EEN NIEUWE LENTE De zwarte els en haar katjes VOGELZANG EN TERRITORIUM huismus (zaadeter) heggenmus (insecteneter) Territoria van b.v. vinken in een homogeen naaldbos (links) en in een gemend loofbos (rechts). 128 - CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer 6. PLANTEN EN DIEREN IN LENTE EN ZOMER ___________________________________________________________________ Doelstelling: dit hoofdstuk is een aanvulling op de hoofdstukken 1 (planten) en 2 (dieren). Het ondersteunt de excursies die rond deze thema’s gemaakt worden in cursussen die in het voorjaar worden georganiseerd. EEN NIEUWE LENTE... natuur: p. 81 Talloos zijn de dichters die de lof van de lente bezongen hebben. De lente vormt de overgang tussen de koude winter en de warme zomer. De dagen lengen, de natuur ontwaakt uit haar winterslaap. Alles wordt groen, bolgewassen schieten in bloei, trekvogels keren terug en ook de mens voelt een sterke drang om erop uit te trekken. Bewust of onbewust wil hij zich deelachtig voelen aan dit proces van vernieuwing en verjonging. Windbloeiers windbloeier: p. 7 bossen: p. 61 Een van de eerste lenteboden is de Hazelaar. In zeer zachte winters kun je hem al in januari in bloei aantreffen. Hazelaar is een windbloeier. De mannelijke katjes, die reeds in de vorige zomer gevormd werden, strekken zich zodat het gele stuifmeel vrijkomt. Het wordt met de wind meegevoerd naar de kleine vrouwelijke bloempjes. Ze zien eruit als bladknoppen aan de top waarvan de karmijnrode stempels ontspringen. Niet erg opvallend, maar toch een erg ongewoon element op het kleurenpalet van de natuur! Hazelaars groeien in heggen en in de struiklaag van loofbossen, vooral onder eik. Vogelzang en territorium tuinen: p. 75 houtkanten: p. 73 Van de vogels is de Heggenmus bij de eerste om met zijn snel open aflopend, metaalachtig liedje het nieuwe broedseizoen aan te kondigen. Al vanaf eind februari wordt het van op een verheven zangpost ten gehore gebracht. Heggenmus broedt zowat overal, van piepkleine tuintjes in de stad tot houtkanten en moerasbossen toe. Alleen in oud, opgaand bos zonder open plekken komt hij minder voor. Jaarlijks zijn er tot drie broedsels, van half maart tot augustus. Hiermee komen drie zangpieken overeen. Heggenmus is géén familie van Huis- en Ringmus. Deze laatste hebben een typische zaadetersnavel, terwijl Heggenmus de dunne priemsnavel van insecteneters bezit. Een vogel zingt niet om onze oren ter wille te zijn. Vogelzang is een natuurlijke variant van de bordjes ‘privaat domein – verboden toegang’ uit de mensenwereld. Al zingend bakenen de vogelmannetjes een broedgebied of territorium af. Dit doen ze tegenover andere mannetjes van dezelfde soort. Elke soort heeft immers een eigen plaats en functie binnen een ecosysteem. Een merelmannetje zal dus zijn territorium verdedigen tegen andere merels, die op dezelfde plaatsen broeden en hetzelfde voedsel gebruiken. Hij zal echter onverschillig blijven als bij voorbeeld een Vink of een Pimpelmees in zijn broedgebied terechtkomt. Toch zie je CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer - 129 VOORJAARSBLOEIERS alle bladeren staan naast elkaar en vangen zoveel mogelijk zonlicht op (bladmozaïek) Ontwikkeling van de bosanemoon bladeren en bloemknop komen rechtstreeks uit de grond wortelstok met reservevoedsel wortels bladsteel knop voor het volgende jaar winterknop Een wortelstok is een ondergrondse stengel. rechtopgroeiende plant plant met wortelstok 130 - CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer soms hoe vogels van verschillende soorten samenspannen om een roofvogel die hun gebied binnendringt te verjagen. Hier gaat het uiteraard