tijdsperceptie te weten en
welke factoren effect hebben op de tijdsperceptie.
Daarom gaat dit werkstuk over hoe de tijd wordt
verwerkt in de hersenen en is er onderzocht of de
volgende factoren invloed hebben op de tijdsperceptie
bij de mens: het aantal prikkels per tijdseenheid uit de
omgeving, de activiteit en het wel of niet ritmisch
getraind zijn. Om de invloed van deze factoren te
bepalen zijn vier verschillende testjes afgenomen bij
proefpersonen. Het aantal prikkels bleek geen effect te
hebben op de tijdsperceptie. De activiteit daarentegen
wel: meer inspanning bleek te leiden tot het sneller
lijken te verstrijken van de tijd. Na theoretisch
onderzoek is ook gebleken dat interesse invloed heeft
op de tijdsperceptie. Als allerlaatst bleek ook het wel of
niet ritmisch getraind zijn invloed te hebben. Over het
algemeen zijn ritmisch getrainde mensen beter in het
schatten van tijd, wat duidt op een betere
tijdsperceptie. Als extra is ook nog het verband tussen
het geslacht en de tijdsperceptie bij de mens
onderzocht. Hieruit bleek dat vrouwen gemiddeld
nauwkeuriger de tijd kunnen schatten dan mannen.
Lotte Warns en Lisa Zhuang
Eindexamenjaar 2014-2015
Voorwoord
Tijd is een absolute grootheid en wordt gemeten met eenheden zoals de seconde, de minuut, het uur
of het jaar. Zo duurt bijvoorbeeld een lesuur op het Gymnasium Felisenum in een gewone week
vijftig minuten en werd het wereldrecord 100 meter sprint gemeten als 9,58 seconden.
Maar hoelang duren deze tijdseenheden eigenlijk? Hoelang duurt een seconde, een minuut of een
jaar? Hoe kan het dat de ene seconde zoveel langzamer voorbij lijkt te gaan dan de ander? Of hoe
kan het dat bij het schatten van een minuut de ene persoon zeer dicht bij de werkelijke tijd, namelijk
zoals volgens de mechanische klok, zit, terwijl de ander er misschien wel tientallen seconden naast zit?
Dit heeft allemaal te maken met tijdsperceptie. Deze tijdsperceptie is voor iedereen anders. Niet
iedereen is dan ook even goed in het schatten van tijdsduur. Het is daarom interessant om je af te
vragen wanneer iemand wel een goede tijdsperceptie heeft en waarom deze tijdsperceptie beter of
slechter is dan die van een ander. Vandaar dat wij als onderwerp voor ons profielwerkstuk
tijdsperceptie bij de mens hebben gekozen.
Deze keuze werd daarnaast vooral duidelijk na het zien van een documentaire over de tijdsperceptie,
waarin meerdere spelletjes werden gedaan om te zien hoe je als kijker de tijd beleeft.1
Een andere reden voor het kiezen van dit onderwerp was dat tijdsperceptie veel mogelijkheid biedt
voor praktisch onderzoek, zoals kleine testjes om de tijdsperceptie van verschillende personen onder
verschillende omstandigheden te onderzoeken. Dit sprak ons erg aan.
Ons profielwerkstuk zou echter nooit tot stand zijn gekomen zonder de hulp van anderen. Wij willen
daarom graag om te beginnen onze begeleidster mw. drs. G. A. M. Looze bedanken voor haar
begeleiding, hulp en tijd. Zij heeft veel ideeën gegeven en antwoorden op al onze vragen. Verder
dacht zij vaak actief met ons mee en heeft een grote rol gespeeld in het vormgeven van ons
onderzoek.
Daarnaast willen wij graag mw. drs. S. J. de Bruin bedanken, die ons veel hulp en advies heeft
gegeven bij het verwerken van de resultaten en het schrijven van de methode.
Ook willen wij mw. drs. W. Groot, mw. drs. R. P. van Velsen en dhr. M. J. van der Linden bedanken
voor het gebruik mogen maken van hun lessen om de testjes af te nemen.
Als allerlaatst bedanken wij ook alle proefpersonen voor hun medewerking en een goed verloop van
ons onderzoek.
Lotte Warns en Lisa Zhuang
1
Brain Games Seizoen 2 Aflevering 2: It’s about Time, National Geographic
1
Inhoudsopgave
1. Inleiding ............................................................................................................................................... 4
1.1. Het ontstaan van de tijd ............................................................................................................... 4
1.1.1. Kalenders ............................................................................................................................... 4
1.1.2. Uurwerken ............................................................................................................................. 4
1.2. De complexiteit van tijd................................................................................................................ 5
1.3. Tijd en stress ................................................................................................................................. 6
1.5. Hoofd- en deelvragen ................................................................................................................... 9
2. Hypothese.......................................................................................................................................... 10
3. Tijdsperceptie .................................................................................................................................... 12
3.1. Wat is tijdsperceptie? ................................................................................................................. 12
3.2. Verwerking van tijd in de hersenen ........................................................................................... 12
3.2.1. Betrokken hersendelen bij tijdsbesef .................................................................................. 15
3.2.1.1. Het geheugen ............................................................................................................... 16
3.2.2. De basale ganglia ................................................................................................................. 18
3.2.3. Betrokken hersendelen bij ritme......................................................................................... 18
3.3. De biologische klok ..................................................................................................................... 19
4. Tijdsperceptie en de omgeving ......................................................................................................... 20
4.1. De invloed van het aantal prikkels per tijdseenheid op de tijdsperceptie ................................. 20
5. Tijdsperceptie en de activiteit ........................................................................................................... 22
5.1. De invloed van de mate van inspanning op de tijdsperceptie ................................................... 22
5.2. Invloed van de mate van interesse voor de uitgevoerde handeling op de tijdsperceptie op het
moment zelf ...................................................................................................................................... 23
5.3. Invloed van de mate van interesse voor de uitgevoerde handeling op de tijdsperceptie
achteraf ............................................................................................................................................. 24
5.4. De invloeden van de omgeving en de activiteit op de tijdsperceptie ........................................ 24
6. Evolutie .............................................................................................................................................. 25
7. De invloed van ritme op de tijdsperceptie ........................................................................................ 27
7.1. De invloed van het bespelen van een instrument op de tijdsperceptie .................................... 27
7.2. De invloed van het beoefenen van een sport op de tijdsperceptie ........................................... 28
8. Praktisch onderzoek .......................................................................................................................... 30
8.1. Methode ..................................................................................................................................... 30
8.1.1. Filmpjes ............................................................................................................................... 30
8.1.2. 30 seconden tellend schatten ............................................................................................. 31
8.1.3. Rust ...................................................................................................................................... 32
8.1.4. Voetbal ................................................................................................................................ 33
8.1.5. Verwerken gegevens testje 3 en 4 ...................................................................................... 34
2
8.2. Resultaten................................................................................................................................... 35
8.2.1. Resultaten testje 1: Filmpjes ............................................................................................... 35
8.2.1.1. Resultaten testje 1: Filmpjes bij klas 5A en 5D ............................................................. 35
8.2.1.2. Resultaten testje 1: Filmpjes bij klas 5A ....................................................................... 36
8.2.1.3. Resultaten testje 1: Filmpjes bij klas 5D ....................................................................... 37
8.2.2. Resultaten testje 2: Tellend 30 seconden schatten ............................................................ 39
8.2.2.1. Resultaten testje 2: Tellend 30 seconden schatten en training ................................... 39
8.2.2.2. Resultaten testje 2: Tellend 30 seconden schatten en geslacht .................................. 41
8.2.3. Resultaten testjes 3 en 4: Rust en Voetbal.......................................................................... 44
8.2.3.1. Resultaten testjes 3 en 4: Rust en Voetbal en nauwkeurigheid tijdschatten .............. 44
8.2.3.2. Resultaten testjes 3 en 4: Rust en Voetbal en tijdsperceptie ...................................... 46
9. Conclusie ........................................................................................................................................... 48
9.1. Conclusie hoofdvraag: Is de tijdsperceptie bij de mens afhankelijk van de volgende factoren:
het aantal prikkels uit de omgeving, de activiteit of het wel of niet ritmisch getraind zijn? ............ 48
9.2. Conclusie deelvraag 1: Hoe wordt tijd verwerkt in de hersenen? ............................................. 48
9.2.1. Conclusie deelvraag 1.1: Welke hersendelen zijn betrokken bij het verwerken van tijd? . 48
9.3. Conclusie deelvraag 2: Is er een verband tussen het aantal prikkels uit de omgeving per
tijdseenheid en de tijdsperceptie? .................................................................................................... 49
9.4. Conclusie deelvraag 3: Hoe beïnvloedt de activiteit de tijdsperceptie? .................................... 49
9.4.1. Conclusie deelvraag 3.1: Is er een verband tussen de tijdsperceptie en de mate van
inspanning? ................................................................................................................................... 49
9.4.2. Conclusie deelvraag 3.2: Is er een verband tussen de tijdsperceptie en de interesse voor
de activiteit? .................................................................................................................................. 50
9.5. Conclusie deelvraag 4: Beïnvloedt het wel of niet ritmisch getraind zijn de tijdsperceptie? (Zie
appendix 2 voor criteria ritmisch getraind zijn.) ............................................................................... 50
9.6. Conclusie extra: Wat is het verband tussen het geslacht en de tijdsperceptie? ....................... 50
10. Discussie .......................................................................................................................................... 51
11. Literatuurlijst ................................................................................................................................... 56
Appendix................................................................................................................................................ 58
Appendix 1. Enquête ......................................................................................................................... 58
Appendix 2: Criteria wel of niet ritmisch getraind ............................................................................ 61
Appendix 3. Verband tussen het geslacht en de tijdsperceptie: vraagstelling, hypothese .............. 63
Appendix 4: Tabellen ......................................................................................................................... 64
Appendix 5: Verwerken van de resultaten met behulp van Excel .................................................... 65
Appendix 6. Logboeken ..................................................................................................................... 66
Appendix 6.1. Logboek van Lotte Warns ....................................................................................... 66
Appendix 6.2. Logboek van Lisa Zhuang........................................................................................ 68
3
1. Inleiding
Tijd is iets heel alledaags. De wereld van nu is erg in de ban van de klok. Iedereen weet ook hoe dit
simpele mechanisme werkt. Even kijken naar de stand van de verschillende wijzers van de klok en je
weet hoe laat het is of met een beetje extra rekenwerk weet je hoe lang je nog hebt om een
bepaalde taak af te ronden. Tijd is dan ook iets waar iedereen al gewend aan is en waar niemand
meer bij stil staat.
1.1. Het ontstaan van de tijd
Tijd bestaat al eeuwenlang. Het was nodig zodra mensen besloten samen te werken, wat al
duizenden jaren voor Christus gebeurde. Bij samenwerking zijn namelijk allerlei afspraken nodig,
waaronder de afspraak hoe laat iets zal beginnen.
Het ontstaan van de tijd is ook een afspraak. Zo is er bijvoorbeeld afgesproken dat een dag 24 uur
duurt. De duur van deze 24 uur is bepaald aan de hand van de duur die nodig is voor de aarde om
eenmaal om zijn as te draaien. Andere wereldwijde afspraken met betrekking op de tijd zijn
bijvoorbeeld de tijdzones waarin de aarde is opgedeeld en de afspraak dat elke tijdzonde dezelfde
tijd heeft2.
Tegenwoordig is één van de officiële wereldtijden de Greenwich Mean Time (GMT), oftewel de
Greenwich tijd. Deze is bepaald aan de hand van de draaiing van de aarde rondom de zon3. De
Greenwich Mean Time is tevens de tijd waar een aantal uur bij wordt geteld of van af wordt
getrokken om de lokale tijd van een tijdzone te bepalen. De Greenwich tijd is daarnaast ook de lokale
tijd van de tijdzone waarin de Britse stad Greenwich zich bevindt.
1.1.1. Kalenders
De oudste kalenders waren maankalenders. Ze volgden dus de maan in plaats van de zon. Dit had
meerdere redenen. Zo was het eenvoudig om het aantal volle manen te tellen en zijn de
schijngestaltes van de maan herkenbaar. Maankalenders functioneren echter wel minder goed: de
afwisseling van de seizoenen loopt namelijk niet gelijk met de omloop van de maan.
De kalender van de Egyptenaren waren echter weer gebaseerd op de stand van de Nijl, gemeten met
een zogenaamde ‘Nijlmeter’. De Egyptenaren kenden drie periodes: de periode dat de Nijl buiten
haar oevers trad, de periode dat de gewassen opkwamen en de tijd van de oogst. Een jaar werd
opgedeeld in twaalf keer 30 dagen. Volgens de kalender die nu wordt gebruikt, zouden er dus vijf
dagen missen in een jaar. Elk jaar begon daarom met vijf feestdagen, waarbij de geboorte werd
herdacht van allerlei Egyptische goden.
Tijdens de regeerperiode van Julius Caesar werd de kalender weer aangepast. De maanden zouden
nu 31 dagen duren.
1.1.2. Uurwerken
Vroeger, toen er nog geen klokken bestonden, hadden mensen toch al manieren gevonden om de
tijd te meten. Zo hadden ze bijvoorbeeld een kaars die precies 24 uur brandde, waarop dan 24
2
3
De tijd, Het klokhuis
Wie bepaalt hoe laat het is? (http://www.willemwever.nl/vraag_antwoord/wetenschap-techniek/wie-bepaalt-hoe-laat-het)
4
streepjes werden gezet op gelijke afstanden. Door het aantal streepjes te tellen, kon bepaald worden
hoeveel uren er verstreken waren vanaf het moment dat de kaars begonnen was met branden.
Toen de klok uiteindelijk uitgevonden was, waren ze nog niet altijd even nauwkeurig of functioneel.
Dit werd een probleem in de achttiende eeuw, toen er veel scheepsvaart was vanwege de handel.
Een groot probleem onder de zeelieden was namelijk het bepalen van hun positie met betrekking op
de lengtegraad. Hiervoor was het nodig om de precieze tijd te weten van de thuisbasis en waar het
schip zich op dat moment bevond. Er moest dus een klok meegenomen worden die was afgesteld op
de tijd van het land van vertrek. Dat was echter weer moeilijk omdat de klokken op de schepen vaak
uit de pas gingen lopen door de golven en allerlei andere invloeden. Uiteindelijk lukte het de
klokkenmaker Harrison om een klok te ontwerpen die nauwkeurig genoeg was voor de scheepsvaart4.
Tegenwoordig zijn er al klokken die zeer nauwkeurig de tijd kunnen meten, zoals de atoomklok. Een
atoomklok is een meetinstrument die de tijd bepaalt door de trillingen van atomen te meten. De
hoge nauwkeurigheid komt doordat de frequentie waarmee atomen trillen erg constant en weinig te
beïnvloeden is5. Dit leidt ertoe dat een atoomklok de tijd kan meten met een nauwkeurigheid tot wel
zeventien cijfers achter de komma! De nauwkeurigste atoomklok van de wereld staat in het Verenigd
Koninkrijk, in het Britse National Physical Laboratory te Teddington.
In het gebouw van de NMi, het Nederlandse Migratie instituut, staat de nauwkeurigste atoomklok
van Nederland. Hier wordt de tijd nauwkeurig bijgehouden en eens per zoveel tijd worden de
metingen door deze atoomklok gestuurd naar Parijs, net als de metingen uit allerlei andere landen.
Van deze gegevens wordt vervolgens het gemiddelde bepaald, dat dient als de andere officiële
wereldtijd, de UTC-tijd. Deze is bijna gelijk aan de Greenwich Mean Time. Het verschil is dat de
Greenwich Mean Time bepaald is aan de hand van de draaiing van de aarde in plaats van
atoomklokken6. Welke als wereldtijd gebruikt wordt, verschilt per land. Zo wordt er in Nederland
gebruik gemaakt van de UTC-tijd, terwijl het Verenigd Koninkrijk de GMT-tijd als wereldtijd neemt.
1.2. De complexiteit van tijd
Als er echter een beetje dieper op het begrip tijd ingegaan wordt, is tijd tegelijkertijd ook heel
ingewikkeld.
Verschillende takken van de wetenschap houden zich bezig met de tijd: biologen waren eeuwenlang
op zoek naar het waarnemingsorganisme van tijd. Er werd bijvoorbeeld wel eens gedacht dat de tijd
werd waargenomen met de oren. Natuurkundigen houden zich op het gebied van tijd weer bezig met
de relativiteitstheorie van Albert Einstein. Dat tijd relatief is, wordt in deze context dan weer anders
bedoeld dan wanneer er over tijdsperceptie wordt gesproken. In dit geval wordt namelijk gezegd dat
wanneer je sneller beweegt of als de zwaartekracht toeneemt, de tijd langzamer zal gaan. Tijd gaat
dus ook sneller naarmate je je hoger bevindt, omdat daar de zwaartekracht minder sterk is. Om dit te
bewijzen zijn atoomklokken gebruikt, die het verschil in tijd hebben gemeten met als hoogteverschil
slechts 30 cm! Het verschil van de zwaartekracht was dan dus heel klein, maar toch was er een
verschil in tijd te meten. Hieruit blijkt ook weer dat tijdsverschillen of tijdsintervallen zeer
nauwkeurig te meten zijn, bijvoorbeeld met de atoomklok, die zoals eerder gezegd met een
nauwkeurigheid van zeventien cijfers achter de komma kan meten. Dat komt natuurlijk lang niet in
4
Oplossing van het lengtegradenprobleem
(http://www.keshyweb.com/astro/basis/lengtegraden/2_2_opl_lengteprobl.html)
5
Amerikanen maken nauwkeurigste atoomklok ooit, NU.nl (http://www.nu.nl/wetenschap/2187887/amerikanen-makennauwkeurigste-atoomklok-ooit.html)
6
UTC (http://allesoverhorloges.nl/utc/)
5
de buurt van de Plancktijd, de kortst mogelijke theoretische tijdschaal, die volgens de
natuurkundigen 10-43 seconde bedraagt7. Omdat tegenwoordig tijd zo nauwkeurig te meten is, wordt
tijd vaak gebruikt om allerlei vraagstukken op te lossen. Zo worden in natuurkundige en scheikundige
onderzoeken de te onderzoeken variabelen vaak uitgezet tegen de tijd in zijn eenheden, meestal de
seconde.
Verder zijn er nog de filosofen die zich over het verschijnsel ‘tijd’ hebben gebogen: hoewel de
meetinstrumenten voor de tijdswaarneming al zo nauwkeurig en ver gevorderd zijn, zijn er nog
steeds mensen die filosoferen over of de tijd zelfs wel bestaat. Is het niet gewoon iets wat de mens
zelf heeft verzonnen? Dat tijd niet tastbaar is en er geen waarnemingsorgaan voor is gevonden pleit
hiervoor.
Tijd wordt dus vaak gebruikt voor allerlei metingen en wordt dan objectief afgelezen van een
uurwerk. De manier waarop tijd wordt beleefd, dat wil zeggen zonder de hulp van een klok, is echter
subjectief en kan erg verschillen. Deze verschillende manieren van het beleven van tijd hebben te
maken met de tijdsperceptie, die afhankelijk is van veel factoren.
1.3. Tijd en stress
Zelfs als de tijd niet zou bestaan, zoals sommige filosofen beweren, maakt dat zijn invloed op de
mens niet kleiner. Dagelijks is de mens afhankelijk van de tijd. Vroeger had dit te maken met de kans
op overleven. In de tijden dat mensen nog moesten jagen om voedsel te vinden, was het belangrijk
om het goede moment uit te zoeken voor de dagelijkse handelingen. Zo was het bijvoorbeeld veiliger
voor sommige dieren om ’s avonds, als het donker was, eten te zoeken, zodat ze minder gemakkelijk
werden gespot door roofdieren.
Hoewel de tijd tegenwoordig niet meer een directe rol speelt wat betreft leven en dood, lijkt het wel
alsof dit verschijnsel alleen maar belangrijker is geworden. De tijd en klokken zorgen ervoor dat
mensen in deze maatschappij goed geregeld naast elkaar kunnen leven. Afspraken zijn nodig zodat
de dagen van alle mensen goed en vlot verlopen. Tijd geeft ons houvast.
Vanwege de levensstijl van de eenentwintigste eeuw is tijd dus heel belangrijk voor ons geworden.
Om de concurrenten bij te kunnen blijven, zowel op financieel gebied als op allerlei andere gebieden,
is het nodig zo efficiënt en zo snel mogelijk te werken en te leven. Zelfs ondanks alle nieuwe
uitvindingen die tijdbesparend zijn, zoals de auto, is er steeds meer gebrek aan tijd doordat er zoveel
druk op de mensen staat. Uit onderzoeken is zelfs gebleken dat in sommige grote steden zoals New
York en Tokyo mensen sneller leven vanwege tijdgebrek. Hun looppas is sneller dan gemiddeld en in
de hoofdstad van Japan werken zelfs de liften sneller dan in andere landen. 8
Door de grote druk om te presteren en het toenemende tijdstekort is ook het stressgehalte
toegenomen. Op bijna alle plekken in de wereld is het stressgehalte de laatste decennia gestegen
met ongeveer 10%-30%9.
Stress leidt weer tot andere dingen. In 2013 deed Bloomberg onderzoek naar de meest gestreste
landen in de wereld (zie figuur 1). Verder is ook uit dit onderzoek gebleken dat Nigeria, Zuid Afrika en
7
De dimensie tijd, Labyrinth TV
Klein, S.: ‘Tijd: een gebruiksaanwijzing’, 2007
9
Jayson, S.: ‘Stress levels increased since 1983, new analysis shows’, in: USA TODAY, 2012
8
6
India de landen zijn met de laagste levensverwachting. Hoewel de leeftijd waarop mensen overlijden
natuurlijk afhankelijk is van heel veel factoren, kan het niet genegeerd worden dat Nigeria en ZuidAfrika de twee meest gestreste landen zijn en India op nummer veertien staat.
Wel is zeker dat stress ziektes zoals hart- en vaatziektes, depressie, obesitas, diabetes,
angststoornissen en nog veel meer veroorzaakt10. Stress is dus een serieus probleem dat aangepakt
moet worden.
