GELIJKAARDIGE AANPASSINGEN BIJ WATERDIEREN De graskarper, een vis. De bruinvis, een zoogdier. 24 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren 2. DIEREN __________________________________________________________________ Doelstelling : we bekijken de grote indeling van het dierenrijk, waarbij we de nadruk op gewervelden leggen. We ontdekken de grote verscheidenheid aan vormen en aan aanpassingen van dieren aan hun omgeving. 2.1 HOE LEVEN DIEREN? Vanuit het water hebben dieren niet alleen het land, maar ook het luchtruim veroverd. Dieren vertonen aldus zeer uiteenlopende levenswijzen, en dito aanpassingen. Voortbewegen Op het land bewegen dieren zich lopend, kruipend of springend voort. Dieren met poten kunnen soms snel lopen. Ze kunnen dan grote afstanden afleggen om voedselgebieden te bereiken of om een partner te zoeken. Snel lopen kan ook nodig zijn om prooien te vangen, of om aan zijn belagers te ontkomen. Landdieren zonder poten bewegen zich al kronkelend of schuivend voort. Sommige zijn erg traag. Een dergelijke levensvorm is helemaal niet onpraktisch als je maar hoeft te wachten tot een prooi voorbijkomt (sommige slangen), of wanneer het voedsel zich in de onmiddellijke omgeving bevindt en niet kan weglopen (plantenetende slakken). Of ook wanneer je gangen graaft in de bodem (regenworm). Het al dan niet hebben van poten is evenwel geen algemeen criterium voor de snelheid van een dier. Sommige dieren met poten zijn uiterst traag, zoals een kameleon, terwijl bepaalde slangen behoorlijk snel kunnen zijn! Springen, zoals sprinkhanen doen, is een handige combinatie van zich voortbewegen én zich snel uit de voeten maken voor een belager. zoogdieren: p. 39 vissen: p. 29 vogels: p. 35 insecten e.a. ongewervelden: p. 43 In het water moeten dieren de weerstand die het water uitoefent overwinnen. Zwemmende waterdieren hebben daarom een erg gestroomlijnd lichaam. We vinden deze spoelvorm bij zeer uiteenlopende diergroepen terug: walvissen zijn zoogdieren maar hebben hun naam niet gestolen. Hun bouw vertoont zeer veel gelijkenis met die van de echte vissen. Hun poten zijn vinvormig geworden. Niet alle waterdieren zwemmen. Er zijn er die op of in de waterbodem leven of zich vastzetten op planten of stenen. Dit laatste is een leefwijze die typisch is voor stromend water. Waarom je voortbewegen als het voedsel toch komt aangedreven (cf. zeeanemonen) ? Om zich door de lucht te kunnen voortbewegen, moet de zwaartekracht overwonnen worden. Dit vereist vooreerst een niet te zwaar lichaam. Vogels hebben een heel licht skelet en vleugels die bij voortbeweging een opwaartse druk veroorzaken. De vogelvleugel heeft model gestaan voor die van onze vliegtuigen. Wat voor de gewervelden de vogels zijn, zijn de insecten voor de ongewervelden. De meeste insecten kunnen vliegen. Sommige doen dit vrij traag, zoals dagvlinders die van bloem naar bloem fladderen. Andere zijn CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren - 25 DIEREN MISLEIDEN DIEREN Om zich te beschermen tegen predatoren, vertonen dieren bijzondere aanpassingen. Enkele hiervan zijn: CAMOUFLAGE Permanente camouflage Wilde eend: wijfje broedt op de grond en is gecamoufleerd. Wijfjes van holenbroeders zoals Koolmees en Bergeend zijn niet gecamoufleerd. Spanrups: neemt de vorm van een takje aan. Veranderlijke camouflage schol lichte ondergrond schol donkere ondergrond MIMICRY Dagpauwoog: bij plots openvouwen van de vleugels lokken de ‘ogen’ een schrikreactie uit (mimicri). zweefvlieg (ongevaarlijk) lijkt op wesp (gevaarlijk) SIGNAALKLEUREN: de kleurencombinaties geel-zwart en zwart-rood betekenen ‘gevaar. Bijvoorbeeld bij de wesp (gevaarlijk) en bij de zebrarups (onsmakelijk). 26 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren vleermuizen: p. 39 en p. 139 zeer behendige vliegers, denk aan libellen die al vliegend op jacht gaan naar andere insecten. Een bijzondere groep vliegers zijn de vleermuizen. Tussen hun ‘vingers’, achterpoten en staart zit een dunne vlieghuid gespannen, waarmee ze zich al fladderend en zwevend maar niettemin uiterst wendbaar kunnen voortbewegen. Voeden planten: p. 3 insecten: p. 45 Dieren kunnen niet zelf hun voedsel aanmaken, zoals de groene planten doen. Ze halen hun voedsel rechtstreeks of onrechtstreeks uit de planten. Planteneters voeden zich rechtstreeks met planten of hun producten. Koeien eten vooral gras. Hun bijzondere maag is aangepast om de moeilijk afbreekbare cellen van de grasplanten te verteren; koeien herkauwen bovendien hun voedsel. Reeën eten bladeren van struiken, maar ook allerlei kruiden. Insecten eten bladeren (kevers, rupsen) of zuigen suikerhoudend plantensap (bladluizen). Diereneters (vleeseters) voeden zich met planteneters (of met andere vleeseters). Dit kan door de prooi te doden en heelhuids of gedeeltelijk op te eten. Meestal is in zo’n geval de predator heel wat groter dan zijn prooi. Denken we aan de kat en de muis. Maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn. De leeuw is kleiner dan de zebra waarop hij jaagt en, dichter bij ons, kan de kleine Wezel een middelgroot Konijn aan. Een andere vorm om zich te voeden is parasiteren. Bij parasieten op dieren bestaat het voedsel vaak uit bloed van het slachtoffer. Parasieten zijn in de regel veel kleiner dan hun prooi. Meestal blijft de prooi na het parasiteren gewoon verder leven. Onrechtstreeks