Planten en dieren in lente en zomer

advertisement
EEN NIEUWE LENTE
De zwarte els
en haar katjes
VOGELZANG EN TERRITORIUM
huismus (zaadeter)
heggenmus (insecteneter)
Territoria van b.v. vinken in een homogeen naaldbos (links) en in een gemend loofbos (rechts).
128 -  CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer
6. PLANTEN EN DIEREN IN LENTE EN ZOMER
___________________________________________________________________
Doelstelling: dit hoofdstuk is een aanvulling op de hoofdstukken 1 (planten) en 2 (dieren).
Het ondersteunt de excursies die rond deze thema’s gemaakt worden in cursussen die in
het voorjaar worden georganiseerd.
EEN NIEUWE LENTE...
natuur: p. 81
Talloos zijn de dichters die de lof van de lente bezongen hebben. De
lente vormt de overgang tussen de koude winter en de warme
zomer. De dagen lengen, de  natuur ontwaakt uit haar
winterslaap. Alles wordt groen, bolgewassen schieten in bloei,
trekvogels keren terug en ook de mens voelt een sterke drang om
erop uit te trekken. Bewust of onbewust wil hij zich deelachtig voelen
aan dit proces van vernieuwing en verjonging.
Windbloeiers
windbloeier: p. 7
bossen: p. 61
Een van de eerste lenteboden is de Hazelaar. In zeer zachte winters
kun je hem al in januari in bloei aantreffen. Hazelaar is een
windbloeier. De mannelijke katjes, die reeds in de vorige zomer
gevormd werden, strekken zich zodat het gele stuifmeel vrijkomt. Het
wordt met de wind meegevoerd naar de kleine vrouwelijke
bloempjes. Ze zien eruit als bladknoppen aan de top waarvan de
karmijnrode stempels ontspringen. Niet erg opvallend, maar toch een
erg ongewoon element op het kleurenpalet van de natuur! Hazelaars
groeien in heggen en in de struiklaag van loofbossen, vooral onder
eik.
Vogelzang en territorium
tuinen: p. 75
houtkanten: p. 73
Van de vogels is de Heggenmus bij de eerste om met zijn snel open aflopend, metaalachtig liedje het nieuwe broedseizoen aan te
kondigen. Al vanaf eind februari wordt het van op een verheven
zangpost ten gehore gebracht. Heggenmus broedt zowat overal, van
piepkleine tuintjes in de stad tot houtkanten en moerasbossen toe.
Alleen in oud, opgaand bos zonder open plekken komt hij minder
voor. Jaarlijks zijn er tot drie broedsels, van half maart tot augustus.
Hiermee komen drie zangpieken overeen. Heggenmus is géén
familie van Huis- en Ringmus. Deze laatste hebben een typische
zaadetersnavel, terwijl Heggenmus de dunne priemsnavel van
insecteneters bezit.
Een vogel zingt niet om onze oren ter wille te zijn. Vogelzang is een
natuurlijke variant van de bordjes ‘privaat domein – verboden
toegang’ uit de mensenwereld. Al zingend bakenen de
vogelmannetjes een broedgebied of territorium af. Dit doen ze
tegenover andere mannetjes van dezelfde  soort. Elke soort heeft
immers een eigen plaats en functie binnen een  ecosysteem. Een
merelmannetje zal dus zijn territorium verdedigen tegen andere
merels, die op dezelfde plaatsen broeden en hetzelfde voedsel
gebruiken. Hij zal echter onverschillig blijven als bij voorbeeld een
Vink of een Pimpelmees in zijn broedgebied terechtkomt. Toch zie je
 CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer - 129
VOORJAARSBLOEIERS
alle bladeren staan naast elkaar en
vangen zoveel mogelijk zonlicht op
(bladmozaïek)
Ontwikkeling van
de bosanemoon
bladeren en bloemknop komen
rechtstreeks uit de grond
wortelstok met reservevoedsel
wortels
bladsteel
knop voor het
volgende jaar
winterknop
Een wortelstok is een ondergrondse stengel.
rechtopgroeiende plant
plant met wortelstok
130 -  CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer
soms hoe vogels van verschillende soorten samenspannen om een
roofvogel die hun gebied binnendringt te verjagen. Hier gaat het
uiteraard niet om voedselconcurrentie, maar om de dreiging van een
 predator.