1.4. Het belang van een goede tijdsperceptie
Als men dan kijkt naar hoe stress ontstaat, heeft het ook vaak te maken met het niet genoeg tijd
hebben door het niet efficiënt omgaan met de tijd. Iedereen heeft 24 uur in een dag, maar nooit is
dit genoeg. Naast een verkeerde planning maken, kan het tijdsgebrek ook liggen aan het verkeerd
uitvoeren van de planning. Wanneer iemand ergens in is verdiept en vanwege een slechte
tijdsperceptie de tijd helemaal vergeet, kan dit de hele dag door de war gooien, waardoor vaak stress
ontstaat.
Een goede tijdsperceptie, waarbij de gedachte of geschatte tijd overeenkomt met wat de
mechanische klok zou aangeven, zou dus heel handig kunnen zijn, juist omdat we in een wereld leven
waarin tijd zo belangrijk is geworden. Om minder te stressen en beter bestand te zijn tegen het snelle
leven in de eenentwintigste eeuw, is het daarom ook van enorm belang om te weten hoe onze
hersenen omgaan met tijd en hoe dit te beïnvloeden is.
In dit werkstuk zal er verdiept worden in hoe de tijd verwerkt wordt in het brein en hoe het
verstrijken van de tijd zo kan verschillen bij verschillende omstandigheden. Hierbij is beperkt tot
enkele factoren. Dit leidt dan tot de volgende hoofdvraag: is de tijdsperceptie bij de mens afhankelijk
van de volgende factoren: het aantal prikkels uit de omgeving, de activiteit of het wel of niet ritmisch
getraind zijn? (Zie appendix 2 voor criteria ritmisch getraind zijn.) Deze factoren zullen onafhankelijk
worden onderzocht.
Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden zijn verder enkele deelvragen geformuleerd (zie
hoofdstuk 1.5).
10
Griffin, R.M.: ‘10 Health Problems Related to Stress That You Can Fix
7
Figuur 1: Meest gestreste landen van de wereld volgens Bloomberg
8
1.5. Hoofd- en deelvragen
Hoofdvraag:
Is de tijdsperceptie bij de mens afhankelijk van de volgende factoren: het aantal prikkels uit de
omgeving, de activiteit of het wel of niet ritmisch getraind zijn?
Deelvragen:
1. Hoe wordt tijd verwerkt in de hersenen?
1.1. Welke hersendelen zijn betrokken bij het verwerken van tijd?
2. Is er een verband tussen het aantal prikkels uit de omgeving per tijdseenheid en de tijdsperceptie?
3. Hoe beïnvloedt de activiteit de tijdsperceptie?
3.1. Is er een verband tussen de tijdsperceptie en de mate van inspanning?
3.2. Is er een verband tussen de tijdsperceptie en de interesse voor de activiteit?
4. Beïnvloedt het wel of niet ritmisch getraind zijn de tijdsperceptie? (Zie appendix 2 voor criteria
ritmisch getraind zijn.)
Extra: Wat is het verband tussen het geslacht en de tijdsperceptie? (Zie appendix 3)
9
2. Hypothese
Voor de hoofd- en deelvragen zijn de volgende hypotheses opgesteld. Alle hypotheses worden in de
theoretische hoofdstukken verder onderbouwd.
Hoofdvraag: Is de tijdsperceptie bij de mens afhankelijk van de volgende factoren: het aantal prikkels
uit de omgeving, de activiteit of het wel of niet ritmisch getraind zijn?
Er wordt verwacht dat het aantal prikkels uit de omgeving invloed zal hebben op de tijdsperceptie.
Hoe meer prikkels, hoe langzamer de tijd zou lijken te verstrijken.
Ook de activiteit zou naar verwachting invloed kunnen hebben op de tijdsperceptie. Van de activiteit
wordt verwacht dat zelfs meerdere aspecten invloed zouden kunnen hebben op de tijdsperceptie,
namelijk de mate van inspanning en de interesse voor de activiteit.
Als allerlaatst wordt verwacht dat ritmisch getraind zijn een positieve invloed heeft op de
tijdsperceptie.
Deelvraag 1: Hoe wordt tijd verwerkt in de hersenen?
Aangezien het bekend is dat er geen zintuig is voor tijd, moet er sprake zijn van een ander
mechanisme in de hersenen die er toch voor zorgt dat tijd waar te nemen is. Dit zou een kanaal in de
hersenen kunnen zijn, die verschillende delen van de hersenen die te maken hebben met tijd, met
elkaar verbindt. Verder wordt er verwacht dat, bij het schatten van de tijd of het bepalen van de
duur van een periode, de desbetreffende periode wordt vergeleken met eerdere gebeurtenissen, die
als referentie dienen.
1.1. Welke hersendelen zijn betrokken bij het verwerken van tijd?
Er wordt verwacht dat vooral delen van de hersenen die te maken hebben met tijd, betrokken zijn bij
het verwerken van tijd. Hiermee worden de delen bedoeld die impulsen ontvangen vanuit de ogen
en andere zintuigen en de delen die vervolgens deze impulsen omzetten tot iets wat wij begrijpen als
‘tijd’. Verder wordt er verwacht dat, om van deze waargenomen prikkels een tijdsbeeld te vormen, er
een standaard nodig zal zijn. Deze standaard zou een eerdere waarneming kunnen zijn en de
tijdsduur die bij die eerdere waarneming hoorde (zie hypothese deelvraag 1). Hierbij zou dus ook het
geheugen een rol kunnen spelen, want het is pas mogelijk het heden met eerdere gebeurtenissen te
vergelijken, wanneer die gebeurtenissen onthouden zijn. Delen die samenwerken om de tijd te
verwerken zijn dus waarschijnlijk de delen die een rol spelen bij het waarnemen en het geheugen.
Deelvraag 2: Is er een verband tussen het aantal prikkels uit de omgeving per tijdseenheid en de
tijdsperceptie?
Wanneer er in een bepaalde tijdsperiode veel dingen gebeuren, lijkt dit vaak lang te duren. Er wordt
daarom verwacht dat hoe meer prikkels er per tijdseenheid worden opgevangen, hoe langer de
periode, waarin het gebeurde, zal lijken te duren.
Deelvraag 3: Hoe beïnvloedt de activiteit de tijdsperceptie?
De hypothese is dat meerdere factoren van activiteit invloed hebben op de tijdsperceptie. Deze
factoren zijn bijvoorbeeld hoeveel inspanning ervoor geleverd wordt of hoe interessant of leuk de
activiteit gevonden wordt door de uitvoerder.
10
3.1. Is er een verband tussen de tijdsperceptie en de mate van inspanning?
Er wordt verwacht dat, wanneer naast het schatten van de tijd ook nog een andere handeling van de
proefpersoon wordt gevraagd om uit te voeren, de schatting minder nauwkeurig zal zijn.
Verder wordt er, naar aanleiding van eerder onderzoek11, verwacht dat de tijd sneller lijkt te gaan
wanneer iemand bezig is, als de lichamelijke inspanning dus groot is, dan wanneer iemand in rust is,
wat gepaard gaat met weinig lichamelijke inspanning.
3.2. Is er een verband tussen de tijdsperceptie en de interesse voor de activiteit?
Verwacht wordt dat de mate van interesse invloed heeft op de tijdsperceptie. Dit komt waarschijnlijk
doordat, wanneer er meer of minder interesse is, dit invloed heeft op de mate van aandacht. Wat
weer invloed heeft op de tijdsperceptie, aangezien uit onderzoek is gebleken dat tijdsperceptie een
proces is waarvoor aandacht nodig is12.
Deelvraag 4. Beïnvloedt het wel of niet ritmisch getraind zijn de tijdsperceptie?
Er wordt verwacht dat het ritmisch getraind zijn de tijdsperceptie bij de mens positief beïnvloedt (zie
appendix 2 voor criteria ritmisch getraind zijn).
11
12
Tsao, Yao-Chung, Wittlieb, E., Miller, B., and Wang, T.: ‘Time estimation of a secondary event.’, 1983
Brown, S.W. and West, A.N.: ‘Multiple timing and the allocation of attention’, 1990.
11
3. Tijdsperceptie
3.1. Wat is tijdsperceptie?
Tijdsperceptie is de manier waarop we de tijd beleven en hoe het verstrijken van tijd wordt
“waargenomen”13. Wat tijdsperceptie precies is en of het zelfs wel echt bestaat, is een nogal
filosofisch onderwerp. Want wat wordt er dan bedoeld met “tijd waarnemen”? De mens heeft
namelijk geen waarnemingsorgaan om “tijd” waar te nemen. Het verstrijken van tijd wordt dus
afgeleid uit de gebeurtenissen die plaatsvinden, zoals de omgeving die verandert of de bepaalde
activiteiten die worden gedaan tijdens een periode.
Tijdsperceptie wordt ook wel tijdsbelevenis genoemd. Op het ene moment kan de tijd snel lijken te
verstrijken, terwijl op andere momenten het juist heel langzaam voorbij lijkt te kruipen. Het gaat dus
om de manier waarop de tijd en het verstrijken van de tijd wordt ervaren en geschat.
De tijdsperceptie hangt af van heel veel en heel specifieke factoren, zoals de omgeving en de
gemoedstoestanden, en verschilt dus per situatie. Zo kan zelfs het karakter van een persoon of de
cultuur invloed hebben op de manier van het beleven van tijd!14 Uit een onderzoek door Levine bleek
bijvoorbeeld dat de mensen in het noordoosten van de Verenigde Staten, zoals de steden Boston en
New York, “sneller leefden” dan mensen in het zuidwesten in Amerika, zoals Los Angeles en
Sacramento. Hiermee wordt bedoeld dat de mensen in het noordwesten dingen over het algemeen
sneller uitvoeren dan de zuidwestelingen. Je zou denken dat dit iets positiefs is: je houdt meer tijd
over voor andere dingen en handelt bepaalde klusjes sneller af. Je zou dan in je leven in principe
meer gedaan kunnen krijgen. Maar elk voordeel heeft zo zijn nadeel. In dit geval is er ook een positief
verband gevonden tussen een snel levensritme en de kans op hart- en vaatziekten.
3.2. Verwerking van tijd in de hersenen
Wij, als mensen, kunnen de geuren van eten ruiken, allerlei toonsoorten horen en regenbogen zien.
Wij kunnen onze omgeving waarnemen. Dit gebeurt allemaal via onze zintuigen, maar er bestaat
geen zintuig om tijd waar te nemen. Er kan niet in de letterlijke zin gezien worden dat tijd voorbij
gaat, laat staan horen of voelen. Misschien is er wel een speciaal vermogen, afgezien van de vijf
zintuigen, waarmee tijd wordt opgespoord of waarmee de tijd kan worden opmerkt via het
waarnemen van andere dingen. Nu rest de vraag: hoe?
Zonder verandering is tijd moeilijk te beleven. Neem bijvoorbeeld de situatie in een grot, zoals
beschreven in hoofdstuk 4. Het is namelijk niet zozeer de tijd die waargenomen wordt, maar eerder
de veranderingen of gebeurtenissen in de tijd. Van deze gebeurtenissen worden niet alleen de
werkelijke gebeurtenissen waargenomen, maar ook de tijdsrelaties onderling. Zoals men kan zien dat
twee voorwerpen een onderlinge afstand hebben van ongeveer vijf meter, kan dit ook met tijd. Zo
weten wij dat het stoplicht op groen sprong nadat hij een tijdje op rood had gestaan.
Het ervaren van tijd is echter gelimiteerd. We kunnen geen toekomst waarnemen en wat we
waarnemen, nemen we waar als het heden. Het is immers niet mogelijk iets als het verleden waar te
nemen. Het zal dan een herinnering worden. Wanneer we deze herinnering ophalen, weten we dat
het in het verleden is gebeurd, maar zullen we het tijdelijk herbeleven als het heden. Zou het
13
14
Le Poidevin, R.: ‘The Experience and Perception of Time’, 2009
Levine, R.V.: ‘Journal of Cross-Cultural Psychology’, 1990
12
waarnemen van het verleden wel mogelijk zijn, dan zouden we alles in het verleden waarnemen.
Immers bevindt een gebeurtenis zich in het verleden tegen de tijd dat het verwerkt is.
Wanneer dingen veranderen, zal er informatie naar de hersenen gaan. Deze verandering ontstaat
door een beweging. De mens ziet niet twee verschillende afbeelding wanneer iemand een stap zet
van het ene been naar het andere been, maar de vloeiende beweging die hierbij wordt gemaakt.
Deze beweging wordt waargenomen in het heden en deze beweging vindt plaats tijdens een interval.
Daarom kan gezegd worden dat wat de mens waarneemt als het heden, plaatsvindt tijdens een
interval. De snelheid tussen het waarnemen van de verandering en het verwerken van de informatie
is echter anders. Dingen veranderen veel langzamer dan dat er informatie naar de hersenen gaat. De
hersenen voegen alle verkregen informatie, die met verschillende snelheden binnenkomt, van
verschillende zintuigen samen om een compleet beeld te vormen van wat er verandert, de beweging,
zonder dat er een merkbare buffer in de hersenen ontstaat15. De duur van de gebeurtenis in het
heden wordt vervolgens weer vergeleken met die van eerdere gebeurtenissen. De hersenen
relateren gebeurtenissen uit het verleden met heden.
Tijd is iets relatiefs en wordt door iedereen anders ervaren. Daarom ook is de tijdsperiode die
geschat wordt door mensen vaak anders wanneer hetzelfde interval wordt gebruikt. Dit heeft alles te
maken met hoe de tijd wordt beleefd. De één zal bij een interval van een minuut rond de 50
seconden zitten, maar een ander rond de 65 seconden. Er zijn meerdere onderzoeken gedaan naar
het accuraat schatten van tijd, zoals een van de experimenten van Eric H. Chudlers blog16. Op deze
site is het voor iedereen mogelijk om een ‘On-line Time Estimation Experiment’ te doen, waarbij het
de bedoeling is dat een periode van respectievelijk 10, 30 of 60 seconden wordt geschat en dan op
de stopknop wordt gedrukt. Dit allemaal natuurlijk zonder hulpmiddelen van een horloge of
stopwatch. De resultaten zijn weergegeven in tabel 1, 2 en 3 en figuur 2, 3 en 4. De resultaten laten
ook zien dat zodra de te schatten periode langer wordt, er vaker te kort wordt geschat en het
percentage “Less than ... s” hoger wordt. Dat mensen eerder geneigd zijn om de tijd te overschatten
wanneer het gaat om korte tijdsintervallen, maar juist langere tijdsintervallen onderschatten, was
ook al beweerd door Zakay in 199017.
15
Le Poidevin, R.: ‘The Experience and Perception of Time’, 2009
Chudler, E.H.: ‘Neuroscience for kids - Biological Rythms’, University of Washington
17
Zakay, D.: ‘The evasive art of subjective time measurement: Some methodological dilemmas’, 1990
16
13
Poll
Results
Total submissions: 2284
Answer choice
10
seconds
Frequency
Percentage
Less than 6 s
308
13.49%
6.1 - 7.0 s
121
5.30%
7.1 - 8.0 s
139
6.09%
8.1 - 9.0 s
259
11.34%
9.1 - 10.0 s
511
22.37%
10.1 - 11.0 s
437
19.13%
11.1- 12.0 s
184
8.06%
12.1 - 13.0 s
121
5.30%
13.1 - 14.0 s
71
3.11%
More than 14 s
133
5.82%
Figuur 2: Poll resultaten van 10 seconden schatten weergegeven in een
cirkeldiagram
Tabel 1: Poll resultaten van 10 seconden schatten
Poll
Results
Total submissions: 1569
Answer choice
30
Frequency
seconds
Percentage
Less than 21 s
239
15.23%
21.1 - 23.0 s
65
4.14%
23.1 - 25.0 s
87
5.54%
25.1 - 27.0 s
139
8.86%
27.1 - 29.0 s
229
14.60%
29.1 - 31.0 s
326
20.78%
31.1 - 33.0 s
197
12.56%
33.1 - 35.0 s
114
7.27%
35.1 -37.0 s
69
4.40%
More than 37 s
104
6.63%
Figuur 3: Poll resultaten van 30 seconden schatten weergegeven in
een cirkeldiagram
Tabel 2: Poll resultaten van 30 seconden schatten
14
Poll
Results
Total submissions: 1224
Answer choice
60
Frequency
seconds
Percentage
Less than 51 s
318
25.98%
51.1 to 53.0 s
43
3.51%
53.1 to 55.0 s
52
4.25%
55.1 to 57.1 s
75
6.13%
57.1 to 59.0 s
127
10.38%
59.1 to 61.0 s
197
16.09%
61.1 to 63.0 s
117
9.56%
63.1 to 65.0 s
68
5.56%
65.1 to 67.0 s
71
5.80%
More than 67 s
156
12.75%
Figuur 4: Poll resultaten van 60 seconden schatten weergegeven in een
cirkeldiagram
Tabel 3: Poll resultaten van 60 seconden schatten
3.2.1. Betrokken hersendelen bij tijdsbesef
Lang heeft men gedacht een soort metronoom in de hersenen te hebben, die als referentie werkt
voor de duur van gebeurtenissen. Er is gezocht naar een orgaan voor het verwerken van tijd, zoals de
darmen ons voedsel verteren. Inmiddels zijn we zo ver dat het bekend is dat er voor tijd geen
specifiek orgaan is, zoals vermeld in de inleiding. Wel zijn er onderdelen van de hersenen die
betrokken zijn bij het verwerken van tijd. Het cerebellum, de kleine hersenen, speelt een rol bij
tijdschatting18. Daarnaast speelt het cerebellum vooral een rol bij beweging en balans. Het is nodig
voor de fijne afstelling tussen beweging en waarneming. De kleine hersenen zijn ook betrokken bij
fine tuning. Ze zorgen voor het goed afstemmen van de spierwerkingen en spelen dus een rol bij
coördinatie19. Het cerebellum ligt in de achterste schedelgroeve (zie figuur 6) en de buitenste laag
van het cerebellum, de cortex cerebelli, bevat grijze stof20. Ook de grote hersenen hebben grijze stof.
Figuur 5: Weergave van een synaps
Figuur 6: Hersenanatomie - Hersenkwabben
18
http://www.ucl.ac.uk/news/slms/slms-news/neuroscience/11031001
Twee middaglezingen, Akademiedag Natuurkunde, 24 november 2014
(https://www.knaw.nl/nl/actueel/agenda/akademiedag-natuurkunde-november-2014)
20
http://en.wikipedia.org/wiki/Cerebellum
19
15
Grijze stof bevat cellichamen, dendrieten en korte axonen. Deze grijze stof heeft het verwerken en
vastleggen van informatie als functie en speelt dus een rol in het centrale zenuwstelsel. Wanneer
men op een klok kijkt gaat de informatie in de vorm van een elektrische impuls van zintuigcellen van
het netvlies naar deze grijze stof en wordt daar verder verwerkt. Een zenuwcel, neuron, ontvangt de
elektrische impuls. Een neuron bestaat uit dendrieten en axonen. De dendriet gaat het cellichaam
binnen en geeft zo de informatie door. Het axon gaat vervolgens het cellichaam weer uit en neemt
hierbij de informatie mee. Een axon geeft de informatie vervolgens door aan het volgende neuron of
aan de uitvoerder. Dit doorgeven tussen verschillende neuronen gebeurt door middel van synapsen.
Neurotransmitters zorgen voor deze doorgave. Zie figuur 5 voor een schematische weergave van een
synaps.
Wat nu is besproken, legt echter alleen het observeren van een klok uit en het daarna omzetten tot
iets wat wordt begrepen als absolute tijd. Wij weten dan dat er nog tijd is om koffie te halen voordat
de trein komt of dat wij moeten rennen om de trein überhaupt nog te kunnen halen. Dit legt nog niet
uit hoe wij, als mens, doorhebben dat verstreken tijdperiodes onderling van elkaar verschillen. Ze
kunnen langer of korter zijn dan de voorafgaande periode. Ook bij dit proces spelen de hersenen een
rol. Zij zijn het immers die de informatie binnenkrijgen van de omgeving.
In plaats van het hebben van een precieze innerlijke klok, zouden de hersenen simpelweg toegang
hebben tot de constante snelheid waarmee binnenkomende informatie wordt verwerkt21. Deze
snelheid wordt dan beschouwd als een objectieve tijdseenheid en gebruikt als referentie. Als deze
snelheid verandert, omdat er nieuwe informatie binnenkomt van een situatie die niet even lang
duurt, kan deze worden vergeleken met de van te voren vastgestelde objectieve tijdseenheid. Naar
aanleiding van deze twee tijdseenheden kan vervolgens het verschil worden bepaald. De hersenen
gebruiken dus eerdere gebeurtenissen om verstreken tijden te vergelijken. Dit houdt in dat voor het
verwerken van tijd, delen van de hersenen die te maken hebben met geheugen geactiveerd zijn. Er
worden immers dingen van het verleden gebruikt om het heden te kunnen definiëren. De hersenen
kennen dus geen letterlijke seconden en minuten zoals die worden gebruikt in het echte leven, de
absolute tijd, maar enkel herinneringen die een bepaalde tijd representeren en waar de duur van
andere gebeurtenissen mee kan worden vergeleken. De hersenen zullen echter wel een manier
moeten hebben om deze gebeurtenissen te onthouden om ze dan vervolgens als referentie te
kunnen gebruiken. Hiervoor zal het geheugen nodig zijn.
3.2.1.1. Het geheugen
Het geheugen is geen vaste eenheid, maar bestaat uit het kortetermijngeheugen en het
langetermijngeheugen. Het kortetermijngeheugen is voor het opslaan van gegevens die maar kort
nodig zijn. Ook kan het kortetermijngeheugen dienen als een doorgeefluik naar het
langetermijngeheugen. Als bepaalde informatie maar vaak genoeg binnenkomt, zullen er nieuwe
verbindingen ontstaan in de hersenen en zal de informatie uiteindelijk verplaatst worden naar het
langetermijngeheugen. Deze opslag gebeurt door middel van synapsen. De verbindingen tussen
synapsen kunnen in sterkte variëren. Als deze synapsen sterker worden, zal de informatie beter
worden herinnerd. Een onderdeel van het kortetermijngeheugen is het iconisch geheugen, ook wel
fotografisch geheugen genoemd. Het geheugen neemt als het ware een foto van wat er wordt gezien
en onthoudt dit. Jammer genoeg slechts tijdelijk. Een voorbeeld hiervan is het kort tonen van een
21
Perbal, Deweer, Pillon, Vidailhet, Dubois & Pouthas, 2005
16
kaart met letters22. Als een volgende kaart snel volgt met een enkele stip erop, is het mogelijk de
letter die bij de stip stond te herroepen dankzij het iconisch geheugen. Het langetermijngeheugen
daarentegen kan gebeurtenissen van jaren geleden herroepen. Het langetermijngeheugen is onder
te verdelen in het impliciet en expliciet geheugen. Het impliciet geheugen slaat informatie op die we
niet bewust beleven, zoals welke spieren er aangespannen moeten worden om te rennen. Het
expliciet geheugen daarentegen slaat informatie op die men zich bewust kan herinneren, als een
rijtje woordjes of een emotionele gebeurtenis.