niet om voedselconcurrentie, maar om de dreiging van een predator. Een broedterritorium zoals dat van de Merel moet ervoor zorgen dat er voldoende voedsel aanwezig is voor het ouderpaar en hun jongen. Een territorium verdedigen vergt evenwel energie, ten koste van de eigen voeding en die van de jongen. Als er veel voedsel beschikbaar is, zal het territorium niet zo groot hoeven te zijn als wanneer er maar weinig voedsel is. Bij hoog voedselaanbod voor een welbepaalde soort kunnen er dus meer broedparen van die soort op een zekere oppervlakte voorkomen. Voorjaarsbloeiers bossen: p. 61 onderscheid kruiden en houtgewassen: p. 11 zaadverspreiding: p. 147 In maart ondergaat het nog kale loofbos een snelle verandering. Doorheen de bruine strooisellaag priemen allerlei groene puntjes. Het zijn de ontluikende voorjaarsbloeiers. Deze kruiden groeien en bloeien voordat de bladeren aan struiken en bomen uitlopen. Ze maken dan maximaal gebruik van het zonlicht, dat op dat ogenblik nog tot op de bos- bodem doordringt. De bloei van de voorjaarskruiden vangt aan in maart, met het welriekende Maarts viooltje en de schitterend gele sterretjes van het Gewoon speenkruid. Het hoogtepunt valt meestal in de eerste helft van april, met soorten als Bosanemoon, bosviooltjes, Muskuskruid, enz. Eind april tot begin mei volgen nog Gele dovenetel, Gevlekte aronskelk, Lelietje-van-dalen en Wilde hyacint. Half mei staat het loofbos volledig in blad. De meeste voorjaarskruiden zijn dan al aan hun zaadverspreiding toe. In juni is van het vaak groene tapijten vormend Gewoon speenkruid niets meer te bekennen. De plantjes wachten alweer ondergronds de nieuwe lente af! Deze korte ontwikkelingstijd is slechts mogelijk doordat de meeste soorten ondergrondse organen bezitten waarin reservevoedsel wordt opgeslagen: wortelstokken, (wortel)knollen of bollen. Het kan jaren duren vooraleer een jonge bosplant voldoende reservevoedsel heeft opgeslagen om tot bloei te komen. Nog over (trek)vogels en broedtijd Vanaf maart weerklinkt in het loofhout de typische zang van de Tjiftjaf. Het is in deze biotoop onze vroegst terugkerende zangvogel, vanuit zijn winterkwartier rond de Middellandse zee en in noordelijk Afrika. Zijn op het uiterlijk haast niet te onderscheiden dubbelganger, Fitis, volgt begin april. Gelukkig voor wie ze wil leren kennen, lijkt zijn liedje totaal niet op dat van Tjiftjaf. Het klinkt wat weemoedig en is overal te horen waar wat meer struikgewas voorhanden is. Beide soorten broeden in een klein nestje vlak boven de grond, b.v. in een graspol. Ook van Koolmees en Vink is de zang niet moeilijk te herkennen. De eerste zingt een eenvoudig liedje dat op een voortdurende herhaling van twee of drie ‘lettergrepen’ berust. Hiervan bestaan evenwel tientallen varianten! De Vink produceert de typische vinkenslag, een CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer - 131 De blauwborst, een insectenetende trekvogel. KIEMPLANTEN VAN BOMEN beuk esdoorn linde 132 - CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer heldere dalende tonenreeks eindigend –in Vlaanderen!– op het bekende ‘suskewiet’. Dit liedje heeft de mens blijkbaar zodanig geïnspireerd dat er een heuse ‘sport’ rond was ontstaan, die in enkele streken van Vlaanderen nog steeds wordt beoefend. Dit tot grote ergernis van vogelbeschermers. Vink en Koolmees zijn echte standvogels. Ze blijven het hele jaar door in onze streken, ook al maken ze ‘s winters wat kleine verplaatsingen, bij voorbeeld van het omringende platteland naar de steden. Dit heeft uiteraard met voedselaanbod te maken. De twee soorten broeden van april tot in juni een tot twee legsels uit. Hun