Een broedterritorium zoals dat van de Merel moet ervoor zorgen dat
er voldoende voedsel aanwezig is voor het ouderpaar en hun
jongen. Een territorium verdedigen vergt evenwel energie, ten koste
van de eigen voeding en die van de jongen. Als er veel voedsel
beschikbaar is, zal het territorium niet zo groot hoeven te zijn als
wanneer er maar weinig voedsel is. Bij hoog voedselaanbod voor
een welbepaalde soort kunnen er dus meer broedparen van die
soort op een zekere oppervlakte voorkomen.
Voorjaarsbloeiers
bossen: p. 61
onderscheid kruiden en
houtgewassen: p. 11
zaadverspreiding: p. 147
In maart ondergaat het nog kale loofbos een snelle verandering.
Doorheen de bruine strooisellaag priemen allerlei groene puntjes.
Het zijn de ontluikende voorjaarsbloeiers. Deze kruiden groeien en
bloeien voordat de bladeren aan struiken en bomen uitlopen. Ze
maken dan maximaal gebruik van het zonlicht, dat op dat ogenblik
nog tot op de bos-  bodem doordringt.
De bloei van de voorjaarskruiden vangt aan in maart, met het
welriekende Maarts viooltje en de schitterend gele sterretjes van het
Gewoon speenkruid. Het hoogtepunt valt meestal in de eerste helft
van april, met soorten als Bosanemoon, bosviooltjes, Muskuskruid,
enz. Eind april tot begin mei volgen nog Gele dovenetel, Gevlekte
aronskelk, Lelietje-van-dalen en Wilde hyacint. Half mei staat het
loofbos volledig in blad. De meeste voorjaarskruiden zijn dan al aan
hun zaadverspreiding toe. In juni is van het vaak groene tapijten
vormend Gewoon speenkruid niets meer te bekennen. De plantjes
wachten alweer ondergronds de nieuwe lente af!
Deze korte ontwikkelingstijd is slechts mogelijk doordat de meeste
soorten ondergrondse organen bezitten waarin reservevoedsel wordt
opgeslagen: wortelstokken, (wortel)knollen of bollen. Het kan jaren
duren vooraleer een jonge bosplant voldoende reservevoedsel heeft
opgeslagen om tot bloei te komen.
Nog over (trek)vogels en broedtijd
Vanaf maart weerklinkt in het loofhout de typische zang van de
Tjiftjaf. Het is in deze  biotoop onze vroegst terugkerende
zangvogel, vanuit zijn winterkwartier rond de Middellandse zee en in
noordelijk Afrika. Zijn op het uiterlijk haast niet te onderscheiden
dubbelganger, Fitis, volgt begin april. Gelukkig voor wie ze wil leren
kennen, lijkt zijn liedje totaal niet op dat van Tjiftjaf. Het klinkt wat
weemoedig en is overal te horen waar wat meer struikgewas
voorhanden is. Beide soorten broeden in een klein nestje vlak boven
de grond, b.v. in een graspol.
Ook van Koolmees en Vink is de zang niet moeilijk te herkennen. De
eerste zingt een eenvoudig liedje dat op een voortdurende herhaling
van twee of drie ‘lettergrepen’ berust. Hiervan bestaan evenwel
tientallen varianten! De Vink produceert de typische vinkenslag, een
 CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer - 131
De blauwborst, een insectenetende trekvogel.
