Europese documentatie Europese Commissie Directoraat-generaal Pers en communicatie Europa in 12 lessen door Pascal Fontaine Wat is het nut van de EU? Waarom en door wie is zij opgericht? Hoe functioneert zij? Welke voordelen heeft zij haar burgers al gebracht en voor welke nieuwe uitdagingen ziet zij zich tegenwoordig gesteld? Welke veranderingen moet de Europese Unie ondergaan nu zij wordt uitgebreid tot 25 of 30 landen? Kan de EU in een tijdperk van globalisering succesvol concurreren met andere grote economieën? Kan Europa een leidende rol in de wereld blijven spelen? Dit zijn maar een paar van de vragen waarop Pascal Fontaine — EUdeskundige en voormalig universitair docent — in dit fascinerende boekje op heldere en leesbare wijze een antwoord tracht te geven. Europese Unie 1 INHOUD 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. De Europese Unie: waarom? Historisch overzicht Uitbreiding Hoe werkt de Europese Unie? Wat doet de Europese Unie? De interne markt De Economische en Monetaire Unie en de euro Naar een kennismaatschappij Een Europa van de burgers Vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid De Europese Unie in de wereld Hoe ziet de toekomst van Europa eruit? 3 .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. Belangrijke data in de geschiedenis van de Europese integratie .. 2 1. De Europese Unie: waarom? Europa´s missie in de 21e eeuw is: - het bieden van vrede, welvaart en stabiliteit voor de bevolking; - de scheidslijnen op het continent te overbruggen; - verzekeren dat de bevolking in veiligheid kan leven; - bemoedigen van gebalanceerde economische en sociale ontwikkeling; - de uitdaging van globalisatie aangaan en het behouden van de diversiteit van de bevolking van Europa; - de waarden die Europeanen delen hoog houden, zoals een schoner milieu, respect voor mensenrechten en de sociale markteconomie. Vrede Ooit leefde de gedachte aan een verenigd Europa alleen onder filosofen en zieners. Het idee van vredesgezinde „Verenigde Staten van Europa”, zoals bijvoorbeeld Victor Hugo voor ogen had, sloot aan bij een humanistisch ideaal. De droom werd echter ruw verstoord door de twee gruwelijke oorlogen waardoor Europa in de eerste helft van de twintigste eeuw werd geteisterd. Uit de puinhopen van de Tweede Wereldoorlog verrees echter een nieuw soort hoop. Mensen die zich tijdens de oorlog tegen het totalitarisme hadden verzet, waren vastbesloten om voor eens en voor altijd een einde te maken aan de haat en de rivaliteit tussen de Europese landen. Enkele moedige politici, onder wie Konrad Adenauer, Winston Churchill, Alcide de Gasperi en Robert Schuman, begonnen tussen 1945 en 1950 hun landgenoten te overtuigen dat er een nieuw tijdperk voor de deur stond waarin West-Europa heel anders zou worden ingericht. Die nieuwe structuur van Europa zou uitgaan van de gemeenschappelijke belangen van alle landen en volkeren en zou worden gebaseerd op verdragen die recht en gelijkheid tussen alle landen moesten garanderen. Geïnspireerd door een idee van Jean Monnet stelde de Franse minister van Buitenlandse Zaken, Robert Schuman, op 9 mei 1950 voor een Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) op te richten. In landen die voorheen elkaars vijanden waren geweest, zou de productie van kolen en staal onder een gemeenschappelijke Hoge Autoriteit worden geplaatst. Zo werden de grondstoffen voor de oorlog op een praktische maar ook zeer symbolische wijze omgevormd tot instrumenten van verzoening en vrede. Europa wordt weer één Na de val van de Berlijnse muur in 1989 maakte de EU zich sterk voor de Duitse eenwording. Toen vervolgens in 1991 het sovjetrijk uiteenviel, was het voor de landen in Midden- en Oost-Europa, die decennialang onder het juk van het Warschaupact hadden geleefd, haast vanzelfsprekend dat ze voortaan bij de familie van democratische Europese landen wilden horen. 3 Het uitbreidingsproces duurt voort. De toetredingsonderhandelingen met Turkije en Kroatië zijn begonnen in oktober 2005, terwijl verschillende landen in de Balkan begonnen zijn aan de weg die uiteindelijk zou kunnen leiden tot EU-lidmaatschap. Veiligheid Toch is veiligheid een kwestie waar Europa ook in de 21e eeuw niet omheen kan. Veiligheid mag nooit als vanzelfsprekend worden beschouwd. Elke nieuwe ontwikkeling in de wereld levert immers kansen én risico’s op. De EU moet zorgen dat de veiligheid van haar 27 lidstaten absoluut gewaarborgd is. Zij moet ook constructief samenwerken met de omringende regio’s: Noord-Afrika, de Balkan, de Kaukasus, het Midden-Oosten. Daarnaast moet de EU echter ook haar militaire en strategische belangen verdedigen door samen te werken met haar bondgenoten, met name in NAVO-verband, en door een eigen Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) te ontwikkelen. Interne en externe veiligheid zijn twee kanten van dezelfde medaille. Dat de EU moet optreden tegen terrorisme en georganiseerde misdaad, betekent namelijk dat de politiediensten in alle EU-landen nauw met elkaar moeten samenwerken. Een van de nieuwe uitdagingen voor Europa is om binnen de EU een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te scheppen, waar iedereen dezelfde rechtsbescherming geniet en gelijke toegang heeft tot de rechter. Daarvoor is het nodig dat de regeringen van de EU-landen hun beleid nog beter op elkaar afstemmen en dat instanties als Europol (de Europese Politiedienst) en Eurojust, die de samenwerking tussen openbaar aanklagers, rechters en de politie in verschillende EU-landen aanmoedigt, een actievere en effectievere rol gaan spelen. Economische en sociale solidariteit De Europese Unie is tot stand gebracht vanuit een politieke doelstelling. De EU ontleent haar dynamiek en succes echter aan de economische basis waarop zij berust: de „interne markt”, die alle EU-lidstaten omvat, en de gemeenschappelijke munt (de euro), die door dertien lidstaten wordt gebruikt. De EU-landen omvatten een steeds kleiner deel van de wereldbevolking. Ze moeten hun krachten dus blijven bundelen om hun economische groei veilig te stellen en met andere economische grootmachten te kunnen concurreren. Geen enkel EU-land staat in zijn eentje sterk genoeg als speler in de wereldhandel. De Europese interne markt voorziet bedrijven van een vitaal platform voor het effectief concurreren in de wereldmarkt. Europabrede vrije concurrentie moet echter gepaard gaan met Europabrede solidariteit, die voor de gewone burger heel concreet voelbaar moet zijn. Slachtoffers van overstromingen of andere natuurrampen in Europa ontvangen bijvoorbeeld hulp uit de Europese begroting. De grote Europese markt van 490 miljoen consumenten moet aan zo veel mogelijk partijen ten goede komen. Via de „structuurfondsen”, die worden beheerd door de Europese Commissie, krijgen nationale en regionale overheden financiële steun om de verschillen in ontwikkeling tussen de diverse delen 4 van de EU weg te werken. Ook is er geld beschikbaar uit de EU-begroting en via kredieten van de Europese Investeringsbank om de vervoersinfrastructuur in Europa (autosnelwegen, hogesnelheidslijnen) uit te bouwen, zodat afgelegen regio’s beter worden ontsloten en de trans-Europese handel meer ruimte krijgt. Het Europese samenlevingsmodel De postindustriële samenleving in Europa wordt steeds complexer. Weliswaar is de levensstandaard voortdurend gestegen, maar er bestaat nog altijd een flinke kloof tussen arm en rijk, die nog groter kan worden als de voormalige communistische landen deel gaan uitmaken van de EU. Daarom is het van belang dat de EU-lidstaten ook op sociaal gebied nauwer gaan samenwerken. Al deze inspanningen zijn niet ten koste gegaan van het behouden van de eigen culturele of linguïstische kenmerken van de EU-landen. Integendeel, veel EU-landen helpen bij het creëren van nieuwe economische groei gebaseerd op regionale specialiteiten en de rijke diversiteit van tradities en culturen. Op de lange termijn hebben alle EU-landen baat bij deze samenwerking. Een halve eeuw Europese integratie heeft geleerd dat het geheel meer is dan de som der delen. Als eenheid kan de EU veel meer gewicht in de economische, sociale, technologische, commerciële en politieke schaal leggen dan alle lidstaten afzonderlijk. Wanneer de EU-landen als één man kunnen optreden en met één stem kunnen spreken, betekent dat beslist een meerwaarde. Waarom? • Omdat de EU de belangrijkste handelsmacht ter wereld is en dus een sleutelrol speelt in internationale onderhandelingen. • Omdat de EU haar volle gewicht op handels- en landbouwgebied doet gelden bij de Wereldhandelsorganisatie en bij de uitvoering van het Kyoto-protocol inzake luchtverontreiniging en klimaatverandering. • Omdat zij in augustus 2002 belangrijke initiatieven heeft gelanceerd tijdens de top van Johannesburg over duurzame ontwikkeling. • Omdat zij een duidelijk standpunt inneemt over gevoelige kwesties die de gewone burger raken, zoals milieu, duurzame energie, het „voorzorgsbeginsel” in de voedselveiligheid, de ethische aspecten van biotechnologie en de bescherming van bedreigde diersoorten. Het oude gezegde „eendracht maakt macht” is voor de Europeanen van tegenwoordig nog net zo relevant. Maar het proces van Europese integratie heeft de verschillende leefstijlen, tradities en culturen van de bevolking niet onderdrukt. Inderdaad, de EU heeft van diversiteit één van zijn voornaamste waarden gemaakt. Waarden De EU heeft menselijke waarden en maatschappelijke vooruitgang hoog in het vaandel. Zo moet de mens alle veranderingen in de wereld — als gevolg van de globalisering en de technologische ontwikkeling — de baas kunnen blijven en niet het slachtoffer ervan worden. Via pure marktwerking of eenzijdig optreden van één land kan niet in de behoeften van mensen worden voorzien. 5 De EU staat dus voor een mensbeeld en een samenlevingsmodel waar de overgrote meerderheid van de inwoners zich in kan vinden. Het rijke Europese erfgoed van normen en waarden heeft bijvoorbeeld betrekking op mensenrechten, sociale solidariteit, vrij ondernemerschap, een eerlijke verdeling van de vruchten van de economische groei, het recht op een gezond leefmilieu, respect voor culturele, taalkundige en religieuze diversiteit en een harmonieus samengaan van traditie en vooruitgang. Op 7 december 2000 werd in Nice het EU-handvest van de grondrechten afgekondigd, dat alle rechten omschrijft die momenteel door de 27 lidstaten en hun inwoners worden erkend. Europeanen onderscheiden zich van elkaar via allerlei nationale en lokale culturen, maar ze vinden elkaar in hun gezamenlijk erfgoed van normen en waarden, dat hen van de rest van de wereld onderscheidt. 6 2. Historisch overzicht • • • • • • • Op 9 mei 1950 werd met de Schuman Declaratie de oprichting van een Europese Kolen en Staal Gemeenschap (EGKS) voorgesteld. Dit werd werkelijkheid met het Verdrag van Parijs van 18 april 1951. Dit creëerde een gezamenlijke markt in kolen en staal tussen de zes oprichters (België, Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland). Het doel was, met de Tweede Wereldoorlog nog op de achtergrond, vrede tuseen de Europese winnende en verliezende staten te garanderen en om ze als gelijken samen te brengen, samenwerkend in gedeelde instituten. Op 25 maart 1957 besloten de zes lidstaten een Europese Economische Gemeenschap (EEG) te creëren, door het tekenen van het Verdrag van Rome. De EEG was gebaseerd op een grotere gemeenschappelijke markt, die een heel scala van goederen en diensten omvatte. Op 1 juli 1968 werden de douanerechten tussen de zes landen volledig afgeschaft. In de jaren ´60 kwam ook een gemeenschappelijk beleid van de grond, met name op het gebied van handel en landbouw. Dit werd zo’n succes dat Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk besloten om zich aan te sluiten bij de Gemeenschappen. Deze eerste uitbreiding, van zes naar negen leden, vond plaats in 1973. Tegelijkertijd namen de Gemeenschappen nieuwe taken op zich en kwam er een sociaal beleid, een regionaal beleid en een milieubeleid tot stand. Voor de uitvoering van het regionale beleid werd in 1975 het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) opgezet. Juni 1979 betekende een belangrijke stap voorwaarts voor de Europese Gemeenschap, met de eerste algemene verkiezingen van het Europees Parlement. Deze verkiezingen worden elke vijf jaar gehouden. In 1981 trad Griekenland toe tot de Gemeenschappen, in 1986 gevolgd door Spanje en Portugal. Daarmee groeide de behoefte aan structuurprogramma’s, zoals de eerste geïntegreerde mediterrane programma’s (GMP), die de verschillen in economische ontwikkeling tussen de twaalf lidstaten moesten verkleinen. De wereldwijde economische recessie aan het begin van de jaren tachtig bracht een golf van „Europessimisme” teweeg. Maar er begon weer hoop te gloren toen de Europese Commissie, onder voorzitterschap van Jacques Delors, in 1985 een witboek publiceerde met een stappenplan voor de voltooiing van de Europese interne markt op 1 januari 1993. Deze ambitieuze doelstelling vond bijval en werd opgenomen in de Europese Akte, die in februari 1986 werd ondertekend en op 1 juli 1987 in werking trad. Het politieke landschap in Europa veranderde ingrijpend door de val van de Berlijnse muur in 1989. Deze gebeurtenis leidde tot de hereniging van Duitsland op 3 oktober 1990 en tot de komst van democratie in de Midden- en Oost-Europese landen die zich uit de sovjetoverheersing hadden losgemaakt. De Sovjet-Unie zelf hield in december 1991 op te bestaan. Intussen veranderden de Europese Gemeenschappen zelf ook. De lidstaten onderhandelden over een nieuw verdrag, dat in december 1991 in Maastricht door de Europese Raad (d.w.z. de staatshoofden en/of regeringsleiders) werd 7 goedgekeurd. Dit „Verdrag betreffende de Europese Unie” trad op 1 november 1993 in werking. Daarbij werd de EEG kortweg omgedoopt tot „Europese Gemeenschap” (EG). Het bestaande communautaire systeem werd uitgebreid met intergouvernementele samenwerking op bepaalde terreinen, waardoor de Europese Unie (EU) een feit werd. Verder omvatte het Verdrag nieuwe ambitieuze doelstellingen voor de lidstaten: monetaire unie in 1999, Europees burgerschap, nieuwe gemeenschappelijke beleidsterreinen, waaronder een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), en afspraken over de interne veiligheid. • Naar aanleiding van deze nieuwe dynamiek en de geopolitieke veranderingen in Europa traden op 1 januari 1995 drie nieuwe landen toe tot de EU: Oostenrijk, Finland en Zweden. • Met 15 leden ging de Europese Unie vervolgens aan de slag met het meest spectaculaire project tot nu toe: de vervanging van de nationale munteenheden door één Europese munt, de euro. Op 1 januari 2002 kwamen er in twaalf EUlanden (de „eurozone”) eurobiljetten en -munten in omloop. De euro is nu een wereldvaluta en doet niet onder voor de dollar. Op de drempel van de 21e eeuw moeten de Europeanen samen het hoofd zien te bieden aan de uitdagingen van de globalisering. Revolutionaire nieuwe technologieën en de internetexplosie zorgen voor ingrijpende veranderingen in de wereldeconomie, die echter ook sociale en culturele ontwrichting met zich brengen. Tijdens de top van Lissabon in maart 2000 bereikte de Europese Raad overeenstemming over een brede strategie om de Europese economie te moderniseren en te zorgen dat Europa de concurrentie met de Verenigde Staten en de nieuwe geïndustrialiseerde landen aankan. Deze „strategie van Lissabon” houdt onder meer in dat alle economische sectoren moeten worden opengesteld voor concurrentie, dat innovatie en investeringen in het bedrijfsleven moeten worden aangemoedigd, en dat het onderwijs moet worden afgestemd op de behoeften van de informatiemaatschappij. Tegelijkertijd staan de economieën van de lidstaten onder druk ten gevolge van zowel de werkloosheid als de oplopende pensioenkosten. Dat maakt hervormingen des te noodzakelijker. De kiezers beginnen bij hun regeringen steeds meer aan te dringen op praktische oplossingen voor deze problemen. • Terwijl de Europese Unie nog maar nauwelijks was uitgegroeid tot 15 lidstaten, stonden er alweer twaalf nieuwe landen voor de deur. Halverwege de jaren negentig ontving de EU toetredingsverzoeken van de voormalige Oostbloklanden (Bulgarije, Hongarije, Polen, Roemenië, Slowakije en de Tsjechische Republiek), de drie Baltische staten die deel hadden uitgemaakt van de Sovjet-Unie (Estland, Letland en Litouwen), een van de republieken van het voormalige Joegoslavië (Slovenië) en twee landen in de Middellandse Zee (Cyprus en Malta). De EU verwelkomde deze kans om meer stabiliteit te brengen op het Europese continent en om deze jonge democratieën te laten meeprofiteren van de Europese eenwording. De toetredingsonderhandelingen met de diverse kandidaat-lidstaten gingen van start in december 1997 in Luxemburg en in 8 december 1999 in Helsinki. Daarmee begaf de Unie zich op weg naar de grootste uitbreiding in haar geschiedenis. Met tien van de kandidaat-lidstaten werden de onderhandelingen op 13 december 2002 in Kopenhagen afgesloten. 1 mei 2004 traden de tien nieuwe lidstaten toe. Verder zijn per 1 januari 2007 Bulgarije en Roemenië lid geworden, wat het aantal lidstaten op 27 brengt. 