kunnen parasieten echter een bedreiging vormen, door ziekten over te brengen. Er zijn ook parasieten die hun prooi zelf niet opeten, maar ze verlammen en achterlaten als voedsel voor hun eigen nageslacht. Zo vangen sommige soorten sluipwespen rupsen, die ze naar hun nest voeren om als ‘dagvers’ voedsel voor de larven te dienen. Niet alle dieren zijn ofwel planten-, ofwel diereneter. Veel soorten zijn alleseter. Dit kan betekenen dat ze plantaardig of dierlijk voedsel door elkaar gebruiken. Een Egel eet slakken en insecten, maar zal geen vruchten overslaan. Soms wisselt het dieet naargelang van het seizoen. Mezen eten insecten in het zomerhalfjaar, maar moeten in de winter op plantaardig voedsel (zaden) overschakelen. Dieren die verschillende soorten voedsel eten, zijn veel beter aangepast aan periodes van voedseltekort. Afvaleters eten afgestorven materiaal dat van plantaardige (regenwormen) of dierlijke (aaskevers) oorsprong kan zijn. Heel wat insecten voeden zich met uitwerpselen, zoals mestkevers en de larven van een aantal vliegen. Voortplanten slakken: p. 43 spinnen: p. 45 en p. 153 vissen: p. 29 kikkers en padden: p. 31 en p. 135 Veel ongewervelden zijn tweeslachtig, zoals wormen en de meeste landslakken. Spinnen en insecten kennen mannetjes en wijfjes. Bij een aantal insectensoorten kunnen de wijfjes ook onbevruchte eitjes leggen. Een duidelijke geslachtsverdeling is de regel bij gewervelden. Bij vissen en bij kikkers en padden gebeurt de CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren - 27 INDELING VAN HET DIERENRIJK Gewervelden vissen amfibieën reptielen vogels zoogdieren Ongewervelden (enkele vertegenwoordigers) regenworm sluipwesp kreeft spin slak anemoon 28 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren bevruchting uitwendig. Bij sommige salamanders en bij de andere groepen gewervelden inwendig. Voor de voortplanting bestaan twee strategieën: kwaliteit en kwantiteit. De eerste behelst het produceren van weinig nakomelingen, die goed beschermd worden door de ouder(s). De tweede is gericht op het produceren van zeer veel nakomelingen. Dit kan leiden tot verschillen in broedzorg. Zo krijgt de Fuut meestal slechts twee jongen. Als de moederfuut met haar kuikens gaat zwemmen, neemt ze ze op haar rug mee. Zo blijven ze buiten het bereik van b.v. een op de loer liggende Snoek. Bij Wilde eend bestaat dit gedrag niet, maar hier kan één nest tot twaalf jongen tellen. De meeste vissen leggen hun eieren gewoon op een geschikte plaats in het water. Als ze uitgekomen zijn, zijn de jonge visjes zelfs niet veilig voor hun eigen ouders! Stekelbaarsjes daarentegen leggen weinig eitjes. Ze worden bewaakt door het mannetje in een door hemzelf vervaardigd nestje. 1.2 BEKNOPT OVERZICHT VAN HET DIERENRIJK indeling planten: p. 11 Dieren vertonen een nog grotere verscheidenheid aan levensvormen dan planten. De indeling van het dierenrijk berust daarom op andere criteria dan die van het plantenrijk, waar vooral de manier van voortplanten doorslaggevend is. Bij dieren speelt een hele reeks kenmerken een rol. In deze cursus ligt de nadruk op de gewervelden. Van de ongewervelden worden slechts enkele groepen bij wijze van voorbeeld behandeld. Ze komen meer uitgebreid aan bod in de cursus natuurgids. Een eerste grote indeling van het dierenrijk is: ongewervelden en gewervelden. Gewervelden hebben een inwendig geraamte of skelet; ongewervelden hebben dat niet. Bij de gewervelden onderscheiden we vijf grote groepen: vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren. Hoewel deze indeling, wat de reptielen betreft, wetenschappelijk ter discussie staat, wordt ze nog algemeen gebruikt wegens haar praktische hanteerbaarheid. Vissen Vissen zijn gewervelde dieren die hun volledige levenscyclus in het water doorbrengen. Als ledematen hebben ze vinnen. De huid is meestal met schubben bedekt. De ademhaling gebeurt gewoonlijk door kieuwen. Vissen hebben geen constante lichaamstemperatuur. Een vis beweegt zich voort door met zijn gestroomlijnde lichaam een kronkelende beweging uit te voeren. Zo drukt hij als het ware het water weg waardoor hij zelf vooruitgaat. De staartvin is het belangrijkste orgaan voor de voortbeweging. De overige vinnen dienen vooral voor het bewaren van evenwicht en richting. Behalve over de gewone zintuigen, beschikken vissen nog over een bijzonder orgaan: de zijlijn of zijstreep. Hiermee registreert de vis de druk van het water die op zijn zijflanken wordt uitgeoefend. Zo kan een vis hindernissen of andere vissen waarnemen, ook in het donker. De meeste vissen hebben een zwemblaas. Deze met lucht gevulde zak wordt samengedrukt naarmate de vis dieper zwemt en dus meer waterdruk ondervindt. Op die manier past de soortelijke CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren - 29 VISSEN Vissen zijn volledig aan het leven in het water aangepast. Ze hebben een gestroomlijnd lichaam dat weinig weerstand biedt in het water. Met hun staart en hun vinnen kunnen ze zich voortbewegen en hun evenwicht bewaren. Kieuwen stellen ze in staat zuurstofgas uit het water op te nemen. IN MEMORIAM... OF DEFINITIEF VERGETEN? Uit onze wateren zijn verdwenen: Atlantische zalm, elft, fint, houting, kwabaal, rivierprik, steur, zeeforel en zeeprik. Voor volgende soorten is de toestand allesbehalve schitterend: bittervoorn, gestipte alver, kleine modderkruiper en winde. Wie