KIEMPLANTEN VAN BOMEN
beuk
esdoorn
linde
132 -  CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer
heldere dalende tonenreeks eindigend –in Vlaanderen!– op het
bekende ‘suskewiet’. Dit liedje heeft de mens blijkbaar zodanig
geïnspireerd dat er een heuse ‘sport’ rond was ontstaan, die in
enkele streken van Vlaanderen nog steeds wordt beoefend. Dit tot
grote ergernis van vogelbeschermers. Vink en Koolmees zijn echte
standvogels. Ze blijven het hele jaar door in onze streken, ook al
maken ze ‘s winters wat kleine verplaatsingen, bij voorbeeld van het
omringende platteland naar de steden. Dit heeft uiteraard met
voedselaanbod te maken. De twee soorten broeden van april tot in
juni een tot twee legsels uit. Hun zang is reeds in het prille voorjaar
te horen.
Nog zo’n vogel die zich het hele jaar door laat zien, is de Roodborst.
Toch zijn niet alle exemplaren standvogels. ‘s Winters komen heel
wat roodborstjes uit Noord-Europa naar onze streken, terwijl onze
zomerpopulatie in strengere winters meer naar het zuiden trekt.
De zang van Nachtegaal en de roep van Koekoek kondigen aan dat
mei niet meer veraf is. De luide, heldere zang van de Nachtegaal
weerklinkt ook overdag, maar ‘s nachts zijn er minder ‘stoorzenders’.
Het koekoekwijfje legt haar negen tot twaalf eieren in even zoveel
nesten van kleine, bij voorkeur insectenetende zangvogels. Deze
worden ‘waardvogels’ genoemd. Elke Koekoek is gebonden aan één
soort waardvogel. De eieren lijken steeds op die van de verplicht
gastvrijheid verlenende soort! Dit broed-  parasitisme brengt mee
dat Koekoek pas naar onze streken terugkeert als de waardvogels
aan het nestelen zijn.
insecten: p. 45
Ook Grauwe en Bonte vliegenvanger komen pas in mei naar hun
noordelijke broedgebieden terug. Ze leven immers van volwassen
insecten –vandaar vliegenvanger– die ze tijdens korte, snelle
vluchten van op een boomtak of een weidepaaltje verschalken.
Vogels die zich voeden met insecten in het larvenstadium, kunnen
vroeger broeden. Een voorbeeld is Koolmees, die haar jongen vooral
rupsen voert.
Doorgaans bezitten de mannetjes in de paartijd een meer opvallend
verenkleed dan de wijfjes. Dit paarkleed speelt een rol in het
voortplantingsgedrag. Wijfjes hebben meestal een schutkleur. Zo
vallen ze niet op op het nest. Dit laatste is vooral van belang bij
grondbroeders. Bij holenbroeders (maar ook bij bosvogels in het
algemeen) is dit verschil minder opvallend of zelfs miniem. Erg
duidelijk is het daarentegen bij de meeste eenden.
nestblijvers en nestvlieders: p. 37
Meestal broedt het wijfje de eieren uit. Ze doet dit door haar
borstveren uit te zetten, zodat de eieren tegen de sterk doorbloede
borsthuid (‘broedvlek’) aanliggen en op temperatuur blijven. Op het
onderscheid tussen nestblijvers en nestvlieders gingen we al eerder
in.
Kiemplanten
Vanaf de eerste warme dagen kunnen we op onbegroeide plekjes
allerlei kiemplanten zien opschieten. Als een zaadje kiemt, vormt
zich een worteltje in de grond. Bovengronds ontwikkelt zich een
stengeltje met twee speciale blaadjes: de kiemblaadjes. Tenminste,
 CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer - 133
LEVENSCYCLUS VAN AMFIBIEËN
volwassen
kikker
kikkertje met staart
(ademt door longen
en huid)
larve met vooren achterpoten
kikkerdril
ei
larve met
achterpoten
pootloze larve
met uitwendige kieuwen
pootloze larve
(huidplooi bedekt kieuwen)
PLAATSEN WAAR AMFIBIEËN HUN EIEREN AFZETTEN
groene kikker
Kikkerdril onder
het water.
bruine kikker
Kikkerdril drijvend
onder het wateroppervlak.
gewone pad
Paddensnoeren
gewikkeld tussen
plantenstengels.
salamander
Elk eitje wordt
afzonderlijk
weggestopt.