zang is reeds in het prille voorjaar te horen. Nog zo’n vogel die zich het hele jaar door laat zien, is de Roodborst. Toch zijn niet alle exemplaren standvogels. ‘s Winters komen heel wat roodborstjes uit Noord-Europa naar onze streken, terwijl onze zomerpopulatie in strengere winters meer naar het zuiden trekt. De zang van Nachtegaal en de roep van Koekoek kondigen aan dat mei niet meer veraf is. De luide, heldere zang van de Nachtegaal weerklinkt ook overdag, maar ‘s nachts zijn er minder ‘stoorzenders’. Het koekoekwijfje legt haar negen tot twaalf eieren in even zoveel nesten van kleine, bij voorkeur insectenetende zangvogels. Deze worden ‘waardvogels’ genoemd. Elke Koekoek is gebonden aan één soort waardvogel. De eieren lijken steeds op die van de verplicht gastvrijheid verlenende soort! Dit broed- parasitisme brengt mee dat Koekoek pas naar onze streken terugkeert als de waardvogels aan het nestelen zijn. insecten: p. 45 Ook Grauwe en Bonte vliegenvanger komen pas in mei naar hun noordelijke broedgebieden terug. Ze leven immers van volwassen insecten –vandaar vliegenvanger– die ze tijdens korte, snelle vluchten van op een boomtak of een weidepaaltje verschalken. Vogels die zich voeden met insecten in het larvenstadium, kunnen vroeger broeden. Een voorbeeld is Koolmees, die haar jongen vooral rupsen voert. Doorgaans bezitten de mannetjes in de paartijd een meer opvallend verenkleed dan de wijfjes. Dit paarkleed speelt een rol in het voortplantingsgedrag. Wijfjes hebben meestal een schutkleur. Zo vallen ze niet op op het nest. Dit laatste is vooral van belang bij grondbroeders. Bij holenbroeders (maar ook bij bosvogels in het algemeen) is dit verschil minder opvallend of zelfs miniem. Erg duidelijk is het daarentegen bij de meeste eenden. nestblijvers en nestvlieders: p. 37 Meestal broedt het wijfje de eieren uit. Ze doet dit door haar borstveren uit te zetten, zodat de eieren tegen de sterk doorbloede borsthuid (‘broedvlek’) aanliggen en op temperatuur blijven. Op het onderscheid tussen nestblijvers en nestvlieders gingen we al eerder in. Kiemplanten Vanaf de eerste warme dagen kunnen we op onbegroeide plekjes allerlei kiemplanten zien opschieten. Als een zaadje kiemt, vormt zich een worteltje in de grond. Bovengronds ontwikkelt zich een stengeltje met twee speciale blaadjes: de kiemblaadjes. Tenminste, CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer - 133 LEVENSCYCLUS VAN AMFIBIEËN volwassen kikker kikkertje met staart (ademt door longen en huid) larve met vooren achterpoten kikkerdril ei larve met achterpoten pootloze larve met uitwendige kieuwen pootloze larve (huidplooi bedekt kieuwen) PLAATSEN WAAR AMFIBIEËN HUN EIEREN AFZETTEN groene kikker Kikkerdril onder het water. bruine kikker Kikkerdril drijvend onder het wateroppervlak. gewone pad Paddensnoeren gewikkeld tussen plantenstengels. salamander Elk eitje wordt afzonderlijk weggestopt. 134 - CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer één- en tweezaadlobbigen: p. 15 grassen: p. 23 dit laatste is waar voor de tweezaadlobbige planten. Eénzaadlobbige planten, zoals grassen, komen direct met één klein blaadje uit de grond. Wie gras gezaaid heeft, heeft dit al waargenomen. In principe kun je aan het uitzicht van de kiemblaadjes bepalen met welke plantensoort je te maken hebt. Het spreekt vanzelf dat dit specialistenwerk is. Toch kan ook een oplettende waarnemer al enkele soorten makkelijk herkennen. Zoek in een bos eens naar de kiemplantjes van Beuk, esdoorn en linde. Een ‘spelbreker’ is eik. De twee zaadlobben —de beide helften van de eikel— openen zich nagenoeg niet en blijven ondergronds. Boven de strooisellaag