Synapsen worden gebruikt door het geheugen om informatie op te slaan. Vlak na de geboorte
worden er veel nieuwe synapsen aangemaakt om alle nieuwe indrukken van de wereld te kunnen
opslaan. Als je eenmaal ouder bent, worden er geen nieuwe aangemaakt, ze kunnen zelfs verdwijnen,
maar wordt slechts de efficiëntie veranderd van de reeds bestaande synapsen of de sterkte ervan.
Dit proces, het versterken van het contact tussen neuronen, wordt ook wel de
langetermijnpotentiatie genoemd, oftewel LTP.
Ook hebben de functies van de temporale kwab, ook wel de slaapkwab, te maken met het geheugen.
In de hersenen zijn twee temporale kwabben gelegen, één in de linkerhelft en één in de rechterhelft.
Binnen deze kwabben ligt een hippocampus. De hippocampus is naar alle waarschijnlijkheid de plaats
waar constant de nieuwe informatie herhaald wordt en de synaptische verbindingen versterkt
worden. Er zijn heel veel synapsen aanwezig in de hippocampus. De hippocampus speelt dus een rol
bij het opslaan van informatie in het expliciete langetermijngeheugen. Niet alleen de hippocampus,
maar ook de amygdala versterkt synaptische verbindingen. De amygdala ligt ook in de temporale
kwab en werkt samen met de hippocampus. De amygdala onderscheidt zich wel van de hippocampus,
doordat eerstgenoemde verbindingen legt tussen herinneringen en emoties. Verder reguleert de
centrale kern van de amygdala de activatie van bepaalde hormonen als dopamine.
De prefrontale cortex is een ander deel van de hersenen die te maken heeft met geheugen en dan
voornamelijk met het werkgeheugen. De prefrontale cortex is daarnaast ook zeer betrokken bij
plannen en organisatie. Het wordt geactiveerd bij het lange- en kortetermijngeheugen. Het kan zo
dus goed gebruikt worden voor de vergelijking tussen verschillende verstreken tijdseenheden. Dit
verklaart ook waarom mensen met bepaalde ziektes als Parkinson niet meer goed tijdsintervallen
kunnen inschatten. Bij Parkinson wordt er namelijk niet genoeg van het hormoon dopamine
aangemaakt. Zoals eerder vermeld, reguleert de amygdala de activatie van dopamine en is de
amygdala betrokken bij het versterken van synaptische verbindingen. Te kort aan dopamine leidt
daardoor tot minder sterke verbindingen en dus een slechter geheugen. Daarbij geldt dat een te kort
aan dopamine in de basale ganglia leidt tot het vertragen van de innerlijke klok, waardoor mensen
met Parkinson tijd anders beleven dan mensen bij wie wel genoeg dopamine wordt aangemaakt. Op
de basale ganglia wordt verder ingegaan in hoofdstuk 3.2.2.
fMRI laat zien in een onderzoek van David M. Eagleman, Peter U. Tse, Dean Buonomano, Peter
Janssen, Anna Christina Nobre en Alex O. Holcombe23 dat er een overlap is tussen hersendelen die
betrokken zijn bij ruimtelijke oriëntatie en tijdsoriëntatie. De uitkomst van het onderzoek was dat de
pariëtale kwab was geactiveerd aangezien deze een rol speelt bij het ruimtelijk denken en het
verwerken van zintuigelijke informatie. Zo wordt duidelijk dat ook de pariëtale kwab betrokken is bij
tijd.
22
Sperling, G.: ‘Model for Visual Memory Tasks’, 1963
Eagleman, D.M., Tse, P.U., Buonomano, D., Janssen, P., Nobre, A.C. and Holcombe, A.O.: ‘Time and the Brain: How Subject
Time Relates to Neural Time’, 2005
23
17
Er is dus geen centraal centrum waar ‘het geheugen’ zich bevindt. Lashley (192924, 195025) heeft dit
aangetoond met zijn ratexperimenten. Hij liet de ratten een doolhof doorlopen, maar telkens werd
er een ander deel van de hersenen verwijderd. Zo kon hij concluderen dat het niet delen van de
hersenen zijn waar de informatie ligt opgeslagen, maar in iets anders. Lashley trok in zijn artikel van
1929 de conclusie dat de informatie in synapsen wordt opgeslagen. Vooral de hippocampus is
synapsrijk, wanneer dit deel dan ook werd verwijderd, hadden de ratten de meeste moeite met het
opnieuw doorlopen van de doolhof.
3.2.2. De basale ganglia
De basale ganglia zijn een onderdeel van de voorhersenen en bestaan uit de hoofdonderdelen
nucleus caudatus en putamen, samen striatum genoemd, en de globus pallidus. Daarnaast zijn er nog
twee wat kleinere onderdelen, namelijk de substantia nigra en nucleus subthalamicus. De basale
ganglia vormen samen met onder andere de kleine hersenen, het cerebellum, een regelkring voor
motorische activiteiten. De nucleus caudatus is samen met de putamen binnen de basale ganglia
belangrijk voor het sturen van signalen. De putamen, een ronde structuur, beïnvloedt de
verscheidene manieren van leren en het reguleren van bewegingen. De globus pallidus is actief bij
onbewuste bewegingen. De substantia nigra speelt een rol bij oogbeweging en de nucleus
subthalamicus zorgt voor het normaal kunnen bewegen.
Figuur 7: Ligging van de putamen in de basale ganglia
3.2.3. Betrokken hersendelen bij ritme
Naar aanleiding van het experiment van Grahn en Rowe26 wordt er vanuit gegaan dat de basale
ganglia betrokken zijn bij ritme. Door het gebruik van fMRI werd tijdens dit experiment de
hersenactiviteit gemeten. fMRI laat zien welke delen van de hersenen actief zijn bij een bepaalde
bezigheid. Dit is mogelijk omdat de hersenen relatief meer zuurstof gebruiken in het actieve gebied.
Indien een gebied dus meer zuurstof gebruikt, wordt er vanuit gegaan dat dit gebied betrokken is bij
24
Lashley, K.S.: ‘Brain Mechanisms and Intelligence’, 1929
Lashley, K.S.: ‘In Search of the Engram. Society of Experimental Biology, Symposium 4’, 1950
26
Grahn, J.A. and Rowe, J.B.: ‘Finding and Feeling the Musical Beat: Striatal Dissociations between Detection and Prediction
of Regularity’, 2011
25
18
de bezigheid. Het experiment van Grahn en Rowe bestond uit het laten horen van reeksen van
verschillende beats. Deze beats werden onderverdeeld in ‘beat finding’ (een nieuwe beat), ‘beat
continuation’ (zelfde beat) en ‘beat adjustment’ (veranderde beat). Uit het meten van de
hersenactiviteit bleek vervolgens dat bij ‘beat adjustment’ de hersenactiviteit het hoogst was. De
hersenen zijn dus niet zozeer het meest actief bij een ritme herkennen, maar juist bij het voorspellen
van een ritme.
De basale ganglia bestaan uit een netwerk van hersengebieden die betrokken zijn bij beweging en
actie (zie hoofdstuk 3.2.2). Het experiment van Grahn en Rowe wijst uit dat vooral de putamen, een
onderdeel van de basale ganglia, is betrokken bij de verwerking van ritme. De putamen is vooral
betrokken bij het recreëren van een beat in ons hoofd, maar staat het meest bekend om het timen
en controleren van geautomatiseerde bewegingen. Voorafgaande aan deze studie was slechts
duidelijk dat de putamen betrokken was bij het verwerken van een beat, maar nu is dus duidelijk dat
de putamen belangrijk is voor het opwekken van een beat in de hersenen. De putamen gedraagt zich
als het ware als een metronoom voor het lichaam en laat van zich horen als het een duidelijke
voorspelling kan maken. Als het voorspellen echter te lastig wordt, houdt de putamen zich stil.
De tijd die nu besproken is, wordt ook wel de innerlijke klok van ons lichaam genoemd. Van deze klok
wordt aangenomen dat het onze tijdsperceptie beïnvloedt. De innerlijke klok speelt een rol wanneer
de tijd lijkt te vliegen of juist voorbij lijkt te kruipen. De tijdperiodes, die het lichaam op leuke of saaie
momenten meet, zijn niet hetzelfde als de tijd die de mechanische klok aangeeft.
3.3. De biologische klok
Naast de innerlijke klok, is er ook nog een biologische klok. De biologische klok zorgt voor een
natuurlijk ritme. Deze klok is aangeboren en zorgt er voor dat bepaalde handelingen, zoals wakker
worden, in een bepaald ritme plaatsvinden. Als je vroeg opstaat, zal je ook vroeg in de avond moe
zijn. Een specifiek bioritme is die van vogels. In de winter trekken ze naar warmere landen en andere
dieren houden een winterslaap. Ook zullen de meeste dieren broeden in het voorjaar. De biologische
klok wordt door een groepje neuronen aangestuurd in de hypothalamus: de nucleus
suprachiasmaticus (SCN). Onderzoeken27 tonen aan dat wanneer deze kern verwijderd wordt, zich er
een verstoord bioritme ontwikkelt bij proefdieren.
Het bioritme van zeedieren is goed te zien aan de hand van eb en vloed. Eb en vloed zijn op zichzelf
staand al een ritme. De maan zorgt immers voor twee maal vloed en twee maal eb per dag.
Zeedieren, voornamelijk zeedieren die in het kustgebied leven, zijn op dit ritme aangepast28.
Sommige dieren zullen zich bijvoorbeeld ondergraven bij eb en weer tevoorschijn komen bij vloed en
pasgeboren borstelwormen zwemmen massaal, bij een nieuwe maan, naar het zeeoppervlak. Ze
houden dus naast een circadiaanse klok, een 24-uursritme, ook nog een ander ritme aan.
27
Clark, R.E., Zola, S.M. and Squire, L.R.: ‘Impaired Recognition Memory in Rats after Damage to the Hippocampus’, 2000
Last, K.S., Bailhache, T., Kramer, C., Kyriacou C.P., Rosato, E. and Olive, P.J.W.:‘Tidal, Daily, and Lunar‐Day Activity Cycles in
the Marine Polychaete Nereis virens’, 2009
28
19
4. Tijdsperceptie en de omgeving
Uit de omgeving worden prikkels ontvangen door organismen met waarnemingsorganen, zoals de
ogen en de oren, die receptoren bevatten. Deze prikkels worden vervolgens omgezet tot impulsen en
doorgegeven aan de hersenen. Daar worden ze verwerkt in bepaalde hersengebieden.
Uit verschillende onderzoeken bleek dat er een positief verband is tussen het aantal prikkels per
tijdseenheid en de geschatte duur van de periode. Hoe meer prikkels er dus worden ontvangen, hoe
langer de tijd lijkt te duren (zie hoofdstuk 4.1).
Onze omgeving beïnvloedt ook nog op een andere manier onze beleving van tijd. Hoewel we
namelijk niet altijd bewust op de tijd letten, worden we er wel vaak gedwongen aan herinnerd door
ons milieu. Zo vertelt een klok die drie keer slaat hoe laat het is en weten we dat het rond twaalf uur
in de middag is als we overal om ons heen lunchende mensen zien op terrassen. Ook kunnen we aan
de hand van de stand en de sterkte van de zon vaak bepalen hoe laat het is en hoeveel tijd er
ongeveer is verstreken, is te merken aan de tussentijdse verplaatsing van de zon.
Wanneer mensen zich dus dagenlang in een grot bevinden, waar geen enkele prikkel waar te nemen
is dat duidt op het verstrijken van de tijd, kan de tijdsperceptie flink verstoord worden. Dit gebeurde
bij Michel Siffre die op 16 juli 1962 afdaalde in een gletsjerspleet in de Alpen. Toen hij er op 14
september weer uit werd gehaald, was het volgens zijn dagboek, dat hij in de grot had bijgehouden,
nog maar 20 augustus! Hij liep dus 25 dagen achter. Over zijn verblijf in de gletsjer schreef Siffre: “Ik
heb het gevoel stil te staan en toch voel ik me meegesleurd door het ononderbroken verstrijken van
de tijd. Ik probeer er op de een of andere manier vat op te krijgen, maar elke avond merk ik weer dat
ik heb gefaald.”29
Zo is dus te merken dat men uit de veranderingen in de omgeving het verstrijken van tijd opmaakt.
Wanneer er dan geen veranderingen plaatsvinden, is er niets meer waarop de mens de tijdsperceptie
kan baseren. Dat betekent echter niet dat onze tijdsperceptie dan is verdwenen. Siffre wist heel goed
dat de tijd nog steeds verstreek. Hoe en met welke snelheid het leek te verstrijken was alleen een
groot raadsel voor hem geworden.
4.1. De invloed van het aantal prikkels per tijdseenheid op de tijdsperceptie
Uit een onderzoek door Tayama, Nakamura en Aiba30, bleek dat de snelheid waarmee voorwerpen
veranderen van invloed is op de geschatte duur van de tijd. Tijdens hun onderzoek werden aan de
proefpersonen een beeld laten zien met stippen die bewogen in een ronddraaiende beweging en de
snelheid van die beweging werd telkens gevarieerd. Hun conclusie was dat hoe sneller de stippen
bewogen, hoe langer de duur van die periode leek en dus hoe langzamer de tijd leek te gaan. Dit was
wel met uitzondering voor de stilstaande stip, waarvan de duur langer werd geschat dan de stip die
bewoog met de langzaamste onderzochte snelheid. Hierbij zouden echter nog andere factoren dan
het aantal prikkels per seconden een rol kunnen spelen, zoals verveling. Ook zou de tijdsperceptie
compleet kunnen zijn verstoord nu er geen verandering meer plaatsvond, zoals bij Siffre in een grot.
Tijdens het onderzoek van Mo in 197531 werd iets soortgelijks gedaan. Nu werd echter niet de
snelheid, maar het aantal stippen gevarieerd: er waren namelijk telkens één, drie of vijf stippen te
zien op het beeld. Uit de resultaten bleek dat hoe meer stippen er op het beeld te zien waren, hoe
langer de tijd werd geschat en dus hoe langzamer de tijd werd ervaren.
29
Klein, S.: ‘Tijd: een gebruiksaanwijzing’, 2007
Tayama, T., Nakamura, M., Aiba, T.S., ‘Estimated duration for rotating-spot-pattern’, 1987
31
Suchoon, S.M.: ‘Temporal reproduction of duration as a function of numerosity’, 1975
30
20
Een onderzoek vergelijkbaar aan die van Mo is het onderzoek van Brown en West32. Hierbij werden
de deelnemers gevraagd om één, twee, drie of vier prikkels op het scherm te volgen. Uit de
resultaten bleek dat de geschatte tijd minder nauwkeurig was wanneer het aantal prikkels groter
werd. Verder ondersteunden de resultaten dat timen een proces is dat moeite kost en waar veel
aandacht voor nodig is.
Uit het onderzoek van Poynter en Homa33 bleek verder dat een minder regelmatig of een complexer
patroon van prikkels leidde tot een langere schatting van de tijd. Als prikkels waren voor dit
onderzoek regelmatig knipperende en onregelmatig knipperende lichten gebruikt. Daarnaast stelde
Fraisse34 dat hoe intenser de prikkel, hoe langer de duur leek.
Uit de resultaten van de bovengenoemde onderzoeken kan worden gesteld dat wanneer er meer of
intensere prikkels zijn, er meer aandacht nodig is om ze waar te nemen en meer energie om deze te
verwerken, waardoor de tijd minder nauwkeurig wordt geschat, omdat er nu minder aandacht en
energie is voor het schatten van de tijd zelf. Dit blijkt vooral goed uit het onderzoek van Poynter en
Homa en die van Mo, waarbij de aandacht óf geheel op één prikkel was gericht óf verdeeld werd
over meerdere prikkels en waaruit bleek dat er voor het schatten van de tijd veel aandacht nodig is.
Ook blijkt uit alle onderzoeken dat de tijd langer wordt geschat als er meer of intensere prikkels
worden verwerkt. Dit is te verklaren met het feit dat de geschatte lengte van de verstreken tijd onder
andere gebaseerd is op hoeveel informatie er is verwerkt en opgeslagen tijdens die periode, wat
werd beweerd door Ornstein in 196935.
32
Brown, S.W. and West, A.N.: ‘Multiple timing and the allocation of attention’, 1990.
Poynter, W.D. & Homa, D.: ‘Duration judgement and the experience of change’, 1983
34
Time Perception (http://www.skidmore.edu/~hfoley/Time.htm)
35
Time Perception (http://www.skidmore.edu/~hfoley/Time.htm)
33
21
5. Tijdsperceptie en de activiteit
De tijdsperceptie kan op verschillende manieren beïnvloed worden door de activiteit die op dat
moment plaatsvindt. Zo speelt natuurlijk de verschillende mate van inspanning een rol bij de
tijdsperceptie. Maar ook de interesse voor de activiteit is van belang. Wanneer iets saai is, lijkt de
bezigheid vaak oneindig lang te duren. Wanneer men echter plezier heeft, vliegt de tijd als het ware
voorbij. Als er dan achteraf teruggedacht wordt aan deze gebeurtenissen lijkt het verband juist
omgedraaid: enkele saaie minuten lijken maar een miniem aandeel te hebben in het leven en
tijdsperiodes die heel snel voorbij leken te zijn gegaan, lijken pas later hun verdiende tijdsduur te
krijgen.
5.1. De invloed van de mate van inspanning op de tijdsperceptie
Uit het onderzoek uitgevoerd door Gould in 200536, bleek dat een moeilijkere handeling leidde tot
een minder nauwkeurige tijdschatting dan een relatief makkelijke handeling. Dit gold voor zowel
motorische als cognitieve en visuele activiteiten. Bij dit onderzoek werden de proefpersonen
gevraagd een periode van 20, 30 en 40 seconden te reproduceren terwijl ze daarnaast nog een
activiteit uitvoerden. Er waren drie activiteiten, namelijk een motorische, een cognitieve en een
visuele. Van deze activiteiten bestonden elk twee versies, namelijk een relatief moeilijke en een
relatief makkelijke versie. De motorische handeling bestond uit het dribbelen met een bal, waarbij de
proefpersonen voor de makkelijke versie telkens met één bal tegelijk moesten dribbelen en voor de
moeilijke versie met drie basketballen. Als cognitieve activiteit werd er achteruit geteld met
sprongen van vijf als makkelijke versie en met sprongen van drie als moeilijke versie. Bij de visuele
handelingen moesten de deelnemers telkens de letter K zien te vinden te midden van allerlei andere
letters. Bij de makkelijke versie waren deze andere letters ronde letters zoals de O, C, Q en U, terwijl
bij de moeilijkere versie de K tussen meer hoekige letters stond, zoals de W, Y, V en X. Verder bleek
ook uit dit onderzoek dat de tijdsduur van 20 seconden vaak overschat werd, en de tijdsduren van 30
en 40 seconden onderschat, wat overeenkomt met de stelling van Dan Zakay (1990) dat over het
algemeen korte perioden worden overschat en lange periodes onderschat.37
Uit dit onderzoek is dus te concluderen dat de tijd sneller zal lijken te gaan bij moeilijkere
handelingen, waarvoor meer inspanning nodig is.
Een verklaring voor de minder nauwkeurige schattingen van de tijd tijdens het uitvoeren van een
andere handeling zou kunnen zijn dat de aandacht van de desbetreffende persoon nu verdeeld is.
Voor een nauwkeurige tijdschatting is namelijk veel aandacht nodig (zie hoofdstuk 4.1).
Dat de tijd sneller lijkt te gaan wanneer iemand bezig is dan wanneer iemand in rust is, werd ook
aangetoond door het onderzoek van Tsao, Wittlieb, Miller en Wang38. Hierbij werd de proefpersoon
gevraagd een bepaalde handeling te verrichten, terwijl er een toon werd laten horen. Naderhand
werd dan gevraagd hoelang gedacht werd dat de toon duurde in seconden. Uit de resultaten bleek
toen dat de verstreken tijd vaak korter werd geschat wanneer de andere uitgevoerde handeling
veeleisender was. De duur van de toon die bijvoorbeeld 63 seconden was, werd dan geschat als 38
seconden wanneer er ook een andere handeling werd uitgevoerd, in tegenstelling tot de geschatte
49 seconden wanneer er geen andere handeling uitgevoerd werd. Ook hier geldt weer dat de relatief
lange periode van 63 seconden in alle gevallen gemiddeld werd onderschat.
36
Gould, J.A.: ‘Time estimation among basketball players’, Florida State University, 2005
Time Perception (http://www.skidmore.edu/~hfoley/Time.htm)
38
Tsao, Yao-Chung, Wittlieb, E., Miller, B., and Wang, T.: ‘Time estimation of a secondary event’, 1983
37
22
5.2. Invloed van de mate van interesse voor de uitgevoerde handeling op de
tijdsperceptie op het moment zelf
Dat de tijd sneller of langzamer lijkt te gaan tijdens een bepaalde bezigheid bleek uit de resultaten
van onder andere het volgende onderzoek.
Thayer en Schiff39 vroegen hun deelnemers de tijd te schatten terwijl hen een beeld werd laten zien
van een persoon die lachte, wat beschouwd wordt als aangenaam, of een persoon die nors keek,
over het algemeen onaangenaam gevonden. Daarnaast werden ze ook nog gevraagd in een neutrale
conditie de tijd te schatten, waarvan de resultaten werden gebruikt als controle. De duur van de tijd
die geschat moest worden was 12 of 36 seconden. De resultaten gaven aan dat de geschatte
tijdwaarden hoger waren bij een nors gezicht dan bij een lachend gezicht en dus de tijd sneller lijkt te
gaan tijdens een aangename situatie dan tijdens een onaangename.