134 -  CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer
één- en tweezaadlobbigen: p. 15
grassen: p. 23
dit laatste is waar voor de  tweezaadlobbige planten. 
Eénzaadlobbige planten, zoals grassen, komen direct met één klein
blaadje uit de grond. Wie gras gezaaid heeft, heeft dit al
waargenomen. In principe kun je aan het uitzicht van de
kiemblaadjes bepalen met welke plantensoort je te maken hebt. Het
spreekt vanzelf dat dit specialistenwerk is. Toch kan ook een
oplettende waarnemer al enkele soorten makkelijk herkennen. Zoek
in een bos eens naar de kiemplantjes van Beuk, esdoorn en linde.
Een ‘spelbreker’ is eik. De twee zaadlobben —de beide helften van
de eikel— openen zich nagenoeg niet en blijven ondergronds. Boven
de strooisellaag komt een stengeltje met de typische eikenbladeren
te voorschijn.
Kiemblaadjes vervullen dezelfde rol als de latere, echte bladeren. Bij
sommige planten wijken ook de allereerste echte bladeren van de
normale bladvorm af. Dit is het geval bij veel soorten met
samengestelde bladeren.
Kikkerdril, kikkervisjes en... padden
drinkpoelen: p. 73
amfibieën: p. 31
insecten: p. 45
Vroeger kende elk kind de ontwikkeling van kikkerdril tot kikker. Door
waterverontreiniging en door het dichtgooien van drinkpoelen en
dergelijke kunnen deze dieren zich nu veel moeilijker voortplanten
dan voorheen. Officieel zijn ze wettelijk beschermd en mogen ze niet
meer gevangen worden, noch als ei, noch als larve noch als
volwassen exemplaar.
De kikkers vormen samen met de padden en de salamanders de
groep van de amfibieën. Ze ondergaan tijdens hun  levenscyclus
een gedaanteverwisseling of metamorfose. Ook insecten kennen
dit. Een kikkervrouwtje legt haar eitjes in het water, terwijl het
mannetje haar op de rug omknelt en de eitjes uitwendig bevrucht. De
eitjes vormen de kikkerdril, een gelatineachtige massa. Na enkele
weken kruipen hieruit kleine kikkervisjes, de ‘dikkopjes’. Deze
ondergaan een lichaamsverandering. Aanvankelijk zijn ze volledig
aan het water gebonden. Ze ademen door  kieuwen, die eerst
uitwendig en later inwendig zijn. Nadien worden de kieuwen
vervangen door longen. Amfibieën doen echter ook aan huid- 
ademhaling. De larven krijgen pootjes, eerst de achterste en dan de
voorste. (Bij salamanders gaat het net omgekeerd.) De staart
verdwijnt. Hierin zit het reservevoedsel dat tijdens de metamorfose
verbruikt wordt. Het kikkertje is nu klaar om het water te verlaten. Op
het land moeten ze zich met hun naakte huid beschermen tegen
uitdrogen. Ze blijven dus ook als volwassen dier aan vochtige 
milieus gebonden.
Padden verblijven hoofdzakelijk op het land. Eenmaal per jaar, in de
vroege
lente,
trekken
ze
in
groepen
vanuit
hun
overwinteringsplaatsen naar plassen en vijvers om er zich voort te
planten. Dikwijls moeten ze lange afstanden afleggen en –in ons
land haast onvermijdelijk!– drukke verkeerswegen oversteken.
Hierbij worden veel padden platgereden. Natuurbehoudsgroepen
organiseren de laatste jaren paddenoverzetacties. Op de
oversteekplaats, die meestal nauwkeurig bekend is, wordt evenwijdig
met de weg een zeil gespannen waarlangs emmers in de grond
worden ingegraven. De padden kruipen langs de afsluiting en komen
uiteindelijk in een emmer terecht. De volgende morgen
 CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer - 135
PADDENOVERZETACTIE
voortplantingsplaats (poel)
zeil
verkeersweg
emmer
TREKROUTE
STEEKMUGGEN
steekmug (mannetje)
steekmug (vrouwtje)
Larve (rechtsboven) en pop (rechtsonder)
van een mug: muggenlarven leven in het
water. Daar verpoppen ze tot een
volwassen mug.