9 3. Uitbreiding • • • • De Eu staat open voor elk Europees land dat voldoet aan de democratische, politieke en economische criteria voor lidmaatschap. In de loop van verschillende uitbreidingen is de EU gegroeid van zes naar 27 lidstaten. Andere kandidaat lidstaten zijn begonnen met de toetredingsonderhandelingen. Elk verdrag dat een nieuwe lidstaat toelaat, moet door alle lidstaten worden goedgekeurd. Daarnaast zal de EU, vóór elke nieuwe uitbreiding, zijn capaciteiten om de nieuwe lidstaten op te nemen beoordelen en kijken of de instituten nog goed kunnen functioneren. De opeenvolgende uitbreidingen hebben de democratie versterkt, Europa veiliger gemaakt en de mogelijkheden voor handel en economische groei vergroot. De eenwording van een continent In Kopenhagen, op 13 december 2002, nam de Europese Raad een van de meest gedenkwaardige beslissingen uit de hele geschiedenis van de Europese eenwording: het besluit om op 1 mei 2004 tien nieuwe landen toe te laten tot de EU. Daarmee breidde de Europese Unie niet alleen haar oppervlak en inwonertal uit, maar maakte zij ook een einde aan de breuk die ons continent sinds 1945 verdeelde in een vrije en een communistische wereld. Deze vijfde uitbreiding van de EU heeft dus een politieke en morele lading. Zowel qua geografische ligging als qua cultuur, geschiedenis en ambities horen de betrokken landen — Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en de Tsjechische Republiek — beslist bij Europa. Door toe te treden tot de Europese Unie keren zij terug in de Europese democratische familie en gaan zij deelnemen aan het grote project dat de grondleggers van de EU voor ogen stond. Bulgarije en Roemenië, kandidaat lidstaten sinds 1995, hebben de onderhandelingen afgerond en zijn sinds 1 januari 2007 ook lid van de EU. Nu zijn er dus 27 lidstaten. Turkije, lid van de NAVO, en met een langlopende samenwerkingsovereenkomst met de EU, heeft zich in 1987 aangemeld voor lidmaatschap. In oktober 2005 is de Raad van Europa de toetredingsonderhandelingen gestart. Tegelijkertijd zijn de onderhandelingen met Kroatië gestart. Er is nog geen toetredingsdatum bekend. De EU heeft de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië de status van kandidaat lidstaat toegekend in november 2005. De lange weg naar het EU-lidmaatschap De weg naar deze uitbreidingsronde begon in 1989 met de val van de Berlijnse muur en het IJzeren Gordijn. Al snel introduceerde de EU het Phare-programma om de jonge democratieën financieel te steunen bij de wederopbouw van hun economie en om politieke hervormingen te bevorderen. Op 22 juni 1993 in Kopenhagen stemde de Europese Raad er voor het eerst in toe dat „de geassocieerde landen in Midden- en Oost-Europa die dat wensen, lid worden van de Europese Unie”. 10 Tegelijkertijd stelde de Europese Raad drie voorwaarden vast waaraan kandidaatlidstaten moeten voldoen om tot de EU toe te treden. • Ten eerste een politieke voorwaarde: kandidaat-lidstaten moeten stabiele instellingen hebben die de democratie, de rechtsorde, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden waarborgen. • Ten tweede een economische voorwaarde: kandidaat-lidstaten moeten een functionerende markteconomie hebben en het hoofd kunnen bieden aan de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de EU. • Ten derde moeten kandidaat-lidstaten in staat zijn de verplichtingen van het EUlidmaatschap op zich te nemen en moeten ze de doelstellingen van een politieke, economische en monetaire unie onderschrijven. Dit betekent dat kandidaat-lidstaten de volledige wet- en regelgeving van de EU — het zogenoemde acquis communautaire — moeten overnemen. Op basis van aanbevelingen van de Commissie en adviezen van het Parlement gaf de Europese Raad in december 1997 in Luxemburg en in december 1999 in Helsinki het groene licht voor onderhandelingen met tien Midden- en Oost-Europese landen plus Cyprus en Malta. De Verdragen van Amsterdam (ondertekend op 2 oktober 1997) en Nice (26 februari 2001) zijn bedoeld om, voorafgaand aan de uitbreiding, de Europese Unie te consolideren en de besluitvorming te vereenvoudigen. Op 13 december 2002 werden in Kopenhagen de onderhandelingen met tien kandidaat-lidstaten afgerond. Daarbij werden afspraken gemaakt over de mechanismen en de overgangsperioden die deze nieuwe lidstaten nodig hebben om aan al hun verplichtingen te voldoen. Vóór de toetreding moet elk van hen de nodige nationale wetten goedkeuren om het hele acquis communautaire — 26 000 wetteksten, oftewel zo’n 80 000 bladzijden — over te nemen. Bovendien moeten ze deze wetgeving niet alleen goedkeuren, maar ook in de praktijk toepassen. Het is duidelijk dat dit een enorme hoeveelheid werk oplevert voor de nationale parlementen en andere instanties in deze landen, waar de democratische instellingen nog maar net zijn hersteld. Maar dat is de prijs die moet worden betaald om te zorgen dat het EU-beleid en de Europese interne markt gewoon kunnen blijven functioneren. Omdat de Europese Unie koste wat kost wil voorkomen dat zij door een uitbreiding op deze schaal wordt gereduceerd tot een vrijhandelszone, moet de interne samenhang worden verstevigd en moet worden gewaarborgd dat deze grote groep landen uit alle delen van het continent efficiënt kan samenwerken. Daarom werd er een Conventie in het leven geroepen, voorgezeten door Valéry Giscard d’Estaing, die zich over de toekomst van Europa moest buigen en een grondwet moest opstellen voor de EU van 25 landen. In juni 2003 was de Conventie klaar met deze opdracht en op 20 juni, in Thessaloniki, oordeelde de Europese Raad dat het gepresenteerde ontwerp voor een constitutioneel verdrag een goed uitgangspunt vormde voor de volgende intergouvernementele conferentie. 11 De nieuwe lidstaten hebben volwaardig aan de Conventie deelgenomen. Zij hebben elk een commissaris aangewezen die zijn of haar ambt aanvaard heeft op 1 mei 2004, als het Toetredingsverdrag in werking treedt. Toenmalig commissievoorzitter Romano Prodi heeft benadrukt dat de Unie, door haar belofte aan de kandidaat-lidstaten in te lossen, een einde heeft gemaakt aan het onrecht en de wreedheden van de twintigste eeuw met haar totalitaire regimes en Koude Oorlog. Maar de EU laat ook zien dat zij de internationale betrekkingen kan vormgeven volgens een nieuwe filosofie, die uitgaat van eenheid en verscheidenheid, van nationale verschillen en gemeenschappelijke normen en waarden. „Europa zelf en zijn recente geschiedenis houden de erkenning in van de eigen identiteit en van de diversiteit. Het uitgebreide Europa zal de eerste poging zijn om op het gehele continent een nieuw soort burgerschap tot stand te brengen, en het zal de voorvechter zijn voor de rechten van de burgers en de bevoegdheden van de staten.” (uit de toespraak van Commissievoorzitter Prodi tot het Europees Parlement in Straatsburg op 6 november 2002) Gemiddeld verdienen de 75 miljoen nieuwe EU-inwoners slechts 40 % van het gemiddelde inkomen in de huidige EU-landen. Daarom omvatten de toetredingsregelingen 10 miljard euro aan financiële steun voor 2004, 12,5 miljard euro voor 2005 en 15 miljard euro voor 2006. Deze bedragen moeten de nieuwe lidstaten helpen om hun economische achterstand in te lopen. Sommige van deze landen vertonen reeds een sterke groei. Overigens is de integratie tussen de oude en de nieuwe lidstaten al grotendeels een feit dankzij de opheffing van handelsbelemmeringen in de jaren negentig en de hervormingsmaatregelen die de tien nieuwe lidstaten zelf hebben doorgevoerd. De ongeveer 40 miljard euro die op de EU-begroting is uitgetrokken voor de nieuwe lidstaten voor de periode 2004-2006, is hoofdzakelijk bedoeld voor structurele en regionale projecten, ondersteuning van de landbouw, plattelandsontwikkeling, binnenlands beleid en administratieve kosten. In december 2002 in Kopenhagen hebben de EU en de tien kandidaat-lidstaten hierover afspraken gemaakt. Daarmee blijven ze binnen de bestedingsruimte die door de Europese Raad van Berlijn (maart 1999) was vastgesteld voor de periode tot aan 2006. Hoe groot mag de EU worden? De uitgebreide EU omvat inmiddels 27 landen en 490 miljoen inwoners. Daarnaast werd in december 2005 besloten om formele toetredingsonderhandelingen met Turkije te beginnen na een advies van de Europese Commissie. Onderhandelingen met een kandidaat-lidstaat kunnen van start gaan zodra het land aan de politieke en economische toetredingscriteria voldoet. Reeds in 1999 had de Europese Raad in Helsinki besloten dat „Turkije een kandidaatlidstaat [is] die voorbestemd is om tot de Unie toe te treden op basis van dezelfde criteria als die welke voor de andere kandidaat-lidstaten gelden”. Turkije is lid van de NAVO en van de Raad van Europa. Het heeft sinds 1964 een associatieovereenkomst met de EU en verzoekt al sinds 1987 om toetreding. 12 Turkije ligt echter helemaal aan de rand van het Europese continent. Het vooruitzicht dat dit land straks bij de EU zal horen, roept de vraag op waar uiteindelijk de grenzen van de Europese Unie moeten komen te liggen. Kan ieder land dat aan de politieke en economische criteria van Kopenhagen voldoet, domweg het EU-lidmaatschap aanvragen en onderhandelingen beginnen? In ieder geval geldt voor de westelijke Balkanlanden, zoals Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Servië en Montenegro, dat ze een toetredingsverzoek kunnen indienen zodra ze politieke stabiliteit hebben bereikt en aan de criteria van Kopenhagen voldoen. De EU heeft er namelijk belang bij om de stabiliteit in de omringende regio’s te bevorderen. De uitbreiding heeft tot gevolg dat de buitengrenzen van de Unie opschuiven en langer worden. In 2004 kreeg de EU Oekraïne en Wit-Rusland als directe buurlanden en wordt de grens met Rusland langer. De grensoverschrijdende samenwerking met deze landen zal moeten worden geïntensiveerd, met name op het gebied van vervoer en milieu, maar ook op het gebied van interne veiligheid en de bestrijding van mensensmokkel en andere vormen van internationale misdaad. Als dit allemaal goed verloopt, kan dezelfde strategie dan ook worden gehanteerd voor de landen langs de zuidkust van de Middellandse Zee? Dit soort vragen maakt de weg vrij voor een fundamenteel debat over de betekenis van de Europese identiteit, over het uiteindelijke doel van de Europese integratie en over de belangen van de EU op het wereldtoneel. Het is dan ook tijd om de preferentiële akkoorden tussen de EU en haar naaste buren te herzien en te versterken, en wel in de breedst mogelijke zin. VOORNAAMSTE STAPPEN IN DE VIJFDE UITBREIDING VAN DE EU 19 december 1989: de EU zet het programma Phare op om financiële steun en technische bijstand te verlenen aan de landen in Midden- en Oost-Europa. 3 en 16 juli 1990: Cyprus en Malta vragen het EU-lidmaatschap aan. 22 juni 1993: de Europese Raad van Kopenhagen stelt de criteria voor toetreding tot de Europese Unie vast. 31 maart en 5 april 1994: Hongarije en Polen vragen het EU-lidmaatschap aan. 1995: toetredingsverzoeken van Slowakije (21 juni), Roemenië (22 juni), Letland (13 oktober), Estland (24 november), Litouwen (8 december) en Bulgarije (14 december). 1996: toetredingsverzoeken van de Tsjechische Republiek (17 januari) en Slovenië (10 juni). 13 12 en 13 december 1997: de Europese Raad van Luxemburg besluit om het uitbreidingsproces in gang te zetten. 10 en 11 december 1999: de Europese Raad van Helsinki besluit om toetredingsbesprekingen te gaan voeren met de twaalf kandidaat-lidstaten. Turkije wordt beschouwd als kandidaat-lidstaat die „voorbestemd is om tot de Unie toe te treden”. 13 december 2002: de EU bereikt met tien kandidaat-lidstaten overeenstemming over toetreding op 1 mei 2004. 16 april 2003: het Toetredingsverdrag met de tien nieuwe lidstaten wordt in Athene ondertekend. 1 mei 2004: de tien nieuwe lidstaten treden toe tot de EU. December 2005: beslissing om toetredingsbesprekingen te gaan voeren met Turkije. 2007: Bulgarije en Roemenië treden toe tot de EU. 14 4. Hoe werkt de Europese Unie? De Europese Unie is meer dan een statenbond, maar is geen federale staat. De Europese Unie is in feite een volkomen nieuwe en in historisch opzicht unieke constructie. Haar politiek stelsel is de afgelopen 50 jaar voortdurend in ontwikkeling geweest. De Unie is gebaseerd op een reeks Verdragen, variërend van de in de jaren vijftig getekende Verdragen van Parijs en Rome tot de in de jaren negentig getekende Verdragen van Maastricht, Amsterdam en Nice. De lidstaten die deze Verdragen hebben ondertekend, staan een gedeelte van hun soevereiniteit af aan gezamenlijke instellingen, die tegelijkertijd de nationale belangen en het collectief belang behartigen. De Verdragen vormen het „primaire” Gemeenschapsrecht. Hiervan wordt een grote hoeveelheid „secundaire” wetgeving afgeleid die rechtstreekse invloed heeft op het dagelijks leven van de burgers in de Europese Unie. Het gaat hierbij voornamelijk om verordeningen, richtlijnen en aanbevelingen. Deze wetgeving, en meer in het algemeen het beleid van de Europese Unie, komt tot stand door besluiten van de drie belangrijkste instellingen van de Europese Unie: • de Raad van de Europese Unie (die de lidstaten vertegenwoordigt), • het Europees Parlement (dat de burgers vertegenwoordigt) en • de Europese Commissie (een politiek onafhankelijk orgaan dat het collectief belang van de Unie behartigt). Deze „institutionele driehoek” kan alleen functioneren als de drie instellingen nauw samenwerken en elkaar vertrouwen. „Voor de vervulling van hun taak en onder de in dit Verdrag vervatte voorwaarden stellen het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk, de Raad en de Commissie verordeningen en richtlijnen vast, geven zij beschikkingen en brengen zij aanbevelingen of adviezen uit”. (artikel 249 van het EGVerdrag) De Raad van de Europese Unie De Raad van de Europese Unie (oorspronkelijk bekend als de „Raad van ministers” en meestal kortweg „de Raad” genoemd) is het voornaamste besluitvormingsorgaan van de Europese Unie. Elke lidstaat van de Europese Unie oefent bij toerbeurt het voorzitterschap van de Raad uit, gedurende een periode van zes maanden. Elke bijeenkomst van de Raad wordt bijgewoond door één minister uit elk van de lidstaten. Welke ministers een bijeenkomst bijwonen hangt af van het onderwerp dat op de agenda staat. Heeft het onderwerp betrekking op buitenlands beleid, dan wordt de bijeenkomst bijgewoond door de minister van Buitenlandse Zaken van elk land; gaat het om landbouw, dan woont de minister van Landbouw van elk land de bijeenkomst bij enz. In totaal komt de Raad in negen verschillende „samenstellingen” bijeen die allemaal betrekking 15 hebben op de verschillende beleidsterreinen, zoals industrie, vervoer en milieu. De Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen draagt zorg voor de coördinatie en planning van de werkzaamheden van de verschillende Raadsformaties. De voorbereidende werkzaamheden voor de bijeenkomsten van de Raad worden verricht door het Comité van permanente vertegenwoordigers (Coreper), dat bestaat uit de ambassadeurs van de lidstaten bij de Europese Unie en dat wordt bijgestaan door ambtenaren van de nationale ministeries. De Raad wordt administratief ondersteund door het in Brussel gevestigde secretariaat-generaal van de Raad. De Raad beschikt over wetgevende bevoegdheid, die hij deelt met het Europees Parlement. Ook is hij samen met het Parlement verantwoordelijk voor de begroting. De Raad sluit voorts de internationale overeenkomsten waarover tevoren door de Commissie is onderhandeld. Overeenkomstig de Verdragen neemt de Raad een besluit met eenparigheid van stemmen of met een „gekwalificeerde meerderheid” van stemmen. Eenparigheid van stemmen betekent dat alle leden voor een besluit stemmen. Een “gekwalificeerde meerderheid” betekent dat voor het nemen van een besluit een bepaald minimumaantal stemmen nodig is. Alleen bij bepaalde belangrijke onderwerpen hoeven de besluiten van de Raad met eenparigheid van stemmen genomen te worden, zoals wijziging van de Verdragen, een nieuw gemeenschappelijk beleid of toetreding van een nieuw land tot de Europese Unie. In de meeste andere gevallen is besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vereist. Het aantal stemmen dat elke lidstaat kan uitbrengen vormt een ruwe afspiegeling van de omvang van zijn bevolking. De stemmen zijn als volgt verdeeld: Aantal stemmen per lidstaat Duitsland, Frankrijk, Italie, en het Verenigd Koninkrijk Spanje en Polen Nederland Belgie, Tsjechie, Griekenland, Hongarije en Portugal Oostenrijk en Zweden Denemarken, Ierland, Litouwen, Slowakije en Finland Estland, Cyprus, Letland, Luxemburg en Slovenie Malta Bulgarije Roemenie Totaal: 29 27 13 12 10 7 4 3 10 14 345 16 Om een gekwalificeerde meerderheid te behalen, zijn er minimaal 255 stemmen nodig. Bovendien: • moet een meerderheid van de lidstaten (in sommige gevallen een tweederde meerderheid) het besluit goedkeuren en • kan elke lidstaat om bevestiging vragen dat de stemmen vóór ten minste 62 % van de totale bevolking van de Europese Unie vertegenwoordigen De Europese Raad In de Europese Raad komen de presidenten en eerste ministers van alle EU-landen èn de voorzitter van de Europese Commissie samen. Tijdens elke Europese Raad houdt ook de voorzitter van het Europees Parlement een toespraak. Het Verdrag van Maastricht bepaalt dat de Europese Raad belangrijke politieke kwesties op de agenda kan zetten en in kan grijpen als de ministers in de Raad van de Europese Unie het niet eens kunnen worden met elkaar. De Europese Raad is uitgegroeid tot een belangrijke mediagebeurtenis dankzij de grote bekendheid van zijn leden en het polemisch karakter van een aantal van de kwesties die hij te behandelen krijgt. De Europese Raad houdt zich eveneens bezig met actuele vraagstukken op het wereldtoneel, en beoogt eensgezind te zijn waar het gaat om internationale aangelegenheden door een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) te ontwikkelen. Het Europees Parlement Het Europees Parlement is het gekozen orgaan dat de burgers van de Europese Unie vertegenwoordigt en deelneemt in het wetgevingsproces. De leden van het Europees Parlement worden sinds juni 1979 om de vijf jaar via rechtstreekse algemene verkiezingen gekozen. Het aantal leden van het Europees Parlement is per lidstaat als volgt (in alfabetische volgorde volgens de naam van het land in zijn eigen taal). Number of seats in the European Parliament per country 2007–09 Oostenrijk Belgie Bulgarije Cyprus Tsechie Denemarken Estland Finland Frankrijk Duitsland Griekenland Hongarije Ierland Italie 18 24 18 6 24 14 6 14 78 99 24 24 13 78 17 Letland Litouwen Luxemburg Malta Nederland Polen Portugal Roemanie Slowakije Slovenie Spanje Zweden Verenigd Koninkrijk Totaal 9 13 6 5 27 54 24 35 14 7 54 19 78 785 Fracties in het Europees Parlement Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten Sociaal-democratische Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa De Groenen/Vrije Europese Alliantie Europees Unitair Links/Noords Groen Links Unie voor een Europa van Nationale Staten Fractie Onafhankelijkheid/Democratie Niet-ingeschrevenen en tijdelijk lege zetels Totaal 278 219 103 42 41 30 28 44 785 Situation in October 2006. Het Parlement houdt zijn plenaire vergaderingen in Straatsburg en zijn buitengewone vergaderingen in Brussel. Zijn zeventien commissies, die de werkzaamheden van de plenaire vergaderingen voorbereiden, alsmede een aantal fracties, komen meestal in Brussel bijeen. Zijn secretariaat-generaal is gevestigd te Luxemburg. Het Parlement oefent samen met de Raad een wetgevende functie uit en maakt hierbij gebruik van drie verschillende wetgevingsprocedures (naast gewone raadpleging). In de eerste plaats is er de „samenwerkingsprocedure”, ingevoerd bij de Europese Akte in 1987. Via deze procedure brengt het Parlement advies uit over ontwerprichtlijnen en -verordeningen die zijn voorgesteld door de Europese Commissie. Een dergelijk voorstel van de Commissie kan worden gewijzigd om rekening te houden met het advies van het Parlement. 