Een ander experiment van Edmonds, Cahoon en Bridges40 onderzocht de beleving van de tijd
wachtend op een aangename of onaangename situatie. De resultaten suggereerden dat de tijd
langer leek te duren wanneer er gewacht werd op iets positiefs dan op een negatieve gebeurtenis.
Er zijn echter meerdere verklaringen voor het verschijnsel dat interessante activiteiten sneller lijken
te gaan dan saaie bezigheden.
Ten eerste wordt er gedacht dat de mate van aandacht voor de tijd een belangrijke rol speelt.
Wanneer iemand zich bezighoudt met iets interessants, heeft dat vaak al zijn aandacht. Er wordt dan
dus weinig op de klok en de verstreken tijd gelet. Dit is echter anders tijdens een saaie activiteit,
voornamelijk de activiteit wachten. Nu wordt er constant op de klok gekeken, wat ervoor zorgt dat
de tijd nog langzamer lijkt te gaan.
Ook kan de hoeveelheid inspanning tijdens de desbetreffende periode van belang zijn. Zoals al
gezegd in hoofdstuk 5.1, leidt een hogere mate van inspanning tot het sneller lijken te verstrijken van
de tijd. Wanneer iemand bezig is met een activiteit en daar al zijn energie in stopt, zal de hoeveelheid
inspanning dus hoger zijn dan wanneer diegene iets saais doet. Vaak wordt er bij een saaie activiteit,
die meestal op zich al niet veel energie zal kosten en daarom saai gevonden zal worden, niet veel
moeite gedaan en wordt er dus niet veel energie in gestopt. Hierdoor zal de tijd dus langzamer lijken
te gaan.
Als derde wordt er ook gedacht dat verwachtingen een grote rol spelen. Dit werd bewezen door de
onderzoekers Edmonds en Cahoon41, die hun experiment baseerden op het Engelse, bekende
gezegde “A watched pot never boils”, wat aangeeft dat de tijd eindeloos lijkt te duren wanneer
iemand op iets wacht. Voor hun onderzoek werden aan twee groepen deelnemers verschillende
instructies gegeven. Aan allen werd om te beginnen verteld dat er vertraging was en het experiment
iets later zou beginnen en of ze wilden wachten totdat ze gehaald werden. Bij de ene groep werd
daarbij gevraagd of ze de onderzoeker zouden willen roepen wanneer het water begon te koken, dat
in de waterkoker in de wachtkamer zat. De andere groep, de controlegroep, werd alleen gevraagd te
wachten totdat de onderzoeker terugkwam, wat hij bij beide groepen na 240 seconden zou doen. De
deelnemers werden dan gevraagd te schatten hoelang ze op de onderzoeker hadden gewacht. De
resultaten toonden aan dat degenen die behoorden tot de groep met de extra taak om op het
kokende water te letten, de tijd langer schatten dan de controlegroep. Hieruit was dan de conclusie
te trekken dat de tijd langzamer gaat wanneer mensen verwachtingen hebben. Daarmee is ook te
verklaren dat een saaie bezigheid zoals wachten, waar vaak verwachtingen aan gebonden zijn,
39
Thayer, S., and Schiff, W.: ‘Eye-contact, facial expressions and experience of time’, 1975
Edmonds, E.M., Cahoon, D. and Bridges, B.: ‘The estimation of time as a function of positive, neutral or negative
experiences’, 1981
41
Edmonds, E.M., Cahoon, D.: ‘The watched pot still won’t boil: Expectancy as a variable in estimating the passage of time’,
1980
40
23
namelijk hetgeen waarop gewacht wordt, langer lijkt te duren. Terugkomend op het experiment van
Edmonds, Cahoon en Bridges, zou met de bovenstaande drie verklaringen hun stelling, namelijk dat
de tijd besteed aan wachten op een leuke activiteit lang lijkt te duren en het wachten op een
onaangename gebeurtenis kort lijkt, kunnen worden onderbouwd. Wanneer er gewacht wordt op
een leuke ervaring, kan dit vergeleken worden met het normale wachten dat zeer lang lijkt te duren,
vanwege de verwachtingen. Daarnaast wordt er de hele tijd op de klok gelet om te kijken of het
grote moment eindelijk is aangebroken. Hierdoor lijkt de periode van het wachten eindeloos te
duren. Ook is de mate van inspanning in dit soort situaties vaak laag, wat ook bijdraagt aan het
langzaam lijken te verstrijken van de tijd. Wanneer er echter een nare gebeurtenis wordt afgewacht,
zit men er heel erg tegenop. De doemscenario’s spoken al door het hoofd tijdens het wachten. Het
zorgen maken vergt veel energie, waardoor de tijd snel voorbij zal lijken te gaan.
5.3. Invloed van de mate van interesse voor de uitgevoerde handeling op de
tijdsperceptie achteraf
Wanneer er echter later teruggedacht wordt aan de tijd die zo snel voorbij leek te zijn gevlogen toen
het leuk was, of de tijd die eindeloos leek te duren terwijl je je verveelde, lijkt het juist andersom te
zijn. De tijd besteed in de wachtrij lijkt achteraf gezien heel kort en de vakantie leek veel langer te
hebben geduurd dan toen je het beleefde.
Ook nu wordt de tijd gekoppeld aan het aantal waargenomen prikkels: hoe meer prikkels, hoe langer
de tijd achteraf zal lijken hebben te duren. Dit gevoel wordt steeds duidelijker naarmate er meer tijd
is verstreken na die gebeurtenis.
In dit geval beginnen het geheugen en de indruk van die herinneringen een belangrijke rol te spelen.
Leuke dingen laten meestal een diepe indruk achter in het brein, aangezien ze interessant werden
gevonden en dus het liefst onthouden worden. Dit geldt niet alleen voor interessante dingen, maar
eigenlijk voor alles dat opmerkelijk is, zoals gebeurtenissen die voor de eerste keer voorkomen in
iemands leven. Ook zou dit kunnen gelden voor ongelukken (hier wordt nog verder op ingegaan in
hoofdstuk 6). Van dit soort momenten zijn veel meer prikkels en ook intensere prikkels opgeslagen
en dat wordt zo verwerkt in de hersenen dat die gebeurtenis lang leek te duren, vandaar dat
interessante gebeurtenissen achteraf langer lijken te duren.
De meeste prikkels die waren waargenomen tijdens de saaie gebeurtenissen zijn echter weer
vergeten, of hebben in ieder geval geen diepe indruk gemaakt. Minder prikkels en minder intense
prikkels leiden ertoe dat een saaie gebeurtenis achteraf veel korter zal lijken te duren42.
5.4. De invloeden van de omgeving en de activiteit op de tijdsperceptie
Bij een interessante activiteit lijkt de tijd dus snel te gaan op het moment zelf. Dit is ergens toch ook
wel verrassend. Wanneer iets onze interesse trekt, letten we natuurlijk beter op. Wanneer er beter
wordt opgelet, wordt er ook meer waargenomen. Dit zou er dus toe moeten leiden dat de tijd langer
zou moeten gaan! (Zie hoofdstuk 4.1.)
Dit is echter in tegenspraak met de rest van de resultaten van de onderzoeken over het verband
tussen het interesse-gehalte van de activiteit en de snelheid van de verstreken tijd.
Daarom kan er dus ook wel worden gedacht dat de invloed van de interesse en de andere
gemoedstoestanden een grotere rol spelen dan de invloed van de omgeving en het aantal prikkels
per tijdseenheid. Dit was ook al ooit eerder gesteld door Block in 199043.
42
De Perceptie van Tijd, Famke, 2008 (http://wetenschap.infoyo.nl/onderzoek/10219-de-perceptie-van-tijd.html)
24
6. Evolutie
Tijdens het bestaan van een soort vindt er meestal evolutie plaats. Door middel van natuurlijke
selectie, recombinatie en mutaties zullen de organismen met de erfelijke eigenschappen die het best
aangepast zijn aan de veranderde omgeving, die voor selectiedruk zorgt, overleven en de kans
hebben om deze gunstige genen door te geven aan hun nakomelingen. Zo wordt de overlevingskans
van een soort vergroot.
De tijdsperceptie kan, zoals al in de inleiding is gezegd, het verschil zijn tussen leven en dood. Over
het algemeen kunnen kleine dieren sneller reageren, waardoor ze, als het nodig is, andere roofdieren
kunnen ontvluchten. De snelheid waarmee elke diersoort de tijd waarneemt is zo geëvolueerd, dat
het goed uitkomt voor hun levenswijze.44
De tijdsperceptie bij de mens is bijvoorbeeld zodanig dat er een balans is gevonden zodat we op een
dag de dingen kunnen doen die moeten worden gedaan, maar er tegelijkertijd ook genoeg tijd is om
prikkels te kunnen waarnemen om van alles te genieten. Ook worden zo niet te veel onbelangrijke
details waargenomen.
Tijd kan echter zelfs vandaag nog van belang zijn voor het overleven. Vlak voor het moment dat er
iets gevaarlijks gebeurt, lijkt het vaak alsof de tijd oneindig wordt uitgerekt, alsof de tijd stilstaat. Is
dat echt zo dan? In het experiment van Chess Stetson en Matthew P. Fiesta, David M. Eagleman,
werd aangetoond dat het brein niet als een hogesnelheidscamera werkt. Hiervoor werden twintig
proefpersonen gevraagd van een 31 meter hoog gebouw af te springen in een vangnet. Hierbij
kregen ze ook een apparaatje om hun pols die op zeer hoge snelheid plaatjes achter elkaar laat zien,
namelijk met een snelheid die net te hoog is voor het menselijk brein om te verwerken. Hierdoor
zullen de beelden deels samen worden gevormd tot één beeld. Als de tijd tijdens de vrije val echter
werkelijk langzamer zal gaan, zouden de beelden dan wel onderscheiden kunnen worden. Uit de
antwoorden van de deelnemers bleek echter dat het niet mogelijk was. Wel werd daarnaast hen de
vraag gesteld hoelang ze dachten dat de val duurde en hun antwoord was gemiddeld 36% langer dan
de val in werkelijkheid duurde45.
Dit wijst er dus op dat, hoewel de tijd niet langzamer gaat, de tijd wel echt langzamer lijkt te gaan.
Het brein past dus een soort trucje toe: de sneller lopende interne klok geeft de hersenen de
gelegenheid om alle details waar te nemen en te verwerken, in de hoop zo een ramp te voorkomen.
De hersenen vervormt dus bewust de tijd om op deze manier wat meer tijd te krijgen om op de juiste
manier te reageren op de situatie. Dit zou een belangrijke aanwijzing kunnen zijn dat de
tijdsperceptie bij de mens is geëvolueerd. Het resultaat van deze werking van het brein is namelijk
dat de overlevingskans van het organisme groter wordt, aangezien de mens op deze manier beter in
staat is op de juiste manier te reageren en zo te overleven. Dat de tijd stil lijkt te staan, gebeurt
echter niet alleen tijdens gevaarlijke situaties, maar ook op andere belangrijke momenten, zoals vlak
voor het slaan van een bal met honkbal of tennis: cruciale momenten dus.
Er is bewezen dat de hersenactiviteit een piek vertoont op dit soort momenten. De situatie zorgt
ervoor dat de amygdala opeens heel veel moet verwerken, omdat het van levensbelang is dat nu alle
details worden waargenomen. De amygdala is een amandelvormige kern van neuronen die een grote
43
Time Perception (http://www.skidmore.edu/~hfoley/Time.htm)
Leven in slow motion, NPO Wetenschap (http://www.npowetenschap.nl/nieuws/artikelen/2013/december/Leven-inslow-motion.html)
45
En de tijd stond stil, NPO Wetenschap (http://www.npowetenschap.nl/nieuws/artikelen/2007/december/En-de-tijdstond-stil.html)
44
25
rol speelt bij het verwerken van extreme prikkels en de regulatie van angst. Het is dan ook logisch dat
dit deel actief wordt bij gevaarlijke situaties46.
De snelheid van waarnemingen neemt dus toe en de hersenen krijgen meer informatie binnen. Een
grote hoeveelheid intense prikkels zou ook een verklaring kunnen zijn waarom de tijd langer lijkt te
duren op het moment van het gevaar zelf (zie hoofdstuk 4.1). Ook de diepe indruk die zo een
gebeurtenis maakt op ons en dus dieper in het geheugen zit en de vele prikkels die onthouden
gebleven zijn, zorgen ervoor dat de tijd achteraf zeer uitgerekt wordt (zie hoofdstuk 5.3).
Het brein zal zich natuurlijk nog steeds blijven evolueren. Zolang de mens blijft bestaan, zal de soort
zich blijven aanpassen aan de omgeving. Is het dan, in een omgeving waarin de klok een steeds
grotere rol gaat spelen, ondenkbaar dat de tijdsperceptie van de mens zich steeds meer zal
aanpassen aan de klok? Hoelang zal het nog duren voordat het brein zal zijn aangepast en de
klokeenheden zal overnemen bij het beleven van tijd? Dat zou immers een hoop problemen schelen.
46
Informatie over de amygdala (http://www.utwente.nl/psy/alumni/amygdala/vereniging/de_amygdala/de_amygdala/)
26
7. De invloed van ritme op de tijdsperceptie
Uit het feit dat bij het herhaaldelijk schatten van de tijd het van invloed is of de behaalde resultaten
tussendoor worden getoond, blijkt dat tijdsperceptie te trainen is op korte termijn. Het is namelijk
bewezen dat de proefpersonen steeds beter werden in het schatten van een bepaalde tijd wanneer
ze steeds hun resultaten gelijk te zien kregen. 47, 48 Het is in dat geval immers bekend of de
proefpersoon bij de vorige keer erboven of eronder zat en bij de volgende schatting kan daar dan op
aangepast worden, zodat hij of zij dichterbij hetgeen dat geschat moet worden zal komen.
Maar kan de tijdsperceptie ook niet alleen op korte termijn getraind worden? En op welke andere
manieren is de tijdsperceptie bij de mens te verbeteren?
Het is algemeen bekend dat bepaalde mensen een beter gevoel voor ritme hebben dan andere. Deze
mensen zijn beter in het bijhouden van een ritme en het zelf recreëren van deze ritmes.
Als je zelf de tijd schat, kan dit ook door middel van een ritme. Nu rest nog de vraag of mensen die
een beter gevoel voor ritme hebben ook daadwerkelijk beter zijn in het schatten van tijd en dus een
betere tijdsperceptie hebben en of de tijdsperceptie te trainen is door ritmisch getraind te zijn (zie
appendix 2 voor criteria ritmisch getraind zijn).
7.1. De invloed van het bespelen van een instrument op de tijdsperceptie
Studies tonen aan dat de hersenen, wanneer een persoon bezig is een instrument te bespelen,
zichzelf als het ware aan het trainen zijn. Onderzoekers zeggen dat één uur per week les door een
professionele leraar al genoeg is om een verschil te kunnen merken tussen het wel of niet beoefenen
van een instrument. Daarbij moet wel vermeld worden dat, volgens onderzoekers van Northwestern
University49, hoe meer uren een kind speelt, hoe meer voordeel hij of zij hieruit kan trekken. Het
positieve effect wordt niet gevonden als er enkel naar muziek wordt geluisterd. Er moet dus wel
degelijk zelf gespeeld worden. Dagelijkse dingen als aandacht erbij houden, plannen, emotionele
perceptie, ruimtelijk-temporele vaardigheden en hand-oog coördinatie zullen hierdoor verbeteren.
De bekwaamheid om geluidspatronen, ritmes, te herkennen ondersteunt vele vormen van menselijk
gedrag, waaronder bewegen, spreken en luisteren. Hand-oog coördinatie is een belangrijk aspect van
de verwerking van tijd. Er wordt eerst iets waargenomen voordat de hersenen signalen afgeven om
de spieren te laten bewegen. Er zit dus een vertraging in de hersenen. Dit gebeurt ook bij gehoor en
zicht. De snelheid van licht is groter dan de snelheid van geluid. Toch zal er in de meeste gevallen
gedacht worden dat het geluid gelijk was met wat er gezien was. Je hersenen compenseren het
kleine tijdverschil, zodat jij er geen last van ondervindt.
Volgens Lutz Jäncke50, een psycholoog aan de Universiteit van Zürich, worden delen van de hersenen
die betrokken zijn bij horen en geheugen actiever naarmate er vaker een instrument wordt bespeeld.
Uiteindelijk zou zelfs de structuur van de hersenen veranderen en het IQ met maximaal 7 punten
verhoogd kunnen worden.
Bij het bespelen van een instrument zijn zowel de linker als de rechter hersenhelft actief en werken
deze ook samen. Het onderzoek van Vinoo Alluri, Petri Toiviainen, Iiro P. Jääskeläinen, Enrico Glerean,
47
Montare, A.: ‘Learning effects of knowledge of results upon time estimation’, 1985
Montare, A.: ‘Further learning effects of knowledge of results upon time estimation’, 1988
49
Kraus, N.: ‘Music Enrichmet Programs Improve the Neural Encoding of Speech in At-Risk Children’, 2014
50
Jäncke, L.: ‘Music Drives Brain Plasticity’, 2009
48
27
Mikko Sams en Elvira Brattico51 toont aan dat het cerebellum actief is bij het verwerken van
muziekstukken. Ook bij dit onderzoek werd gebruik gemaakt van fMRI. Aan elf voormalige
muzikanten van verschillende genres werd een Argentijnse tango laten horen door een koptelefoon.
Vervolgens werd de hersenactiviteit van de proefpersonen weergegeven om daaruit een conclusie te
kunnen trekken. Deze fMRI liet zien dat niet alleen de gebieden die te maken hebben met gehoor
actief zijn, zoals de temporale kwab, maar ook neurale netwerken die te maken hebben emotie,
creativiteit en beweging. Het feit dat ook de hersengebieden die te maken hebben met beweging
actief worden, ondersteunt de theorie dat muziek en beweging nauw met elkaar verbonden zijn. De
netwerken voor emotie werden actief bij het verwerken van ritme en toonsoort. In tegenstelling tot
eerdere studies, die alleen laten zien dat hersengebieden gerelateerd met emotie en beloning actief
zijn bij muziek luisteren, vermeldt deze studie in het bijzonder welke aparte onderdelen van muziek
bepaalde gebieden activeren.
Zoals vermeld in hoofdstuk 5.2 en 5.3, is interesse en daarmee ook aandacht een belangrijke factor.
Als de aandacht beter wordt dan wordt ook de tijdsperceptie beter, aangezien voor tijdsperceptie
aandacht nodig is (zie hoofdstuk 4.1). Mensen die dus een betere spanningsboog hebben en
daarmee meer aandacht, zullen een betere tijdsperceptie hebben. Aangezien bij mensen die een
instrument bespelen het IQ stijgt en aandacht erbij houden, plannen, emotionele perceptie,
ruimtelijk-temporele vaardigheden en hand-oog coördinatie verbeteren, zullen deze mensen een
betere tijdsperceptie hebben.
7.2. De invloed van het beoefenen van een sport op de tijdsperceptie
Studies laten zien dat sporten de basale ganglia vergroot. Vooral bij sporten die aerobics en
coördinatie combineren, waarbij aerobics voor nieuwe hersencellen zorgt en de coördinatie voor en
sterkere verbinding tussen de nieuwe hersencellen. Een studie uit Japan vond dat slechts 10 minuten
tafeltennis nodig zijn om de activiteit in de prefrontale cortex en het cerebellum te vergroten. De
prefrontale cortex is betrokken bij cognitieve en emotionele functies. Ook de hippocampus zou
groter worden door sporten. Een grotere hippocampus houdt verband met een beter geheugen.
Regelmatig sporten zou dus voor een betere academische prestatie zorgen. Zoals al vermeld in
hoofdstuk 3.2.1, heeft de tijdsperceptie met geheugen te maken. Als iemands geheugen beter is door
regelmatig sporten, zal zijn of haar tijdsperceptie ook beter zijn.
Onderzoekers van the Beckman Institute for Advanced Science and Technology hebben een
experiment52 verricht in 2011 waarbij sportstudenten en normale studenten een weg moesten
oversteken. De sportstudenten werden vertegenwoordigd door verscheidene sporten als atletiek,
zwemmen en gymnastiek. Ze werden één voor één in een simulatie geplaatst door middel van een
loopband en beeldschermen. De studenten moesten een drukke straat lopend oversteken wanneer
zij dachten dat het veilig was. Bij sommige pogingen waren er geen afleidingen, bij andere wel zoals
muziek of een telefoontje. De sportstudenten bleken een hoger percentage geslaagde pogingen te
hebben dan de normale studenten. Het verschil lag hem niet in het sneller lopen van de
sportstudenten of het beter kunnen ontwijken van de auto’s, maar in het feit dat ze net even wat
vaker de straat doorkeken. Hierbij verzamelden ze telkens iets meer informatie, wat ze ook sneller en
preciezer verwerkten dan de normale studenten. De verklaring wordt gezocht bij het moeten maken
van last-minute beslissingen op belangrijke momenten tijdens een wedstrijd. Dit experiment
veronderstelt dat lichamelijke activiteit de hersenen hervormt en de concentratie verhoogt.
51
Alluri, V., Toiviainen, P., Jääskeläinen, L.P., Glerean, E., Sams, M., and Brattico, E.: ‘Large-scale Brain Networks Emerge from
Dynamic Processing of Musical Timbre, Key and Rhythm’, 2011
52
Chaddock, L., Neider, M.B., Voss, M.W., Gaspaar, J.G. and Kramer, A.F. ‘Do Athletes Excel at Everyday Tasks?’, 2014
28
Dit resultaat hangt samen met een ander onderzoek, waarbij is aangetoond dat topsporters, als
honkballers en tennissers, de tijd voelen vertragen voordat ze de bal raken. Op dat moment vertoont
hun hersenactiviteit een piek en gaat de snelheid van de visuele waarneming omhoog. Dit
verschijnsel zorgt ervoor dat we op het laatste moment acties kunnen wijzigen of stoppen als er in
onze omgeving iets verandert.
