Dat meerkeuze-examens zich er voornamelijk toe

advertisement
Dienst
onderwijsprofessionalisering
en - ondersteuning
Meerkeuze-examens
Wanneer meerkeuze-examens gebruiken?
Haalbaar voor grote groepen
Een meerkeuze-examen inzetten is een goed idee wanneer je eerder grote groepen op een
objectieve manier wil ondervragen over de leerstof van je opo. De tijd die je investeert om de vragen
aan te maken weegt meestal vanaf ongeveer 50 studenten op tegen de tijd die je wint bij de
verwerking ervan.
Niet alleen feitenkennis
Dat meerkeuze-examens zich er voornamelijk toe lenen om feitenkennis te ondervragen is een
misvatting, ook toepassingsvaardigheden en dieper begrip van de leerstof kan je dikwijls met een
meerkeuze-examen bevragen.
Snelle verwerking
De verwerking van meerkeuze-examens gebeurt meestal elektronisch. Daardoor is de scoring
consequenter en de kans op fouten kleiner. Dit verhoogt de betrouwbaarheid van de meerkeuzeexamens. Door de vragen elektronisch te verwerken, krijg je bovendien snel feedback op de kwaliteit
van je meerkeuzevragen. Je kan je examen dus gemakkelijker analyseren en verbeteren.
Kwaliteitsvol examineren
Een meerkeuze-examen kan in vergelijking met een ander examen relatief veel examenvragen
bevatten. Hierdoor kan je meer leerstof bevragen en het gehele bereik van de cursus dekken, wat de
validiteit van je examen ten goede komt. Het construeren van meerkeuzevragen en het
samenstellen van een evenwichtig examen vergt echter extra aandacht.
Opstellen
Uit kwaliteitsanalyses van meerkeuze-examens blijkt dat de formulering van de examenvraag en de
afleiders vaak te wensen overlaat. Het construeren van goede meerkeuzevragen verdient daarom
extra aandacht. Deze informatiefiche reikt enkele tips aan.
Algemeen
• Een goede ‘afdekking’
Een handig hulpmiddel om tot een goede afdekking van de leerstof te komen is een toetsmatrijs.
Met behulp van een toetsmatrijs krijg je zicht op welke leerdoelen en inhouden je wil bevragen en op
welk niveau.
1
Dienst
onderwijsprofessionalisering
en - ondersteuning
• Een goede lay-out
De lay-out van het examen is goed als de student in één oogopslag de vraag in zijn geheel kan vatten.
Laat voldoende ruimte tussen de vragen, maak een duidelijk onderscheid tussen de stam en de
alternatieven (bv. door alternatieven onder elkaar te plaatsen) en onderbreek een vraag niet
onderaan een pagina.
• Geen vage aanduidigen
Let op met woorden als ‘soms, altijd, nooit, veel, ...’. Dit zijn woorden die discutabel zijn en geen
duidelijke grens aangeven. Gebruik niet ‘vaak’ maar ‘in 10% van de gevallen’.
• Overleg met collega’s
Laat de meerkeuzevragen op voorhand beantwoorden door een collega of inhoudelijk medewerker.
Zij kunnen de vraagstelling, kwaliteit van de afleiders en moeilijkheidsgraad ook mee beoordelen.
Een vraag kan immers te moeilijk of te gemakkelijk zijn omdat er meer dan één probleem in staat,
omdat de alternatieven te homogeen zijn, omdat de afleiders uit een heel ander gebied komen, of
een alternatief te gemakkelijk is.
De stam
• De stam bevat de hele vraag
Op basis van de de stam moet het voor een student duidelijk zijn wat je vraagt. Hij heeft de
antwoordalternatieven niet nodig om de volledige vraag te kennen. Je vermijdt dus best een vraag
die gevolgd wordt door een aantal onderling losstaande alternatieven over dezelfde topic, die
telkens een apart probleem behandelen.
• Geen foutieve suggesties
Het doel van een examenvraag is te peilen naar de leerstofbeheersing van de student en niet om de
student te laten struikelen over strikvragen of details. De moeilijkheid van de examenvraag zit best in
de vraagstelling op zich (link met de doelen, leerinhouden en het niveau) en niet in afleidende
informatie.
• De stam positief formuleren
Negatieve formuleringen en dubbele ontkenningen maken de vraag moeilijker en kunnen voor
verwarring zorgen. Ze laten studenten struikelen over taaltechnische issues, waardoor ze hun kennis
niet kunnen tonen.
Soms is een negatief geformuleerde vraag wel verantwoord, bijvoorbeeld wanneer het voor
studenten belangrijk is om te weten wanneer iets niet mag. Benadruk dan dat het om een negatief
geformuleerde stam gaat, bijvoorbeeld door de negatie te onderstrepen.
•De vragen zijn onafhankelijk van elkaar
Elke vraag richt zich op één probleem en is niet afhankelijk van de oplossing van de vorige vraag.
2
Dienst
onderwijsprofessionalisering
en - ondersteuning
Alternatieven
• Typisch voorkomende fouten
De beste afleiders vind je in (denk)fouten die studenten vaak maken over het onderwerp of in
verwante principes en redeneringen.
• Slechts één correct antwoord
Een belangrijke voorwaarde voor een goed meerkeuze-examen is dat slechts één antwoord correct
is. Hierin zit net de objectieve eigenschap van de examenvorm, namelijk dat deskundigen in het
vakgebied het -onafhankelijk van elkaar- eens zijn over het juiste alternatief. Dit geldt natuurlijk niet
voor multiple respons examenvragen, waarin de student twee of meer correcte alternatieven moet
aanvinken.
• De antwoordalternatieven overlappen niet
Een overlapping van de alternatieven kan immers impliceren dat er meerdere antwoorden correct
zijn, waardoor er mogelijk verwarring kan optreden bij de studenten.
• Plausibele afleiders
Alle afleiders moeten ‘waarschijnlijk’ zijn. Als een alternatief op voorhand al door een student
geëlimineerd kan worden, bijvoorbeeld omdat het een afleider is die uit een heel ander gebied komt
of niet logisch is, verhoogt dit de raadkans en wordt de vraag gemakkelijker. Probeer dus te
voorkomen dat bepaalde antwoordalternatieven te evident juist of fout zijn.
• De afleiders zijn even lang
Een correct alternatief kort en bondig formuleren is niet evident. De lengte van de alternatieven
blijkt vaak een aanwijzing voor de correctheid van een antwoord. Vandaar dat de alternatieven best
ongeveer dezelfde lengte hebben. Het correcte antwoord mag niet opvallen door de nauwkeurige en
volledige (dus vaak langere) omschrijving.
• Logische volgorde (bv. alfabetisch of van klein naar groot)
Hierdoor voorkom je dat je het juiste antwoord stelselmatig op dezelfde plaats zet. Een patroon in de
antwoorden kan de student aanwijzingen geven voor het juiste antwoord.
Gebaseerd op




Clement, M. & Laga, E. (2006). Steekkaarten doceerpraktijk. Antwerpen: Garant.
Van Berkel, H. & Bax, A. (2006). Toetsen met gesloten vragen. In: H. Van Berkel, & A. Bax,
Toetsen in het Hoger Onderwijs. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
De Neve, H., & Janssen, P.J. (1992). Succesvol examineren in het hoger onderwijs. Leuven:
Acco.
Teelen kennismanagement (2004). Toetsontwikkeling in de praktijk: hoe maak ik goede
vragen en toetsen.
3
Download