18 In de tweede plaats is er, eveneens sinds 1987, de „instemmingsprocedure”. Via deze procedure moet het Parlement instemmen met internationale overeenkomsten waarover door de Commissie is onderhandeld, met een voorstel voor uitbreiding van de Europese Unie en met een aantal andere zaken, zoals wijzigingen in verkiezingsvoorschriften. In de derde plaats is er de „medebeslissingsprocedure”, ingevoerd bij het Verdrag van Maastricht (1992), die de rol van het Parlement gelijkschakelt aan die van de Raad met betrekking tot het opstellen van wetgeving over een hele reeks belangrijke zaken zoals het vrije verkeer van werknemers, de interne markt, onderwijs, onderzoek, milieu, trans-Europese netwerken, gezondheid, cultuur en consumentenbescherming. De uitoefening van die bevoegdheid houdt in dat het Parlement de voorgestelde wetgeving op deze terreinen kan verwerpen indien een absolute meerderheid van zijn leden tegen het „gemeenschappelijk standpunt” van de Raad stemt. De zaak kan evenwel worden overgedragen aan een Bemiddelingscomité. Het Verdrag van Amsterdam breidde de werkingssfeer van de medebeslissingsprocedure uit tot nog een 23 gebieden en het Verdrag van Nice tot nog eens zeven. Het Parlement stelt ook samen met de Raad de begroting van de Europese Unie vast. De Europese Commissie bereidt het ontwerp van de begroting voor, waarover vervolgens door het Parlement en de Raad wordt gedebatteerd. Het Parlement heeft ook de mogelijkheid het voorstel voor de begroting te verwerpen, hetgeen reeds enkele malen is gebeurd. In dat geval moet de gehele begrotingsprocedure opnieuw worden gestart. Het Parlement heeft ten volle gebruikgemaakt van zijn begrotingsbevoegdheden om invloed uit te oefenen op de beleidsvorming van de Europese Unie. Op het grootste deel van de landbouwuitgaven van de Europese Unie heeft het Parlement echter geen invloed. Essentieel is de functie van het Parlement als politieke stuwkracht. Als belangrijkste kamer van de Europese Unie waar debatten worden gevoerd en als smeltkroes van de politieke en nationale standpunten van de lidstaten, is het Parlement geheel vanzelfsprekend een plaats waar veel beleidsinitiatieven worden genomen. De fracties spelen een vooraanstaande rol in parlementaire debatten. De grootste zijn: • de Europese Volkspartij (christen-democraten) en Europese Democraten — de PPE-DE-fractie; • de Partij van de Europese Sociaal-Democraten — PSE. Het Parlement heeft een belangrijke rol gespeeld bij het opstellen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (uitgevaardigd in december 2000) en bij het in het leven roepen van de Europese Conventie na de Europese Raad van Laken van december 2001. Tot slot, maar daarom niet minder belangrijk, is het Parlement het orgaan dat democratische controle op de Europese Unie uitoefent: het beschikt over de bevoegdheid de Commissie naar huis te sturen indien een meerderheid van tweederde van zijn leden een motie van afkeuring goedkeurt. Het controleert of het beleid van de Europese Unie naar behoren wordt beheerd en uitgevoerd — bijvoorbeeld door de verslagen te behandelen die het van de Rekenkamer ontvangt en door mondelinge en 19 schriftelijke vragen te stellen aan de Commissie en aan de Raad. Ook brengt de voorzitter van de Europese Raad aan het Parlement verslag uit over de besluiten die door de politieke leiders van de Europese Unie zijn genomen. De Europese Commissie De Europese Commissie is een van de sleutelorganen van de Europese Unie. Sinds 1 mei 2004, telt de Commissie één commissaris per lidstaat. De leden worden voor vijf jaar benoemd in onderlinge overeenstemming door de lidstaten na goedkeuring door het Parlement. Its members are appointed for a five-year term by agreement between the member states, subject to approval by the European Parliament. The Commission is answerable to the Parliament, and the entire Commission has to resign if the Parliament passes a motion of censure against it. De Europese Commissie is volledig politiek onafhankelijk in de uitoefening van haar bevoegdheden. Zij belichaamt het belang van de Europese Unie als geheel en mag geen instructies van welke regering van een lidstaat dan ook aanvaarden. Als „hoedster van de Verdragen” ziet zij toe op de tenuitvoerlegging van de door de Raad en het Parlement aangenomen verordeningen en richtlijnen en kan zij zich tot het Hof van Justitie wenden om ervoor te zorgen dat de in overtreding zijnde partij de EUwetgeving naleeft. Aangezien de Commissie als enige instelling het recht heeft om nieuwe EUwetgeving voor te stellen, kan zij op elk ogenblik in actie komen om overeenstemming binnen de Raad en tussen de Raad en het Parlement te bewerkstelligen. Als uitvoerende macht van de Europese Unie geeft de Commissie uitvoering aan de door de Raad genomen besluiten, bijvoorbeeld op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De Commissie is grotendeels verantwoordelijk voor het voeren van het gemeenschappelijk beleid van de Europese Unie op gebieden als onderzoek, ontwikkelingshulp en regionaal beleid. Ook beheert zij de begroting voor dit beleid. De Commissie dient verantwoording af te leggen aan het Parlement en zij is verplicht in haar geheel ontslag te nemen wanneer het Parlement een motie van wantrouwen tegen haar indient. Toen voorzitter Jacques Santer op 16 maart 1999 met een dergelijke motie van wantrouwen werd geconfronteerd, diende hij het ontslag van zijn voltallige Commissie in. Romani Prodi werd voorzitter van de Commissie voor de periode 1999-2004. De Commissie wordt bijgestaan door een ambtenarenapparaat dat bestaat uit 36 „directoraten-generaal” (DG’s) en diensten, die voornamelijk in Brussel en Luxemburg gevestigd zijn. In afwijking van de secretariaten van traditionele internationale organisaties heeft de Commissie haar eigen financiële middelen en kan zij dus redelijk onafhankelijk te werk gaan. Het Hof van Justitie 20 Het in Luxemburg gevestigde Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bestaat uit één rechter per lidstaat en wordt bijgestaan door acht advocaten-generaal. Zij worden met gezamenlijke goedkeuring van de regeringen van de lidstaten benoemd voor een ambtsperiode van zes jaar, waarna zij herbenoemd kunnen worden voor één of twee verdere perioden van drie jaar. Hun onafhankelijkheid is gewaarborgd. Het Hof heeft tot taak te zorgen voor de naleving van de EU-wetgeving en de juiste uitlegging en toepassing van de Verdragen. Het Hof kan vaststellen dat een EU-lidstaat zijn verplichtingen uit hoofde van de Verdragen niet is nagekomen en kan de wettigheid van EU-besluiten toetsen; tevens kan het vaststellen dat het Europees Parlement, de Raad of de Commissie niet naar behoren heeft gehandeld. Bovendien is het Hof van Justitie als enige instelling bevoegd om op verzoek van de nationale rechtbanken uitspraak te doen over de uitlegging van de Verdragen en over de geldigheid en de uitlegging van EU-wetgeving. Wanneer een dergelijke vraag voor de rechterlijke instanties van de lidstaten aan de orde wordt gesteld, kunnen deze rechterlijke instanties — en moeten zij in sommige gevallen — het Hof van Justitie om een uitspraak terzake verzoeken. Dit stelsel waarborgt dat de EU-wetgeving op uniforme wijze wordt uitgelegd en toegepast in de gehele Europese Unie. De Verdragen staan het Hof uitdrukkelijk toe na te gaan of de EU-wetgeving niet in strijd is met de grondrechten van de burgers van de Europese Unie. Ook kan het Hof uitspraken doen op het terrein van persoonlijke vrijheid en veiligheid. Het Gerecht van eerste aanleg, dat in 1989 werd opgericht en dat uit één rechter per EU-lidstaat bestaat, is bevoegd in bepaalde zaken uitspraken te doen. In het bijzonder is het bevoegd voor de behandeling van door bedrijven of particulieren tegen EUorganen ingestelde beroepen en geschillen tussen de instellingen en hun werknemers. De Rekenkamer De in 1977 opgerichte Rekenkamer telt één lid uit elke EU-lidstaat. Deze leden worden door de lidstaten in onderlinge overeenstemming en na raadpleging van het Europees Parlement voor zes jaar benoemd. De Rekenkamer controleert de wettigheid en juistheid van alle ontvangsten en uitgaven van de Europese Unie, alsmede het beheer van de EU-begroting. De Rekenkamer heeft het recht de rekeningen van alle organisaties te controleren die met EU-middelen omgaan en kan zaken zo nodig doorverwijzen naar het Hof van Justitie. Het Europees Economisch en Sociaal Comité Bij besluitvorming op in het EG-Verdrag en het Euratom-Verdrag genoemde beleidsterreinen raadplegen de Raad en de Commissie het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC). Dit Comité is samengesteld uit leden die de verschillende belangengroepen vertegenwoordigen die samen het „maatschappelijk middenveld” vormen. De leden worden door de Raad voor een periode van vier jaar benoemd. 21 Het EESC moet worden geraadpleegd alvorens besluiten worden genomen op een groot aantal gebieden (werkgelegenheid, het Europees Sociaal Fonds, beroepsopleiding enz.). Daarnaast mag het ook op eigen initiatief advies uitbrengen over zaken die het belangrijk acht. Het Comité van de Regio’s Het Comité van de Regio’s (CvdR), dat bij het Verdrag betreffende de Europese Unie is opgericht, bestaat uit vertegenwoordigers van regionale en lokale overheden, welke door de Raad op voordracht van de lidstaten voor vier jaar worden benoemd. In het kader van het Verdrag moet het CvdR door de Raad of de Commissie worden geraadpleegd over zaken die de regio’s aangaan. Het Comité kan ook op eigen initiatief adviezen uitbrengen. De Europese Investeringsbank De in Luxemburg gevestigde Europese Investeringsbank (EIB) financiert projecten ter ondersteuning van de minst ontwikkelde regio’s van de Europese Unie en ter bevordering van het concurrentievermogen van kleine bedrijven. De Europese Centrale Bank De in Frankfurt gevestigde Europese Centrale Bank (ECB) is verantwoordelijk voor het beheer van de euro en het monetair beleid van de Europese Unie. Haar werkzaamheden worden meer gedetailleerd beschreven in hoofdstuk 7. 22 5. Wat doet de Europese Unie? De opstellers van het Verdrag van Rome hebben de toenmalige Europese Economische Gemeenschap (EEG) de taak gegeven om een gemeenschappelijke markt in te stellen en het economisch beleid zo te harmoniseren, dat er een grotere stabiliteit, een toenemende verbetering van de levensstandaard en er nauwere betrekkingen tussen de lidstaten tot stand komen. Deze doelen zijn grotendeels bereikt dankzij de gemeenschappelijke markt, de euro en het vrije verkeer van goederen, mensen, diensten en kapitaal. Ook het concurrentiebeleid van de Europese Unie, dat erop toeziet dat de bedrijven zich concurrentieel gedragen en dat de belangen van consumenten worden beschermd, heeft hieraan bijgedragen. Deze verworvenheden moesten echter, wilden zij nuttig zijn voor alle sectoren van de economie en voor alle regio’s, vergezeld gaan met „structureel” EU-beleid. De politieke leiders van Europa realiseerden zich al snel dat solidariteit op Europees niveau niet mogelijk is zonder dat de kloof tussen de rijkere en de armere regio’s gedicht zou worden. In de praktijk betekende dit de invoering van een regionaal en sociaal beleid dat met de uitbreiding van de Europese Unie richting Oost-Europa alleen maar belangrijker werd. De activiteiten op regionaal gebied Het regionaal beleid van de Europese Unie bestaat voornamelijk uit het verdelen van regionale fondsen (het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Europees Sociaal Fonds (ESF)) aan achtergestelde regio’s en bevolkingsgroepen voor de bevordering van de ontwikkeling van regio’s met een achterstand, de omschakeling van oude industriegebieden, bijstand aan jongeren en langdurig werklozen om werk te vinden, modernisering van landbouwbedrijven en hulp aan minder bevoorrechte plattelandsgebieden. De regio-fondsen zijn een aanvulling op de investeringen van de particuliere sector en de nationale en regionale overheden. Dankzij deze door de Europese Unie gefinancierde structurele maatregelen zijn EUlanden beter in staat geweest hun economieën te harmoniseren. De uitbreiding van het structuurbeleid tot de nieuwe lidstaten De uitbreiding van de Unie met de twaalf nieuwe lidstaten heeft voor de economische en sociale samenhang een grote uitdaging met zich meegebracht, omdat in enkele gebieden van deze landen de ontwikkeling aanzienlijk achterblijft bij die van de rest van de Europese Unie. Door de uitbreiding is de heterogeniteit van de Unie toegenomen en zijn verdere inspanningen op het gebied van sectorale en regionale aanpassing nodig. 23 Er worden diverse „instrumenten” gebruikt voor de hulp aan de (ex) kandidaatlidstaten. Ten eerste is er het Phare-programma, dat steun verleent in Midden- en Oost-Europa. Daarnaast is er ISPA (pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid), dat op milieu en vervoer toegesneden projecten financiert en Sapard (een financieringsinstrument voor de landbouw). De sociale dimensie De doelstelling van het sociaal beleid van de Europese Unie is het wegnemen van de meest in het oog springende onevenwichtigheden in de Europese samenleving. Het Europees Sociaal Fonds (ESF) werd in 1961 opgericht om de werkgelegenheid te bevorderen en werknemers te helpen bij het veranderen van baan en hun verhuizing naar een ander geografisch gebied. Financiële hulp is niet het enige instrument waarmee de Europese Unie de sociale omstandigheden in Europa tracht te verbeteren. Hulp alleen kan immers nooit toereikend zijn om het hoofd te bieden aan alle problemen die worden veroorzaakt door economische recessie of door achterstanden in de ontwikkeling van bepaalde regio’s. Sociale vooruitgang wordt in de eerste plaats en bovenal in de hand gewerkt door economische groei en door het op nationaal en communautair niveau gevoerde beleid. Sociale vooruitgang wordt tevens gestimuleerd door wetgeving die alle burgers van de Europese Unie de garantie van een aantal gedegen basisrechten geeft. Sommige van deze rechten zijn in de Verdragen neergelegd, bijvoorbeeld het recht op gelijke beloning voor mannen en vrouwen die gelijke arbeid verrichten. Andere zijn vastgelegd in richtlijnen met betrekking tot de bescherming van werknemers (gezondheid en veiligheid op het werk) en essentiële veiligheidsnormen. Met de goedkeuring in december 1991 te Maastricht van het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten stelt de Europese Raad de rechten vast die in de Europese Unie voor alle werkenden zouden moeten gelden: vrij verkeer, billijke beloning, verbetering van de arbeidsvoorwaarden, sociale bescherming, recht van vereniging en CAO-onderhandelingen, het recht op beroepsopleiding, gelijke behandeling van mannen en vrouwen, voorlichting, raadpleging en medezeggenschap van werknemers, bescherming van de gezondheid en de veiligheid op het werk, bescherming van kinderen, ouderen en gehandicapten. In juni 1997 is dit handvest in Amsterdam een essentieel onderdeel geworden van het Verdrag en is dit in alle lidstaten van toepassing. Werkgelegenheidsbeleid In het laatste decennium van de twintigste eeuw verlangden de burgers van de Europese Unie in toenemende mate een actiever werkgelegenheidsbeleid van hun regering. Daarom werd een nieuw hoofdstuk over werkgelegenheid opgenomen in het 24 Verdrag van Amsterdam waarin werkgelegenheid tot een prioriteit voor het economisch beleid van de Europese Unie werd gemaakt. Tijdens de Europese Raad van 20 en 21 november 1997 in Luxemburg bereikten de leiders van de 15 lidstaten overeenstemming over een gecoördineerde strategie ter vergroting van het effect van hun nationale beleid. Deze strategie was gericht op verbetering van de beroepsopleiding, steun aan het opzetten van nieuwe bedrijven en verbetering van de „sociale dialoog” — d.w.z. betrekkingen tussen werkgevers en werknemers. Hierin werden richtsnoeren vastgelegd ter bevordering van de werkgelegenheid waarvan de voortgang van tenuitvoerlegging door de lidstaten en de EU-instellingen volgens een gezamenlijk overeengekomen procedure regelmatig wordt geëvalueerd. De „Luxemburg-strategie” werd versterkt en kreeg een bredere werkingssfeer door de Europese Raad in Lissabon in maart 2000. Dit werd de „strategie van Lissabon”, die was gericht op een nieuwe en uiterst ambitieuze doelstelling voor de Europese Unie binnen tien jaar „de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang”. Financiering van het gemeenschappelijk beleid In maart 1999 werd door de Europese Raad van Berlijn onder de titel „Agenda 2000” een akkoord bereikt over de totale omvang en vorm van het financiële kader van de Europese Unie voor de periode 2000-2006. Het doel van „Agenda 2000” was ervoor te zorgen dat de Europese Unie voldoende financiële middelen zou hebben voor de tenuitvoerlegging van haar beleid en voor de voorbereiding op de uitbreiding. Een ander doel van „Agenda 2000” was een budgettaire pas op de plaats te maken en aan de Europese belastingbetaler laten zien dat de financiële middelen van de Europese Unie op een juiste en doeltreffende wijze worden besteed. Deze begrotingsdiscipline zou de Europese Unie in staat moeten stellen om de kosten van de uitbreiding