komt een stengeltje met de typische eikenbladeren te voorschijn. Kiemblaadjes vervullen dezelfde rol als de latere, echte bladeren. Bij sommige planten wijken ook de allereerste echte bladeren van de normale bladvorm af. Dit is het geval bij veel soorten met samengestelde bladeren. Kikkerdril, kikkervisjes en... padden drinkpoelen: p. 73 amfibieën: p. 31 insecten: p. 45 Vroeger kende elk kind de ontwikkeling van kikkerdril tot kikker. Door waterverontreiniging en door het dichtgooien van drinkpoelen en dergelijke kunnen deze dieren zich nu veel moeilijker voortplanten dan voorheen. Officieel zijn ze wettelijk beschermd en mogen ze niet meer gevangen worden, noch als ei, noch als larve noch als volwassen exemplaar. De kikkers vormen samen met de padden en de salamanders de groep van de amfibieën. Ze ondergaan tijdens hun levenscyclus een gedaanteverwisseling of metamorfose. Ook insecten kennen dit. Een kikkervrouwtje legt haar eitjes in het water, terwijl het mannetje haar op de rug omknelt en de eitjes uitwendig bevrucht. De eitjes vormen de kikkerdril, een gelatineachtige massa. Na enkele weken kruipen hieruit kleine kikkervisjes, de ‘dikkopjes’. Deze ondergaan een lichaamsverandering. Aanvankelijk zijn ze volledig aan het water gebonden. Ze ademen door kieuwen, die eerst uitwendig en later inwendig zijn. Nadien worden de kieuwen vervangen door longen. Amfibieën doen echter ook aan huid- ademhaling. De larven krijgen pootjes, eerst de achterste en dan de voorste. (Bij salamanders gaat het net omgekeerd.) De staart verdwijnt. Hierin zit het reservevoedsel dat tijdens de metamorfose verbruikt wordt. Het kikkertje is nu klaar om het water te verlaten. Op het land moeten ze zich met hun naakte huid beschermen tegen uitdrogen. Ze blijven dus ook als volwassen dier aan vochtige milieus gebonden. Padden verblijven hoofdzakelijk op het land. Eenmaal per jaar, in de vroege lente, trekken ze in groepen vanuit hun overwinteringsplaatsen naar plassen en vijvers om er zich voort te planten. Dikwijls moeten ze lange afstanden afleggen en –in ons land haast onvermijdelijk!– drukke verkeerswegen oversteken. Hierbij worden veel padden platgereden. Natuurbehoudsgroepen organiseren de laatste jaren paddenoverzetacties. Op de oversteekplaats, die meestal nauwkeurig bekend is, wordt evenwijdig met de weg een zeil gespannen waarlangs emmers in de grond worden ingegraven. De padden kruipen langs de afsluiting en komen uiteindelijk in een emmer terecht. De volgende morgen CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer - 135 PADDENOVERZETACTIE voortplantingsplaats (poel) zeil verkeersweg emmer TREKROUTE STEEKMUGGEN steekmug (mannetje) steekmug (vrouwtje) Larve (rechtsboven) en pop (rechtsonder) van een mug: muggenlarven leven in het water. Daar verpoppen ze tot een volwassen mug. 136 - CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer -de oversteek gebeurt ’s nachts- worden ze aan de overkant uitgezet. Enkele weken later gebeurt hetzelfde, maar dan in omgekeerde richting. Nog beter is dat de wegbeheerder een paddentunnel aanlegt. Zo hoeft niet elk jaar opnieuw op veel vrijwilligerswerk beroep gedaan te worden, maar is de toekomst van de padden verzekerd. Varens bladgroenverrichting: p. 5 en p. 89 voorjaarsbloeiers: p. 131 sporen: p. 7 Pas als de lentebloeiers in het bos allemaal uitgebloeid zijn, komen de varens volledig tot ontwikkeling. Varens zijn planten met bladgroen. Ze hebben dus zonlicht nodig. Toch kunnen ze onder het gesloten bladerdek overleven. Hun levensfuncties staan immers op een ‘laag pitje’. Ze groeien zeer traag. Elk jaar komen er enkele bladeren bij op de ondergrondse wortelstok. Varens