volgt? ... Bittervoorn: legt haar eieren, om ze te beschermen, door middel van een lange legbuis in zoetwatermosselen. Haar voedsel bestaat uit planten en kleine ongewervelden. VISSEN IS NIET GOED VOOR VISSEN! Sportvisserij is een belangrijke bedreiging voor de inheemse visstand. Negatieve ingrepen zijn: • het uitzetten van uitheemse concurrerende soorten zoals snoekbaars en zonnebaars; • kunstmatig ingrijpen in de populaties van inheemse soorten door massaal uitzetten en daarna weer afvangen. Ook de soorten die in relatie met deze vissoorten staan (prooien of predatoren) worden hierdoor beïnvloed. Voorstanders zeggen dat de sportvisserij een maatschappelijk draagvlak creëert voor waterzuivering en uiteindelijk dus ook positieve effecten heeft. Rivierdonderpad: leeft op de bodem van beken en rivieren van allerlei diertjes. Hij heeft geen zwemblaas en kan dus niet in het water zweven. Beekprik: primitieve vis waarvan de larven drie tot vijf jaar in rivierslib leven. Ze eten bacteriën en microscopisch kleine wieren. Daarna ondergaan ze een gedaanteverwisseling tot volwassen prikken. Deze eten niet. Ze paaien en sterven kort nadien. Baars: roofvis van langzaam stromende rivieren en van meren (zandwinningsputten!). Het is een belangrijke ‘sportvis’. 30 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren massa van de vis zich constant aan de druk van het omringende water aan en vertoont de vis geen neiging tot stijgen of dalen. Sommige vissen hebben geen zwemblaas. Ze leven meestal op de bodem. Voorbeelden zijn de in onze beken zeldzaam geworden Rivierdonderpad, en platvissen en haaien aan de kust. Vissen leggen eieren, meestal in zeer grote aantallen. In één paarperiode legt een Steur zes miljoen eieren, een Kabeljauw zes en een half miljoen en een Tarbot negen miljoen. Voor een karper is dit aantal twintig- tot zeventigduizend, voor een forel daarentegen ‘slechts’ drieduizend. De vissen worden onderverdeeld in drie grote groepen: rondbekken, kraakbeenvissen en beenvissen. De eerste zijn de prikken. Ze worden wetenschappelijk meestal niet tot de echte vissen gerekend. De tweede hebben een skelet uit kraakbeen. Het zijn de haaien en roggen. Het is een primitieve, d.w.z. vroeg in de evolutie ontstane, groep vissen. De derde hebben een benig skelet met graten. Hiertoe behoren de andere vissen. Meer dan de helft van de ongeveer veertig bij ons voorkomende vis soorten is uitgestorven of sterk bedreigd. De oorzaken zijn van verscheidene aard. In de eerste plaats gaat de visdiversiteit achteruit door de alomtegenwoordige waterverontreiniging. Verder spelen structurele veranderingen aan oppervlaktewaters een belangrijke rol. B.v. het bouwen van stuwen (barrières) en het kanaliseren en betonneren van de waterlopen en hun oevers. Hierdoor zijn heel wat paaiplaatsen verdwenen of onbereikbaar geworden. Ook de sportvisserij heeft een zichtbare impact op het voorkomen van vissoorten door b.v. het uitzetten van vis, overbevissing of het verrijken van het water met lokvoedsel. meandering: p. 67 Gelukkig lijkt op een aantal plaatsen het ergste leed nu geleden. De waterkwaliteit evolueert van zeer slecht naar slecht, en soms nog iets beter. Ook in het beheer van (vooral onbevaarbare) waterlopen komt stilaan verandering. De bevoegde diensten (gewest, provincies en gemeenten) zien waterlopen niet langer als afvoerkanalen voor al dan niet vervuild water. Hier en daar wordt zelfs de natuurlijke meandering van beken in ere hersteld. Enkele vissen zijn in Vlaanderen bij wet beschermd. Andere mogen als ‘sportvis’ gevangen worden onder bepaalde voorwaarden. Amfibieën Amfibieën hebben een naakte huid zonder bescherming tegen uitdroging. Ze hebben een wisselende lichaamstemperatuur. Amfibieën maken als het ware de evolutieve sprong van water naar land. De voortplanting gebeurt nog in het water. Het volwassen stadium maken de meeste soorten op het land door, zij het meestal in een vochtig milieu. Poelen die in de nazomer uitdrogen, vormen voor amfibieën geen bezwaar. Ze zijn op dat ogenblik al in staat het water te verlaten. Door hun amfibische levenswijze kunnen deze dieren dus leven in waterpartijen die voor vissen ongeschikt zijn. Permanente waters waar vis op zit zijn voor amfibieën minder geschikt, aangezien alle inheemse vissen hun larven lusten. Dit CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren - 31 VISSEN rugvin stekel (rugvin) zijdestreep staart kieuwdeksel bek staartvin borstvin aarsvin buikvin AMFIBIEËN bruine kikker gewone pad groene kikker alpenwatersalamander PLONS DE GROENE KIKKER De meest bekende -maar tevens bedreigde- amfibie is de groene kikker. Hij verblijft nagenoeg altijd in en om het water. Hij werd vroeger ‘boerennachtegaal’ genoemd omwille van het luidruchtig gekwaak dat overdag maar ook ‘s nachts onophoudelijk weerklinkt. De mannetjes bezitten twee kwaakblazen. Vooral tijdens de paartijd (mei) vertonen de in groepsverband levende kikkers grote activiteit. Niet-actieve dieren vallen door hun schutkleur nauwelijks op. Enkel de grote ogen steken boven het water uit. Ook als ze op de oever tussen de planten zitten te zonnen, worden ze meestal pas opgemerkt als ze met een luide plons het water inspringen. 