Een aanleiding om aan te nemen dat mensen die getraind zijn in een bepaalde tijdsduur of ritme
vaak een betere tijdsperceptie hebben, is het schatten van tijd door mensen die met hun sport veel
in contact komen met tijd. Denk hierbij aan het acht seconden moeten blijven zitten op een stier. Uit
een documentaire over tijdsperceptie53 bleek dat een rodeorijder, die gewend is precies acht
seconden op een stier te blijven zitten, heel nauwkeurig de duur van acht seconden kan schatten.
Hierbij vergelijkt de rodeorijder het heden, namelijk de acht seconde die moeten worden geschat,
met vele malen acht seconden op de stier zitten. Deze acht seconden op de stier dienen dan als
referentie. Omdat hij deze acht seconden al vaak bewust heeft beleefd als acht seconden, zal deze
duur dus goed in zijn geheugen zitten en zal hij deze tijdsduur nauwkeurig kunnen schatten.
53
Brain Games Seizoen 2 Aflevering 2: It’s about Time, National Georgraphic
29
8. Praktisch onderzoek
Naast het beantwoorden van sommige deelvragen met theoretisch onderzoek, wordt er ook een
praktisch onderzoek uitgevoerd om de volgende deelvragen te beantwoorden:
Deelvraag 2: Is er een verband tussen het aantal prikkels uit de omgeving per tijdseenheid en de
tijdsperceptie?
Deelvraag 3.1: Is er een verband tussen de tijdsperceptie en de mate van inspanning?
Deelvraag 4: Beïnvloedt het wel of niet ritmisch getraind zijn de tijdsperceptie? (Zie appendix 2 voor
criteria ritmisch getraind zijn.)
Het gehele praktische onderzoek bestaat uit vier testjes, namelijk Filmpjes (testje 1), 30 seconden
tellend schatten (testje 2), Rust (testje 3) en Voetbal (testje 4). Bij de testjes hoort ook het invullen
van de enquête (zie appendix 1), waarvan de ingevulde gegevens voor het verwerken van de
resultaten van meerdere testjes worden gebruikt.
Het doel van testje 1 is het bepalen van de invloed van het aantal prikkels per tijdseenheid (zie
deelvraag 2). Verder zal met testje 2 deelvraag 4 worden beantwoord en worden testje 3 en 4 samen
verwerkt om zo de invloed van de mate van inspanning te bepalen (zie deelvraag 3).
Als extra kan met de gegevens van testje 2 ook eventueel het verband tussen het geslacht en de
tijdsperceptie worden bepaald.
8.1. Methode
De volgorde van het uitvoeren van de vier testjes is als volgt: eerst wordt de test Filmpjes uitgevoerd.
Elk filmpje wordt eenmaal getoond. Hierbij worden ook de enquêtes uitgedeeld, waarop de
resultaten van Filmpjes kunnen worden ingevuld en persoonlijke gegevens van de proefpersonen.
Vervolgens worden de overige drie testjes elk in triplo uitgevoerd. Om te proberen een leereffect te
voorkomen gedurende het onderzoek, worden deze drie testjes afwisselend achter elkaar uitgevoerd.
De proefpersonen worden dus eerst gevraagd 30 seconden tellend schatten te doen, vervolgens Rust
en daarna Voetbal uit te voeren en dit in zijn geheel nog twee keer te herhalen.
8.1.1. Filmpjes
Proefpersonen: 40 leerlingen (26 jongens en 14 meisjes) uit klas 5A (15 leerlingen) en 5D (25
leerlingen) van het Gymnasium Felisenum uit de leeftijdscategorie 15-17 jaar werden gevraagd deel
te nemen aan dit onderdeel. De proefpersonen worden per klas getest in een lokaal.
Procedure test: De proefpersonen worden gevraagd twee filmpjes te bekijken en vervolgens de duur
van beide filmpjes te schatten. Van tevoren wordt de proefpersonen verzwegen wat het doel van de
proef is, zodat er niet op de tijd gelet zal worden. Enerzijds hoeven dan niet de klokken en horloges
verwijderd te worden. Anderzijds is het van tevoren wel of niet weten dat er naar de tijd gevraagd zal
worden van invloed op de schatting en is bij dit onderzoek ervoor gekozen het niet bekend te maken.
De twee filmpjes, genaamd “Filmpje snel” en “Filmpje langzaam”, bestaan uit een zwarte stip die
telkens van plek wisselt op het witte vlak. De beelden voor de twee filmpjes zijn gelijk. Alleen de
30
snelheid waarmee de beelden worden afgewisseld, verschilt. In figuur 8 zijn twee beelden te zien uit
de filmpjes.
Bij Filmpje snel wisselt de zwarte stip sneller van plek, namelijk met een snelheid van 2,00
stippen/seconden en bij Filmpje langzaam wisselt de stip van plek met een snelheid van 0,50
stippen/seconden. Bij Filmpje snel zijn er dus meer prikkels uit de omgeving, namelijk het filmpje, per
tijdseenheid.
De werkelijke duur van beide filmpjes is 2:00 minuten. De volgorde van de filmpjes waarin ze
getoond worden, wordt gevarieerd, ervan uitgaand dat de volgorde van de twee filmpjes geen rol zal
spelen op de schatting van de duur. Bij klas 5A wordt eerst Filmpje langzaam laten zien en vervolgens
Filmpje snel. Bij klas 5D wordt juist eerst Filmpje snel getoond en daarna Filmpje langzaam. Na de
filmpjes te hebben laten zien, wordt aan de leerlingen ieder een enquête gegeven en gevraagd te
beginnen met het invullen van de vragen over de filmpjes, terwijl de filmpjes nog goed in hun
geheugen zitten. Als de leerlingen daarmee klaar zijn, wordt hen gevraagd de rest van de enquête in
te vullen.
Figuur 8: Twee willekeurige beelden uit de filmpjes Filmpje snel en Filmpje langzaam
Verwerken gegevens: De door de proefpersonen opgeschreven waarde, als antwoord op de vraag
hoelang werd gedacht dat het filmpje duurde, wordt omgezet van minuten naar secondes in Excel en
het gemiddelde van de waardes van Filmpje langzaam en van Filmpje snel worden apart berekend.
De standaardfout wordt berekend voor beide gemiddeldes van de filmpjes en P, de
overschrijdingskans, wordt bepaald door middel van een tweezijdige t-toets. Hierbij geldt: α=0.05.
Deze α is het significantieniveau. Zo is dan te bepalen of het aantal prikkels per tijdseenheid invloed
heeft op de tijdsperceptie.
De gemiddeldes, de bijbehorende standaardfouten en de P-waardes worden zowel voor klas 5A en
klas 5D apart berekend als voor 5A en 5D als een geheel, aangezien zo de eventuele invloed van de
volgorde van het tonen van de filmpjes duidelijk gemaakt kan worden.
8.1.2. 30 seconden tellend schatten
Proefpersonen: 42 leerlingen (25 jongens en 17 meisjes) uit klas 5A en 5D van het Gymnasium
Felisenum uit de leeftijdscategorie 15-17 jaar werden gevraagd deel te nemen aan dit onderdeel. De
proefpersonen worden aan de hand van de gegevens van de door hen ingevulde enquêtes ingedeeld
in de doelgroep Ritmisch getraind of Niet ritmisch getraind (21 ritmisch, 21 niet ritmisch). De criteria
voor doelgroep Ritmisch zijn te vinden in appendix 2. De proefpersonen worden individueel in triplo
getest op het gym veld.
31
Procedure test: De proefpersoon wordt gevraagd 30 seconden te schatten terwijl er in het hoofd of
eventueel hardop meegeteld wordt. De onderzoeker houdt de werkelijk verstreken tijd ondertussen
bij met een stopwatch. Het ingaan van de stopwatch wordt aangegeven door de onderzoeker door af
te tellen vanaf drie. Door de proefpersoon wordt daarna het einde van de 30 seconden aangegeven,
als die volgens de leerling voorbij zijn. Deze test wordt bij elke proefpersoon drie keer afgenomen,
afgewisseld door de testen Rust en Voetbal.
Verwerken gegevens: De proefpersonen worden aan de hand van de ingevulde gegevens op de
enquête ingedeeld op basis van training, namelijk ritmisch of niet ritmisch getraind.
Verder wordt er gebruik gemaakt van het aantal seconden dat ze naast de 30 seconden zaten: de
persoonlijke absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden in seconden. Omdat de testjes in triplo
zijn uitgevoerd, wordt er een gemiddelde van de drie absolute afwijkingen berekend per
proefpersoon, oftewel de persoonlijke gemiddelde afwijking ten opzichte van 30 seconden.
Vervolgens wordt van de twee verschillende categorieën, ritmisch en niet ritmisch, het gemiddelde
berekend van de persoonlijke gemiddeldes van de absolute afwijkingen ten opzichte van 30
seconden. Dit gemiddelde van de persoonlijke gemiddelden is de gemiddelde absolute afwijking ten
opzichte van 30 seconden. Van elke gemiddelde absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden
wordt de standaardfout berekend.
Als extra zijn ook de leerlingen ingedeeld op geslacht en zijn de gemiddelde absolute afwijkingen ten
opzichte van 30 seconden bepaald met als categorieën man of vrouw. Het geslacht was te bepalen
aan de hand van de ingevulde enquêtes (zie appendix 1). Ook hiervan zijn dan weer de standaardfout
berekend en is er een eenzijdige t-toets op toegepast. Er zijn dus twee P-waarden, bepaald met de ttoetsen: één P-waarde voor de training en één P-waarde voor het geslacht. De t-toets is telkens
eenzijdig aangezien het gaat om absolute afwijkingen. Verder geldt: α=0.05. Zo is te bepalen of het
wel of niet ritmisch getraind zijn of eventueel het geslacht invloed heeft op het nauwkeurig kunnen
schatten van de tijd, wat duidt op een goede tijdsperceptie.
8.1.3. Rust
Proefpersonen: 47 leerlingen (27 jongens en 20 meisjes) uit klas 5A en 5D van het Gymnasium
Felisenum uit de leeftijdscategorie 15-17 jaar werden gevraagd deel te nemen aan dit onderdeel. De
proefpersonen worden individueel in triplo getest op het gym veld.
Procedure test: De proefpersoon wordt gevraagd 30 seconden te schatten terwijl er op geen enkele
andere manier dan puur op gevoel de tijd mag worden bijgehouden. Er mag dus ook niet worden
meegeteld in het hoofd. De onderzoeker houdt de werkelijk verstreken tijd ondertussen bij met een
stopwatch. Het ingaan van de stopwatch wordt aangegeven door de onderzoeker door af te tellen
vanaf drie. Door de proefpersoon wordt daarna het einde van de 30 seconden aangegeven, als die
volgens de leerling voorbij zijn. Deze test wordt bij elke proefpersoon drie keer afgenomen,
afgewisseld door de testen 30 seconden tellend schatten en Voetbal.
Verwerken gegevens: Er worden twee soorten gemiddeldes berekend per proefpersoon.
De eerste is de gemiddelde absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden. Deze wordt berekend
als het gemiddelde van persoonlijke gemiddelden. De persoonlijke gemiddelde afwijking ten opzichte
van 30 seconden is het gemiddelde van de afwijkingen ten opzichte van 30 seconden van de drie
verkregen waarden per proefpersoon. Van de persoonlijke gemiddelde absolute afwijking ten
opzichte van 30 seconden wordt vervolgens dus weer het gemiddelde berekend, namelijk de
32
gemiddelde absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden. Hiervan wordt de standaardfout
berekend.
Het tweede gemiddelde is het gemiddelde van niet absolute afwijkingen ten opzichte van 30
seconden. Dit is het gemiddelde van de gemiddelde persoonlijke niet absolute afwijkingen ten
opzichte van 30 seconden. De gemiddelde persoonlijke niet absolute afwijkingen wordt berekend
door de niet absolute afwijking van de drie metingen per proefpersoon op te tellen en te delen door
drie, aangezien de proef in triplo is uitgevoerd. Van deze gemiddelde waarden per proefpersoon
wordt vervolgens dus het gemiddelde van niet absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden
berekend en de standaardfout daarvan.
De gegevens van testje 3 worden nog verder vergeleken en verwerkt met de gegevens van testje 4,
zie onderstaande paragraaf.
8.1.4. Voetbal
Proefpersonen: 47 leerlingen (27 jongens en 20 meisjes) uit klas 5A en 5D van het Gymnasium
Felisenum
uit
de
leeftijdscategorie
15-17
jaar
werden
gevraagd
deel
te
nemen aan dit onderdeel. De proefpersonen worden individueel in triplo getest op het gym veld.
Procedure test: De proefpersoon wordt gevraagd 30 seconden te schatten terwijl er op geen enkele
andere manier dan puur op gevoel de tijd mag worden bijgehouden. Er mag dus ook niet worden
meegeteld in het hoofd. Daarnaast wordt de proefpersonen ook gevraagd met een voetbal om twee
pionnen te dribbelen tijdens het schatten van de 30 seconden. De onderzoeker houdt de werkelijk
verstreken tijd ondertussen bij met een stopwatch. Het ingaan van de stopwatch wordt aangegeven
door de onderzoeker door af te tellen vanaf drie. Door de proefpersoon wordt daarna het einde van
de 30 seconden aangegeven, als die volgens de leerling voorbij zijn. Deze test wordt bij elke
proefpersoon drie keer afgenomen, afgewisseld door de testen 30 seconden tellend schatten en Rust.
Verwerken gegevens: Er worden twee soorten gemiddeldes berekend per proefpersoon.
De eerste is de gemiddelde absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden. Deze wordt berekend
als het gemiddelde van persoonlijke gemiddelden. De persoonlijke gemiddelde afwijking ten opzichte
van 30 seconden is het gemiddelde van de afwijkingen ten opzichte van 30 seconden van de drie
verkregen waarden per proefpersoon. Van de persoonlijke gemiddelde absolute afwijking ten
opzichte van 30 seconden wordt vervolgens dus weer het gemiddelde berekend, namelijk de
gemiddelde absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden. Hiervan wordt de standaardfout
berekend.
Het tweede gemiddelde is het gemiddelde van niet absolute afwijkingen ten opzichte van 30
seconden. Dit is het gemiddelde van de gemiddelde persoonlijke niet absolute afwijkingen ten
opzichte van 30 seconden. De gemiddelde persoonlijke niet absolute afwijkingen wordt berekend
door de niet absolute afwijking van de drie metingen per proefpersoon op te tellen en te delen door
drie, aangezien de proef in triplo is uitgevoerd. Van deze gemiddelde waardes per proefpersoon
wordt vervolgens dus het gemiddelde van niet absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden
berekend en de standaardfout daarvan.
De gegevens van testje 3 worden nog verder vergeleken en verwerkt met de gegevens van testje 4,
zie onderstaande paragraaf.
33
8.1.5. Verwerken gegevens testje 3 en 4
De gegevens van testje 3 en 4, Rust en Voetbal, worden samen verwerkt en vergeleken, om zo de
invloed van de mate van inspanning te kunnen bepalen.
Van de eerste twee gemiddeldes, namelijk de gemiddelde absolute afwijking ten opzichte van 30
secondes van zowel Rust als Voetbal, wordt P bepaald met een eenzijdige t-toets. Hierbij geldt
α=0.05. Zo is te bepalen of een activiteit invloed heeft op de nauwkeurigheid van het schatten van de
tijd.
Van de tweede twee gemiddeldes, namelijk de gemiddelde niet absolute afwijking ten opzichte van
30 seconden van zowel Rust als Voetbal, wordt P bepaald met een tweezijdige t-toets. Hierbij geldt
α=0.05. Op deze manier is te bepalen of de tijd langzamer of sneller verstrijkt wanneer er meer
inspanning wordt geleverd, namelijk door te voetballen.
34
8.2. Resultaten
Zoals beschreven in de methode (zie hoofdstuk 8) zijn de testjes uitgevoerd en de gegevens verwerkt.
8.2.1. Resultaten testje 1: Filmpjes
Gezien het feit dat de volgorde van het tonen van de filmpjes bij verschillende klassen gevarieerd is,
worden de resultaten van de twee klassen zowel samen als apart verwerkt, om zo het eventuele
effect van de volgorde waarin de filmpjes getoond zijn aan te tonen. Bij klas 5A was namelijk eerst
Filmpje snel laten zien en bij klas 5D eerst Filmpje langzaam.
8.2.1.1. Resultaten testje 1: Filmpjes bij klas 5A en 5D
Schatting van filmduur
SChatting filmduur (in seconden)
350
300
250
200
Filmpje snel
150
Filmpje langzaam
100
50
0
0
1
2
Filmpje
Figuur 9: Geschatte tijdsduur van Filmpje snel en Filmpje langzaam door klas 5A en 5B (Ntotaal=40)
In figuur 9 zijn de schattingen van de filmduur van de twee getoonde filmpjes door 40 leerlingen uit
klas 5A en 5D te zien. Verder is op te merken dat de spreiding van de schattingen groter is bij Filmpje
snel dan Filmpje langzaam.
35
Gemiddelde schatting van filmduur
Gemiddelde schatting filmduur
(in seconden)
180
161
158
160
140
120
100
80
60
40
20
0
Filmpje snel
Filmpje langzaam
Filmpje
Figuur 10: Gemiddelde geschatte duur van Filmpje snel en Filmpje langzaam door klas 5A en 5B (Ntotaal=40)
In tabel 5 (zie appendix 4) en figuur 10 is te zien dat de duur van Filmpje langzaam gemiddeld langer
wordt geschat dan Filmpje snel.
Op de gemiddelde geschatte duur van de twee filmpjes door klas 5A en 5D is een tweezijdige t-toets
toegepast. Hieruit volgt: P= 0.779. Gegeven was α=0.05. De P-waarde is dus groter dan α.
8.2.1.2. Resultaten testje 1: Filmpjes bij klas 5A
Schatting van filmduur
Schatting filmduur (in seconden)
350
300
250
200
Filmpje snel
150
Filmpje langzaam
100
50
0
0
1
2
Filmpje
Figuur 6: Geschatte duur van Filmpje snel en Filmpje langzaam door klas 5A (Nklas 5A=15)
In figuur 11 zijn de schattingen van de filmduur van de twee getoonde filmpjes door 15 leerlingen uit
klas 5A te zien. Verder is op te merken dat de spreiding van de schattingen groter is bij Filmpje snel
dan Filmpje langzaam, indien Filmpje snel eerst getoond is.
36
Gemiddelde schatting van filmduur
Gemidelde schatting filmduur
(in seconden)
250
200
176
150
150
100
50
0
Filmpje snel
Filmpje langzaam
Filmpje
Figuur 12: Gemiddelde geschatte duur van Filmpje snel en Filmpje langzaam door klas 5A (Nklas 5A=15)
In tabel 6 (zie appendix 4) en figuur 12 is te zien dat Filmpje langzaam gemiddeld langer wordt
geschat dan Filmpje snel, wanneer eerst Filmpje snel is getoond.
Op de gemiddelde geschatte duur van de twee filmpjes door klas 5A is een tweezijdige t-toets
toegepast. Hieruit volgt: P=0.117. Gegeven was α=0.05. P is dus groter dan α.
8.2.1.3. Resultaten testje 1: Filmpjes bij klas 5D
Schatting van filmduur
Schatting filmduur (in seconden)
350
300
250
200
Filmpje snel
150
Filmpje langzaam
100
50
0
0
1
2
Filmpjes
Figuur 13: Geschatte duur van Filmpje snel en Filmpje langzaam door klas 5D (Nklas 5D=25)
In figuur 13 zijn de schattingen van de filmduur van de twee getoonde filmpjes door 25 leerlingen uit
klas 5D te zien. Verder is op te merken dat de spreiding van de schattingen groter is bij Filmpje snel
dan Filmpje langzaam, indien Filmpje langzaam eerst getoond is.
37
Gemiddelde schatting van filmduur
Gemiddelde schatting filmduur
(in seconden)
200
180
163
151
160
140
120
100
80
60
40
20
0
Filmpje snel
Filmpje langzaam
Filmpje
Figuur 14: Gemiddelde geschatte duur van Filmpje snel en Filmpje langzaam door klas 5D (Nklas 5D=25)
In tabel 7 (zie appendix 4) en figuur 14 is te zien dat Filmpje snel gemiddeld langer wordt geschat dan
Filmpje langzaam, indien Filmpje langzaam eerst is getoond.
Op de gemiddelde geschatte duur van de twee filmpjes door klas 5D is een tweezijdige t-toets
toegepast. Hieruit volgt: P=0.219. Gegeven was α=0.05. P is dus groter dan α.
38
8.2.2. Resultaten testje 2: Tellend 30 seconden schatten
De resultaten van testje 2 worden gebruikt om de invloed van het wel of niet ritmisch getraind zijn
en het verband tussen het geslacht en de tijdsperceptie te bepalen. De resultaten van de
proefpersonen worden daarom verwerkt op twee manieren: eenmaal waarbij de proefpersonen
ingedeeld zijn in ritmisch getraind of niet ritmisch getraind, eenmaal waarbij de proefpersonen
ingedeeld zijn op basis van geslacht, dus man of vrouw.
8.2.2.1. Resultaten testje 2: Tellend 30 seconden schatten en training
Absolute afwijking ten opzichte van 30
seconden (in seconden)
Absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden
25
20
15
Niet ritmisch
10
Ritmisch
5
0
0
1
2
Training
Figuur 15: Absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden van niet ritmisch en ritmisch getrainde (Nritmisch=21, Nniet
ritmisch=21)
In figuur 15 zijn de absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden van de tijdschattingen door de
21 ritmisch getrainde en 21 niet ritmisch getrainde proefpersonen te zien. Verder is ook op te
merken dat er één duidelijk uitschieter was bij de niet ritmisch getrainde en twee bij de ritmisch
getrainde.
39
Gemiddelde absolute afwijking ten opzichte
van 30 seconden (in seconden)
Gemiddelde absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden
8
7
6.2
6
5
3.6
4
3
2
1
0
Niet ritmisch
Ritmisch
Training
Figuur 16: Gemiddelde absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden van niet ritmisch en ritmisch getrainde
(Nritmisch=21, Nniet ritmisch=21)
In tabel 8 (zie appendix 4) en figuur 16 is te zien dat de gemiddelde absolute afwijking ten opzichte
van 30 seconden van de tijdschattingen groter is bij niet ritmisch getrainde proefpersonen dan bij
ritmisch getrainde proefpersonen.