tot eind 2006 te dekken zonder dat het solidariteitsbeleid, dat al werd uitgevoerd, in gevaar zou komen of werd voorkomen dat de Unie nieuwe activiteiten zou uitvoeren. Hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid Tijdens de Europese Raad van Berlijn van maart 1999 werd in het kader van „Agenda 2000” besloten tot hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) teneinde de kosten te verlagen en het concurrentievermogen van de Europese landbouwsector in stand te houden. De doelstellingen van het GLB, als beschreven in het Verdrag van Rome, zijn grotendeels bereikt: de landbouwbevolking is verzekerd van een redelijke levensstandaard; markten zijn gestabiliseerd; consumenten zijn bij levering verzekerd van redelijke prijzen; structuren zijn gemoderniseerd. Ook andere beginselen die in de loop van de tijd werden goedgekeurd, hebben goed gefunctioneerd. Consumenten zijn 25 verzekerd van leveringen en de prijzen van landbouwproducten zijn stabiel gebleven en niet onderhevig aan schommelingen op de wereldmarkt. Het GLB is echter slachtoffer geworden van zijn eigen succes. Met de modernisering van de landbouwmethoden en het concurrerender worden van de landbouw in Europa liep het platteland leeg en liep het percentage werknemers in de landbouw in de Europese Unie terug van 20 % tot minder dan 5 %. Er werd veel meer geproduceerd dan geconsumeerd en het dumpen van de overschotten bracht hoge kosten voor de EU-begroting met zich. Bovendien werd de productie gesubsidieerd. In 2002 bedroegen de landbouwsubsidies in het kader van het GLB nog altijd 45,4 miljard euro, 40 % van de totale begroting van de Europese Unie. Er moesten stappen worden ondernomen om dit beleid te hervormen. Daarom wijzigde „Agenda 2000” de doelstellingen en methoden van het GLB. De voornaamste doelstelling bestond er nu in landbouwers te stimuleren om kwaliteitsproducten te produceren, in hoeveelheden die beter op de vraag zijn afgestemd, en om af te stappen van intensieve landbouwmethoden, die schadelijk zijn voor het milieu. De steunverlening aan landbouwers werd losgekoppeld van het productievolume. Deze hervorming begint haar vruchten af te werpen: de productie is beteugeld. De Europese Unie is een van de grootste exporteurs en importeurs van landbouwproducten ter wereld. Landbouwers worden aangemoedigd om duurzame landbouwpraktijken toe te passen die milieuvriendelijk zijn en het platteland instandhouden. De nieuwe rol van de landbouwbevolking is een bepaald niveau van economische bedrijvigheid in ieder plattelandsgebied veilig te stellen en de diversiteit van de landschappen van Europa in stand te houden. Deze diversiteit en de erkenning van de „manier van leven op het platteland” — waar mensen in harmonie met het landschap leven — zijn een belangrijk onderdeel van de identiteit van Europa. De Europese Commissie, die verantwoordelijk is voor het beheer van het GLB, is van mening dat ervoor moet worden gezorgd dat de belangen van landbouwers en consumenten nog meer hand in hand gaan. De consument heeft recht op voedsel van hoge kwaliteit dat aan alle volksgezondheidseisen voldoet. Door het tekortschieten van het Europees beleid inzake voedselveiligheid en dierlijke gezondheid in de jaren negentig en het begin van deze eeuw kon overal in Europa de „gekkekoeienziekte” (boviene spongiforme encefalopathie — BSE) en mond- en klauwzeer uitbreken. Om hieraan een einde te maken, moesten embargo’s op verkoop en handel worden ingevoerd. In 2002 stelde de Commissie verdere hervormingen voor die Europa in staat zouden stellen invloed uit te oefenen op de regelgeving van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). De Commissie wil dat de nadruk komt te liggen op voedselkwaliteit, het voorzorgsbeginsel en het welzijn van dieren. Ook is de Europese Unie begonnen met de hervorming van haar visserijbeleid teneinde de overcapaciteit van visserijvloten te verminderen, visbestanden in stand te houden en financiële bijstand te verlenen aan mensen die de visserijsector verlaten. 26 Duurzame ontwikkeling Het beleid van de Europese Unie was oorspronkelijk gericht op ondersteuning van de gemeenschappelijke markt maar werd geleidelijk tot vele andere aspecten van het dagelijks bestaan uitgebreid en probeerde een antwoord te vinden op de uitdagingen van de Europese samenleving: milieubescherming, volksgezondheid, consumentenrechten, mededinging en veiligheid in het vervoer, onderwijs en toegang tot cultuur. Grensoverschrijdende vraagstukken vragen om een gezamenlijk internationaal optreden om effectief te kunnen worden aangepakt. De meeste grensoverschrijdende vraagstukken kunnen niet worden opgelost zonder wetgeving die voor de hele Europese Unie geldt en financiële middelen waarin alleen op het niveau van de Europese Unie kan worden voorzien. Om tegemoet te komen aan de bezorgdheid van de burgers heeft de Europese Unie in het Verdrag van Amsterdam veel grotere bevoegdheden en verantwoordelijkheden gekregen op gebieden als gezondheid en consumentenbescherming. Het meest opvallende voorbeeld van de manier waarop Europese instellingen inspelen op de publieke opinie is te vinden op het gebied van milieubescherming. Het grote publiek is zich ervan bewust geworden dat verontreiniging geen grenzen kent, dat ons natuurlijk erfgoed beschermd moet worden en dat de individuele burger recht heeft op veilige en gezonde producten en levensomstandigheden. Dit heeft de Unie ertoe aangezet handelend op te treden op een hele reeks gebieden: vaststelling van normen voor de hele Europese Unie op het gebied van luchtverontreiniging, terugdringing van emissies van chloorfluorkoolwaterstoffen (CFK’s), die de ozonlaag aantasten, verbetering van afvalwaterzuivering en afvalbeheer in het algemeen, monitoring van het gebruik van chemische stoffen, verlaging van het geluidsniveau van voertuigen enzovoort. Milieubescherming is niet alleen een kwestie van het opstellen van strengere wetten. De Europese Unie heeft eveneens milieuprojecten gefinancierd en financiële steun verleend om bedrijven en de industrie te helpen zich naar de Europese milieuwetgeving te voegen. De Verenigde Naties hielden in augustus 2002 in Johannesburg hun „wereldtop over duurzame ontwikkeling”. Ter voorbereiding op de top kwam de Europese Raad in maart van dat jaar in Barcelona bijeen. De Raad stelde voor de Europese Unie een duidelijke prioriteit vast: haar eigen beleid voor duurzame ontwikkeling tot een voorbeeld voor de gehele wereld maken. Dit beleid moet betrekking hebben op instandhouding en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen; een internationaal systeem voor milieubeheer; maatregelen ter bevordering van de technologische capaciteit van Europa en grotere inspanningen om die technologie te delen met de ontwikkelingslanden. De uitdagingen zijn enorm. Hoe kan economische groei — die van vitaal belang is voor ontwikkelingslanden — worden gestimuleerd zonder dat het milieu schade wordt toegebracht? Wat is de beste manier om het water te beheren? Hoe kunnen we toegang krijgen tot duurzame energiebronnen? Hoe kan Afrika worden gered van hongersnood en ziekten? Ook voor deze vraagstukken geldt dat een gezamenlijk 27 optreden op EU-niveau effectiever is dan de optelsom van het optreden van afzonderlijke voor zichzelf handelende Europese naties. Technologische innovatie De oprichters van de Europese Unie zagen terecht in dat de toekomstige welvaart van Europa afhankelijk is van zijn vermogen om zijn plaats in de technologische wedloop te behouden. Zij zagen de voordelen die zouden voortvloeien uit gezamenlijk onderzoek op Europees niveau. Daarom werd, naast de EEG, in 1958 Euratom opgericht — de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie. Doel was de lidstaten in staat te stellen gezamenlijk kernenergie te gebruiken voor vreedzame doeleinden. Maar de stroomversnelling waarin de wetenschappelijke en technologische innovatie terechtkwam, heeft het noodzakelijk gemaakt te zorgen voor diversificatie van het Europees onderzoek waarbij zo veel mogelijk wetenschappers en onderzoekers met elkaar moesten gaan samenwerken. De Europese Unie moest zoeken naar nieuwe financieringsmethoden voor hun werk en naar nieuwe toepassingen op industrieel gebied voor hun ontdekkingen. Gezamenlijk onderzoek op EU-niveau moet als aanvulling dienen op nationale onderzoeksprogramma’s. Het richt zich op projecten waarbij een aantal laboratoria uit verschillende EU-landen samenwerken. Ook steunt het fundamenteel onderzoek op gebieden als beheerste kernfusie (een potentieel onuitputtelijke energiebron voor de 21e eeuw) via het „Joint European Torus”-programma (JET). Ook stimuleert het onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO) in strategische industrieën die met zware concurrentie van buiten Europa te kampen hebben, zoals de elektronica- en computerindustrie. In juni 2002 hechtte de Europese Unie haar goedkeuring aan haar zesde OTOkaderprogramma voor de periode 2002-2006. Dit kaderprogramma is ook bedoeld om onderzoek en technologische ontwikkeling in de lidstaten te stimuleren. Tot de prioriteiten van het programma behoren: biowetenschappen (genetica en biotechnologie), behandeling van ernstige ziekten, nanotechnologieën, lucht- en ruimtevaart en ruimteonderzoek, duurzame energiesystemen, veranderingen in het milieu wereldwijd en het ecosysteem. 28 6. De interne markt • • • • De interne markt is één van de grootste successen van de Europese Unie. Beperkingen in de handel en vrije competitie tussen lidstaten zijn langzaam maar zeker verdwenen, met als resultaat dat de levensstandaard verbeterd is. De interne markt staat niet synoniem voor een gemeenschappelijk economisch gebied. Sommige sectoren van de economie vallen nog altijd onder nationale wetten. The individuele lidstaten zijn nog altijd grotendeels verantwoordelijk voor belastingen en bijstand. De interne markt wordt ondersteund door beleid dat in de loop der tijd geformuleerd is door de EU. Hiermee verzekeren ze zoveel mogelijk bedrijven en consumenten ervan, dat ze kunnen profiteren van de markt liberalisatie. Artikel 2 van het Verdrag van Rome formuleert als doelstelling van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) „het bevorderen van de harmonische ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele Gemeenschap, een gestadige en evenwichtige expansie, een grotere stabiliteit, een toenemende verbetering van de levensstandaard en nauwere betrekkingen tussen de in de Gemeenschap verenigde staten”. Er zijn twee complementaire manieren om dat doel te bereiken: ten eerste het openstellen van de grenzen om een vrij verkeer van personen, goederen en diensten binnen de EEG mogelijk te maken, en ten tweede het organiseren van de solidariteit tussen de lidstaten door de invoering van een gemeenschappelijk beleid en financiële instrumenten. Op 1 januari 1993 werd de interne markt „voltooid” verklaard. Waarom moest het meer dan veertig jaar duren om dat te bereiken, terwijl reeds in juli 1968, zelfs anderhalf jaar eerder dan voorzien, de douanerechten en -tarieven binnen de EEG waren afgeschaft? Omdat douanetarieven gemakkelijker te harmoniseren zijn dan belastingstelsels. Omdat de regelingen voor vrije beroepen van land tot land verschillen. En omdat de nationale markten begin jaren tachtig juist verder uiteen werden gedreven door verborgen protectionisme in combinatie met een overvloed aan nieuwe technische normen. Dit lijkt misschien paradoxaler dan het is. Sommige lidstaten hadden namelijk zwaar te lijden onder de economische recessie die volgde op de twee oliecrises van 1973 en 1980. Zij namen hun toevlucht tot protectionistische maatregelen om hun markt te beschermen tegen de toenemende concurrentie in de wereld. Toen bracht de Commissie, onder voorzitterschap van Jacques Delors, in 1985 een opzienbarend witboek uit. Daarin werd uiteengezet dat de groeiende Gemeenschap in principe een interne markt van meer dan 300 miljoen consumenten zou kunnen gaan vormen, maar dat daarvoor eerst nog tal van obstakels uit de weg moesten worden geruimd, zoals wachttijden aan de grenzen, technische handelsbelemmeringen, afscherming van de markt voor overheidsopdrachten. De kosten van het nietgeïntegreerde Europa werden becijferd op circa 200 miljard euro. Het witboek spoorde de twaalf lidstaten aan tot actie. In februari 1986 ondertekenden zij de Europese Akte, met daarin een tijdschema voor de circa 270 maatregelen die 29 genomen moesten worden om de interne markt in 1993 rond te hebben. Vervolgens gingen bedrijven, beroepsgroepen en vakbonden onmiddellijk aan de slag om zich de nieuwe spelregels alvast eigen te maken. De concrete voordelen werden al spoedig merkbaar voor de burgers, die een ruimere keuze aan goederen en diensten kregen en zich voortaan vrijelijk door Europa konden bewegen voor werk of vakantie. Dit proces waarin vrij verkeer, concurrentievermogen en economische groei hand in hand gaan, is onomkeerbaar geworden. Materiële, fiscale en technische belemmeringen vallen een voor een weg, hoewel bepaalde onderwerpen nog altijd erg moeilijk liggen, zoals de harmonisatie van belastingen op spaartegoeden. Om een vrij verkeer van goederen, diensten, mensen en geld mogelijk te maken binnen de interne markt, zijn regels nodig die eerlijke concurrentie garanderen. Deze regels zijn neergelegd in het EG-Verdrag. Dit verbiedt bijvoorbeeld overeenkomsten tussen ondernemingen „die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst” (artikel 81). Ook verbiedt het Verdrag „dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de gemeenschappelijke markt” (artikel 82). De Europese Commissie moet ervoor zorgen dat deze regels worden nageleefd. Zij kan sancties opleggen aan bedrijven of lidstaten die de regels overtreden. Op dit punt heeft de Commissie zoveel macht dat zij zelfs een voorgenomen transactie tussen ondernemingen buiten de Europese Unie kan verbieden indien die transactie invloed kan hebben op de interne markt. De Commissie controleert ook of de verstrekking van staatssteun door EU-regeringen aan bedrijven in overeenstemming met de regels is. De stand van zaken Tot dusver is de balans over het algemeen positief. • De nationale markten voor overheidsopdrachten zijn opengesteld. Dit heeft te maken met strengere regelgeving die vereist dat overheidsopdrachten verlopen via doorzichtige procedures en dat hierop voldoende controle wordt uitgeoefend. • De nationale belastingstelsels zijn beter met elkaar in overeenstemming gebracht door bepaalde gemeenschappelijke regels voor indirecte belastingen, BTW en accijnzen. • De geldmarkten geliberaliseerd. • Er zijn maatregelen getroffen om de nationale wetgeving op het gebied van veiligheid en verontreiniging te harmoniseren, en in meer algemene zin hebben de EU-landen afgesproken om elkaars wetten en certificeringssystemen als gelijkwaardig te erkennen. • Bepaalde belemmeringen voor het vrije verkeer van personen zijn weggenomen. Zo zijn aan de meeste binnengrenzen de paspoortcontroles afgeschaft en erkennen en de markten voor financiële dienstverlening zijn 30 alle EU-landen nu elkaars beroepskwalificaties. Dankzij een richtlijn van november 1997 is het bijvoorbeeld voor advocaten eenvoudiger geworden om hun beroep in de hele Europese Unie uit te oefenen. • Het vennootschapsrecht is in de hele Europese Unie geharmoniseerd en de lidstaten hebben hun nationale wetgeving op het gebied van intellectuele- en industriële-eigendomsrechten (merken en octrooien) beter op elkaar afgestemd, waardoor een veel gunstiger klimaat voor industriële samenwerking is ontstaan. Van een echt vrij verkeer van personen is echter nog lang geen sprake. In de praktijk stuiten mensen die in een ander EU-land willen verblijven of hun vak willen uitoefenen, nog altijd op allerlei hindernissen. De Commissie heeft maatregelen genomen om de mobiliteit van werkenden te bevorderen, bijvoorbeeld door te zorgen dat vakdiploma’s en beroepskwalificaties overal in de EU worden erkend. De interne markt is beslist operationeel, maar blijft een soort „werk in uitvoering” dat voortdurend bijstelling behoeft. De komst van de euro heeft de markt sinds 1 januari 2002 in ieder geval doorzichtiger gemaakt en de concurrentie bevorderd, want consumenten kunnen de prijzen in dertien verschillende EU-landen nu moeiteloos met elkaar vergelijken. Werk in uitvoering De liberalisering van de dienstensector, waar de Europese Unie haar welvaart voor het grootste deel aan te danken heeft, is in volle gang. Deze verloopt echter niet overal even snel. Er wordt gewerkt aan de vorming van een daadwerkelijke interne markt voor gas en elektriciteit, maar de hele energiemarkt is een delicaat onderwerp. Deze markt moet er namelijk voor zorgen dat alle consumenten toegang hebben tot een betrouwbare energievoorziening tegen betaalbare prijzen. In november 2000 heeft de Commissie een discussiestuk („groenboek”) gepubliceerd waarin een Europees energiebeleid wordt geschetst dat uitgaat van leveringszekerheid en van allerlei verschillende energiebronnen. Zonder maatregelen zal de Europese Unie over twintig tot dertig jaar 70 % van de benodigde energie moeten importeren, tegen 50 % nu. De Unie is nu al afhankelijk van het Midden-Oosten voor 45 % van haar olie-importen en van Rusland voor 40 % van haar aardgasimporten. Verder zijn de EU-landen op energiegebied van elkaar afhankelijk en zetten ze zich gezamenlijk in om hun uitstoot van broeikasgassen te verminderen en klimaatverandering tegen te gaan. Een van de doelstellingen van de Europese Unie is om nieuwe en duurzame energiebronnen (inclusief biobrandstoffen) te ontwikkelen. Het aandeel van deze „schone” energiebronnen in het totale energieverbruik van de EU moet in 2010 verdubbeld zijn van 6 % naar 12 %. 