32 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren tuinvijvertje: p. 77 is met name van belang bij de aanleg van een tuinvijvertje. Je maakt best van in het begin een keuze: een amfibieënvijver of een vissenvijver. Alleen in grote vijvers met dichte plantengroei kunnen beide groepen samen overleven. De ademhaling gebeurt door longen (de larven tijdelijk door kieuwen), door de slijmhuid in de mondholte en door de lichaamshuid. Sommige amfibieën kunnen een hele winterslaap doormaken in de modder van een vijverbodem omdat ze in het water opgeloste zuurstof door hun huid kunnen opnemen. Amfibieën leggen eieren in het water. Als de eitjes in contact komen met water gaan ze zwellen. Er ontstaat een geleiachtig omhulsel. Uit de eitjes ontwikkelen zich de larven. Ze ademen door kieuwen en maken een gedaanteverwisseling (metamorfose) door tot volwassen amfibieën. padden en kikkers: p. 135 veedrinkpoelen: p. 73 In onze streken komen twee groepen amfibieën voor: de salamanders enerzijds en de padden en kikkers anderzijds. Salamanders behouden hun staart in volwassen stadium. Bij de larven van padden en kikkers (kikkervisjes of dikkopjes) verdwijnt de staart tijdens de gedaanteverwisseling. Kikkers kunnen goed springen, padden bewegen zich kruipend voort. De eerste hebben een gladde huid; de tweede een wrattige huid. Amfibieën hebben het erg moeilijk gekregen door watervervuiling, het dichtgooien van veedrinkpoelen en grachten en –in het bijzonder wat padden betreft– het wegverkeer. Padden maken massale trekbewegingen van hun winterverblijfplaats naar het water waarin ze zich voortplanten. Vaak worden beide gebieden gescheiden door een drukke verkeersweg. Op steeds meer plaatsen worden paddenoverzetacties georganiseerd of, beter nog, paddentunnels aangelegd. Amfibieën kunnen in een gewone tuin vooruitgeholpen worden, door een tuinvijvertje aan te leggen. Zorg ervoor dat er voldoende schuilmogelijkheden zijn; de reiger lust graag kikkers! Hiervoor schreven we al dat vissen en amfibieën geen goede vrienden zijn. Maak dus een keuze, of leg twee vijvers aan... Alle amfibieën zijn in Vlaanderen bij wet beschermd. Reptielen heide: p. 55 en p. 63 Reptielen hebben schubben of schilden als huidbedekking. Deze harde hoornlaag beschermt ze tegen uitdroging. Ze hebben een wisselende lichaamstemperatuur. De ademhaling gebeurt door longen. De meeste reptielen komen op droge, warme plaatsen voor. De inheemse maar zeer zeldzame Ringslang is echter een waterdier, terwijl de bijna even zeldzame Adder vochtige heideterreinen verkiest. Reptielen planten zich voort met eieren die omgeven zijn door een leerachtige schaal. Bij de inheemse Levendbarende hagedis en bij de Adder worden de eieren al in het moederlichaam uitgebroed en komen de jongen direct uit het ei ter wereld. Dit is een aanpassing aan het leven in eerder noordelijke streken, waar de zonnewarmte onvoldoende is om de eieren uitgebroed te krijgen. CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren - 33 REPTIELEN adder hagedis hazelworm 34 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren De reptielen worden onderverdeeld in schildpadden, krokodillen, brughagedissen, hagedissen en slangen. De eerste drie groepen komen bij ons niet voor, hoewel uitgezette moerasschildpadden steeds meer overleven in waterrijke parken. De Levendbarende hagedis is hier en daar nog wel te vinden. De kans om een slang tegen te komen, is wel heel klein geworden. Ze zijn niet alleen uiterst zeldzaam geworden, een slang is ook nog steeds banger van een mens dan omgekeerd! Hazelworm komt nog vrij verspreid in kleine aantallen in Vlaanderen voor, maar leidt een erg verborgen levenswijze. Men vindt hem soms in de composthoop, waar hij van de vrijkomende warmte profiteert. Hoewel het een pootloze hagedis en dus volstrekt ongevaarlijk dier is, moet het een ontmoeting met de mens vaak met de dood bekopen... Alle reptielen zijn in Vlaanderen bij wet beschermd. Vogels broedtijd: p. 129 en p. 131 trek: p. 157 Vogels stammen, samen met sommige reptielen zoals krokodillen, af van de dinosauriërs. Ze hebben een constante lichaamstemperatuur. De huidbedekking bestaat uit veren. Ze zijn van verschillende structuur, naar gelang van hun functie. De slagpennen zijn het sterkst ontwikkeld, naast de stuurpennen uit de staart. Een veer bestaat uit een schacht met aan weerszijden een vlag. Deze wordt gevormd door baarden, die aan weerszijden uitsteekseltjes hebben: de baardjes. De naar de top van de veer gerichte baardjes zijn voorzien van haakjes. Ze grijpen de bovenliggende baardjes vast. Zo vormt de vlag een zeer licht, goed samenhangend dicht netwerk dat geen grote weerstand ondervindt bij beweging door de lucht. Slagpennen hebben ongelijke vlaggen, bij stuurpennen zijn deze gelijk. Dekveren bedekken het vogellichaam en geven het zijn algemene vorm. Donsveren zijn vlokkerig en zacht en vormen de beste isolatie tegen koude. Eén- of tweemaal per jaar verliezen de vogels in betrekkelijk korte tijd hun veren en krijgen ze een nieuw kleed. De rui van onze inheemse vogels heeft gewoonlijk plaats in de nazomer, na de broedtijd en voor de trek. In die periode is het voedselaanbod het grootst. Eenden en ganzen verliezen al hun slagpennen kort na elkaar en kunnen dan gedurende enige tijd niet vliegen. In het voorjaar ruien veel vogels nog eens. Ze krijgen dan hun prachtkleed, dat ze gebruiken voor hun paringsritueel. Na de veren zijn de snavel en de poten de belangrijkste kenmerken van een vogel. Ze geven informatie over de