hebben ook een belangrijk ‘voordeel’ op de voorjaarsbloeiers. Als sporenplanten moeten ze geen energie besteden aan het vormen van bloemen en van relatief grote zaden. Hun sporen zijn uiterst klein. Varens herkennen is niet zo eenvoudig. Aan beken en sloten groeit Wijfjesvaren, in droge bossen komt veel Brede stekelvaren voor. Bekend is de soms metershoge Adelaarsvaren, die hele bosbodems kan bedekken. Steekmuggen en andere kriebelbeesten insecten: p. 45 nectar: p. 139 De lente is ook de tijd dat het insectenleven weer op gang komt. Dat weet iedereen, als na enkele warme dagen de steekmuggen zoemend op ronde gaan! Het gaat hierbij uitsluitend om bevruchte wijfjes. Ze hebben een bloedmaal nodig om hun eitjes tot ontwikkeling te laten komen. Deze worden in water afgezet, bij voorbeeld in een regenton of in een niet goed onderhouden regengoot. De mannetjes leven uitsluitend van nectar en andere plantensappen. Ze zijn van de wijfjes te onderscheiden door hun veervormige antennes. Ons land telt een twintigtal soorten steekmuggen. Ruigtekruiden: minibos zonder bomen Op het einde van de lente komen op open, voedselrijke plekken de zogenoemde ‘ruigtekruidenbegroeiingen’ tot volle ontwikkeling. Ze bestaan uit snelgroeiende, hoogopschietende doorlevende kruiden zoals Boerenwormkruid, Gewone berenklauw, Grote brandnetel, Harig wilgenroosje, Glanshaver, enz. In feite ontstaat zo op enkele weken een echt miniatuurbos, waar nog weinig licht tot op de bodem kan doordringen. lipbloemenfamilie: p. 17 voorjaarsbloeiers: p. 131 bladgroenverrichting: p. 5 en 98 Een plant die hieraan speciaal aangepast is, is Hondsdraf. De kruipende stengels met tegenoverstaande niervormige blaadjes maken hem gemakkelijk herkenbaar. De mooie blauwe lipbloempjes staan aan rechtopstaande bloeistengels. Waar je Grote brandnetel ziet staan, heb je veel kans Hondsdraf te vinden. Beide soorten zijn gebonden aan voedselrijke bodems (nitraten en fosfaten). Ze zijn in ons mesttijdperk dan ook allerminst zeldzaam! Hondsdraf gedraagt zich in het begin van het jaar als een voorjaarsbloeier. Ook in volle winter blijven er wel enkele bebladerde stengels over, zodat de bladgroenverrichting enigszins kan doorgaan. Vanaf maart, als de ruigtekruiden nog maar pas in volle groei zijn, bloeit Hondsdraf. CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer - 137 ECHOLOCATIE BIJ VLEERMUIZEN Vleermuizen produceren een hoog, ultrasoon geluid dat ver boven de menselijke gehoorgrens gaat. De echo van dit geluid (de stippellijntjes op de tekening) vangen ze weer op. Zo kunnen ze moeiteloos in het donker kleine insecten detecteren. INSECTENBLOEIERS De witte dovenetel is een typische insectenbloeier. 138 - CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer Daarna groeit hij op zijn beurt snel uit. In de zomer, in volle schaduw, doet hij het kalm aan en gedraagt hij zich als een schaduwplant. vlinderbloemenfamilie: p. 19 Andere planten volgen de opgroeiende ruigtekruiden in de hoogte. Het zijn kleine klimof slingerplanten. Vooral de vlinderbloemenfamilie telt hiervan verschillende vertegenwoordigers: wikke- en lathyrussoorten. Ze hebben bladeren die uitlopen op hechtranken. Deze krullen zich om de stengels en bladeren van de ruigtekruiden heen. Algemeen is de paarsblauwe Vogelwikke. Pluk voorzichtig een bloempje en houd het met het steeltje schuin omhoog. Het lijkt dan net een miniatuurvogeltje. Een gekweekte verwant van deze soorten, die ook met hechtranken uitgerust is, is de erwt. Niet alle ‘muizen’ zijn muizen vleermuizen: p. 39 insecten: p. 45 Met muizen hebben vleermuizen niets te maken. Ze behoren niet tot de knaagdieren maar tot de