31 Het vervoersbeleid biedt belangrijke mogelijkheden om energie te besparen en tegelijkertijd het milieu te ontzien. Momenteel gaat zo’n 50 % van het totale goederenvervoer in Europa en 80 % van het personenvervoer over de weg. Dit kost niet alleen veel energie maar veroorzaakt ook verkeersproblemen en schade aan het milieu. In sommige stedelijke gebieden loopt het verkeer volledig vast en heeft de luchtverontreiniging een alarmerend niveau bereikt. Het EU-beleid is er dan ook op gericht om het vrachtvervoer zo veel mogelijk via het spoor en de binnenvaart te laten verlopen in plaats van over de weg. Bovendien heeft de Europese Unie een vervoersbeleid nodig dat tegemoetkomt aan de toenemende mobiliteitsbehoefte van zowel personen als goederen in de hele grenzeloze binnenmarkt. Daarom moet het spoorwegvervoer in Europa volledig worden geliberaliseerd. Dat betekent dat de technische normen voor het gebruik van de Europese spoorwegen moeten worden geharmoniseerd en dat er concurrentie moet komen op de nationale spoorwegnetten. Ook in het luchtvervoer is verbetering wenselijk. De 25 000 vliegtuigen die dagelijks boven Europa vliegen, krijgen te maken met een hele reeks nationale luchtverkeersleidingssystemen. Dit leidt tot vertragingen en tot frustraties voor de passagiers. De Commissie wil deze afzonderlijke luchtverkeersleidingssystemen met elkaar samenvoegen om een „gemeenschappelijk Europees luchtruim” te creëren. Op aandringen van de Commissie en het Parlement worden ook de Europese postdiensten opengesteld voor concurrentie. Hier speelt de kwestie van „diensten van algemeen belang”. Het Verdrag betreffende de Europese Unie erkent het belang van openbare diensten op terreinen waar de markt het soms laat afweten. Iedereen moet toegang hebben tot basisvoorzieningen (water, elektriciteit, gezondheidszorg, postdiensten enz.) tegen redelijke prijzen. Dergelijke toegang is zelfs een voorwaarde voor de economische en sociale samenhang in de Europese Unie. Daarom werken de instellingen van de EU nu aan regelgeving die de concurrentiebepalingen van het Verdrag verenigbaar moet maken met de noodzaak om hoogwaardige diensten van algemeen belang te blijven bieden. Ook in dit opzicht streeft de Europese Unie naar een eigen Europees „samenlevingsmodel” voor haar burgers. De voltooiing van de interne markt concentreert zich momenteel op dienstverlenende sectoren die in sommige landen altijd tot het domein van staatsbedrijven hebben gehoord. Door de liberalisering van deze sectoren moeten er arbeidsplaatsen bijkomen en moet de Europese economie concurrerender worden. 32 7. De Economische en Monetaire Unie en de euro • • • • De Euro is de gemeenschappelijke munt van de Europese Unie. Twaalf van de vijftien toenmalige lidstaten hebben hem aangenomen als nationale valuta per 2002. Drie landen (Denemarken, Zweden en het Verenigd Koninkrijk) deden niet mee aan deze monetaire unie. De nieuwe lidstaten maken zich op om de munt ook aan te nemen, zodra ze aan de criteria voldoen. Slovenië is de eerste die zover is en per 1 januari 2007 doen ook zij mee. Tegelijk met het doel van monetaire stabiliteit, wat de verantwoordelijkheid van de Europese Centrale Bank is, zijn de lidstaten toegewijd aan een hogere groei en economische éénwording. Sinds 1 januari 2002 maakt de euro deel uit van het dagelijks leven van ruim 300 miljoen Europese burgers. Vanaf het moment dat het principe van een Europese eenheidsmunt werd vastgelegd in het Verdrag van Maastricht (februari 1992), heeft het slechts tien jaar geduurd totdat er in twaalf EU-landen daadwerkelijk eurobiljetten en -munten in omloop waren. Dat is opmerkelijk kort voor een operatie die in de wereldgeschiedenis zijn weerga niet kent. De euro is in de plaats gekomen voor munten die vaak eeuwenlang een symbool en een instrument van nationale soevereiniteit zijn geweest voor de betrokken landen. Daarmee heeft de nieuwe munteenheid Europa aanzienlijk dichter bij een economische unie gebracht. De euro heeft de burgers ook veel meer het gevoel van een gezamenlijke Europese identiteit gegeven. Met euro’s op zak kunnen mensen bijna de hele Unie doorreizen zonder geld te hoeven wisselen. Hoe is het idee van een gemeenschappelijke Europese munt ontstaan? Reeds in 1970 werd in het verslag-Werner, genoemd naar de toenmalige premier van Luxemburg, voorgesteld om de economieën en de munteenheden van de zes EEG-landen meer op één lijn te brengen. Vervolgens duurde het tot maart 1979 voordat de eerste stap in deze richting werd gezet met de invoering van het Europees Monetair Stelsel (EMS). Het EMS was bedoeld om wisselkoersschommelingen tussen de valuta’s van de lidstaten te beperken. Het stond fluctuaties toe binnen een bandbreedte van 2,25 % tot maximaal 6 %. Het EMS werd echter ondergraven door een aantal crises ten gevolge van de instabiliteit van de Amerikaanse dollar en de zwakte van bepaalde valuta’s die ten prooi vielen aan speculanten, vooral in tijden van internationale spanningen. Onderweg naar de voltooiing van de interne markt deed de behoefte aan een zone van monetaire stabiliteit zich steeds sterker voelen. De Europese Akte, die in februari 1986 werd ondertekend, impliceerde als vanzelf dat de Europese economieën op elkaar moesten worden afgestemd en dat onderlinge wisselkoersschommelingen moesten worden beperkt. Hoe zou immers een interne markt, gebaseerd op een vrij verkeer van personen, goederen en kapitaal, naar behoren kunnen functioneren als de betrokken valuta’s konden worden gedevalueerd? Devaluatie van een munt zou leiden tot oneerlijk concurrentievoordeel en tot verstoring van de handel. In juni 1989 presenteerde Jacques Delors, voorzitter van de Commissie, tijdens de Europese Raad van Madrid een stappenplan voor de totstandkoming van een 33 Economische en Monetaire Unie (EMU). Dit plan werd later verwerkt in het in februari 1992 ondertekende Verdrag van Maastricht, dat een aantal voorwaarden omvatte waaraan de lidstaten moesten voldoen om in aanmerking te komen voor de EMU. Deze criteria hadden allemaal te maken met economische en financiële discipline: beperking van de inflatie, van de rente, van het begrotingstekort (tot maximaal 3 % van het BBP), van de staatsschuld (maximaal 60 % van het BBP), en stabilisatie van de wisselkoers. In protocollen bij het Verdrag behielden Denemarken en het Verenigd Koninkrijk zich het recht voor om af te zien van de derde fase van de EMU, oftewel de invoering van de euro, ook al zouden zij aan alle voorwaarden voldoen (de zogenoemde optingoutclausule). Denemarken verklaarde na een referendum dat het inderdaad niet zou meedoen aan de euro. Ook Zweden uitte bedenkingen. Er moest een manier komen om de stabiliteit van de eenheidsmunt te garanderen, omdat inflatie de economie minder concurrerend maakt, het vertrouwen van de burgers ondermijnt en de koopkracht doet dalen. Daarom werd er een onafhankelijke Europese Centrale Bank (ECB) opgericht, gevestigd in Frankfurt, die tot taak kreeg om via een goed rentebeleid te zorgen voor een waardevaste euro. In juni 1997 nam de Europese Raad van Amsterdam twee belangrijke resoluties aan. • De eerste, bekend als het „stabiliteits- en groeipact”, verplichtte de betrokken landen om begrotingsdiscipline te betrachten: de landen zouden elkaar over en weer in de gaten houden en geen buitensporige begrotingstekorten toestaan. • De tweede resolutie betrof de economische groei, en hield in dat de lidstaten en de Commissie zich krachtig zouden inzetten om te zorgen dat werkgelegenheid bovenaan de beleidsagenda van de EU zou blijven staan. In december 1997 in Luxemburg aanvaardde de Europese Raad ook nog een resolutie over de coördinatie van het economisch beleid. Deze bevatte het belangrijke besluit dat „de ministers van de landen die aan de eurozone deelnemen, op informele wijze bijeen kunnen komen ter bespreking van vraagstukken die verband houden met de specifieke verantwoordelijkheid die zij delen op het gebied van de eenheidsmunt”. Daarmee maakten de politieke leiders van de Europese Unie de weg vrij voor nog nauwere banden tussen de eurolanden, waarbij het dus niet meer alleen om de monetaire unie ging, maar ook om onderlinge afstemming van hun financiële, begrotings-, sociale en fiscale beleid. De geleidelijke totstandkoming van de EMU heeft de feitelijke voltooiing van de interne markt dichterbij gebracht. Ondanks alle onrust in de wereld (beurscrises, terroristische aanslagen, de oorlog in Irak) heeft de eurozone kunnen profiteren van de stabiliteit en de voorspelbaarheid die beleggers en consumenten nodig hebben. Daarnaast heeft de geslaagde en onverwacht snelle introductie van euromunten en biljetten in de eerste maanden van 2002 het vertrouwen van de Europese burgers in de euro vergroot. Zij zien het als een voordeel dat de prijzen in de verschillende Europese landen nu moeiteloos met elkaar te vergelijken zijn. 34 De euro is inmiddels de op één na belangrijkste munt ter wereld en wordt in toenemende mate gebruikt in het internationale betalingsverkeer en als reservevaluta, naast de dollar. De integratie tussen de financiële markten in de eurozone verloopt steeds sneller, met fusies tussen effectenkantoren en zelfs tussen effectenbeurzen. De Europese Unie heeft een actieplan voor financiële diensten opgesteld, dat in 2005 uitgevoerd moet zijn. STAPSGEWIJS NAAR DE EURO 7 februari 1992: ondertekening van het Verdrag van Maastricht In december 1991 wordt in Maastricht overeenstemming bereikt over het Verdrag betreffende de Europese Unie en de Economische en Monetaire Unie (EMU). Het wordt in februari 1992 ondertekend en treedt in november 1993 in werking. Het regelt onder meer dat de nationale munteenheden zullen worden vervangen door één gemeenschappelijke Europese munt, mits de betrokken landen aan een aantal economische voorwaarden voldoen. De belangrijkste van die voorwaarden is dat het begrotingstekort van een land slechts tijdelijk boven de 3 % van zijn bruto binnenlands product (BBP) mag liggen. De staatsschuld mag niet meer dan 60 % van het BBP bedragen. Verder moeten prijzen en rentevoeten gedurende langere tijd stabiel blijven, evenals de wisselkoersen tussen de betrokken valuta’s. Januari 1994: oprichting van het Europees Monetair Instituut Het Europees Monetair Instituut (EMI) wordt opgericht en er komen nieuwe toezichtprocedures om de economische convergentie tussen de EU-landen te bevorderen. Juni 1997: het stabiliteits- en groeipact De Europese Raad van Amsterdam gaat akkoord met het stabiliteits- en groeipact en met een nieuw wisselkoersmechanisme („EMS bis”) dat moet zorgen voor stabiele wisselkoersen tussen de euro en de valuta’s van de EU-landen die buiten de eurozone blijven. Ook wordt een ontwerp gekozen voor de „Europese” kant van de euromunten. Mei 1998: elf landen mogen meedoen aan de euro Op hun bijeenkomst van 1 tot en met 3 mei 1998 in Brussel besluiten de politieke leiders van de Unie dat elf EU-landen in aanmerking komen voor deelname aan de eurozone. Ook worden de definitieve wisselkoersen tussen de betrokken valuta’s vastgesteld. 35 1 januari 1999: geboorte van de euro Op 1 januari 1999 worden de munteenheden van de elf deelnemende landen vervangen door de euro, die daarmee de gemeenschappelijke munt wordt van België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Finland (Griekenland sluit zich aan op 1 januari 2001). De Europese Centrale Bank neemt vanaf dat moment de plaats in van het EMI en wordt verantwoordelijk voor het monetaire beleid, dat wordt opgesteld en uitgevoerd in euro’s. De eerste valutatransacties in euro’s volgen op 4 januari 1999, tegen een koers van ongeveer 1,18 US-dollar. Dat vormt het begin van een overgangsperiode die tot 31 december 2001 duurt. 1 januari 2002: invoering van euromunten en -biljetten Op 1 januari 2002 worden eurobiljetten en -munten in omloop gebracht. Vervolgens worden tussen 1 januari en 28 februari 2002 de nationale bankbiljetten en munten uit de roulatie genomen. Daarna geldt in alle landen van de eurozone alleen nog de euro als wettig betaalmiddel. 1 januari 2007: de eerste van de nieuwe lidstaten doet mee Op 1 januari 2007 gaat Slovenië de andere nieuwe lidstaten voor en vervangt als eerste hun munteenheid met de euro. De overige nieuwe lidstaten zullen de munt ook adopteren zodra zij aan de criteria voldoen. 36 8. Naar een kennismaatschappij Groei en banen hebben de prioriteit • De Unie is van plan te reageren op globalisatie door het concurrerend maken van de Europese economie • De Unie ondersteunt hervormingsprogramma´s van lidstaten door de uitwisseling van ervaringen te vergemakkelijken. • De noodzaak om te groeien en te concurreren wordt gekoppeld aan enkele kerndoelen van het Europese model, namelijk sociale eenheid en duurzame ontwikkeling. • De EU Structuurfondsen zal gedurende de begrotingsperiode 2007-2013 meer besteden aan training, innovatie en onderzoek. Terwijl het laatste decennium van de twintigste eeuw inging, begon over de hele wereld — en niet in de laatste plaats in Europa — een ingrijpende verandering van de economie en de manier van leven. Hieraan lagen twee ontwikkelingen ten grondslag. Een daarvan was globalisering: naarmate economieën over de hele wereld in toenemende mate van elkaar afhankelijk werden, ontstond meer en meer een „mondiale economie”. De andere was de technologische revolutie: de opkomst van internet en van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën. Het Lissabon proces Tegen het jaar 2000 waren de EU-leiders zich er zeer goed van bewust dat de Europese economie grondig moest worden gemoderniseerd om met de Verenigde Staten en andere grote spelers in de wereld te kunnen concurreren. In maart van dat jaar formuleerde de Europese Raad in Lissabon een nieuwe en zeer ambitieuze doelstelling voor de EU: binnen een decennium „de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang”. De EU-leiders bereikten ook overeenstemming over een gedetailleerde strategie voor het bereiken van deze doelstelling. De „strategie van Lissabon” omvat onder meer het bevorderen van onderzoek, onderwijs, opleiding, toegang tot internet en elektronische handel („e-handel”). Ook de hervorming van de socialezekerheidsstelsels in Europa maakt onderdeel uit van deze strategie. De sociale zekerheid vormt een van de grootste verworvenheden van Europa: zij stelt onze samenlevingen in staat om veranderingen betrekkelijk pijnloos door te voeren. De stelsels voor de sociale zekerheid moeten echter duurzamer worden gemaakt, zodat de voordelen ervan voor toekomstige generaties bewaard blijven. Elk voorjaar komt de Europese Raad bijeen om de voortgang van de uitvoering van de strategie te beoordelen. In het voorjaar van 2006 probeerde de Europese Raad niet te verbergen dat, zes jaar na de lancering, de resultaten van het Lissabon proces gemengd waren. Daarom besloten ze het probleem van hoge werkeloosheid in veel EU-landen aan te pakken en de prioriteiten te concentreren op groei en werkgelegenheid. Als Europa zijn economieën productiever wil maken en de sociale eenheid wil aanmoedigen, dan moet Europa de aandacht blijven concentreren op het verbeteren van de economische prestaties, op innovatie en op sociale vaardigheden. 37 Op initiatief van de president van de Europese Commissie, José Manuel Barroso, hebben de EU-lidstaten daarom besloten dat: • ze meer gaan investeren in onderzoek en innovatie; • ze de Europese Commissie een grotere rol als coördinator gaan geven, zodat de lidstaten ondersteuning krijgen, met name door het uitwisselen van ervaringen in Europa; • ze de hervormingen van de financiële markten en van de sociale zekerheidssystemen gaan versnellen, alsook de liberalisatie van telecommunicatie en de energie sector. 38 9. Een Europa van de burgers • • • • Dankzij de Europese Unie kan de bevolking van de lidstaten overal in Europa reizen, wonen en werken. In het dagelijks leven moedigt de EU programma´s aan die burgers dichter bij elkaar brengen, met name op het gebied van onderwijs en cultuur. Dit gebeurt ook financieel. Een gevoel van bij de Europese Unie horen zal langzaam moeten ontstaan, door meetbare prestaties en successen. Sommige symbolen die de Europese identiteit vertegenwoordigen bestaan al. De meest prominente is de gezamenlijke munteenheid, maar er zijn ook een EU vlag en volkslied. Europa van de volken of Europa van de kooplieden? Het proces van de eenwording van Europa is geboren uit de politieke visie van de grondleggers van de EU. Zij wilden vooral zeker stellen dat Europa nooit meer door oorlog zou worden verscheurd, zoals eeuwenlang was gebeurd. Om het verenigde Europa zo doeltreffend en solide mogelijk op te bouwen, kozen zij voor een pragmatische benadering, waarbij naar onderlinge solidariteit werd gestreefd op zeer praktische terreinen: kolen en staal, de interne markt, het landbouwbeleid, mededinging enzovoort. Zo is een Europa ontstaan dat door sommigen wordt bestempeld als „technocratisch”, omdat voor het functioneren ervan deskundigen, economen en ambtenaren nodig zijn. Maar de oorspronkelijke visie zou nooit concrete vorm hebben gekregen, indien deze niet was ondersteund door de politieke wil van de Europese instellingen. Europa in het dagelijks leven Inmiddels zijn de meeste van de in de Verdragen neergelegde doelstellingen bereikt. De oude regels en voorschriften, de tariefmuren en de verplichtingen op douanegebied, die afremmend werkten op de bedrijvigheid van de burgers in Europa en het vrije verkeer van goederen, kapitaal en diensten belemmerden, zijn verdwenen. Hoewel wij ons daar niet altijd van bewust zijn, profiteert iedereen in het leven van alledag van de voordelen van de interne markt: wij hebben als consument toegang tot een groot assortiment van producten, de concurrentie werkt afremmend op prijsstijgingen, er is beleid gericht op de bescherming van de consument en het milieu, en er zijn technische normen die doorgaans naar boven worden geharmoniseerd. Een andere groep die erop vooruit is gegaan, zijn de bewoners aan de periferie van Europa. Zij ontvangen steun van de structuurfondsen, zoals het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. De Europese landbouwers hebben decennialang geprofiteerd van prijsondersteuning uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL). De op de begroting van de Unie geboekte uitgaven, die in 2003 meer dan 100 miljard euro bedroegen, worden nagenoeg volledig besteed aan acties die doorwerken in het dagelijks leven van de Europese burger. Zodra het Verdrag van Rome in 1958 