leefwijze en de voeding van het dier. Roofvogels hebben typische haaksnavels, waarmee ze een prooi kunnen verscheuren. Viseters, zoals Blauwe reiger en IJsvogel, hebben een dolksnavel. Grondeleenden halen met hun platte zeefsnavel allerlei kleine dieren en planten uit het water. Insecteneters zoals Heggenmus, mezen en Winterkoning worden gekenmerkt door een priemsnavel, terwijl zaadetende vogels zoals mussen en vinken een kegelsnavel bezitten. Heel bijzonder zijn de snavels van waadvogels, zoals Grutto. Ze zijn lang en smal en dienen om kleine prooien op te sporen die leven in het slik aan de kust. De poten vertonen eenzelfde variatie in aanpassing. Roofvogels hebben sterke klauwen om de prooi te grijpen, vandaar de volksnaam ‘klamper’. Reigers en de genoemde waadvogels hebben steltpoten, om in het water te kunnen gaan. CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren - 35 BOUW VAN EEN VOGEL kruin oordekveren bovensnavel nek mantel ondersnavel vleugelstrepen kin keel armpennen borst stuit buik bovenstaartdekveren buitenste staartpennen onderstaartdekveren BALTSGEDRAG kievit huismus klappende vleugels zeilvlucht fuut turkse tortel Balts is gedrag ter voorbereiding van de paring. De agressie en vluchtneigingen van de partners ten opzichte van elkaar worden geleidelijk weggenomen. Tevens wordt het voortplantingsproces gesynchroniseerd. 36 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren Zwemmende watervogels hebben poten met zwemvliezen voor de voortbeweging. De meeste vogels kunnen vliegen. Ze zijn zeer licht in vergelijking met hun uiterlijk. Hun longen staan in verbinding met een stelsel van luchtzakken, dat tot in de holle beenderen toe vertakt is. De hierboven beschreven beenderen geven hen de vereiste aërodynamische vorm. De enorme vliegspier neemt ongeveer de helft van de lichaamsinhoud in. Deze zeer verregaande vleermuizen: p. 39 en p. 139 aanpassingen maken dat bij vogels, anders dan bij de vleermuizen, de poten vrij blijven. Hierdoor kunnen vogels ook goed lopen of zwemmen. Vleermuizen daarentegen laten zich van op een hoogte laten vallen om op de vleugels te gaan. De voortplanting gebeurt bij vogels met eieren die omgeven zijn door een kalkachtige schaal. Er is een grote variatie aan nesten, afhankelijk van de leefwijze van de vogel. Denken we aan het amper zichtbare ‘kuiltje’ bij Kievit of meeuwen, aan de kunstig vervaardigde nesten van Merel en Winterkoning en aan de uitgehakte holen van spechten. De eieren worden bebroed, door het wijfje en meestal ook door het mannetje. Sommige jonge vogels kunnen bij het uitkomen al dadelijk lopen of zwemmen. Ze zijn al helemaal met dons bevederd. Het zijn nestvlieders: ze moeten onmiddellijk het nest uit dat hen geen beschutting biedt. Andere moeten nog wekenlang in het nest gevoederd en verzorgd worden. Het zijn nestblijvers. Het nest geeft hen voldoende bescherming, zoals bij holenbroeders en bij roofvogels die hoog in bomen broeden. Er komen bij ons een paar honderd soorten vogels voor. Sommige zijn zeer algemeen. Het zijn soorten die zich aangepast hebben aan de moderne mensenwereld. Aan huizen en in tuinen broeden Huismus, Merel en Turkse tortel. In parken met vijvers komen alsmaar meer tamme ‘wilde’ eenden voor. Boven de bermen van de autosnelweg jaagt Torenvalk... Steeds meer exotische soorten bouwen in Vlaanderen leefbare populaties op, zoals Halsbandparkiet, Nijlgans en Canadese gans. Verschillende inheemse soorten hebben het steeds moeilijker. Soorten die in bijna niet door de mens beïnvloede landschappen leven, zijn reeds lang uit onze gewesten verdwenen. Denken we aan Kraanvogel en Steenarend. Andere konden het best vinden in het ouderwetse landbouwlandschap met z’n vele kleine landschapselementen zoals hagen, poeltjes en geriefhoutbosjes. Door het verdwijnen van dit landschap komen hun populaties nu ook onder druk te staan. Voorbeelden zijn Geelgors, Grauwe klauwier en Ortolaan (inmiddels verdwenen). Roofvogels hebben in het recente verleden veel te lijden gehad, niet alleen van vervolging –o.m. door duivenmelkers– maar ook door het gebruik van pesticiden in de landbouw. Hierdoor werden de vogels onvruchtbaar. Nu lijkt een aantal soorten zich langzaam te herstellen. Nog steeds worden in onze gewesten veel vogels gevangen en bejaagd. Door een steeds kleinere oppervlakte aan natuur hebben ook de vogelvangst en de jacht een specifieke impact op vogelpopulaties. Soortbescherming kan daarom voor verscheidene vogelsoorten helpen bij het ombuigen van de negatieve trend in hun aantallen. Alle bij ons voorkomende vogels zijn bij wet beschermd (behalve enkele soorten die nog als jachtwild gerangschikt staan). CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren - 37 KLEINE ZOOGDIEREN Mol, egel en de spitmuizen behoren tot de insecteneters. Ze hebben een spitse snuit met voelharen en scherpe tandjes. Ze eten vooral insecten en andere ongewervelden. bosspitsmuis Spitsmuizen zijn geen knaagdieren. Ze knagen nergens aan, want daarmee zouden ze hun scherpe tanden bot maken. Het zijn kleine rovertjes die in de tuin op zoek gaan naar slakken, spinnen, wormen en andere ongewervelden. Ratten, huismuizen en bosmuizen zijn ‘ware muizen’. Het zijn knaagdieren die voornamelijk leven van hoogwaardig voedsel als noten. Ze hebben grote oren en een lange grijpstaart waarmee ze handig evenwicht kunnen houden op