Op de gemiddelde absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden door ritmische en niet
ritmische proefpersonen is een eenzijdige t-toets toegepast. Hieruit volgt: P=0.015. Gegeven was
α=0.05. P is dus kleiner dan α.
Niet ritmisch getraind: Absolute afwijking ten opzichte van 30
seconden
0%
19%
29%
0 tot 2 seconden afwijking
2 tot 4 seconden afwijking
4 tot 6 seconden afwijking
6 tot 8 seconden afwijking
33%
19%
Meer dan 8 seconden afwijking
Figuur 17: Absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden bij niet ritmisch getrainde proefpersonen (Nniet ritmisch=21)
40
Ritmisch: Absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden
0%
10%
9%
0 tot 2 seconden afwijking
38%
2 tot 4 seconden afwijking
4 tot 6 seconden afwijking
6 tot 8 seconden afwijking
Meer dan 8 seconden afwijking
43%
Figuur 18: Absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden bij ritmische proefpersonen (Nritmisch=21)
Uit figuur 17 en 18 is op te maken dat er van de niet ritmisch getrainde mensen een groter
percentage in de categorie met de grootste absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden valt. Dit
percentage is voor de niet ritmisch getrainde proefpersonen namelijk 19%, terwijl deze voor de
ritmisch getrainde proefpersonen slechts 10% is. Daarnaast is te zien dat van de niet ritmisch
getrainde proefpersonen 52% in de twee categorieën met de grootste absolute afwijking zitten (6 tot
8 en meer dan 8 seconden afwijking), terwijl dit voor de ritmische maar 10% is.
8.2.2.2. Resultaten testje 2: Tellend 30 seconden schatten en geslacht
Absolute afwijking ten opzichte van 30
seocnden (in seconden)
Absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden
25
20
15
Man
10
Vrouw
5
0
0
1
Geslacht
2
Figuur 19: Absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden van mannen en vrouwen (Nmannen=25, Nvrouwen=17)
In figuur 19 zijn de absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden van de tijdschattingen door de
25 mannelijke en 17 vrouwelijke proefpersonen te zien. Daarnaast is op te merken dat er een grotere
spreiding was van de schattingen bij de mannen dan bij de vrouwen.
41
Gemiddelde absolute afwijking ten opzichte
van 30 seconden (in seconden)
Gemiddelde absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden
8
7
5.9
6
5
3.5
4
3
Man
Vrouw
2
1
0
Man
Vrouw
Geslacht
Figuur 20: Gemiddelde absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden van mannen en vrouwen (Nmannen=25, Nvrouwen=17)
In tabel 9 (zie appendix 4) en figuur 20 is te zien dat de gemiddelde absolute afwijking ten opzichte
van 30 seconden groter is bij mannen dan vrouwen.
Op de gemiddelde absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden door mannen en vrouwen is
een eenzijdige t-toets toegepast. Hieruit volgt: P=0.016. Gegeven was α=0.05. P is dus kleiner dan α.
Mannen: Absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden
12%
20%
0 tot 2 seconden afwijking
2 tot 4 seconden afwijking
4 tot 6 seconden afwijking
32%
20%
6 tot 8 seconden afwijking
Meer dan 8 seconden
afwijking
16%
Figuur 21: Absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden bij mannen (Nmannen=25)
42
Vrouwen: Absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden
6%
12%
29%
0 tot 2 seconden afwijking
2 tot 4 seconden afwijking
12%
4 tot 6 seconden afwijking
6 tot 8 seconden afwijking
Meer dan 8 seconden afwijking
41%
Figuur 22: Absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden bij vrouwen (Nvrouwen=17)
Uit Figuur 21 en 22 is op te maken dat er van de mannen een groter percentage in de categorie met
de grootste absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden valt. Dit percentage is bij de mannen
namelijk 20%, terwijl deze voor de vrouwen slechts 6% is. Daarnaast is te zien dat van de mannen 40%
in de twee categorieën met de grootste absolute afwijking (6 tot 8 en meer dan 8 seconden afwijking)
zitten, terwijl dit bij de vrouwen maar 18% is.
43
8.2.3. Resultaten testjes 3 en 4: Rust en Voetbal
De gegevens van de resultaten 3 en 4 worden met elkaar vergeleken om zo te onderzoeken of de
mate van activiteit invloed heeft op de nauwkeurigheid van het schatten van de tijd en of de tijd
langzamer of sneller lijkt te gaan bij meer inspanning.
8.2.3.1. Resultaten testjes 3 en 4: Rust en Voetbal en nauwkeurigheid tijdschatten
Absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden
Absolute afwijking ten opzichte van 30
seocnden (in seconden)
30
25
20
15
Rust
Voetbal
10
5
0
0
1
Activiteit
2
Figuur 23: Absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden bij Rust en Voetbal (Ntotaal=47)
In figuur 23 zijn de absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden van de tijdschattingen door 47
proefpersonen bij Rust en bij Voetbal te zien. Verder is de spreiding bij voetbal enigszins groter dan
bij rust.
Gemiddelde absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden
Gemiddelde absolute afwijking ten opzichte
van 30 seconden (in seconden)
9
8
6.9
7
6
5.4
5
4
3
2
1
0
Rust
Voetballen
Toestand
Figuur 24: Gemiddelde absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden bij Rust en Voetbal (Ntotaal=47)
44
In tabel 10 (zie appendix 4) en figuur 24 is te zien dat de gemiddelde absolute afwijking ten opzichte
van 30 seconden groter bij Voetbal dan bij Rust.
Op de gemiddelde absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden bij Rust en Voetbal is een
eenzijdige t-toets toegepast. Hieruit volgt: P=0.046. Gegeven was α=0.05. P is dus kleiner dan α.
Rust: Absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden
0% 2%
13%
21%
0 tot 3 seconden afwijking
3 tot 6 seconden afwijking
6 tot 9 seconden afwijking
19%
9 tot 12 seconden afwijking
12 tot 15 seconden afwijking
45%
Meer dan 15 seconden afwijking
Figuur 25: Absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden bij Rust (Ntotaal=47)
Voetbal: Absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden
8%
4%
26%
0 tot 3 seconden afwijking
3 tot 6 seconden afwijking
15%
6 tot 9 seconden afwijking
9 tot 12 seconden afwijking
12 tot 15 seconden afwijking
15%
32%
Meer dan 15 seconden afwijking
Figuur 26: Absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden bij Voetbal (Ntotaal=47)
In figuur 25 en 26 is te zien dat bij Voetbal een groter percentage in de categorieën met grotere
afwijking zit dan bij Rust. Zo valt onder ‘meer dan 15 seconden afwijking’ 8% bij voetbal, wat bij Rust
slechts 2% is.
45
8.2.3.2. Resultaten testjes 3 en 4: Rust en Voetbal en tijdsperceptie
Niet-absolute afwijkingen van 30 seconden
Niet absolute afwijking van 30 seconden per proefpersoon
(in seconden)
30
25
20
15
10
Rust
Voetballen
5
0
0
0.5
1
1.5
2
2.5
-5
-10
-15
Toestand
Figuur 27: Niet absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden bij Rust en Voetbal (Ntotaal=47)
In figuur 27 zijn de niet absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden van de tijdschattingen
door 47 proefpersonen bij Rust en bij Voetbal te zien.
Gemiddelde niet-absolute afwijking ten opzichte
van 30 seconden (in seconden)
Gemiddelde niet absolute afwijkingen ten opzichte van 30
seconden
7
6
4.8
5
4
3
2
1
0
-1
-2
-3
Rust
Voetbal
-1.1
Toestand
Figuur 28: Gemiddelde niet absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden bij Rust en Voetbal (Ntotaal=47)
46
In tabel 11 (zie appendix 4) en figuur 28 is te zien dat de gemiddelde niet absolute afwijking ten
opzichte van 30 seconden bij Rust negatief is en bij Voetbal positief.
Op de gemiddelde absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden bij Rust en Voetbal is een
tweezijdige t-toets toegepast. Hieruit volgt: P=4.3E-05 Gegeven was α=0.05. P is dus kleiner dan α.
Rust: Niet absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden
0% 0%
6%
6%
Meer dan -10 seconden afwijking
19%
-10 tot -5 seconden afwijking
-5 tot 0 seconden afwijking
0 tot 5 seconden afwijking
43%
5 tot 10 seconden afwijking
10 tot 15 seconden afwijking
26%
Meer dan 15 seconden afwijking
Figuur 29: Niet absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden bij Rust (Ntotaal=47)
Voetbal: Niet absolute afwijkingen ten opzichte van 30
seconden
0%
9%
6%
Meer dan -10 seconden afwijking
-10 tot -5 seconden afwijking
15%
24%
-5 tot 0 seconden afwijking
0 tot 5 seconden afwijking
5 tot 10 seconden afwijking
23%
10 tot 15 seconden afwijking
23%
Meer dan 15 seconden afwijking
Figuur 30: Niet absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden bij Voetbal (Ntotaal=47)
In figuur 29 en 30 is te zien dat bij Voetbal een groter percentage van de proefpersonen een
positieve afwijking ten opzichte van 30 seconden heeft. Bij Voetbal had namelijk 70% de tijd te lang
geschat, wat bij Rust 49% is.
47
9. Conclusie
9.1. Conclusie hoofdvraag: Is de tijdsperceptie bij de mens afhankelijk van de volgende
factoren: het aantal prikkels uit de omgeving, de activiteit of het wel of niet ritmisch
getraind zijn?
De tijdsperceptie bij de mens bleek niet afhankelijk te zijn van het aantal prikkels uit de omgeving. De
activiteit heeft echter wel invloed op de tijdsperceptie. De mate van inspanning die een activiteit
vraagt, beïnvloedt namelijk de nauwkeurigheid van het schatten van de tijd en hoe snel de tijd lijkt te
verstrijken. Ook de interesse voor de activiteit heeft effect op de tijdsperceptie. Daarnaast blijkt ook
dat het wel of niet ritmisch getraind zijn een factor is waarvan de tijdsperceptie afhankelijk is. (Zie
appendix 2 voor criteria ritmisch getraind zijn.)
Als extra is ook het effect van het geslacht onderzocht. Het is gebleken dat het geslacht wel degelijk
invloed heeft op de nauwkeurigheid van het schatten van de tijd.
9.2. Conclusie deelvraag 1: Hoe wordt tijd verwerkt in de hersenen?
Aan de hand van theoretisch onderzoek (zie hoofdstuk 3.2) kan de volgende conclusie worden
getrokken: in de hersenen is geen orgaan of zintuig voor tijd, dus de hersenen hebben een andere
manier om tijd te kunnen waarnemen of beleven. Voor mechanische tijd, dus de tijd die wordt
getoond op een klok is slechts een waarneming nodig. Door middel van signalen weet jij hoe laat het
is. Voor het beleven van tijd, je tijdsperceptie, hebben de hersenen iets anders bedacht. Ze maken
gebruik van de constante snelheid waarmee informatie de hersenen binnenkomt. Deze snelheid
wordt vastgesteld en onthouden. Als er dan nieuwe informatie binnenkomt, kan dit met dezelfde
snelheid, langzamer of sneller gebeuren en worden dan met elkaar vergeleken. De hersenen kunnen
dan bepalen welke gebeurtenis langer of korter duurde en zo wordt het duidelijk hoelang een
gebeurtenis heeft geduurd. Om de informatie echter te onthouden, is het geheugen nodig. Dus naast
de kanalen die nodig zijn in de hersenen om informatie zodanig te verwerken, is ook het geheugen
nodig. Je geheugen bevindt zich voornamelijk in de hippocampus, de amygdala en de temporale
kwab. Dit is in overeenstemming met de hypothese, aangezien er werd verwacht dat er iets anders
was dan een orgaan om tijd mee te kunnen ‘waarnemen’. Verder wordt ook de hypothese dat
herinneringen van eerdere gebeurtenissen dienen als referentie om de tijdsduren te bepalen,
aangenomen.
9.2.1. Conclusie deelvraag 1.1: Welke hersendelen zijn betrokken bij het verwerken van tijd?
De hersendelen die betrokken zijn bij het verwerken van tijd zijn de temporale kwab, de
hippocampus, de amygdala en de putamen gelegen in de basale ganglia. Als deze conclusie wordt
vergeleken met de hypothese, kan er worden gezegd dat de verwachting in overeenstemming was
met de uitkomst. Er werd namelijk verwacht dat het geheugen bij de verwerking van tijd betrokken
was. Dit is ook daadwerkelijk zo in de delen van de hippocampus en de amygdala.
48
9.3. Conclusie deelvraag 2: Is er een verband tussen het aantal prikkels uit de
omgeving per tijdseenheid en de tijdsperceptie?
Aan de hand van dit onderzoek (testje 1: Filmpjes) is niet aangetoond dat de tijd langzamer zal gaan
naarmate er meer prikkels per tijdseenheid worden ontvangen. De hypothese dat de tijd langzamer
zal lijken te gaan bij meer ontvangen prikkels wordt dus verworpen. Wanneer Filmpje snel eerst werd
getoond, zoals bij klas 5A, werd de duur van het snelle filmpje zelfs gemiddeld korter geschat dan het
lange filmpje (zie figuur 12). Ook wanneer de klassen samen waren genomen, was de gemiddelde
geschatte duur van Filmpje snel korter dan die van Filmpje langzaam (zie figuur 10). Alleen wanneer
Filmpje langzaam eerst werd getoond, werd de duur van het snelle filmpje gemiddeld langer geschat
(zie figuur 14). In alle gevallen werd het als laatst getoonde filmpje dus gemiddeld als langste van de
twee geschat. Hieruit is echter ook geen verband te concluderen, aangezien voor alle twee de
onderzochte gevallen, namelijk eerst Filmpje langzaam en eerst Filmpje snel tonen, de
overschrijdingskans P groter is dan α (α=0.05, Pklas 5A=0.117 en Pklas 5D=0.219.) Ook wanneer de
schattingen van de twee klassen samengenomen werden was de P (=0.779) groter dan α. De
hypothese, namelijk dat de tijd langzamer zal lijken te gaan wanneer er meer prikkels per
tijdseenheid zijn, wordt dus niet aangenomen.
9.4. Conclusie deelvraag 3: Hoe beïnvloedt de activiteit de tijdsperceptie?
Uit praktisch onderzoek is gebleken dat de hoeveelheid inspanning die nodig is voor de activiteit
invloed heeft op de tijdsperceptie. Ook is aan de hand van theoretisch onderzoek gebleken dat de
interesse de tijdsperceptie beïnvloedt.
9.4.1. Conclusie deelvraag 3.1: Is er een verband tussen de tijdsperceptie en de mate van
inspanning?
De gemiddelde absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden was bij Rust kleiner dan bij Voetbal
(zie figuur 24). De overschrijdingskans dat de tijd minder nauwkeurig wordt geschat tijdens het
voetballen dan bij Rust was kleiner dan α (P=0.046, α=0.05). Het is dus gebleken dat bij meer
activiteit de tijd minder nauwkeurig wordt geschat.
Daarnaast was ook gebleken dat de tijd vaker te lang werd geschat tijdens activiteit dan bij Rust. De
gemiddelde niet absolute afwijking ten opzichte van 30 seconde was bij Voetbal namelijk positief en
bij Rust juist negatief (zie figuur 28). Dit duidt erop dat de werkelijke 30 seconden bij Rust te kort
werden geschat. De tijd leek dus gemiddeld langzaam te gaan vergeleken met de werkelijke tijd. Een
positieve afwijking ten opzichte van 30 seconden geeft aan dat de halve minuut te lang was geschat.
Dit betekent dus dat de tijd gemiddeld sneller leek te gaan dan de mechanische klok zou lopen. De P
(=4.3E-05) is kleiner dan α (=0.05), dus kan er worden geconcludeerd dat de tijd sneller lijkt te gaan
bij meer activiteit, in dit geval Voetbal.
De hypothese dat het schatten van de tijd minder nauwkeurig gebeurt bij meer activiteit en de
hypothese dat de tijd sneller zal lijken te gaan bij meer activiteit worden dus beide aangenomen.
49
9.4.2. Conclusie deelvraag 3.2: Is er een verband tussen de tijdsperceptie en de interesse
voor de activiteit?
Uit verschillende onderzoeken (zie hoofdstuk 5.2) is gebleken dat de mate van interesse voor de
activiteit invloed heeft op de tijdsperceptie. Ook blijkt de invloed van de mate van interesse voor de
uitgevoerde handeling verschillend te zijn voor de tijdsperceptie op het moment zelf en wanneer er
later aan teruggedacht wordt.
Op het moment van de activiteit zelf zal de tijd snel voorbij lijken te gaan wanneer het interessant
gevonden wordt. Saaie activiteiten zullen het moment juist lang laten lijken.
Dit komt doordat, bij een interessante activiteit, de aandacht vooral daaraan besteed wordt en er
dus niet veel aandacht is voor de klok en de tijd. Hierdoor zal de tijd sneller lijken te gaan. Bij saaie
bezigheden wordt er constant gewacht op het moment dat het voorbij zal zijn en dus veel op de klok
gekeken, waardoor de tijd juist langer zal lijken te duren.
Tijdens saaie dingen wordt er dus gewacht op het einde van die gebeurtenis. Er zijn dus
verwachtingen. Dit zal er ook voor zorgen dat de tijd langer zal lijken te duren, aangezien er is
gebleken dat de tijd langer zal lijken te duren wanneer er verwachtingen zijn.
Als laatste is er nog een verklaring voor het sneller verstrijken van de tijd. Interessante bezigheden
gaan namelijk vaak gepaard met veel inspanning. Saaie bezigheden zijn juist over het algemeen rustig
van aard. Met testje 3 en 4 Rust en Voetbal is verder gebleken dat meer inspanning leidt tot het
sneller lijken te verstrijken van de tijd.
Doordat er meer aandacht is bij interessante gebeurtenissen en daarom meer prikkels worden
waargenomen en doordat interessante gebeurtenissen een diepere indruk achterlaten, zal zo een
gebeurtenis achteraf, wanneer eraan teruggedacht wordt, juist weer langer lijken te duren dan het
op het eerste gezicht leek te duren. Hoe meer prikkels er namelijk van bepaalde gebeurtenissen
worden opgeslagen, hoe langer die periode zal lijken. Van wat saai wordt gevonden worden minder
prikkels opgeslagen in de hersenen, of in ieder geval met een minder diepe indruk aangezien er
minder aandacht voor was. Hierdoor zal de gebeurtenis in de herinnering korter lijken te duren dan
op het moment zelf dat het werd beleefd (zie hoofdstuk 5.3).
9.5. Conclusie deelvraag 4: Beïnvloedt het wel of niet ritmisch getraind zijn de
tijdsperceptie? (Zie appendix 2 voor criteria ritmisch getraind zijn.)
De gemiddelde absolute afwijking ten opzichte van 30 seconden was groter bij niet ritmisch
getrainde dan bij ritmisch getrainde proefpersonen (zie figuur 16), wat erop kan duiden dat de
werkelijke 30 seconden nauwkeuriger werden geschat door ritmisch getrainde. Verder was P (=0.015)
kleiner dan α (=0.05). De hypothese dat ritmisch getrainde mensen nauwkeuriger zijn in het schatten
van de tijd en dus een betere tijdsperceptie hebben, wordt dus aangenomen.
9.6. Conclusie extra: Wat is het verband tussen het geslacht en de tijdsperceptie?
Vanwege de grote hoeveelheid resultaten en informatie over de proefpersonen, werd tijdens het
verloop van het onderzoek ook als extra het verband tussen het geslacht en de tijdsperceptie
onderzocht aan de hand van testje 2, 30 seconden tellend schatten. Hieruit bleek dat vrouwen
nauwkeuriger zijn dan mannen in het schatten van tijd (zie figuur 20). De P-waarde (=0.016) is kleiner
dan α (=0.05). Aan de hand van onze resultaten kan dus worden geconcludeerd dat vrouwen over
het algemeen een betere tijdsperceptie hebben dan mannen.
50
10. Discussie
Deelvraag 1 en deelvraag 3.2 zijn slechts theoretisch onderzocht (zie hoofdstuk 3, 5.2 en 5.3).
Om deelvraag 1 eventueel praktisch te onderzoeken zou een EEG kunnen worden gemaakt terwijl de
proefpersonen bezig zijn met het schatten van de tijd en vlak erna. Er kan dan worden gekeken naar
de actieve hersenendelen tijdens deze activiteit.
Om deelvraag 3.2 praktisch te onderzoeken is het een mogelijkheid om een proefpersoon twee
filmpjes te laten zien, namelijk een oninteressant filmpje en een interessant filmpje. Hierbij moet dan
wel rekening worden gehouden met het interessegebied van de proefpersoon. Voor iemand die
bijvoorbeeld van voetbal houdt, kan dan een filmpje van een recente voetbalwedstrijd worden
getoond en, als het oninteressante filmpje, een filmpje van een eentonig landschap. De duur van
beide filmpjes zou wel gelijk moeten worden gehouden.
Naast het beantwoorden van de theoretische vragen, waren er voor andere vragen praktische
onderzoeken nodig, waarmee, samen met de theorie, de hoofdvraag en deelvragen zijn beantwoord.
Uit deze praktische onderzoeken is gebleken dat het aantal prikkels per tijdseenheid geen duidelijke
invloed heeft op de het schatten van de tijd. Hoewel dit niet overeenkwam met de hypothese,
ondersteunt dit wel de gedachte dat de invloed van het aantal prikkels uit de omgeving te
verwaarlozen is vergeleken met andere invloeden (zie hoofdstuk 5.4).
Ook is geconcludeerd dat bij meer inspanning, de tijd sneller lijkt te gaan. Dit is verder te verklaren
met de stelling dat de duur van de verstreken tijd onder andere gebaseerd wordt op hoeveel
inspanning er was in die periode. Zoals al is gezegd in hoofdstuk 5.1, is er naar aanleiding van
verschillende andere onderzoeken ook geconcludeerd dat er een positief verband is tussen de
hoeveelheid inspanning en hoe snel de tijd lijkt te verstrijken.