in werking was getreden, begon de Europese wetgever met het opstellen van wetten waarmee het vrije verkeer van werknemers, de 39 vrijheid van dienstverlening en het recht van vestiging van vrije beroepsbeoefenaren werden gegarandeerd. Iedere EU-burger, ongeacht zijn nationaliteit, is zodoende vrij om overal in de Europese Unie naar werk te zoeken. Discriminatie op grond van nationaliteit is verboden. Met EU-richtlijnen zijn de voorschriften voor beroepsbeoefening in de Europese Unie geharmoniseerd en er is hard gewerkt aan de harmonisering van wetgeving, zodat de kwalificaties die door een arts, advocaat, verpleegkundige, diergeneeskundige, architect, verzekeringsmakelaar enz. zijn behaald, in alle EU-landen zouden worden erkend. Er bleven echter nog zoveel activiteiten over waarvoor uiteenlopende nationale regelingen golden, dat de lidstaten op 21 december 1988 een richtlijn hebben aangenomen voor de invoering van een stelsel van wederzijdse erkenning van hogeronderwijsdiploma’s. Deze richtlijn is van toepassing op alle universitaire opleidingen met een duur van ten minste drie jaar en is gebaseerd op het beginsel van wederzijds vertrouwen tussen de nationale onderwijs- en opleidingsstelsels. Het eerste recht van de Europese burger is derhalve om zich in de gehele Unie vrij te kunnen bewegen en om overal te kunnen werken en wonen. In het Verdrag van Maastricht is dit recht vastgelegd in het hoofdstuk dat is gewijd aan het burgerschap. Buiten de activiteiten die een prerogatief van de overheid zijn (politie, leger, buitenlandse zaken enz.) kan iedereen die de nationaliteit van een EU-land bezit, overal in de Europese Unie een functie krijgen in de gezondheidszorg, het onderwijs of een andere overheidsdienst. Wat is er immers natuurlijker dan dat een Britse docent wordt aangetrokken om Engels te onderwijzen aan leerlingen in Rome of dat een jonge Franse gediplomeerde wordt gestimuleerd zijn kans te wagen bij een door de Belgische overheid georganiseerd examen? Maar de Europeaan is niet alleen een consument of een medespeler in het economische en sociale leven. Hij is ook een burger van de Unie en heeft als zodanig specifieke politieke rechten. Dankzij het Verdrag van Maastricht heeft elke burger van de Unie — ongeacht zijn nationaliteit — bij gemeenteverkiezingen en verkiezingen voor het Europees Parlement het actief en passief kiesrecht in het EU-land waar hij of zij woonachtig is. Het burgerschap van de Unie is vastgelegd in artikel 17 van het Verdrag van Amsterdam: „Burger van de Unie is eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie vult het nationale burgerschap aan doch komt niet in de plaats daarvan”. Grondrechten Verder zijn in het Verdrag van Amsterdam verbeteringen doorgevoerd op het punt van de grondrechten. Er is een procedure ingevoerd voor de opschorting van de lidmaatschapsrechten van een lidstaat die de grondrechten van de burger schendt. In Amsterdam is bovendien het beginsel van niet-discriminatie, dat voordien alleen gold voor nationaliteit, uitgebreid tot geslacht, ras, godsdienst, leeftijd en seksuele geaardheid, terwijl ook het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen is versterkt. 40 Tot slot vergroot het Verdrag van Amsterdam de transparantie van de besluitvorming in de Europese Unie, doordat de burger een grotere toegang krijgt tot de officiële documenten van de Europese instellingen. De sterke betrokkenheid van de Europese Unie bij de rechten van de burger werd in december 2000 in Nice bevestigd met de proclamatie van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het handvest is opgesteld door een Conventie samengesteld uit leden van de nationale en Europese parlementen, vertegenwoordigers van de nationale regeringen en een lid van de Commissie. In 54 artikelen, onderverdeeld in zes hoofdstukken — Waardigheid, Vrijheden, Gelijkheid, Solidariteit, Burgerschap en Rechtspleging — wordt aangegeven wat de fundamentele waarden van de EU zijn en welke politieke, economische, sociale en burgerrechten de burger van de Unie heeft. De openingsartikelen gaan over de menselijke waardigheid, het recht op leven, menselijke integriteit, en vrijheid van meningsuiting en geweten. In het hoofdstuk over „solidariteit” worden op innovatieve wijze de sociale en economische rechten bijeengebracht. Tot die rechten behoren onder meer: • het recht om te staken; • het recht van werknemers om te worden voorgelicht en geraadpleegd; • het recht om gezins- en beroepsleven met elkaar in harmonie te brengen; • het recht op gezondheidszorg en op sociale zekerheid en bijstand in de gehele Unie. Het handvest bevordert ook de gelijkheid van mannen en vrouwen en introduceert rechten als het recht op de bescherming van persoonsgegevens, het recht op milieubescherming, rechten van kinderen en ouderen, en het recht op behoorlijk bestuur alsook een verbod op eugenetische praktijken en het reproductief klonen van mensen. Dit „Europa van de burgers” wijst in de richting van een of andere vorm van „politiek Europa”, waarvan het precieze karakter nog moet worden bepaald. Welke zijn de waarden en ambities die de volken van Europa bereid zijn te delen in een Europese Unie van 27 of meer lidstaten? Europa betekent cultuur en onderwijs Het gevoel dat wij Europeaan zijn onder mede-Europeanen en dat wij bij elkaar horen, kan niet kunstmatig worden gecreëerd. Dit gevoel kan alleen ontstaan uit een besef van gemeenschappelijke culturele identiteit. Daarom is het belangrijk dat Europa zijn aandacht voortaan niet alleen op de economie maar ook op de cultuur richt. Tot de eerste maatregelen in dit verband behoort de invoering van onderwijs- en opleidingsprogramma’s zoals Erasmus (voor het bevorderen van de mobiliteit van studenten), Comett (voor het bevorderen van samenwerking op het gebied van technisch onderwijs) en Lingua (voor het aanmoedigen van het leren van vreemde 41 talen). Meer dan een miljoen jongeren hebben dankzij het Erasmus-programma in het buitenland kunnen studeren. Het streven van de Europese Unie is dat 10 % van de studenten één jaar in een ander Europees land een opleiding in het hoger onderwijs volgt. Daarvoor is het nodig dat een groter deel van de communautaire middelen naar het onderwijs gaat. De programma’s Socrates, Leonardo da Vinci en Jeugd voor Europa zouden het mogelijk moeten maken voortgang in deze richting te boeken. Door de richtlijn Televisie zonder grenzen kunnen kijkers meer televisieprogramma’s made in Europe zien, omdat Europese omroeporganisaties een bepaald percentage van de zendtijd voor Europese programma’s moeten reserveren. De richtlijn introduceert krachtigere maatregelen voor de bescherming van jonge kijkers en de ondersteuning van onafhankelijke producenten en bevat voorschriften voor reclame en telewinkelen. Het gevoel erbij te horen Het idee van een „Europa van de burgers” is heel nieuw. Om dit idee werkelijkheid te laten worden, moeten de mensen er onder meer toe worden gebracht om zich onder symbolen te scharen die een gemeenschappelijke Europese identiteit vertegenwoordigen, zoals het Europees paspoort (in gebruik sinds 1985), de Europese hymne (de Ode an die Freude van Beethoven) en de Europese vlag (een cirkel bestaande uit twaalf gouden sterren tegen een blauwe achtergrond). Sinds 1996 wordt in de lidstaten ook een Europees rijbewijs verstrekt. Het Europees Parlement wordt sinds 1979 rechtstreeks gekozen, met toepassing van het algemeen kiesrecht. Dit geeft een grotere democratische legitimiteit aan het proces van de eenmaking van Europa, omdat deze hierdoor rechtstreeks wordt gekoppeld aan de wil van het volk. Maar Europa moet nóg democratischer worden, door het Parlement meer bevoegdheden te geven, door de oprichting van echte Europese politieke partijen en door de gewone burger meer medezeggenschap te geven in de beleidsvorming op EU-niveau, via niet-gouvernementele en andere vrijwilligersorganisaties. De invoering van de eurobiljetten en -munten op 1 januari 2002 had een groot psychologisch effect. De meeste Europeanen beheren hun bankrekeningen nu in euro en kunnen overal in de Europese Unie naar goederen en diensten rondkijken nu de prijzen bijna overal in euro’s zijn vermeld en zodoende rechtstreeks met elkaar kunnen worden vergeleken. Dankzij het Schengen-akkoord kunnen de meeste landsgrenzen in de Europese Unie zonder persoonscontrole worden gepasseerd, wat burgers nu al het gevoel geeft dat zij tot één enkel, verenigd geografisch gebied behoren. Het Schengen-gebied zal groter worden naarmate meer landen het akkoord ondertekenen. Om de Europese Unie dichter bij de Europese burger te brengen, heeft het Unieverdrag de functie van Ombudsman ingesteld. Deze wordt gekozen door het Europees Parlement voor de duur van zijn zittingsperiode en heeft tot taak de klachten over communautaire instellingen of organen te onderzoeken. Elke EU-burger en elke natuurlijke of rechtspersoon die woont of is gevestigd in een lidstaat, heeft het recht 42 om bij de Ombudsman een klacht in te dienen. Deze zal proberen een minnelijke schikking te bereiken tussen de klager en de betrokken instantie. Behalve de Ombudsman is ook het Europees Parlement zelf een belangrijke schakel tussen de burgers en de Europese instellingen. Elke ingezetene van een lidstaat kan een verzoekschrift bij het Parlement indienen. „Wij voegen geen staten samen, wij verenigen mensen”, zei Jean Monnet in 1952. De publieke opinie winnen voor de Europese integratie is nog steeds de grootste uitdaging waarvoor de Europese instellingen zich gesteld zien. 43 10. Vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid • • • Het openstellen van interne grenzen tussen EU-lidstaten is een aantoonbaar voordeel voor gewone mensen, dat ze toestaat vrij te reizen zonder grenscontroles. Deze vrijheid moet echter gepaard gaan met een toegenomen controle van de EU´s externe grenzen, zodat mensenhandel, drugshandel, georganiseerde misdaad, illegale immigratie en terrorisme effectief bestreden worden. De EU-landen werken samen op het gebied van politie en justitie, zodat Europa veiliger wordt. De burgers van Europa hebben het recht om overal in de Europese Unie in vrijheid te leven, zonder angst voor vervolging of geweld. Internationale misdaad en terrorisme behoren echter tot de zaken die de Europeanen tegenwoordig de meeste zorgen baren. Internationale misdaad en terrorisme vragen om snelle, gezamenlijke actie op EUniveau. De Europese Unie heeft duidelijk behoefte aan een beleid inzake justitie en binnenlandse zaken — zeker nu het vraagstuk van de interne veiligheid door de uitbreiding een nieuwe dimensie krijgt. Toen de EEG werd opgericht stond communautaire actie op dit terrein niet op de agenda. Artikel 3 van het Verdrag van Rome bepaalt niet meer dan dat de Gemeenschap „maatregelen inzake binnenkomst en verkeer van personen” moet nemen. Met het verstrijken van de tijd werd echter duidelijk dat vrijheid van verkeer met zich brengt dat iedereen, overal in de Europese Unie, dezelfde bescherming moet worden geboden en gelijke toegang tot de rechter. De oorspronkelijke Verdragen werden derhalve gewijzigd — eerst met de Europese Akte en vervolgens met de Verdragen van respectievelijk Maastricht en Amsterdam. Vrijheid van verkeer Het recht van personen om zich binnen de Europese Unie vrij te bewegen stelt de lidstaten voor veiligheidsproblemen, omdat aan de meeste binnengrenzen van de Unie geen controles meer worden doorgevoerd. Ter compensatie moeten bij de buitengrenzen van de EU extra veiligheidsmaatregelen worden getroffen. Aangezien het recht op vrijheid van verkeer ook voor misdadigers geldt, moeten de nationale politie en de justitiële autoriteiten van de afzonderlijke lidstaten bij de bestrijding van de internationale misdaad met elkaar samenwerken. De begrippen „vrijheid”, „veiligheid” en „rechtvaardigheid” hangen in feite nauw met elkaar samen. „Vrijheid” wordt een inhoudsloos begrip wanneer mensen niet veilig kunnen leven, beschermd door een rechtssysteem waarop iedereen in gelijke mate kan vertrouwen. Op 15 en 16 oktober 1999 hield de Europese Raad in Tampere (Finland) een speciale bijeenkomst over „justitie en binnenlandse zaken”. De regeringsleiders en staatshoofden werden het eens over een zeer helder en ambitieus actieprogramma: in zo’n zestig stappen moest de Unie in 2004 „een ruimte van vrijheid, veiligheid en 44 rechtvaardigheid” worden. De Europese Commissie moest via een „scorebord” de voortgang van het programma bewaken. De belangrijkste kwesties die in Tampere aan de orde kwamen, waren: • een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid van de EU; • een echte „Europese rechtsruimte”; • de bestrijding van de criminaliteit in de Unie in haar geheel; • krachtdadiger extern optreden. In 1985 werd een van de belangrijkste maatregelen genomen om het reizen in de Europese Unie gemakkelijker te maken: de regeringen van België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Nederland ondertekenden dat jaar in de kleine Luxemburgse grensstad Schengen een akkoord ingevolge waarvan personen bij het passeren van de gemeenschappelijke grenzen van de deelnemende landen niet langer werden gecontroleerd, ongeacht de nationaliteit van de persoon. Verder kwamen zij overeen de controles aan de grenzen met niet-EU-landen te harmoniseren en een gemeenschappelijk visumbeleid in te voeren. Zij vormden zodoende een gebied zonder binnengrenzen: het „Schengen-gebied”. Aan de buitengrenzen hoeven EU-burgers alleen hun identiteitskaart of paspoort te laten zien. Het Schengen-akkoord van 1985, de uitvoeringsovereenkomst van 1990 en alle wetten die voortkomen uit deze overeenkomsten, zijn sindsdien een essentieel onderdeel geworden van de EU-Verdragen, en het Schengen-gebied is geleidelijk uitgebreid. Sinds maart 2001 worden de Schengen-regels behalve door dertien EUlanden (België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Finland en Zweden) ook volledig uitgevoerd door IJsland en Noorwegen. Toen de tien nieuwe landen lid werden in 2004, kregen ze zeven jaar om aan alle criteria voor lidmaatschap van het Schengengebied te voldoen. Ditzelfde geldt voor Bulgarije en Roemenië, die in 2007 lid werden. Het doel is niet om een „Fort Europa” te creëren, maar om het voor mensen gemakkelijker te maken de Europese Unie legaal binnen te komen en zich er vrij te bewegen. Tegelijkertijd is de EU vastbesloten om de activiteiten te bestrijden van criminele bendes die mensen uitbuiten. Asiel- en immigratiebeleid Europa is er trots op dat het vreemdelingen steeds gastvrij heeft ontvangen en steeds bereid is geweest om vervolgden en zij die vluchten voor gevaar asiel te verlenen. De regeringen van de EU staan tegenwoordig echter voor de klemmende vraag wat te doen met het toenemende aantal immigranten, zowel legale als illegale, in een gebied zonder binnengrenzen. De regeringen van de EU zijn overeengekomen om de nationale asielregels met elkaar in overeenstemming te brengen, zodat in de gehele Europese Unie bij de behandeling van asielaanvragen dezelfde basisbeginselen worden gehanteerd. De regeringsleiders 45 stelden zich in Tampere tot doel een gemeenschappelijke asielprocedure vast te stellen en personen aan wie asiel is verleend in de gehele Unie gelijk te behandelen. De EU zal immigranten vergelijkbare rechten en plichten geven als de Europese burgers. De aard van deze rechten en plichten zal afhangen van de tijdsduur gedurende welke de desbetreffende persoon legaal in de Europese Unie heeft gewoond. Bestrijding van de internationale misdaad Voor de uitvoering van dit beleid moet de EU beschikken over een effectief systeem voor immigratiecontrole, dat onder meer passende controles aan de buitengrenzen omvat en doeltreffende methoden ter voorkoming van illegale immigratie. Er moet gecoördineerd worden opgetreden tegen criminele bendes die netwerken van mensensmokkel runnen en kwetsbare mensen, in het bijzonder vrouwen en kinderen, uitbuiten. De georganiseerde misdaad gebruikt steeds geraffineerdere methoden en bedient zich regelmatig van Europese en internationale netwerken. Gebleken is dat terroristen overal ter wereld met grote brutaliteit kunnen toeslaan. Dit is de reden waarom het Schengen-informatiesysteem (SIS) is opgezet. Het SIS is een complexe databank die politie en justitiële autoriteiten in staat stelt informatie uit te wisselen over gezochte personen en gestolen eigendom, bijvoorbeeld gestolen auto’s of kunstwerken, of personen waarvoor een arrestatiebevel is uitgevaardigd of een uitleveringsverzoek is gedaan. Een van de beste manieren voor het vangen van criminelen is om het spoor te volgen van het geld dat zij op oneerlijke wijze hebben verkregen. Om die reden, en om de geldstromen naar criminele organisaties af te snijden, heeft de EU wetgeving ingevoerd ter voorkoming van het witwassen van geld. Verreweg de belangrijkste ontwikkeling op het terrein van de politiële samenwerking de laatste jaren, is de oprichting van Europol. Deze EU-organisatie is samengesteld uit politie- en douanefunctionarissen en heeft tot taak om in de gehele Europese Unie de wet te handhaven. Europol bestrijdt een breed scala van internationale misdrijven: drugshandel, handel in gestolen voertuigen, mensensmokkel, de seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen, pornografie, vervalsing, de handel in radioactief materiaal en materiaal voor het maken van kernwapens, terrorisme, witwassen van geld en vervalsen van de euro. Naar een „Europese rechtsruimte” De Europese Unie telt momenteel meer dan vijftien verschillende rechtssystemen, die naast elkaar functioneren, elk binnen de grenzen van de desbetreffende lidstaat. Mensen die in een land wonen waarvan zij de nationaliteit niet hebben, kunnen bij gezins- of arbeidsgerelateerde problemen te maken krijgen met een rechtssysteem waarmee zij niet bekend zijn. Dit maakt het dagelijks leven er niet gemakkelijker op. Willen mensen zich vrij binnen de grenzen van de Unie kunnen bewegen en overal 46 toegang hebben tot de rechter, dan moeten de rechtssystemen van de EU het leven van mensen gemakkelijker maken — niet moeilijker. Er zijn EU-programma’s opgezet voor het bevorderen van de uitwisseling van kennis en ervaring tussen juristen uit verschillende lidstaten. Het programma Grotius, bijvoorbeeld, heeft advocaten en rechters geholpen om inzicht te krijgen in de werking van de rechtssystemen van andere EU-landen. Een ander programma, Falcone, heeft bijgedragen tot het leggen van contacten tussen rechters, openbare aanklagers, politie- en douanefunctionarissen in de gehele Europese Unie. Maar het meest opmerkelijke voorbeeld van praktische samenwerking op dit terrein biedt het werk van Eurojust — een centraal coördinatieorgaan. Doel van Eurojust is om het voor nationale autoriteiten die zijn belast met de opsporing en vervolging van strafbare feiten gemakkelijker te maken om bij het onderzoek naar grensoverschrijdende misdaden met elkaar samen te werken. De wettelijke definitie van een misdrijf is niet altijd in alle lidstaten hetzelfde. Dit kan de justitiële samenwerking tussen lidstaten belemmeren. Maar de internationale misdaad, waaronder begrepen terrorisme, stopt niet bij nationale grenzen. Om dit effectief te kunnen bestrijden, stelt de Unie een gemeenschappelijk strafbeleid op. Het streven van de Unie is gericht op de totstandkoming van een gemeenschappelijk wettelijk kader voor terrorismebestrijding, teneinde haar burgers een zo groot mogelijke bescherming te bieden en de internationale samenwerking op dit terrein te vergroten. Tot 1997 waren asiel en immigratie, persoonscontroles aan de buitengrenzen (visa) en justitiële samenwerking bij civiele en handelszaken, terreinen waarop de EUregeringen rechtstreeks samenwerkten. Met het Verdrag van Amsterdam zijn deze terreinen echter overgedragen van het intergouvernementele naar het communautaire vlak, zodat zij doeltreffender kunnen worden aangepakt, via de beproefde „communautaire methode”. De lidstaten stelden echter een aantal voorwaarden: een vijfjarige overgangsperiode, recht van initiatief voor zowel de Commissie als de lidstaten, besluitvorming met eenparigheid van stemmen, niet meer dan raadpleging van het Parlement, en beperkte bevoegdheden voor het Hof van Justitie. Politiële en justitiële samenwerking bij strafzaken ligt om redenen van nationale soevereiniteit echter dermate gevoelig bij de lidstaten, dat de intergouvernementele samenwerking op dit gebied volledig is behouden. Krachtens het Verdrag van Maastricht worden de acties van de EU-regeringen op dit terrein door de Raad gecoördineerd. Ook op dit terrein hebben de Commissie en de lidstaten samen het recht van initiatief. Als streefdatum voor de realisering van de „ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid” kwamen de Europese regeringsleiders en staatshoofden in Tampere eind 2004 overeen. 