richels. gewone bosmuis Veldmuizen behoren tot de groep van de woelmuizen. Ze voeden zich voornamelijk met planten en plantenwortels. Het zijn vrij ‘plompe’ diertjes met een korte staart. veldmuis 38 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren Zoogdieren Zoogdieren kennen we uiteraard het best, omdat ze het meest met ons verwant zijn. Hun huidbedekking bestaat uit haren. De jongen worden gezoogd met moedermelk. Alle inheemse zoogdieren zijn placentaal: het jong groeit in de baarmoeder van het moederdier en is langs de navelstreng verbonden met de placenta of moederkoek. Behalve deze groep van zoogdieren zijn er nog de buideldieren en enkele eierleggende zoogdieren, zoals het Vogelbekdier in Australië. tuinen: p. 75 winterslaap: p. 171 Bekijken we de in ons land levende zoogdieren even van naderbij. De grootste insecteneter is de Egel. Het is een bewoner van het oude landbouwlandschap maar ook van tuinen. De Egel is vooral in de schemering en ‘s nachts actief. Zijn manier van verdediging –zich oprollen en stekels uitzetten– is in de natuur heel doeltreffend, maar biedt geen soelaas tegen aanstormende auto’s... Egels houden een winterslaap. Andere insecteneters zijn de spitsmuizen; het zijn helemaal geen echte muizen! Ze ruimen in de tuin heel wat insecten en slakjes op. Spitsmuizen zijn goed te herkennen aan hun lange, spitse snuit, hun zeer kleine ogen en grotendeels in de vacht verborgen oren. Ze houden geen winterslaap. De Mol heeft bij vele tuinbezitters een kwalijke reputatie, als vernieler van gladgeschoren gazons. De Mol graaft gangen in de bodem uit, waar hij op regenwormen jaagt. Daardoor blijft de bodem luchtig en goed gedraineerd. Wie een natuurtuin heeft, wil de mol eigenlijk niet missen! Mollen houden evenmin een winterslaap. Vleermuizen zijn vliegende zoogdieren. Onze inheemse vleermuizen eten insecten en andere ongewervelden die ze voornamelijk in de vlucht vangen. Ze zijn in de schemering en ‘s nachts in de weer. Ze kunnen zich feilloos oriënteren met behulp van een soort sonarsysteem, waarmee ze geluidsgolven uitsturen en weer opvangen. Vleermuizen houden een winterslaap. De meest zeldzame soorten zoeken daar natuurlijke of kunstmatige grotten voor op, zoals ijskelders. Andere soorten overwinteren in bvb. gewone huizen of in bomen. Tijdens de winterslaap moeten vleermuizen absoluut met rust gelaten worden; wakker worden betekent energieverlies en onvermijdelijk de dood. Vroeger waren vleermuizen bron van bijgeloof. Ze werden vaak aan staldeuren e.d. gespijkerd. Gelukkig zien nu steeds meer mensen het boeiende en nuttige van deze dieren in. Bij knaagdieren denken we wellicht het eerst aan konijnen. Nochtans worden Konijn en Haas tot een andere groep, die van de haasachtigen of dubbeltandigen, gerekend. Beide soorten lijken veel op elkaar, maar hebben een totaal verschillende leefwijze. Konijnen leven in groep en graven holen. Hazen leven solitair en maken slechts een oppervlakkig, bovengronds nest (‘leger’). Konijnen vluchten zigzaggend weg. Hazen gaan pijlsnel op de vlucht en kunnen daarbij haakse bochten van 90° maken. De echte knaagdieren worden in de eerste plaats vertegenwoordigd door de ratten en de (echte) muizen. Deze hebben een vrij lange staart, erg dun behaard met duidelijke ringen. Is het dit ‘slangachtig’ uiterlijk van de staart dat sommige mensen zo’n panische angst voor muizen bezorgt? Daarnaast zijn er nog de woelmuizen. Ze hebben een stompere kop en een kortere, behaarde staart. De Veldmuis CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren - 39 dwergvleermuis bunzing 40 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren winterslaap: p. 171 is de meest bekende en beruchte, of is dat de Muskusrat, een zeer grote woelmuis die ingevoerd werd voor de pels en nu onze dijken onveilig maakt? De fraaie slaapmuizen, o.a. Eikelmuis en Hazelmuis, krijg je slechts zelden te zien. Ze komen voor in het zuiden van het Vlaams Gewest. Ze houden een zeer lange winterslaap, vandaar hun naam. Meer kans op een ontmoeting heb je met de Eekhoorn, die nog vrij algemeen is in onze parken en bossen. Het dier kan zich op een wonderwel behendige wijze voortbewegen op stammen en in boomkruinen. Roofdieren voeden zich met andere dieren. De Vos is een hondachtige die bij ons nog voorkomt. Ondanks de felle bejaging, neemt hij plaatselijk in aantal toe. Net zoals in het buitenland al werd vastgesteld, past een aantal vossen zich aan om in de directe omgeving van de mens te leven, tot bijvoorbeeld in het centrum van Brussel toe. Deze ‘stadsvossen’ leven van allerlei afval die door de mens wordt achtergelaten. De Vos heeft een kwalijke reputatie als kippenrover. Toch moet men hem geen bovenmatige intelligentie toedichten. Een stevig en goed onderhouden kippenhok is dé remedie om Reinaert buiten te houden! Van de marterachtigen is de Das de grootste. Hij komt voornamelijk nog voor in het zuiden van Limburg en vooral in Voeren. De kleinste is de Wezel. Dit felle rovertje eet vooral woelmuizen, maar kan wel een niet al te groot konijn aan. Grotere broer is de Hermelijn. Deze heeft een gelijkaardige lichaamsbouw, maar heeft een zwarte staartpunt. In de winter krijgen sommige hermelijnen een witte vacht; de zwarte staartpunt blijft evenwel. Deze winterpels was indertijd erg gegeerd om koningsmantels e.d. af te boorden. Hermelijnen eten vooral woelratten. Nog