Verder is met behulp van testje 2, 30 seconden tellend schatten, aangetoond dat het ritmisch
getraind zijn leidt tot een betere tijdsperceptie dan bij niet ritmisch getrainde. Dit is te verklaren
doordat, zoals beschreven in hoofdstuk 7, mensen die een instrument bespelen of een ritmisch sport
beoefenen een betere tijdsperceptie hebben omdat bepaalde hersendelen ‘groeien’. Deze
hersendelen worden sterker. Het gaat hierbij voornamelijk om de prefrontale cortex en het
cerebellum bij het beoefenen van een sport en een vergrootte hippocampus. De hippocampus speelt
zoals beschreven in hoofdstuk 3.2.1.1 een grote rol bij het geheugen en het geheugen speelt weer
een grote rol bij de tijdsperceptie. Een beter geheugen zou dan kunnen leiden tot een betere
tijdsperceptie. Dit is in overeenstemming met de resultaten van testje 2. Op bijna dezelfde manier
geldt dit ook voor mensen die een instrument bespelen. Mensen die een instrument bespelen
hebben een sterk ontwikkelde temporale kwab. De temporale kwab is, zoals beschreven in hoofdstuk
3.2.1.1, tevens betrokken bij het geheugen. Omdat mensen die een instrument bespelen een sterk
ontwikkelde temporale kwab hebben, zullen ze dus een beter geheugen hebben, wat weer zou
kunnen leiden tot een verbeterde tijdsperceptie. Ook dit is weer in overeenstemming met de
resultaten van testje 2.
Achteraf blijken bij praktische onderzoeken altijd dingen die verbeterd zouden kunnen worden. Dat
is ook nu het geval.
Te beginnen met de filmpjes. De resultaten komen niet overeen met de verwachting dat het filmpje
met meer prikkels, dus meer stippen, langer zou duren. Naast het feit dat de hypothese verworpen
51
werd, is er zelfs niet een ander duidelijk verband gebleken aan de hand van de resultaten. Hiervoor
zouden enkele verklaringen kunnen zijn.
Ten eerste was de tijd tussen de twee getoonde filmpjes minimaal. Ze werden namelijk direct achter
elkaar vertoond. Dit kan de resultaten hebben beïnvloed aangezien het andere filmpje dan nog vers
in het geheugen zit en het zien van de twee filmpjes zo invloed kan hebben gehad op elkaar. Dit kan
worden opgelost door de twee filmpjes niet direct achter elkaar te tonen, maar pas de dag erna het
tweede filmpje te tonen, zodat de filmpjes niet meer met elkaar vergeleken zouden worden.
Enerzijds worden de twee filmpjes nu minder vergeleken, maar ook wordt de kans dat leerlingen zich
zullen vervelen bij het tweede filmpje kleiner.
Dit brengt ons meteen op het tweede punt. Aangezien de proefpersonen twee filmpjes achter elkaar
te zien krijgen met telkens een niet zeer interessante inhoud, maar slechts het verspringen van
stippen met een bepaalde snelheid, kan dit vervelen. Zoals blijkt uit hoofdstuk 5.2, kan de verveling,
wat ontstaat wanneer iets saai wordt gevonden, een rol spelen bij het schatten van de tijd. Deze
wordt dan namelijk langer. Het kan zijn dat de verveling toe begint te slaan na een tijdje de filmpjes
gezien te hebben, dus vooral bij het filmpje dat als tweede filmpje werd getoond. Duidelijk is te zien
bij de resultaten van klas 5A dat de gemiddelde schatting van het tweede filmpje 27 seconden hoger
ligt dan het eerste filmpje. Hierbij was het langer geschatte filmpje Filmpje langzaam. Volgens de
hypothese en eerder onderzoek (zie hoofdstuk 4.1) zou juist Filmpje snel langer horen te duren,
omdat er sprake is van meer prikkels. Bij klas 5D werd echter ook het tweede filmpje langer geschat,
namelijk gemiddeld 12 seconden langer. Als de resultaten daadwerkelijk tot stand zijn gekomen
onder invloed van verveling, zou dit wel kunnen worden verklaard, zoals eerder als is gezegd, met de
theorie dat de invloed van het aantal prikkels vergeleken met andere factoren, in dit geval verveling,
te verwaarlozen is (zie hoofdstuk 5.4).
Er is daarentegen wel een mogelijkheid om deze verveling te voorkomen door filmpjes te tonen die
een raakvlak hebben met de interesse van de proefpersonen. Dit betekent dan wel dat ieder
proefpersoon zijn eigen filmpjes krijgt. Hierdoor ontstaat weer een ander probleem omdat de mate
van interesse bij iedereen verschilt en de resultaten dus niet gerechtigd met elkaar kunnen worden
vergeleken nu de filmpjes verschillend zijn per proefpersoon. Er kan daarom ook worden overwogen
de duur van de filmpjes te verkorten in plaats van rekening te houden met interesse. Hierdoor zou
echter het effect van het aantal prikkels per tijdseenheid kleiner kunnen worden, wat dan leidt tot
minder duidelijke resultaten.
De verklaring kan niet worden gezocht in het tekort aan proefpersonen aangezien dit er in totaal 40
zijn. Dit moet in principe genoeg zijn om een verschil te zien tussen de gemiddeld geschatte duren
van de vertoonde filmpjes. Zoals te zien is in figuur 10 van het gemiddelde van klas 5A en 5D samen,
liggen de gemiddeldes heel dicht bij elkaar. Dit kan worden verklaard worden doordat bij klas 5A
eerst Filmpje snel werd getoond en bij klas 5D werd eerst Filmpje langzaam getoond. Het tweede
getoonde filmpje werd steeds als langste geschat waardoor ook het gemiddelde van het tweede
getoonde filmpje hoger is dan het eerste getoonde filmpje. Als dan de waarden van klas 5A en klas
5D bij elkaar worden gedaan en hiervan de gemiddeldes worden genomen, liggen deze gemiddeldes
heel dicht bij elkaar omdat de aparte gemiddeldes van iedere klas de verschillen in gemiddeldes
opheffen.
De verklaring zou ook kunnen worden gezocht in het feit dat de verschillen tussen de snelheden van
het verspringen van de stippen niet ontzettend groot was. Bij Filmpje snel versprongen de stippen
om de 0,50 seconden en bij Filmpje langzaam versprongen de stippen om de 2 seconden. Om een
beter resultaat te verkrijgen en een groter onderscheid in het aantal prikkels, zouden de stippen van
Filmpje langzaam kunnen verspringen om meer dan 2 seconden, bijvoorbeeld 4 of 5 seconden.
Daarbij is er de mogelijkheid dat de proefpersonen elkaar beïnvloed hebben. De filmpjes werden aan
de proefpersonen getoond in een klaslokaal waarbij zij met twee of drie personen naast elkaar zaten.
52
Hoewel benadrukt werd dat de enquête afzonderlijk moest worden ingevuld, was er hier en daar
toch wat overleg tijdens het invullen. De schattingen kunnen dus beïnvloed zijn door andere
proefpersonen. In het vervolg zouden proefpersonen dus eventueel individueel kunnen worden
getest, wat wel veel meer tijd zou kosten.
Naast de filmpjes zijn er nog drie andere onderzoeken verricht en ook hier zijn een paar duidelijke
verbeterpunten aan te wijzen, waaronder de volgorde waarin de drie onderzoeken werden verricht.
De drie onderzoeken zijn in triplo uitgevoerd en telkens in dezelfde volgorde (30 seconden tellend
schatten, Rust en Voetbal) en dit als geheel twee keer herhaald. Deze volgorde kan van invloed zijn
geweest op de resultaten. Om dit te voorkomen zou de volgorde gerandomiseerd bepaald kunnen
worden door bijvoorbeeld de computer. De computer zou dan voor ieder proefpersoon afzonderlijk
de volgorde kunnen bepalen op kans.
Ook bij deze onderzoeken en dan vooral bij het onderzoek beschreven in hoofdstuk 8.1.4 speelt de
mate van interesse van de proefpersoon weer een rol. Voetbal wordt over het algemeen eerder als
een jongenssport beschouwd en dit kan dan ook de resultaten hebben beïnvloed. Daarnaast speelt
niet alleen de mate van interesse voor de activiteit, in dit geval voetbal, een rol, maar ook hoe goed
de proefpersoon hierin is. Iemand die helemaal begaan is met de bal en er niet eens over hoeft na te
denken hoe hij of zij om de pionnetjes heen dribbelt, zal minder afgeleid zijn door de bal dan iemand
die met moeite om de pionnetjes heen komt. De proefpersonen die minder getalenteerd zijn in
voetbal zouden meer aandacht nodig hebben gehad voor het lopen met de bal, waardoor er minder
aandacht was voor het schatten van de tijd. Dit zou invloed kunnen hebben gehad aangezien tijd
schatten een proces is waarvoor veel aandacht nodig is (zie hoofdstuk 4.1). Hierdoor zou er een
vertekend resultaat uit kunnen zijn gekomen. Een oplossing voor dit verschil zou het kiezen van een
activiteit waarin alle proefpersonen goed zijn, zijn. Dit is echter bijna niet mogelijk: zelfs als alle
proefpersonen goed in de gekozen activiteit zouden zijn, dan nog is er altijd een verschil in de mate
van het beheersen. Wel zou dit verschil beperkt kunnen worden door allemaal proefpersonen van
voetbalteams te nemen die voetballen op hetzelfde niveau.
Daarbij is de locatie en moment niet constant gehouden tijdens het onderzoek. Voor de locatie geldt
dat het onderzoek voor het grootste deel buiten op het sportveld werd afgenomen. Er zijn echter vijf
proefpersonen die de testjes binnen hadden uitgevoerd, omdat de gymles die keer in de binnenzaal
plaatsvond. Zoals beschreven staat in hoofdstuk 4, is de omgeving wel degelijk van invloed op de
tijdsperceptie van de proefpersonen. In hoeverre dit van invloed is geweest op de verkregen
resultaten van dit praktisch onderzoek is niet te zeggen. Om er toch voor te zorgen dat dit bij
vervolgonderzoeken geen afhankelijke variabele wordt, moet ook de locatie van het onderzoek gelijk
blijven. Ook het moment van het afnemen van de testjes was niet voor alle proefpersonen gelijk. De
eerste keer werden deze testjes afgenomen nadat de klas een coopertest had afgelegd en de tweede
keer nadat zij een bosloop hadden gerend. Bij de coopertest zal het weinig verschil uitmaken
aangezien ieder proefpersoon even lang heeft gerend. Bij de bosloop maakt het echter wel degelijk
een verschil. Proefpersonen die hierbij eerder klaar zijn, hebben langer kunnen uitrusten dan
proefpersonen die pas op het laatste moment klaar zijn. Verder werden sommige leerlingen vlak na
het rennen getest, terwijl ze nog moe waren van het rennen. Anderen hadden al bijna een hele
gymles kunnen bijkomen van het rennen voordat ze werden getest. De vermoeidheid van de
proefpersonen kan dus een rol hebben gespeeld voor de resultaten van de afgenomen testjes. Ook
hierbij geldt weer dat voor een betrouwbaarder resultaat de testjes onder gelijke omstandigheden
zouden moeten worden afgenomen.
Een verbeterpunt op het gebied van proefpersonen is dat alle proefpersonen nu gymnasiasten zijn.
Deze hebben over het algemeen een vrij hoog IQ, waarvan de invloed op de tijdsperceptie onbekend
53
is. Om een echt betrouwbaar beeld te krijgen zouden proefpersonen van alle niveaus moeten
worden onderzocht. Daarnaast geldt ook dat de proefpersonen in de leeftijdscategorie 15-17 jaar
zaten, maar ook dit geeft slechts een beperkt beeld van de werkelijkheid. Om dus een goed
onderzoek uit te voeren, zouden proefpersonen van alle leeftijdscategorieën en opleidingsniveaus
moeten worden onderzocht.
Bij het onderzoeken van de invloed van het wel of niet ritmisch getraind zijn moest eerst bepaald
worden wanneer iemand ritmisch getraind is. Hierbij zijn veel keuzes gemaakt en uiteindelijk zijn de
criteria opgesteld voor ritmisch getraind zijn die in appendix 2 vermeld zijn. Hoe juist deze keuzes zijn
gemaakt is echter niet te zeggen. Wel is duidelijk dat de resultaten heel anders kunnen zijn geweest
als de criteria iets anders waren geweest.
Aan de hand van testje 2, 30 seconden tellend schatten, is ook het verband tussen het geslacht en de
tijdsperceptie gebleken. Zoals al eerder vermeld (zie hoofdstuk 9.6), is er een verschil tussen mannen
en vrouwen. Dit is echter in tegenspraak met eerder onderzoek: het experiment van Alberto
Montare54 heeft geen verschil aangetoond in geslacht, wat suggereert dat tijdsperceptie gelijk is bij
mannen en vrouwen. Het verschil tussen de twee verschillende conclusies zou kunnen worden
verklaard door de manier van verwerken van de resultaten van testje 2.
Bij het verwerken van de resultaten waarbij de proefpersonen op geslacht werden ingedeeld, moet
vermeld worden dat het aandeel mannen en vrouwen dat verwerkt is in de grafieken, niet gelijk is.
Dit komt doordat er een gelijk aantal ritmische en niet ritmische proefpersonen is gebruikt waarbij
niet gelet is op geslacht en deze zelfde proefpersonen dan vervolgens werden onderverdeeld in
geslacht. Er waren uiteindelijk 25 mannelijke en 17 vrouwelijke proefpersonen gebruikt voor het
verwerken van de resultaten. Het is niet duidelijk te zeggen of dit invloed heeft gehad op de
resultaten. Normaal gesproken verwacht je dat wanneer de onderzochte groep groter is, de
resultaten nauwkeuriger zouden zijn. Omdat voor de vrouwen nu een kleinere groep is onderzocht
dan voor de mannen, zijn de resultaten niet even betrouwbaar. Ook zou het aandeel ritmisch
getrainden per doelgroep kunnen verschillen, terwijl ritmische training wel degelijk invloed bleek te
hebben op de tijdsperceptie (zie hoofdstuk 9.5).
Het is echter nog steeds mogelijk dat vrouwen beter zijn in het schatten van tijd. Om dit met meer
zekerheid te stellen, zou dit deel van het onderzoek opnieuw uitgevoerd moeten worden, ditmaal
met een gelijk aantal mannen en vrouwen, allen ritmisch of niet ritmisch getraind.
De manier van het verwerken van de resultaten is betrouwbaar. Voor  is namelijk telkens 0.05
genomen.
Behalve het onderzoek opnieuw uit te voeren nadat bepaalde aspecten zijn aangepast, zou een
vervolgonderzoek over andere onderwerpen op het gebied van de tijdsperceptie ook interessant
kunnen zijn. Hierbij wordt gedacht aan de evolutie van de tijdsperceptie. Gezien de tijd steeds
belangrijker wordt voor de prestatiegerichte mens, is het niet ondenkbaar dat mensen met een
betere tijdsperceptie een grotere kans op overleven hebben. Het zou interessant zijn om te
onderzoeken of de tijdsperceptie zo zal evolueren dat de tijdsperceptie bij de mens gelijk zal gaan
lopen met de mechanische klok of daar meer bij in de buurt zal komen. Dit zou bijvoorbeeld kunnen
worden gedaan door gedurende een zeer lange tijd bij te houden of de gemiddelde absolute
afwijking van een geschatte tijdwaarde ten opzichte van de werkelijke tijdsduur steeds kleiner wordt
54
Time Perception (http://www.skidmore.edu/~hfoley/Time.htm)
54
of niet. Dit onderzoek zou echter honderdduizenden jaren kunnen duren, gezien evolutie een proces
is waarbij pas duidelijke verschillen te zien zullen zijn na lange tijd.
Daarnaast zouden ook de al eerder in de discussie beschreven onderzoeken met betrekking op de
invloed van interesse op de tijdsperceptie of het onderzoeken hoe tijd wordt verwerkt in de
hersenen te overwegen zijn om uit te voeren.
Als allerlaatst zou een onderzoek over de invloed van leeftijd op de tijdsperceptie zeer interessant
kunnen zijn. Hiervoor zouden dan wel proefpersonen uit veel verschillende leeftijdsgroepen moeten
worden gevraagd deel te nemen.
55
11. Literatuurlijst
1. It’s about Time, Brain Games Seizoen 2 Aflevering 2, National Geographic
2. De tijd, Het klokhuis (http://www.schooltv.nl/video/het-klokhuis-de-tijd/)
3. Wie bepaalt hoe laat het is? (http://www.willemwever.nl/vraag_antwoord/wetenschaptechniek/wie-bepaalt-hoe-laat-het)
4. Oplossing van het lengtegradenprobleem
(http://www.keshyweb.com/astro/basis/lengtegraden/2_2_opl_lengteprobl.html)
5. Amerikanen maken nauwkeurigste atoomklok ooit, NU.nl
(http://www.nu.nl/wetenschap/2187887/amerikanen-maken-nauwkeurigste-atoomklokooit.html)
6. UTC (http://allesoverhorloges.nl/utc/)
7. De dimensie tijd, Labyrinth TV
8. Klein, S.: ‘Tijd: een gebruiksaanwijzing’, 2007
9. Jayson, S.: ‘Stress levels increased since 1983, new analysis shows’, in: USA TODAY, 2012
10. Griffin, R.M.: ‘10 Health Problems Related to Stress That You Can Fix’
11. Tsao, Yao-Chung, Wittlieb, E., Miller, B., and Wang, T.: ‘Time estimation of a secondary event’,
1983
12. Brown, S.W. and West, A.N.: ‘Multiple timing and the allocation of attention’, 1990.
13. Le Poidevin, R.: ‘The Experience and Perception of Time’, 2009
14. Levine, R.V.: ‘Journal of Cross-Cultural Psychology’, 1990
15. Le Poidevin, R.: ‘The Experience and Perception of Time’, 2009
16. Chudler, E.H.: ‘Neuroscience for kids - Biological Rythms’, University of Washington
17. Zakay, D.: ‘The evasive art of subjective time measurement: Some methodological dilemmas’,
1990
18. http://www.ucl.ac.uk/news/slms/slms-news/neuroscience/11031001
19. Twee middaglezingen, Akademiedag Natuurkunde, 24 november 2014
(https://www.knaw.nl/nl/actueel/agenda/akademiedag-natuurkunde-november-2014)
20. http://en.wikipedia.org/wiki/Cerebellum%20
21. Perbal, Deweer, Pillon, Vidailhet, Dubois & Pouthas, 2005
22. Sperling, G.: ‘Model for Visual Memory Tasks’, 1963
23. Eagleman, D.M., Tse, P.U., Buonomano, D., Janssen, P., Nobre, A.C. and Holcombe, A.O.: ‘Time
and the Brain: How Subject Time Relates to Neural Time’, 2005
24. Lashley, K.S.: ‘Brain Mechanisms and Intelligence’, 1929
25. Lashley, K.S.: ‘In Search of the Engram. Society of Experimental Biology, Symposium 4’, 1950
26. Grahn, J.A. and Rowe, J.B.: ‘Finding and Feeling the Musical Beat: Striatal Dissociations between
Detection and Prediction of Regularity’, 2011
27. Clark, R.E., Zola, S.M. and Squire, L.R.: ‘Impaired Recognition Memory in Rats after Damage to
the Hippocampus’, 2000
28. Last, K.S., Bailhache, T., Kramer, C., Kyriacou C.P., Rosato, E. and Olive, P.J.W.:‘Tidal, Daily, and
Lunar‐Day Activity Cycles in the Marine Polychaete Nereis virens’, 2009
29. Klein, S.: ‘Tijd: een gebruiksaanwijzing’, 2007
30. Tayama, T., Nakamura, M., Aiba, T.S., ‘Estimated duration for rotating-spot-pattern’, 1987
31. Suchoon, S.M.: ‘Temporal reproduction of duration as a function of numerosity’, 1975
32. Brown, S.W. and West, A.N.: ‘Multiple timing and the allocation of attention’, 1990.
33. Poynter, W.D. & Homa, D.: ‘Duration judgement and the experience of change’, 1983
34. Time Perception (http://www.skidmore.edu/~hfoley/Time.htm)
35. Time Perception (http://www.skidmore.edu/~hfoley/Time.htm)
36. Gould, J.A.: ‘Time estimation among basketball players’, Florida State University, 2005
56
37. Time Perception (http://www.skidmore.edu/~hfoley/Time.htm)
38. Tsao, Yao-Chung, Wittlieb, E., Miller, B., and Wang, T.: ‘Time estimation of a secondary event’,
1983
39. Thayer, S., and Schiff, W.: ‘Eye-contact, facial expressions and experience of time’, 1975
40. Edmonds, E.M., Cahoon, D. and Bridges, B.: ‘The estimation of time as a function of positive,
neutral or negative experiences’, 1981
41. Edmonds, E.M., Cahoon, D.: ‘The watched pot still won’t boil: Expectancy as a variable in
estimating the passage of time’, 1980
42. De Perceptie van Tijd, Famke, 2008 (http://wetenschap.infoyo.nl/onderzoek/10219-deperceptie-van-tijd.html)
43. Time Perception (http://www.skidmore.edu/~hfoley/Time.htm)
44. Leven in slow motion, NPO Wetenschap
(http://www.npowetenschap.nl/nieuws/artikelen/2013/december/Leven-in-slow-motion.html)
45. En de tijd stond stil, NPO Wetenschap
(http://www.npowetenschap.nl/nieuws/artikelen/2007/december/En-de-tijd-stond-stil.html)
46. Informatie over de amygdala
(http://www.utwente.nl/psy/alumni/amygdala/vereniging/de_amygdala/de_amygdala/)
47. Montare, A.: ‘Learning effects of knowledge of results upon time estimation’, 1985
48. Montare, A.: ‘Further learning effects of knowledge of results upon time estimation’, 1988
49. Kraus, N.: ‘Music Enrichmet Programs Improve the Neural Encoding of Speech in At-Risk
Children’, 2014
50. Jäncke, L.: ‘Music Drives Brain Plasticity’, 2009
51. Alluri, V., Toiviainen, P., Jääskeläinen, L.P., Glerean, E., Sams, M., and Brattico, E.: ‘Large-scale
Brain Networks Emerge from Dynamic Processing of Musical Timbre, Key and Rhythm’, 2011
52. Chaddock, L., Neider, M.B., Voss, M.W., Gaspaar, J.G. and Kramer, A.F. ‘Do Athletes Excel at
Everyday Tasks?’, 2014
53. Brain Games Seizoen 2 Aflevering 2: It’s about Time, National Georgraphic
54. Time Perception (http://www.skidmore.edu/~hfoley/Time.htm)
55. Time Perception (http://www.skidmore.edu/~hfoley/Time.htm)
57
Appendix
Appendix 1. Enquête
Beste leerlingen,
Voor ons profielwerkstuk zouden wij graag vier experimenten bij jullie willen afnemen op twee
verschillende momenten. Het eerste experiment zal worden gedaan in een lokaal, bijvoorbeeld
tijdens Nederlands of Engels. De overige drie experimenten worden uitgevoerd tijdens de gymlessen.