insecteneters. Zelfs in het centrum van de stad kunnen we, vanaf zonsondergang, vleermuizen zien jagen. Ze fladderen rond en onderscheppen zo insecten in de vlucht. Dit gebeurt letterlijk: met de vleugelpunt slaat de vleermuis de prooi in de opengehouden staarthuid die als een soort ‘schepnet’ dienst doet. Daarop wordt het insect naar de bek met de vlijmscherpe tandjes gebracht. Vleermuizen vinden hun weg in het donker en sporen prooien op door middel van echolocatie. Dit is een soort sonarsysteem. De vleermuis zendt voor ons onhoorbare (ultrasone) geluiden uit om ze na weerkaatsing weer op te vangen. Dit systeem is zo goed ontwikkeld, dat vleermuizen zelfs de aard van het voorwerp dat de geluidsgolven weerkaatst kunnen bepalen. Zo onderscheiden ze een prooi van een hindernis. bossen: p. 61 In ons land komen maar liefst eenentwintig soorten vleermuizen voor. De meeste soorten zijn uiterst zeldzaam. De oorzaken hiervan zijn velerlei: gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw; ontbreken van openingen en holten in moderne gebouwen; verstoren van de winterslaap (speleologie). Het gebrek aan natuurlijke boomholten in productiebossen wordt gelukkig stilaan opgelost door een gewijzigd bosbeheer. Als insecteneters vervullen vleermuizen een uiterst belangrijke rol bij het instandhouden van het natuurlijk evenwicht. Bloembezoek: voor wat hoort wat insectenbloeiers: p. 7 Veel planten zijn voor hun bestuiving op insecten aangewezen. Het zijn insectenbloeiers. In de zomer kunnen we dan ook tal van insecten op bloemen aantreffen. Het gaat hier om een ecologische relatie met wederzijds voordeel. De insecten voeden zichzelf en in veel gevallen ook hun larven met nectar en/of stuifmeel. Het insectenbezoek is nodig voor de zaadvorming van de planten. Insecten worden aangelokt door de kleur, de vorm en de inrichting van de bloem –bij meer gespecialiseerde plantensoorten laat de inrichting van de bloem slechts bezoek door één of door verwante CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer - 139 ZOEKTABEL BLOEMBEZOEKENDE INSECTEN voelsprieten kort, in een V alle vleugels doorschijnend Bovenste paar vleugels zijn dekschilden. 2 paar gekleurde vleugels kevers vliegen lichaam behaard wespen lichaam fors en dik hommels voelsprieten op einde verdikt dagvlinders bijen nachtvlinders hondsroos vlasbekje Bestuiving door o.a. kevers, vliegen en bijen. De bloemen bevatten geen nectar, maar de talrijke en gemakkelijk bereikbare meeldraden geven overvloedig stuifmeel. Bestuiving door o.a. langtongige hommels. De nectar bevindt zich in de lange spoor, enkel langtongige insecten kunnen erbij. 140 - CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer stuifmeel: p. 7 soorten toe– en door bijzondere lokmiddelen als stuifmeel, nectar en geur. Stuifmeel is uiteraard niet in de eerste plaats als voedsel voor bloembezoekende insecten bedoeld. Het is een essentieel element in het voortplantingsproces van de plant (mannelijke cellen). Planten die geen nectar aanbieden, moeten iets anders te koop hebben. Dergelijke soorten produceren overvloedig stuifmeel of pollen. Het zijn ‘pollenplanten’. Zo worden stuifmeeletende insecten aangelokt. Door de overvloedige productie blijft er bij het insectenbezoek voldoende stuifmeel over om tijdens de maaltijd de bestuiving te verzekeren. Bloemen bevatten geen honing, maar nectar. Honing wordt door bijen vervaardigd uit indikking en bewerking van nectar. Dit laatste is een sterk suikerhoudend sap dat door nectarklieren wordt afgescheiden. Meestal liggen deze klieren in de bloem. Bij kriek en vogelkers staan ook nectarklieren op de bladstelen. De functie ervan is onduidelijk; mieren