iets groter en vooral wat zwaarder gebouwd is de Bunzing. De tamme vorm hiervan, de fret, wordt gebruikt om op konijnen te jagen. Bunzing, Hermelijn en Wezel komen nog over het gehele land voor. Dit kan al lang niet meer gezegd worden van de marters, Boom- en Steenmarter. Ze komen hier en daar nog voor, vooral in de oostelijke provincies. De Otter en de Europese nerts zijn waterbewonende marterachtigen. In Vlaanderen zijn ze uitgestorven. Door watervervuiling verdween hun voornaamste voedsel, de vissen. Bovendien werden op vele plaatsen de oevers gebetonneerd zodat nest- en rustplaatsen vernietigd werden. Tenslotte zijn er de katachtigen. Wilde kat kwam eertijds over geheel Europa voor. Nu breidt de soort zich opnieuw uit, waarbij het niet ondenkbaar is dat ze via Voeren opnieuw haar intrede zal doen in het Vlaams Gewest. Van de evenhoevigen komt het Wild zwijn opnieuw in Vlaanderen voor, alweer in Voeren. Van de hertensoorten zien we vooral nog de Ree in het Vlaams Gewest. Deze doet het echter steeds beter, door o.a. meer gecontroleerde jacht, de toename van bramen in de bossen (wintervoedsel) ten gevolge van vermesting en de dekking die wordt geboden door maïsakkers. De inheemse Oeros is al sedert het begin van de zeventiende eeuw uitgestorven. Zijn erfelijk materiaal leeft echter verder in de talrijke tamme runderrassen. Begin deze eeuw werd gepoogd om de Oeros ‘terug te fokken’. Dit resulteerde in het zgn. ‘Heckrund’ (naar de Duitse gebroeders Heck, die het experiment uitvoerden). Heckrunderen worden nu wel gebruikt voor begrazing in natuurterreinen, evenals andere ‘primitieve’ rassen zoals Galloways en Schotse hooglandrunderen. Van de onevenhoevigen kwam eertijds de Tarpan (bospaard) in CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren - 41 ZOOGDIERSPOREN IN DE SNEEUW Zoogdieren krijg je niet zo gauw te zien, tenzij als verkeersslachtoffer of in een -verboden- klem. Wie er echter na een besneeuwde nacht op uittrekt, staat verbaasd van hun alomtegenwoordigheid in bos en veld, duin en hei. Overal wordt het landschap doorkruist met sporen. Sommige zijn gemakkelijk te herkennen. vos hond Er is een gemakkelijke truuk om vossen- en hondensporen uit elkaar te houden. Let op de gerichtheid van het rechthoekje tussen de voetkussentjes. Opgepast, de truuk werkt niet altijd 100%, sommige hondenprenten lijken op die van een vos. Je kan dus niet met zekerheid zeggen dat het om een vos gaat alleen maar op basis van een pootafdruk. Linksonder : prenten van een Ree (een evenhoevige). Rechtsonder: prenten van een konijnensprong. Een reebok in het bos 42 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren Europa voor. Begin negentiende eeuw verdween hij in het wild. Ook van dit dier werd gepoogd het terug te fokken vanuit tamme paardenrassen. Het resultaat is de Konik (uitspraak: konjiek), die alsmaar meer in natuurterreinen wordt ingezet. Van de zeezoogdieren kwam de Gewone zeehond op de zandbanken voor onze kust voor. Hij verdween door bejaging maar vooral ook door ziekte en door vergiftiging van het kustwater. De laatste jaren komen er weer meer zeehonden voor aan de IJzer- en de Scheldemonding. Dit is o.m. te danken aan de werken die aan de IJzermonding werden uitgevoerd om daar opnieuw zeehonden aan te trekken. Alle vleermuizen, spitsmuizen, Egel, Bruinvis, Das, Eekhoorn, Geelhalsbosmuis, Hamster, Hazelmuis, Gewone en Grijze zeehond, Otter, Tuimelaar en Wilde kat zijn wettelijk beschermd. De Bever komt ondertussen opnieuw in Vlaanderen voor, onder meer na enkele uitzettingen in de Dijlevallei. Deze diersoort is wettelijk beschermd. Het is niet uitgesloten dat ook de Lynx ooit opnieuw in Vlaanderen opduikt. Ook deze soort werd alvast wettelijk beschermd. Ongewervelden De ongewervelden vormen met 95% van de soorten de grootste onderverdeling van het dierenrijk. De eencelligen (zonder bladgroen) worden niet langer als dieren, maar als aparte categorieën beschouwd. We behandelen hier maar drie groepen bij wijze van voorbeeld: slakken, spinnen en insecten. Slakken behoren samen met o.a. tweekleppigen (mosselen en oesters) en inktvissen tot de weekdieren. Slakken hebben slechts één schelp, het huisje, of zijn ‘naakt’. De bekendste naaktslak is de Wegslak, een tot 15 cm grote slak waarvan de kleur varieert van zwart tot oranje. Er zijn landslakken, zoals de fraaie geelzwart gestreepte tuinslakken en de Wijngaardslak, en waterslakken, zoals de Poelslak en de Gewone posthoornslak. De ademhaling gebeurt door longen of met kieuwen (zeeslakken), of door de huid (veel zoetwaterslakken die ook wel longen hebben). Slakken bewegen zich voort met een groot gespierd orgaan, de ‘voet’. Ze glijden op een slijmspoor dat ze zelf afscheiden. De kop heeft één tot twee paar intrekbare voelhorens. Als er één paar voelhorens is, staan de ogen aan de basis daarvan op de kop ingeplant. Bij twee paar voelhorens staan de ogen op het uiteinde van het langste paar. Berucht bij tuiniers is de rasptong, waarmee ze planten kunnen afschrapen. Niet alle slakken voeden zich met levende planten. Er zijn er die (ook) afgestorven plantenmateriaal eten en er zijn zelfs roofslakken. De meeste landslakken zijn tweeslachtig. Ze paren met elkaar en kunnen dan elk eieren leggen. Bij de paring schieten sommige soorten kalkpijltjes (‘liefdespijlen’) in elkaars lichaam. Landslakken leggen vrij grote eieren die