In totaal zal het ongeveer 20 minuten duren. Hoewel het wel nodig is je naam in te vullen, zullen de
gegevens verder alleen anoniem worden verwerkt.
Alvast bedankt,
Lotte Warns en Lisa Zhuang
Hierbij ga ik akkoord met het deelnemen aan alle vier de experimenten voor het onderzoek.
…………………………………………………………….. (handtekening)
Naam:.......................................................................................
Klas: 5/6 A/B/C/D*
Datum:...................................
Leeftijd:..................................
Geslacht: M/V*
*doorstrepen wat niet van toepassing is
Ik vind mijzelf ritmisch/aritmisch*
Sport: Nee, ik beoefen geen sport/Ja, ik beoefen een sport/meerdere sporten*
(zet ook erbij vanaf en tot welke leeftijd je de desbetreffende sport beoefende en het aantal uur per
week dat je traint/trainde. Vul ook in of het gaat om iets wat je vroeger beoefende of iets wat je nog
steeds beoefent):
Sport
1. ................................ Van .... tot .... jaar (leeftijd)
...... uur/week vroeger/nog steeds
2. ................................. Van .... tot .... jaar (leeftijd)
...... uur/week vroeger/nog steeds
3. ................................. Van .... tot .... jaar (leeftijd)
...... uur/week vroeger/nog steeds
58
4. ................................. Van .... tot .... jaar (leeftijd)
...... uur/week vroeger/nog steeds
5. ................................. Van .... tot .... jaar (leeftijd)
...... uur/week vroeger/nog steeds
Muziekinstrumenten: Nee, ik speel geen instrument/Ja, ik speel een instrument/meerdere
instrumenten*,
(zet ook erbij vanaf en tot welke leeftijd je het desbetreffende instrument hebt gespeeld en het
aantal uur per week dat je oefent/oefende. Vul ook in of het gaat om iets wat je vroeger beoefende
of iets wat je nog steeds speelt), namelijk:
Muziekinstrument
1. ................................ Van .... tot .... jaar (leeftijd)
...... uur/week vroeger/nog steeds
2. ................................. Van .... tot .... jaar (leeftijd)
...... uur/week vroeger/nog steeds
3. ................................. Van .... tot .... jaar (leeftijd)
...... uur/week vroeger/nog steeds
4. ................................. Van .... tot .... jaar (leeftijd)
...... uur/week vroeger/nog steeds
5. ................................. Van .... tot .... jaar (leeftijd)
...... uur/week vroeger/nog steeds
Filmpjes
- De stippen van filmpje 1 leken groter/kleiner/even groot dan/als de stippen van filmpje 2.
- De witte achtergrond van filmpje 1 was minder wit/witter/even wit dan/als de witte achtergrond
van filmpje 2.
- De tijden waarmee de stippen van filmpje 1 werden afgewisseld waren allemaal gelijk/verschilden.
- De tijden waarmee de stippen van filmpje 2 werden afgewisseld waren allemaal gelijk/verschilden.
- Tijdens filmpje 1 was er telkens 1 stip te zien.
Waar/niet waar/niet op gelet
- Tijdens filmpje 2 was er telkens 1 stip te zien.
Waar/niet waar/niet op gelet
- Te stippen van filmpje 1 wisselden elkaar sneller/langzamer af dan de stippen van filmpje 2.
- Lengte filmpje 1:......minuten en ........ seconden (schatten)
- Lengte filmpje 2:......minuten en ......... seconden (schatten)
(Opmerking: De vragen onder Filmpjes waren bedoeld om het doel van onze proef niet te duidelijk te
maken. Het is namelijk de bedoeling dat over de schatting van de filmduur niet te lang wordt
nagedacht maar de eerste indruk wordt genoteerd. Voor het verwerken van de resultaten van de
59
filmpjes zijn verder alleen de geschatte lengte van filmpje 1 en filmpje 2 gebruikt, namelijk de laatste
twee liggende streepjes van het lijstje met vragen.)
Gymles Resultaten
Naam:……………………………………………………………..
Klas: 5 A/D
Datum:…………………………………………………………….
1. 30 seconden tellend schatten
Eerste keer:....................................
Tweede keer:..................................
Derde keer:.....................................
2. Rust
Eerste keer:.....................................
Tweede keer:..................................
Derde keer:.....................................
3. Voetbal
Eerste keer:.....................................
Tweede keer:...................................
Derde keer:......................................
60
Appendix 2: Criteria wel of niet ritmisch getraind
Ritmische getraind zijn kan door het beoefenen van een ritmische sport, of door het spelen van een
instrument. Er zijn echter wel enkele criteria waar de hobby en de mate van training aan moeten
voldoen.
De in de enquêtes ingevulde sporten zijn ingedeeld in ritmische sport of niet ritmische sport. Deze
indeling is verwerkt in tabel 4.
Naast de naam van de sport is ook bij de ritmische sporten het minimum aantal uur training per
week vermeld. Deze minimale grenzen verschillen per sport, aangezien de ene sport ritmischer
gevonden wordt dan de ander. Zo zijn sporten als dansen en schaatsen extreem ritmisch of gericht
op tijd en timing, maar geldt dit al een stuk minder bij sporten als tennis en basketbal. Het minimale
aantal uur training per week van deze minder ritmische sporten is dan ook hoger.
Van de instrumenten wordt het bespelen van alle in de enquêtes ingevulde soorten gerekend tot
ritmisch, met uitzondering van DJ set/FI studio. Verder geldt bij alle instrumenten een minimum van
1 uur training per week.
Verder was het bij enkele leerlingen het geval dat ze ooit wel een sport of instrument hebben
beoefend maar hiermee gestopt zijn. De invloed van die training zal dan natuurlijk met de tijd
afnemen. Daarom geldt bovendien dat de proefpersonen alleen tot ritmisch getraind worden
gerekend, als ze niet meer dan één jaar geleden zijn gestopt met de ritmische training (ritmische
sport beoefenen of een instrument bespelen).
Indien een leerling dus een ritmische sport beoefent of een instrument (met uitzondering op DJ
set/Fl studio) bespeelt, het minimum aantal uur training per week bereikt en niet langer dan één jaar
geleden is gestopt met trainen, wordt de proefpersoon ingedeeld bij ritmisch getraind.
Ritmische sporten: minimum aantal uur Niet ritmische sporten
training per week
Dansen: minstens 1 uur
Judo
Turnen: minstens 3 uur
Klimmuur
Basketbal: minstens 3 uur
Verdediging
Atletiek: minstens 2 uur, uitsluitend horde- Voetbal
/hardlopen/sprint: minstens 1 uur
Schaatsen: minstens 1 uur
Golf
Hardlopen: minstens 3 uur, op tijd: Badminton
minstens 1 uur
Trampoline springen: minstens 3 uur
Hockey
Zwemmen: minstens 3 uur, op tijd: Jiujitsu
minstens 1 uur
61
Wielrennen: minstens 3 uur
Volleybal
Tumbling: minstens 3 uur
Softbal/Honkbal
Tennis: minstens 3 uur
Duiken
Ballet: minstens 1 uur
Zeilen
Waterpolo
Karate
Schaken
Parcours
Rugby
Kickboksen
Paardrijden
Surfen
Korfbal
Cricket
Skiën
Tabel 4: Indeling ritmische en niet ritmische sporten
62
Appendix 3. Verband tussen het geslacht en de tijdsperceptie: vraagstelling, hypothese
Zoals al eerder is gezegd, was met de gegevens van testje 2 30 seconden tellend schatten en de
enquête ook het verband tussen het geslacht en de tijdsperceptie te bepalen. In deze appendix is nog
de ontbrekende vraagstelling en hypothese te vinden.
Vraagstelling:
Wat is het verband tussen het geslacht en de tijdsperceptie?
Hypothese:
Uit twee eerdere onderzoeken van Alberto Montare is geen verschil gebleken tussen de
tijdsperceptie van mannen en vrouwen. Het eerste onderzoek vond plaats in 1985. Het tweede
onderzoek, wat diende als vervolg op het eerste onderzoek, was in 198855.
Vanwege de resultaten van de onderzoeken van Montare is de verwachting dat het geslacht geen
invloed heeft op de tijdsperceptie.
55
Time Perception (http://www.skidmore.edu/~hfoley/Time.htm)
63
Appendix 4: Tabellen
Gemiddelde
geschatte
duur
seconden)
Standaardfout (in seconden)
Filmpje snel
(in 158
11.5
Filmpje langzaam
161
10.6
Tabel 5: Gemiddelde geschatte duur van Filmpje snel en Filmpje langzaam door klas 5A en 5D (Ntotaal=40)
Gemiddelde
geschatte
duur
seconden)
Standaardfout (in seconden)
Filmpje snel
(in 150
16.5
Filmpje langzaam
176
20.3
Tabel 6: Gemiddelde geschatte duur van Filmpje snel en Filmpje langzaam door klas 5A (Nklas 5A=15)
Gemiddelde
geschatte
duur
seconden)
Standaardfout (in seconden)
Filmpje snel
Filmpje langzaam
163
13.8
151
11.7
(in
Tabel 7: Gemiddelde geschatte duur van Filmpje snel en Filmpje langzaam door klas 5D (Nklas 5D=25)
Niet ritmisch
Gemiddelde absolute afwijking ten 6.2
opzichte van 30 seconde (in seconden)
Standaardfout (in seconden)
0.83
Ritmisch
3.6
0.80
Tabel 8: Gemiddelde absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconde van niet ritmisch en ritmisch getrainde (Nritmisch=21,
Nniet ritmisch=21)
Man
Gemiddelde absolute afwijking ten 5.9
opzichte van 30 seconde (in seconden)
Standaardfout (in seconden)
0.91
Vrouw
3.5
0.54
Tabel 9: Gemiddelde absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconde van mannen en vrouwen (Nmannen=27, Nvrouwen=17)
Rust
Gemiddeld absolute afwijking ten 5.4
opzichte van 30 seconden (in seconden)
Standaardfout (in seconden)
0.45
Voetbal
6.9
0.80
Tabel 10: Gemiddelde absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden bij Rust en Voetbal (Ntotaal=47)
Rust
Gemiddelde niet-absolute afwijking ten -1.1
opzichte van 30 seconden (in seconden)
Standaardfout (in seconden)
0.86
Voetbal
4.8
1.1
Tabel 11: Gemiddelde niet absolute afwijkingen ten opzichte van 30 seconden bij Rust en Voetbal (Ntotaal=47)
64
Appendix 5: Verwerken van de resultaten met behulp van Excel
Voor het verwerken van de resultaten is het programma Excel gebruikt. Met behulp hiervan zijn,
waar nodig, de overschrijdingskans P berekend met een t-toets (zie hoofdstuk 8). In figuur 31 is te
zien hoe deze waarde met een t-toets te bepalen is.
Figuur 31: Voorbeeld van het berekenen van de t-toets, in dit geval voor het bepalen van het effect van het wel of niet
ritmisch getraind zijn.
65
Appendix 6. Logboeken
Appendix 6.1. Logboek van Lotte Warns
Datum
18/03/2014
Tijd
20:30-21:00
Plaats
Lisa’s huis
23/05/2014
16:00-17:00
04/06/2014
19:00-20:30
Bibliotheek Velsen
(IJmuiden)
Lottes huis
05/06/2014
08/06/2014
10:25-11:15
22:30-23:00
School
Lottes huis
09/06/2014
13:00-17:00
Lisa’s huis
13/06/2014
15/06/2014
01/07/2014
12:00-12:30
15:30-16:00
09:15-15:00
School
Lottes huis
School
02/07/2014
Vakantie
01/07/2014
09:15-15:00
+/- 10 uur
08:30-16:00
Lottes huis/School
Campings
School
02/07/2014
08:30-16:00
Lottes huis
29/08/2014
16:00-18:00
Lottes huis
14/09/2014
19/09/2014
29/09/2014
30/09/2014
08:25-09:15
30 min
00:30
10:30-12:00
School
School
School
School
31/09/2014
12:30-14:00
School
07/10/2014
10:30-12:00
School
08/10/2014
12:30-14:00
School
Werkzaamheden
Documentaire “Brain Games
S02E02” gekeken
Boeken uitgezocht
Opmerkingen
Boeken gelezen: “Van kaars
tot quartzhorloge: het verhaal
van tijd en tijdmeting” “Geloof
het of niet maar... de zon was
de eerste klok en nog veel
meer over tijd” “Hoe bouw je
een tijdmachine?”
Gesprek met mevrouw Looze
“Waarom het leven sneller
gaat als je ouder wordt” door
Douwe Draaisma t/m p 21
Deelvragen, hoofdvraag, opzet
praktisch onderzoek,
onderzoeksplan, en
tijdsindeling gemaakt
Gesprek met mevrouw Looze
Hypothese pilot af
Pilot praktisch onderzoek bij
enkele leerlingen, informatie
verzamelen
Informatie verzamelen
“Tijd” door Stefan Klein uit
Pilot praktisch onderzoek
uitgevoerd
Informatie zoeken, beginnen
hypothese
Plannen uitvoering praktisch
onderzoek, filmpjes en
enquête voor onderzoek
gemaakt
Les gegevens verwerken
Pilot klas 6D
Filmpjes laten zien aan klas 5
Proeven afnemen klas 5D
onder gym
Proeven afnemen klas 5A
onder gym
Proeven afnemen klas 5D
onder gym
Proeven afnemen klas 5A
Kinderboeken
PWS-dag
PWS-dag
2 klassen
66
14/10/2014
14:00-18:00
Lisa’s huis
04/11/2014
09:00-16:00
School/Lottes huis
05/11/2014
09:00-15:00
School/Lottes huis
17/11/2014
19:00-21:00
Lottes huis
18/11/2014
18:00-21:00
Lottes huis
19/11/2014
19:00-22:00
Lottes huis
23/11/2014
12:00-15:00
Lottes huis
24/11/2014
15:00-16:30
School/Lottes huis
25/11/2014
26/11/2014
21:00-22:00
22:00-00:00
Lottes huis
Lottes huis
27/11/2014
28/11/2014
01/12/2014
02/12/2014
02/12/2014
04/12/2014
05/12/2014
06/12/2014
07/12/2014
19:30-20:00
08:25-09:15
20:00-21:00
18:00-19:00
21:00-22:30
16:30-17:15
14:00-15:30
19:30-20:30
10:00-12:30
Lottes huis
School
Lottes huis
Lottes huis
Lottes huis
Lottes huis
Lottes huis
Lottes huis
Lisa’s huis
07/12/2014
13:30-15:00
Lisa’s huis
07/12/2014
20:30-22:00
Lottes huis
08/12/2014
10/12/2014
22:30-23:30
17:30-18:00
Lottes huis
Lottes huis
13/12/2014
Totaal
20:00-22:00
97 uur
Lisa’s huis
onder gym
Resultaten in excel zetten en
criteria ritmisch getraind zijn
vaststellen
Resultaten
verwerken/materiaal en
methode/gesprek met
mevrouw de Bruin
Resultaten
verwerken/deelvraag/gesprek
met mevrouw Looze en
mevrouw de Bruin
Theoretische hoofdstukken
schrijven
Theoretische hoofdstukken
schrijven
Theoretische hoofdstukken
schrijven
Nalezen, verbeteren,
bijschaven
Gesprek mevrouw de Bruin en
resultaten
Theoretische hoofdstukken
Theoretische hoofdstukken,
methode bijschaven
Aanpassingen
Gesprek met mevrouw Looze
Conclusie
Discussie
Opmaak en bijschaven
Opmaak
Opmaak en discussie
Opmaak, bijwerken, etc
Opmerkingen Looze
verwerken
Opmerkingen Looze
verwerken
Opmerkingen Looze
verwerken, opmaak,
literatuurlijst
Opmaak bijwerken
Opmerkingen Looze
verwerken, opmaak
Opmaak
PWS-dag
PWS-dag
67
Appendix 6.2. Logboek van Lisa Zhuang
Datum
18/03/2014
Tijd
20:30-21:00
Plaats
Lisa’s huis
19/03/2014
23/05/2014
19:00-19:30
16:00-17:00
04/06/2014
17:30-19:00
Lisa’s huis
Bibliotheek Velsen
(Ijmuiden)
Lisa’s huis
05/06/2014
10:25-11:15
School
06/06/2014
16:00-16:30
07/06/2014
18:30-22:00
Bibliotheek Ijmond
Noord (Beverwijk)
Lisa’s huis
09/06/2014
13:00-17:00
Lisa’s huis
13/06/2014
14/06/2014
15/06/2014
01/07/2014
12:00-12:30
19:00-20:30
19:30-20:00
09:15-15:00
School
Lisa’s huis
Lisa’s huis
School
02/07/2014
14/09/2014
14/09/2014
09:15-15:00
08:25-9:15
16:00-17:00
Lottes huis/School
School
Lisa’s huis
19/09/2014
26/09/2014
28/09/2014
29/09/2014
30 min
14:00-18:00
13:30-18:00
14:00-15:00
School
Lisa’s huis
Lisa’s huis
School
30/09/2014
10:30-12:00
School
31/09/2014
12:30-14:00
School
5/10/2014
07/10/2014
14:00-18:00
10:30-12:00
Lisa’s huis
School
08/10/2014
12:30-14:00
School
12/10/2014
14/10/14
14:00-18:00
14:00-18:00
Lisa’s huis
Lisa’s huis
15/10/2014
15:00-16:00
Bibliotheek
Werkzaamheden
Documentaire “Brain Games
S02E02” gekeken
Kleine opzet gemaakt
Boeken uitgezocht
Boek “Tijd” door Stefan Klein
pg. 9 t/m 28 en opzet inleiding
gemaakt
Gesprek met mevrouw Looze
Opmerkingen
Zie blaadje 1
Zie aantekeningen
blaadje 1
Boeken uitgezocht
Boek “Tijd” door Stefan Klein
pg. 29 t/m 93
Deelvragen, hoofdvraag, opzet
praktisch onderzoek,
onderzoeksplan, en
tijdsindeling gemaakt
Gesprek met mevrouw Looze
Lezen boek ‘Tijd’
Sluisje 1 afmaken en inleveren
Pilot praktisch onderzoek bij
enkele leerlingen, informatie
verzamelen
Informatie verzamelen
Les gegevens verwerken
Enquête en deelvragen
bijwerken, artikels lezen
Pilot klas 6D
Hypothese schrijven
Hypothese schrijven
Praktisch onderzoek
voorbereiden en uitvoeren
Praktisch onderzoek uitvoeren
5D
Praktisch onderzoek uitvoeren
5A
Hypothese
Praktisch onderzoek uitvoeren
5D
Praktisch onderzoek uitvoeren
5A
Hypothese
Resultaten in excel zetten en
criteria ritmisch getraind zijn
vaststellen
Boek ‘Tijd’ halen
PWS-dag
PWS-dag
68
04/11/2014
9:00-16:00
Lottes huis/school
05/11/2014
9:00-15:00
Lottes huis/school
16/11/2014
10:00-12:00
15:00-18:00
19:30-21:30
8:00-9:00
16:30-17:00
17:00-18:00
17:00-17:30
Lisa’s huis
10:00-11:00
13:00-15:00
17:00-18:30
19:00-20:30
15:00-16:30
Lisa’s huis
Lisa’s huis
Lisa’s huis
Lisa’s huis
28/11/2014
21:00-22:30
20:00-23:00
17:30-18:30
19:00-21:15
8:25-9:15
30/11/2014
10:00-11:00
Lisa’s huis
01/12/2014
20:00-22:00
Lisa’s huis
02/12/2014
03/12/2014
20:00-21:15
20:00-20:30
Lisa’s huis
Lisa’s huis
04/12/2014
20:00-23:30
Lisa’s huis
06/12/2014
13:00-15:00
17:00-18:30
10:00-13:00
13:30-15:00
16:00-18:00
19:00-20:30
20:00-22:00
Lisa’s huis
09/12/2014
13:20-14:10
20:00-20:45
School
Thuis
13/12/2014
Totaal
20:00-22:00
118 uur
Lisa’s huis
17/11/2014
18/11/2014
19/11/2014
22/11/2014
24/11/2014
25/11/2014
26/11/2014
27/11/2014
07/12/2014
08/12/2014
Lisa’s huis
Lisa’s huis
Lisa’s huis
School/Lottes huis
School
Resultaten
verwerken/materiaal en
methode/gesprek met
mevrouw de Bruin
Resultaten
verwerken/inleiding/gesprek
met mevrouw Looze en
mevrouw de Bruin
Theoretische hoofdstukken en
inleiding
PWS-dag
PWS-dag
Inleiding/hypothese/theoretis
ch hoofdstukken bijschaven
Opmaak, alles in elkaar zetten
Opmaak, figuren toegevoegd,
methode bijgewerkt
Alles tot en met methode
nalezen en bijschaven
Gesprek met mevrouw de
Bruin, grafieken maken
Grafieken maken
Resultaten schrijven
Resultaten, opzet discussie en
bijlagen
Gesprek met mevrouw Looze
Gesprek met mevrouw Looze
verwerkt, begin conclusie
Conclusie + hypothese
deelvraag 3.2.
Conclusie + discussie
Appendixen toevoegen,
geheel bijschaven
Grafieken, alles beetje
nakijken enz.
Alles nachecken, grafieken
Lisa’s huis
Opmerkingen van mevrouw
Looze verwerken, doorlezen
Lisa’s huis
Kleine bewerking conclusie,
figuren en tabel nummering
nachecken
Gesprek met mevrouw Looze
Opmerkingen van mevrouw
Looze verwerken
Opmaak
Opmerkingen: zie
geprintte versie
Opmerkingen: zie
aantekeningen
69
Download