47 11. De Europese Unie in de wereld De Europese Unie is in economisch, handels- en monetair opzicht een grote wereldmacht geworden. Zij heeft aanzienlijke invloed binnen internationale organisaties als de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de gespecialiseerde organisaties van de Verenigde Naties (VN) en op wereldmilieu- en wereldontwikkelingsconferenties. Sommigen menen dat de EU in economisch opzicht een reus en in politiek opzicht een dwerg is. Dit is een overdrijving. Maar dat neemt niet weg dat de lidstaten op het diplomatieke en politieke vlak nog een lange weg te gaan hebben alvorens zij met één stem kunnen spreken over belangrijke thema’s als vrede en stabiliteit, terrorisme, het Midden-Oosten, de betrekkingen met de Verenigde Staten en de rol van de VNVeiligheidsraad. De lidstaten zijn volledig soeverein over hun strijdkrachten. De nationale defensie is stevig in handen van de nationale regeringen en de enige banden tussen de strijdkrachten van de verschillende lidstaten zijn die welke zijn gesmeed binnen allianties als de NAVO. In het voorportaal van een gemeenschappelijk defensiebeleid Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB), als voorzien in de Verdragen van Maastricht en Amsterdam, geven aan wat de hoofdtaken van de EU op defensiegebied zijn. Op deze basis heeft de EU haar „tweede pijler” ontwikkeld — het beleidsterrein waarop tot acties wordt besloten op basis van een intergouvernementele overeenkomst en waarop de Commissie en het Parlement slechts een marginale rol hebben. De besluiten op dit terrein worden genomen bij consensus, waarbij individuele lidstaten zich van stemming kunnen onthouden. Het politieke en strategische landschap van de EU ziet er in 2006 als volgt uit. • Nu Rusland vriendschappelijke betrekkingen met het Westen onderhoudt en de voormalige communistische landen van Midden- en Oost-Europa zich bijna gelijktijdig bij de NAVO en de EU hebben gesloten, is daadwerkelijk een einde gekomen aan meer dan een halve eeuw van Koude Oorlog. Het continent Europa wordt op vreedzame wijze verenigd en de Europese landen werken gezamenlijk aan de bestrijding van de georganiseerde misdaad, zoals mensensmokkel en het witwassen van geld. Met grote buurlanden als Rusland en Oekraïne, die geen vooruitzicht hebben op toetreding — tenminste niet op de middellange termijn — heeft de EU een georganiseerd samenwerkingsverband gesloten. • De lidstaten willen een Europees veiligheids- en defensiebeleid ontwikkelen, in overeenstemming met de Verdragen. In december 1999 formuleerde de Europese Raad van Helsinki een specifieke doelstelling voor de EU: in staat zijn om uiterlijk in 2003 binnen zestig dagen maximaal zestigduizend man strijdkrachten in te zetten, met ondersteuning van zee- en luchtstrijdkrachten, voor een periode van ten minste één jaar. Deze „snellereactiemacht” is echter geen Europees leger, 48 maar wordt samengesteld uit de nationale strijdkrachten en vanuit Brussel gecoördineerd. Met de „snellereactiemacht” zal de Unie beschikken over een politiek en militair instrument voor het uitvoeren van een specifiek soort taken: humanitaire en reddingsmissies buiten Europa, vredesoperaties („peacekeeping” en „peacemaking”) en andere crisisbeheerstaken. • De Verenigde Staten gaan ermee akkoord dat Europa, in geval van militaire actie waarbij de VS niet betrokken willen worden, gebruik kan maken van een deel van de logistieke capaciteit van de NAVO, zoals inlichtingendiensten, communicatieen transportfaciliteiten en de bevelsstructuur. • Feitelijke defensie- en afschrikkingsfaciliteiten, zoals het Franse en Britse kernwapenarsenaal, blijven onder nationale controle. Naarmate de militaire technologie complexer en duurder wordt, zal de samenwerking bij de fabricage van wapens toenemen. Als de strijdkrachten van de verschillende landen gezamenlijke missies gaan uitvoeren, zullen hun systemen bovendien interoperabel moeten zijn en hun materieel voldoende gestandaardiseerd. • De aanvallen op Washington en New York op 11 september 2001 en de andere terroristische aanslagen die sindsdien in vele delen van de wereld zijn gepleegd, hebben het strategisch landschap diepgaand gewijzigd. De Europese landen werken intensiever samen voor het uitwisselen van informatie die dergelijke aanslagen helpt voorkomen. Aangezien terrorismebestrijding overal in de wereld hoog op de agenda staat, werkt Europa bij de ondersteuning van democratie en mensenrechten tegenwoordig niet alleen samen met traditionele partners als de Verenigde Staten, maar ook met tal van andere landen in de wereld. Rekening houdend met dit veranderende strategische landschap, probeert de Europese Unie het juiste evenwicht te vinden tussen de verschillende nationale tradities op het gebied van het veiligheids- en defensiebeleid. „Als ik met Europa wil spreken, wie moet ik dan bellen?” De Conventie over de toekomst van Europa stelt veranderingen voor die Europa een veel duidelijkere identiteit zouden geven. Verscheidene landen ondersteunen het idee van een EU-president, die op het internationale vlak bevoegd zou zijn om voor de Unie te spreken. De president zou een lid of voormalig lid van de Europese Raad zijn en zijn ambtstermijn zou langer zijn dan de periode van zes maanden gedurende welke de lidstaten nu bij toerbeurt het voorzitterschap van de Raad bekleden. „Als ik met Europa wil spreken, wie moet ik dan bellen?”, vroeg Henry Kissinger in de jaren zeventig eens. Wanneer de EU een president zou hebben, zou het antwoord daarop duidelijk zijn. Er rijzen echter een aantal vragen. Hoe zou de EU-president benoemd moeten worden? Welke bevoegdheden zou hij feitelijk hebben? Wat zou er van de hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid worden? Zou de president ook de baas worden van de Militaire Staf en de bevelhebber van de snellereactiemacht? Aan welke democratische controles zou hij worden onderworpen? Zou hij voor het nemen van belangrijke besluiten de 49 toestemming van elk lid van de Europese Raad nodig hebben? En wat zou de machtsverhouding zijn tussen de president van de EU, de voorzitter van de Europese Commissie en de commissaris voor buitenlandse betrekkingen? Voor de toekomst is het van essentieel belang dat de Europeanen eensgezind optreden en een beleid voeren dat voor iedereen duidelijk en helder is. De lidstaten moeten met één stem spreken, als teken van hun vastberadenheid in het verdedigen van hun belangen en van hun onwrikbare solidariteit bij het veilig stellen van de toekomst van hun volken. Europa staat open voor de wereld De voltooiing van de interne markt in 1993 heeft gevolgen gehad voor het handelsbeleid van de EU. De invoerbeperkingen die de lidstaten in de overgangsfase mochten handhaven, zijn geleidelijk afgeschaft, net als de interne verdeling van „gevoelige” invoerproducten, zoals textiel, staal, auto’s en elektronische apparatuur. Met de oprichting van de WTO, op initiatief van Europa, is een permanent forum gecreëerd waarbinnen via multinationale onderhandelingen handelsgeschillen kunnen worden geregeld. Het gewogen gemiddelde van de douanerechten op industrieproducten die de Europese Unie binnenkomen, is minder dan 5 %. De EU en haar handelspartners in de wereld hebben nieuwe regels afgesproken voor de handel in diensten en landbouwproducten. Bij de besprekingen over de landbouw is duidelijk geworden dat tussen de producenten aan beide zijden van de Atlantische Oceaan grote verschillen in opvatting bestaan. Omdat de EU zich bij deze besprekingen eensgezind heeft opgesteld, is zij in staat geweest de standpunten van haar leden doeltreffend te verdedigen. De EU is één enkel handelsblok en wordt bewoond door 380 miljoen consumenten (bijna 500 miljoen na de uitbreiding), die een betrekkelijk hoog inkomen hebben. Dit maakt de Unie tot een zeer aantrekkelijke markt voor exporteurs uit derde landen. De EU kan deze „machtspositie” gebruiken om bij haar handelspartners naleving van de spelregels af te dwingen — regels die een gezonde concurrentie en eerlijke en gelijke voorwaarden voor de toegang tot elkaars markten verzekeren. Een belangrijke partner binnen de geïndustrialiseerde wereld Voor de Verenigde Staten is het nieuwe Europa waaraan nu wordt gewerkt zowel een bondgenoot die dezelfde waarden aanhangt als een concurrent in handel en technologie. Het Atlantisch bondgenootschap, waarin de VS en tal van EU-landen zijn verenigd, heeft bijgedragen aan het mitigeren van het effect van de transAtlantische handelsgeschillen over landbouwproducten, staal en de vliegtuigindustrie. De dramatische gebeurtenissen die zich aan het einde van de twintigste eeuw voordeden — in het bijzonder het einde van de Koude Oorlog — hebben tot ingrijpende veranderingen in de internationale politiek geleid. 50 De NAVO-leden zien zich nu gesteld voor de opgave de trans-Atlantische betrekkingen een nieuwe inhoud te geven. De Europees-Amerikaanse samenwerking dient zich te gaan richten op de realisering van nieuwe doelstellingen. De bondgenoten moeten tezamen het hoofd gaan bieden aan nieuwe gevaren zoals de proliferatie van kernwapens, internationaal terrorisme en internationale criminaliteit zoals drugshandel. De Europese Unie is wat betreft handelsbetrekkingen en investeringen de belangrijkste partner van de Verenigde Staten en de enige waarbij men van een stabiele relatie kan spreken. Dit neemt niet weg dat zich confrontaties kunnen voordoen ten gevolge van een bepaalde tendens binnen het Amerikaanse Congres tot het nemen van eenzijdige maatregelen die ingaan tegen de Europese belangen in de wereld. De betrekkingen tussen de EU en de landen van het Middellandse-Zeegebied Met betrekking tot de landen ten zuiden van de Middellandse Zee, die door hun nabijheid, de historische en culturele banden en de bestaande en potentiële migratiestromen partners van grote betekenis vormen, heeft de Unie traditioneel een beleid van regionale integratie gevoerd. De zuiderburen van de Unie behoren tot de eerste landen waarmee speciale economische en handelsbetrekkingen zijn aangegaan. In november 1995 werd in Barcelona een belangrijke conferentie gehouden, die werd bijgewoond door alle lidstaten van de EU en de landen aan de Middellandse Zee (uitgezonderd Libië, Albanië en de landen die samen het voormalige Joegoslavië vormden). Op deze conferentie is de basis gelegd voor een nieuw Europees-mediterraan partnerschap, dat onder meer inhoudt: • een politieke dialoog en veiligheidsafspraken tussen de deelnemende landen, gebaseerd op wapenbeheersing en de vreedzame oplossing van conflicten; • de ontwikkeling van een Euro-mediterrane vrijhandelzone. Deze zal er in 2010 zijn • partnerschap op maatschappelijke, culturele en andere, daaraan verwante terreinen. Over de periode 2000-2006 zullen de mediterrane landen uit hoofde van het Medaprogramma financiële steun ter waarde van 5,3 miljard euro van de EU ontvangen. Afrika De betrekkingen tussen Europa en Afrika ten zuiden van de Sahara zijn al erg oud. Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Rome in 1957 werden de voormalige koloniën en overzeese gebieden van enkele lidstaten geassocieerde leden van de Gemeenschap. Als gevolg van het begin jaren zestig ingezette dekolonisatieproces is deze band omgezet in een associatie van een ander type — een associatie tussen soevereine staten. De Overeenkomst van Cotonou, die in juni 2000 in de hoofdstad van Benin werd ondertekend, markeerde het begin van een nieuwe fase in het ontwikkelingsbeleid van 51 de EU. Deze overeenkomst tussen de Europese Unie en de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) is de meest ambitieuze en verreikende handels- en hulpovereenkomst ooit gesloten tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden. Het is de opvolger van de Overeenkomst van Lomé — oorspronkelijk in 1975 ondertekend in de hoofdstad van Togo en vervolgens met regelmatige tussenpozen geactualiseerd. De hoofddoelstelling van de Overeenkomst van Cotonou is dezelfde als van de Overeenkomst van Lomé: „het bevorderen en versnellen van de economische, culturele en maatschappelijke ontwikkeling van de ACS-staten en het consolideren en diversifiëren van hun betrekkingen [met de Europese Unie en haar lidstaten] in een geest van solidariteit en wederzijds belang”. De hoofdpunten van „Lomé” waren handelsbetrekkingen en markttoegang. De Overeenkomst van Cotonou heeft een bredere reikwijdte. Zo is bijvoorbeeld een nieuwe procedure ingevoerd voor het aanpakken van schendingen van de mensenrechten. De Europese Unie heeft de minst ontwikkelde landen speciale handelsconcessies verleend. Sinds 2005 mogen deze landen — waarvan er 39 partij bij de overeenkomst zijn — nagenoeg elk product vrij van invoerrechten naar de EU kunnen exporteren. 