tegen uitdroging beschermd worden door een schaal; eieren van waterslakken hebben geen schaal. Huisjesslakken komen vooral op kalkrijke bodem voor. Ze hebben heel wat kalk nodig om hun huisje aan te maken. De vrij grote wijngaardslak is echt tot de kalkstreek beperkt. Niet alle slakken zijn gebonden aan vochtige biotopen. Slakken zijn wel vooral bij vochtig weer en ‘s nachts actief. CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren - 43 SLAKKEN De wegslak: een naaktslak. Poelslak en posthoornslak: huisjesslakken in zoet water. GEDAANTEVERWISSELING BIJ INSECTEN volledige gedaanteverwisseling onvolledige gedaanteverwisseling larve imago vervellen vervellen ei ei pop vervellen nymfe (larve) imago (= volwassen insect) INSECTENLARVEN bastaardrups (bladwesp) pootloze made (vlieg) rups (vlinder) made met poten (kevers) dierenetende larve (kevers – mierenleeuw) 44 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren Spinnen behoren, net zoals de hierna besproken insecten, tot de geleedpotigen. Ze zijn verwant met schorpioenen, teken, mijten en hooiwagens. De belangrijkste verschillen met insecten zijn: • er zijn vier in plaats van drie paar looppoten; • het lichaam is verdeeld in twee delen: kopborststuk en achterlijf (bij hooiwagens slechts één deel); • vleugels ontbreken; • er zijn spintepels (niet bij hooiwagens); • allemaal diereneters. jachttechnieken bij spinnen: p. 153 Hooiwagens zijn geen echte spinnen, hun lijf bestaat uit slechts 1 deel. Bij de spinnen kan men heel wat verschillende jachttechnieken onderscheiden. Spinnen zijn vooral in het najaar opvallend aanwezig. Insecten vormen de diergroep die het best vertegenwoordigd is in het dierenrijk, zowel wat soorten als wat aantallen betreft. Over heel de wereld zijn een miljoen soorten bekend, tegen ‘slechts’ honderdduizend soorten van alle andere diergroepen samen. Insecten vind je overal, behalve in zee. spitsmuizen: p. 39 vleermuizen: p. 39 en p. 139 bestuiving: p. 139 voedselkringloop: p. 91 Doordat ze in zulke grote aantallen voorkomen, vormen ze een belangrijke voedselbron voor andere levende wezens. Bepaalde vogelsoorten zoals grasmussen, roodstaarten, zwaluwen en andere zangvogels leven hoofdzakelijk van volwassen insecten en/of hun larven. Sommige zoogdieren zoals spitsmuizen en vleermuizen hebben insecten op het hoofdmenu staan. Vissen eten eveneens insecten. Maar ook voor de plantenwereld spelen insecten een belangrijke rol. Bepaalde plantenfamilies, zoals de lipbloemenfamilie en de vlinderbloemenfamilie, zijn bij ons volledig op insecten aangewezen voor hun bestuiving. Fruitbloesems worden druk bezocht door bijen en vliegen, zodat vruchten gevormd worden. Anderzijds nemen heel wat insecten (delen van) planten tot voedsel: rupsen eten bladeren, bladluizen zuigen plantensap, enz. De larven van vele insecten leven in de strooisellaag van de bodem of in de modder van sloten. Ze vervullen daar samen met bacteriën, schimmels en andere ongewervelden een belangrijke rol bij de humusvorming, het proces waarbij dode plantendelen worden omgezet in humus. Hierin worden water en mineralen vastgehouden zodat deze opnieuw door de groene planten kunnen worden opgenomen: de voedselkringloop. Een groot deel insecten leeft als parasiet op andere insecten, zoals de larven van sluipwespen en sluipvliegen. De volwassen wijfjes leggen hun eieren in rupsen. Evenals de roofinsecten dragen ze ertoe bij dat er geen insectenplagen ontstaan. Deze kunnen in onze landbouwmonoculturen makkelijk optreden. In kassen wordt alsmaar meer gebruik gemaakt van biologische bestrijding met parasitaire en roofinsecten. Insecten hebben geen last van uitdroging. Hun uitwendig chitinepantser is bedekt met een waslaagje. Insecten komen haast in alle biotopen ter wereld voor. De ademhaling gebeurt door middel van een buizenstelsel dat via enkele openingen met de buitenwereld verbonden is. Door dit tracheeënstelsel hebben de meeste insecten geen rode bloedkleurstof (hemoglobine) nodig. Uitzondering hierop zijn de larven van bepaalde muggen, die in zuurstofarme modderbodems leven. Insecten hebben gescheiden geslachten. CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren - 45 VOLWASSEN INSECTEN protura (oerinsecten) snuitkever (schildvleugeligen) wants (halfvleugeligen) springstaart (springstaarten) mier koningin (vliesvleugeligen) zilvervisje (franjestaarten) mier werkster (vliesvleugeligen) cicade (halfvleugeligen) rugzwemmer (wants) (halfvleugeligen) oorworm (huidvleugeligen) zweefvlieg (tweevleugeligen) glazenmaker (libellen) dagvlinder (schubvleugeligen) sprinkhaan (rechtvleugeligen) 46 - CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren De voortplanting gebeurt met eieren (soms eierlevendbarend), die niet altijd bevrucht hoeven te zijn. Opgroeiende insecten kennen ofwel een volledige, ofwel een onvolledige gedaanteverwisseling. Een aantal ongewervelden wordt in Vlaanderen wettelijk beschermd. Bij de insecten zijn dat o.a. alle libellen, inlandse lieveheersbeestjes en loopkevers maar ook soorten als Rode bosmier en Vliegend hert. Bij de spinnen zijn Aardspin, Dwarsgestreepte wielspin, Gerande oeverspin en Waterspin beschermd. Twee slakken (o.a. de eetbare Wijngaardslak) vallen onder een Europese beschermingsregeling. Deze jonge kievit is een nestvlieder (zie p. 37). CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Dieren - 47