maken er alleszins dankbaar gebruik van. Tredplanten: kijk uit waar je loopt! Onverharde paden zijn er steeds minder. Wel makkelijk voor wandelaars en fietsers, maar tegelijk erg jammer voor onze flora! Door het betreden heerst er op zo’n pad een heel aparte situatie, waar slechts een klein aantal plantensoorten aan aangepast is: tredplanten. tweezaadlobbige: p. 15 zaadverspreiding: p. 147 bloemhoofdje: composietenfamilie p. 21 adventief: p. 153 grassenfamilie: p. 23 De meest bekende is Grote weegbree. De rozet met de typische bladeren –met parallel lopende nerven, hoewel het een tweezaadlobbige plant is!– ligt tegen de grond aangedrukt. Plattrappen is er dus niet bij. Grote weegbree heeft een heel bijzondere wijze van zaadverspreiding. De kleverige zaden worden via poten en schoenzolen meegevoerd. Ook plat tegen de grond aangedrukt, groeit Madeliefje. Het is heel het jaar door bloeiend aan te treffen. De karakteristieke bloemhoofdjes bestaan uit gele buis- en witte lintbloempjes. Alleen maar geelgroene buisbloempjes daarentegen bezitten de onopvallende hoofdjes van Schijfkamille. Deze adventiefsoort komt uit Azië. Witte klaver houdt het op betreden plaatsen nog goed uit. Het zijn dan wel miniatuuruitgaven van de exemplaren in bermen en graslanden. Het algemeenst is echter Straatgras. Het heeft zijn naam niet gestolen, want groeit overal tussen straatstenen, langs stoepranden, e.d. Het past zich aan alle omstandigheden aan. Op akkers kan het wel twintig centimeter hoog worden. Maar op sterk betreden paden zijn plantjes van amper één centimeter niet ongewoon. De blaadjes liggen dan tegen de grond aangedrukt; de gedrongen bloeiwijze steekt er nauwelijks bovenuit. Op al deze plaatsen is het gras niet weg te krijgen. Het plantje heeft immers meerdere generaties per jaar, ook in de winter. Er wordt dus steeds opnieuw zaad geproduceerd. Straatgras uittrekken is Straatgras zaaien!.. Straatgras herken je aan de in het midden vaak gerimpelde bladschijfjes die aan de top kapvormig samengetrokken zijn (zoals de boeg van een schip) en aan de bloeiwijzen met onderaan maximaal twee bij elkaar staande pluimtakken. CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer - 141 TREDPLANTEN zilverschoon straatgras grote weegbree De grootoorvleermuis overwintert graag in ijskelders. In de zomer jaagt hij op kevertjes en andere ongewervelden tussen de bladeren van de bomen. 142 - CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer Daar waar het pad in de berm overgaat, groeien ‘wegrandplanten’. Typisch zijn Zilverschoon –bekijk vooral de onderkant van de geveerde blaadjes– en Smalle weegbree. Zilverschoon heeft bloemen die op boterbloemen gelijken. Ze zijn echter niet zo schitterend goudgeel. Smalle weegbree groeit in de onmiddellijke nabijheid van zijn hierboven beschreven verwant, maar hoort ecologisch toch in een ander milieu thuis. Wegrandplanten verdragen immers niet zoveel betreding als de echte tredplanten, maar toch nog meer dan de soorten die in de berm groeien. Let op: tredplanten ‘houden’ niet van betreding! Ze zijn zodanig aangepast in bouw en structuur (taaie weefsels) dat ze het onder dergelijke omstandigheden nog kunnen uithouden. Zo kunnen ze overleven op plaatsen waar meer concurrentiekrachtige soorten het moeten laten afweten. Waar niet gelopen wordt, winnen deze laatste het steeds van de veel kleinere tredplanten. Tredplanten vormen een duidelijk voorbeeld van het feit dat elke soort (plant of dier) aan een bepaald milieu is aangepast. Het verdwijnen van dit milieu heeft ook het verdwijnen van die soort tot gevolg. CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en Zomer - 143