52 12. Hoe ziet de toekomst van Europa eruit? • • Nog meer integratie op gebieden waar lidstaten menen dat Europese samenwerking veel voordeel op zal leveren (waaronder handel, globalisering, de vrije markt, regionale en sociale ontwikkeling, onderzoek en maatregelen die de banengroei stimuleren) De ontwikkeling en verbetering van wetgeving die de verhoudingen tussen de lidstaten en de EU en de verhoudingen tussen de EU en de burgers bepaalt zal gewoon doorgaan. Ook zal het Grondwettelijk Verdrag onderwerp van discussie blijven de komende jaren, ongeacht de uiteindelijke inhoud en vorm van dit verdrag. „Eens zullen alle naties van dit continent, zonder dat zij hun karakteristieke eigenschappen verliezen of hun schitterende individualiteit, samensmelten in een hogere eenheid en een Europees broederschap vormen. Eens zullen wij alleen nog met woorden strijd voeren — open markt voor ideeën. Eens zullen kogels en bommen plaatsmaken voor de stemmen van kiezers”. Victor Hugo sprak deze profetische woorden in 1849. Het duurde meer dan honderd jaar voordat zijn utopische voorspelling werkelijkheid begon te worden. Gedurende die periode werd Europa verscheurd door twee wereldoorlogen en talloze andere gewapende conflicten waarbij miljoenen doden vielen. Er waren tijden waarin alle hoop vervlogen leek. Maar nu, bij het aanbreken van de 21e eeuw, zijn de vooruitzichten veelbelovender en is er nieuwe hoop. De 21e eeuw brengt echter ook nieuwe moeilijkheden en uitdagingen. De Europese Unie heeft zich op grote schaal uitgebreid de afgelopen jaren. Een politicus uit een van de nieuwe lidstaten verwoordde het als volgt: „Europa is er eindelijk in geslaagd om zijn historie in overeenstemming te brengen met zijn geografie”. In de komende acht jaar zal de Europese Unie naar verwachting nog verder worden uitgebreid. In de tussentijd zullen de regeringsleiders en staatshoofden moeten bepalen waar uiteindelijk de geografische, politieke en culturele grenzen van de Unie moeten worden getrokken — waarbij zij zorgvuldig moeten luisteren naar de publieke opinie. De oprichtingsovereenkomst van de EU is een pact tussen soevereine staten die hebben besloten tot een gezamenlijke toekomst en om een steeds groter gedeelte van hun soevereiniteit te bundelen. Het pact gaat over de zaken die de Europeanen het naast aan het hart liggen: vrede, veiligheid, participatieve democratie, rechtvaardigheid en solidariteit. Dit pact wordt over geheel Europa geconsolideerd en bekrachtigd: een half miljard mensen heeft ervoor gekozen om in een gemeenschap te leven waar het recht als hoogste gezag wordt gehandhaafd en waar humaniteit en menselijke waardigheid als de hoogste waarden gelden. De huidige technologische revolutie brengt een ingrijpende verandering van het leven in de geïndustrialiseerde wereld teweeg, ook in Europa. Daarmee ontstaan nieuwe uitdagingen die verder reiken dan de nationale grenzen. Kwesties als duurzame ontwikkeling, populatietrends en de noodzaak van maatschappelijke solidariteit vragen om een internationale aanpak. Nationaal beleid alleen kan geen 53 economische groei verzekeren en individuele regeringen kunnen geen afdoend antwoord geven op de ethische problemen die aan de wereldwijde vooruitgang op het gebied van de biowetenschappen zijn verbonden. Vervuiling van de oceanen door olietankers die schipbreuk hebben geleden of het risico van een kernongeval zoals in Tsjernobyl vraagt om collectieve preventieve maatregelen die het „gemeenschappelijk Europees welzijn” beschermen en voor toekomstige generaties behouden. De uitgebreide Europese Unie maakt deel uit van een snel en radicaal veranderende wereld die op zoek is naar een nieuwe toestand van stabiliteit. Europa ondervindt de gevolgen van maatschappelijke onrust op andere continenten, of het nu de heropleving van godsdienstige hartstochten in de islamitische wereld is, ziekte en hongersnood in Afrika, unilateralistische tendensen in Noord-Amerika, economische crises in Latijns-Amerika, de bevolkingsexplosie in Azië of de wereldwijde reallocatie van industrieën en banen. Europa moet zich dan ook niet alleen concentreren op de eigen ontwikkeling, maar ook volledig deelnemen aan het globaliseringsproces. De Europese Unie kan trots zijn op haar prestaties op het gebied van het handelsbeleid, maar heeft nog een lange weg te gaan voordat zij daadwerkelijk met één stem spreekt en een geloofwaardige speler in de wereldpolitiek is. De EU-instellingen hebben hun waarde bewezen, maar moeten nu worden hervormd om het hoofd te kunnen bieden aan het toenemende aantal taken dat door een groeiende Unie moet worden uitgevoerd. Hoe meer lidstaten de EU heeft, hoe groter de middelpuntvliedende krachten die de Unie uit elkaar dreigen te scheuren. Kortetermijnbelangen van lidstaten kunnen maar al te gemakkelijk de langetermijnprioriteiten van de Unie als geheel doen ontsporen. Dit is de reden waarom iedereen die deelneemt aan dit unieke avontuur, dat zijn weerga in de geschiedenis niet kent, de verantwoordelijkheid op zich moet nemen voor het welslagen ervan en op een dusdanige manier moet optreden dat de institutionele systemen van de EU effectief blijven functioneren. Maar welke veranderingen ook aan het huidige systeem worden doorgevoerd, er moet steeds rekening worden gehouden met de pluraliteit van Europa. Het kostbaarste goed van Europa is immers zijn rijke diversiteit — de vele verschillen tussen de naties. Een van de zwaartepunten van de hervormingen moet het besluitvormingsproces zijn. Volharden in het unanimiteitsbeginsel zou simpelweg leiden tot verlamming. Het enige werkbare systeem is een politiek en rechtssysteem op basis van het meerderheidsbeginsel, en met ingebouwde „checks and balances”. In oktober 2004 hebben de toenmalige 25 regeringsleiders van de Europese Unie in Rome ingestemd met een Grondwettelijk Verdag voor de Europese Unie (officieel het "Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa") , op voorwaarde van ratificatie door de nationale parlementen. Dit verdrag heeft als doel de bestaande verdragen te vereenvoudigen en het besluitvormingssysteem transparanter te maken. Want het wordt van essentieel belang geacht dat de EU-burgers weten wie wat doet in Europa en dat zij het gevoel hebben dat de besluiten die op Europees niveau worden genomen, relevant zijn voor hun dagelijks leven. Alleen dan zullen zij het idee van de Europese integratie ondersteunen en gemotiveerd zijn om bij Europese verkiezingen hun stem uit te brengen. Het Verdrag geeft aan wat de respectieve bevoegdheden en taken van de EU, de lidstaten en de regionale overheden zijn. Zij maakt duidelijk dat de Europese integratie is gebaseerd op twee soorten van legitimiteit: de rechtstreeks 54 tot uitdrukking gebrachte wil van het volk en de legitimiteit van de nationale regeringen. De natiestaat is nog steeds het wettig kader waarbinnen de Europese samenlevingen functioneren. Echter, in 2005 heeft een meerderheid van de bevolking in zowel Frankrijk als Nederland tegen dit verdrag gestemd tijdens een nationaal referendum. Er is momenteel een discussie gaande hoe het nu verder moet met de Europese Unie. Om het Verdrag in werking te stellen zal het door alle landen goedgekeurd moeten worden, door het parlement alleen of door de stem van het volk. De Europese Commissie is een belangrijke stimulator achter dit debat en probeert de Europese burger te bereiken door Plan D dat staat voor Democratie, Dialoog en Debat. 55 Belangrijke data in de geschiedenis van de Europese integratie 1948 7 tot en met 11 mei Congres van Den Haag: meer dan duizend afgevaardigden van zo’n twintig Europese landen discussiëren over nieuwe samenwerkingsvormen in Europa. Men spreekt zich uit voor de oprichting van een „Europese assemblee”. 1949 27 en 28 januari Als resultaat van het congres van Den Haag wordt de Raad van Europa opgericht. Als zetelplaats wordt Straatsburg aangewezen. Nog hetzelfde jaar begint de Raad met het opstellen van het Europees Verdrag van de mensenrechten, dat in 1950 in Rome wordt ondertekend en in september 1953 in werking treedt. Na verloop van tijd worden bijna alle Europese landen lid van de Raad van Europa. 1950 9 mei Robert Schuman, minister van Buitenlandse Zaken van Frankrijk, stelt, in een door Jean Monnet geïnspireerde rede, een gemeenschappelijke markt voor kolen en staal van Frankrijk en de Bondsrepubliek Duitsland voor binnen een organisatie waartoe ook de andere landen van Europa kunnen toetreden. Aangezien deze dag als de geboortedag van de Europese Unie kan worden beschouwd, is 9 mei tegenwoordig een feestdag: „Europadag”. 1951 18 april In Parijs ondertekenen zes landen — België, Duitsland (Bondsrepubliek), Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland — het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). Het Verdrag wordt op 23 juli 1952 van kracht, voor een periode van vijftig jaar. 1955 1 en 2 juni De ministers van Buitenlandse Zaken van de Zes, in conferentie bijeen te Messina, besluiten om de Europese integratie uit te breiden tot alle economische sectoren. 1957 25 maart De Zes ondertekenen in Rome de Verdragen tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom). De Verdragen treden op 1 januari 1958 in werking. 1960 56 4 januari Op initiatief van het Verenigd Koninkrijk wordt in Stockholm de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) opgericht, bestaande uit een aantal Europese landen die geen lid van de EEG zijn. 1962 30 juli Er wordt een gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) ingevoerd. 1963 14 januari Generaal De Gaulle kondigt op een persconferentie aan dat Frankrijk zijn veto zal uitspreken tegen de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de Europese Gemeenschappen. 20 juli In Yaoundé sluiten associatieovereenkomst. de EEG en achttien Afrikaanse landen een 1965 8 april Er wordt een Verdrag ondertekend waarbij de uitvoerende organen van de drie Gemeenschappen worden gefuseerd en één Raad en één Commissie worden ingesteld. Het Verdrag treedt op 1 juli 1967 in werking. 1966 29 januari Na een politieke crisis stemt Frankrijk ermee in om zijn plaats in de Raad weer in te nemen als daar tegenover staat dat de unanimiteitsregel gehandhaafd blijft wanneer er „zeer belangrijke belangen” op het spel staan: het „compromis van Luxemburg”. 1968 1 juli De laatste douanerechten op industrieproducten worden afgeschaft — achttien maanden eerder dan gepland — en er wordt een gemeenschappelijk douanetarief ingevoerd. 1969 1 en 2 december Tijdens een topconferentie in Den Haag besluiten de regeringsleiders en staatshoofden van de EEG om de Europese integratie in een volgende fase te brengen. 1970 22 april In Luxemburg wordt een verdrag ondertekend dat het mogelijk maakt om de Europese Gemeenschappen geleidelijk uit „eigen middelen” te gaan financieren en dat het Europees Parlement meer bevoegdheden geeft. 1972 22 januari 57 In Brussel worden de Verdragen tot toetreding van Denemarken, Ierland, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk ondertekend. 24 april De Zes besluiten dat de koersen van hun valuta’s niet meer dan 2,25 % van elkaar mogen afwijken. Dit systeem staat bekend als de „muntslang”. 1973 1 januari Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk treden toe, waarmee het aantal leden uitgroeit tot negen. Noorwegen treedt niet toe, omdat de meeste inwoners in een referendum tegen het lidmaatschap hebben gestemd. 1974 9 en 10 december Tijdens een topconferentie in Parijs besluiten de regeringsleiders en staatshoofden van de negen lidstaten om drie keer per jaar als Europese Raad bijeen te komen. Ook hechten zij hun goedkeuring aan rechtstreekse verkiezingen voor het Europees Parlement en besluiten zij tot de oprichting van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. 1975 28 februari In Lomé ondertekenen de EEG en 46 landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) de eerste Overeenkomst van Lomé. 22 juli De begrotingsbevoegdheid van het Europees Parlement wordt uitgebreid en de Europese Rekenkamer wordt opgericht. Het desbetreffende verdrag treedt op 1 juni 1977 in werking. 1978 6 en 7 juli Frankrijk en de Bondsrepubliek Duitsland stellen op de top van Bremen voor om de monetaire samenwerking nieuw leven in te blazen door de invoering van een Europees Monetair Stelsel (EMS), dat in de plaats moet komen van de „slang”. Het EMS treedt op 13 maart 1979 in werking. 1979 28 mei Het Verdrag tot toetreding van Griekenland wordt ondertekend. 7 en 10 juni De eerste rechtstreekse verkiezing van de 410 afgevaardigden van het Europees Parlement. 1981 1 januari Griekenland wordt lid van de Europese Gemeenschappen en brengt het aantal lidstaten daarmee op tien. 58 1984 28 februari Het programma „Esprit” wordt goedgekeurd, een programma voor het stimuleren van onderzoek en ontwikkeling op het gebied van de informatietechnologie. 14 en 17 juni De tweede rechtstreekse verkiezingen voor het Europees Parlement. 1985 7 januari Jacques Delors wordt voorzitter van de Europese Commissie (1985-1995). 12 juni De Verdragen tot toetreding van Spanje en Portugal worden ondertekend. 2 tot en met 4 december Tijdens de Europese Raad van Luxemburg komen de regeringsleiders en staatshoofden van de tien lidstaten overeen om het Verdrag van Rome te herzien en een „Europese Akte” op te stellen. Dit laatste om de Europese integratie een nieuwe impuls te geven. Hiermee wordt de weg geplaveid voor de oprichting van de interne markt vóór 1993. 1986 1 januari Spanje en Portugal worden lid van de Europese Gemeenschappen en brengen het aantal lidstaten daarmee op twaalf. 17 en 28 februari In Luxemburg en Den Haag wordt de Europese Akte ondertekend. De Akte wordt op 1 juli 1987 van kracht. 1987 15 juni Start van het „Erasmus”-programma, opgericht om jongeren te helpen in een ander Europees land te studeren. 1989 15 en 18 juni De derde rechtstreekse verkiezingen voor het Europees Parlement. 9 november De Berlijnse muur wordt geopend. 9 december De Europese Raad van Straatsburg besluit om een intergouvernementele conferentie bijeen te roepen over de Economische en Monetaire Unie (EMU) en de politieke unie. 1990 19 juni 59 Het Schengen-akkoord wordt ondertekend, gericht op afschaffing van de controles bij het passeren van de grens tussen lidstaten van de EEG. 3 oktober Duitsland wordt herenigd. 14 december In Rome gaat de intergouvernementele conferentie over de EMU en de politieke unie van start. 1991 9 en 10 december De Europese Raad van Maastricht neemt het Verdrag betreffende de Europese Unie aan. Het Verdrag legt de basis voor een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, nauwere samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, en de oprichting van een Economische en Monetaire Unie met één enkele munteenheid. Gevoegd bij het bestaande communautaire systeem leidt de intergouvernementele samenwerking op deze terreinen tot het ontstaan van de Europese Unie (EU). De EEG wordt hernoemd tot „Europese Gemeenschap” (EG). 1992 7 februari In Maastricht wordt het Verdrag betreffende de Europese Unie ondertekend. Het wordt op 1 november 1993 van kracht. 1993 1 januari De interne markt wordt opgericht. 1994 9 en 12 juni De vierde rechtstreekse verkiezingen voor het Europees Parlement. 24 en 25 juni Tijdens de Europese Raad van Korfoe worden de Verdragen tot toetreding van Noorwegen, Oostenrijk, Finland en Zweden ondertekend. 1995 1 januari Oostenrijk, Finland en Zweden worden lid van de EU en brengen het aantal lidstaten daarmee op vijftien. Noorwegen treedt niet toe, omdat de meeste inwoners in een referendum tegen het lidmaatschap hebben gestemd. 23 januari Een nieuwe Europese Commissie treedt in functie (1995-1999), met Jacques Santer als voorzitter. 27 en 28 november Tijdens de Euro-mediterrane conferentie in Barcelona wordt het partnerschap tussen de EU en de landen aan de zuidkust van de Middellandse Zee gelanceerd. 60 1997 16 en 17 juni De Europese Raad van Amsterdam keurt een Verdrag goed waarbij de Europese Unie nieuwe bevoegdheden en taken krijgt. 2 oktober Het Verdrag van Amsterdam wordt ondertekend. Het wordt op 1 mei 1999 van kracht. 1998 30 maart Voor Cyprus, Malta en nog tien andere kandidaat-lidstaten in Midden- en OostEuropa start het toetredingsproces. 3 mei De Europese Raad van Brussel besluit dat elf lidstaten (België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Finland) aan de voorwaarden voldoen voor aanneming van de enige munt op 1 januari 1999. Griekenland zal later toetreden. 31 december Voor de munteenheden die door de euro worden vervangen, wordt een vaste en onherroepelijke koers vastgesteld. 1999 1 januari Start van de derde fase van de EMU: de munteenheden van elf lidstaten worden vervangen door de euro. De enige munt wordt op de geldmarkten gelanceerd. Vanaf dit moment is de Europese Centrale Bank (ECB) verantwoordelijk voor het monetaire beleid van de EU, dat wordt uitgedrukt en uitgevoerd in euro. 24 en 25 maart De Europese Raad van Berlijn hecht zijn goedkeuring aan de ontwerp-begroting van de EU voor 2000-2006 binnen het kader van „Agenda 2000”. 3 en 4 juni De Europese Raad van Keulen besluit dat een Conventie moet worden gehouden voor het opstellen van een Europees Handvest van de grondrechten. De leden van de Conventie zijn vertegenwoordigers van de regeringsleiders en staatshoofden van de EU en van de voorzitter van de Europese Commissie. Javier Solana wordt benoemd tot hoge vertegenwoordiger gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB). voor het 8 en 13 juni De vijfde rechtstreekse verkiezingen voor het Europees Parlement. 15 september Een nieuwe Europese Commissie treedt in functie (1999-2004), met Romano Prodi als voorzitter. 61 15 en 16 oktober De Europese Raad van Tampere besluit om van de EU een „ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid” te maken. 10 en 11 december De Europese Raad van Helsinki, hoofdzakelijk gewijd aan de uitbreiding van de EU, erkent Turkije officieel als kandidaat voor het EU-lidmaatschap en besluit om de onderhandelingen met de andere twaalf kandidaat-lidstaten voort te zetten. 2000 23 en 24 maart De Europese Raad van Lissabon formuleert een strategie voor het stimuleren van de werkgelegenheid in de EU, het moderniseren van de economie en het versterken van de sociale cohesie in een Europa waarin wetenschappelijke kennis een sleutelrol speelt. 7 en 8 december De Europese Raad van Nice bereikt een akkoord over de tekst van een Verdrag waarmee het besluitvormingssysteem van de EU wordt gewijzigd, zodat de Unie gereed is voor uitbreiding. De voorzitters van het Europees Parlement, de Europese Raad en de Europese Commissie proclameren het Handvest van de grondrechten van de EU. 2001 26 februari Het Verdrag van Nice wordt ondertekend. Het wordt op 1 februari 2003 van kracht. 14 en 15 december De Europese Raad van Laken neemt een verklaring aan over de toekomst van de Unie. Daarmee wordt het pad geëffend voor de ophanden zijnde grootscheepse hervorming van de EU en voor de oprichting van een Conventie voor het opstellen van een Europese grondwet. Valéry Giscard d’Estaing wordt benoemd tot voorzitter van deze Conventie. 2002 1 januari De mensen in het eurogebied beginnen de eurobiljetten en -munten te gebruiken. 31 mei De vijftien lidstaten ratificeren tegelijkertijd het Kyoto-protocol — de wereldwijde overeenkomst voor de bestrijding van luchtverontreiniging. 21 en 22 juni De Europese Raad van Sevilla bereikt overeenstemming over een Europees asiel- en immigratiebeleid. 13 december De Europese Raad van Kopenhagen bereikt overeenstemming over de toetreding van tien kandidaat-lidstaten (Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, 62 Slovenië, Slowakije en de Tsjechische Republiek) tot de EU op 1 mei 2004. Bulgarije en Roemenië zullen naar verwachting in 2007 toetreden. De Europese Raad beslist dat wanneer hij op basis van een verslag en een aanbeveling van de Commissie in december 2004 van oordeel is dat Turkije aan alle „criteria van Kopenhagen” voldoet, de toetredingsbesprekingen met dit land kunnen beginnen. 2003 16 april In Athene worden de Verdragen tot toetreding van Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en de Tsjechische Republiek ondertekend. 10 juli De Conventie over de toekomst van Europa voltooit haar werkzaamheden aan de ontwerp-grondwet van de EU. 4 oktober Intergouvernementele conferentie waarbij een nieuw verdrag is opgesteld waarin de Europese grondwet is verwerkt. 2004 1 mei Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en de Tsjechische Republiek worden lid van de Europese Unie. 10 en 13 juni De zesde rechtstreekse verkiezingen voor het Europees Parlement. 2005 Een meerderheid van de Franse en Nederlandse burgerbevolking stemt tegen het Grondewettelijk Verdrag 2007 Bulgarije en Roemenië treden toe tot de EU 63