136 -  CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer
-de oversteek gebeurt ’s nachts- worden ze aan de overkant
uitgezet. Enkele weken later gebeurt hetzelfde, maar dan in
omgekeerde richting. Nog beter is dat de wegbeheerder een
paddentunnel aanlegt. Zo hoeft niet elk jaar opnieuw op veel
vrijwilligerswerk beroep gedaan te worden, maar is de toekomst van
de padden verzekerd.
Varens
bladgroenverrichting: p. 5 en p. 89
voorjaarsbloeiers: p. 131
sporen: p. 7
Pas als de lentebloeiers in het bos allemaal uitgebloeid zijn, komen
de varens volledig tot ontwikkeling. Varens zijn planten met 
bladgroen. Ze hebben dus zonlicht nodig. Toch kunnen ze onder het
gesloten bladerdek overleven. Hun levensfuncties staan immers op
een ‘laag pitje’. Ze groeien zeer traag. Elk jaar komen er enkele
bladeren bij op de ondergrondse wortelstok. Varens hebben ook een
belangrijk ‘voordeel’ op de voorjaarsbloeiers. Als sporenplanten
moeten ze geen energie besteden aan het vormen van bloemen en
van relatief grote zaden. Hun sporen zijn uiterst klein. Varens
herkennen is niet zo eenvoudig. Aan beken en sloten groeit
Wijfjesvaren, in droge bossen komt veel Brede stekelvaren voor.
Bekend is de soms metershoge Adelaarsvaren, die hele bosbodems
kan bedekken.
Steekmuggen en andere kriebelbeesten
insecten: p. 45
nectar: p. 139
De lente is ook de tijd dat het insectenleven weer op gang komt. Dat
weet iedereen, als na enkele warme dagen de steekmuggen
zoemend op ronde gaan! Het gaat hierbij uitsluitend om bevruchte
wijfjes. Ze hebben een bloedmaal nodig om hun eitjes tot
ontwikkeling te laten komen. Deze worden in water afgezet, bij
voorbeeld in een regenton of in een niet goed onderhouden
regengoot. De mannetjes leven uitsluitend van nectar en andere
plantensappen. Ze zijn van de wijfjes te onderscheiden door hun
veervormige antennes. Ons land telt een twintigtal  soorten
steekmuggen.
Ruigtekruiden: minibos zonder bomen
Op het einde van de lente komen op open, voedselrijke plekken de
zogenoemde ‘ruigtekruidenbegroeiingen’ tot volle ontwikkeling. Ze
bestaan uit snelgroeiende, hoogopschietende doorlevende kruiden
zoals Boerenwormkruid, Gewone berenklauw, Grote brandnetel,
Harig wilgenroosje, Glanshaver, enz. In feite ontstaat zo op enkele
weken een echt miniatuurbos, waar nog weinig licht tot op de bodem
kan doordringen.
lipbloemenfamilie: p. 17
voorjaarsbloeiers: p. 131
bladgroenverrichting: p. 5 en 98
Een plant die hieraan speciaal aangepast is, is Hondsdraf. De
kruipende stengels met tegenoverstaande niervormige blaadjes
maken hem gemakkelijk herkenbaar. De mooie blauwe lipbloempjes
staan aan rechtopstaande bloeistengels. Waar je Grote brandnetel
ziet staan, heb je veel kans Hondsdraf te vinden. Beide soorten zijn
gebonden aan voedselrijke bodems (nitraten en fosfaten). Ze zijn in
ons mesttijdperk dan ook allerminst zeldzaam! Hondsdraf gedraagt
zich in het begin van het jaar als een voorjaarsbloeier. Ook in volle
winter blijven er wel enkele bebladerde stengels over, zodat de
bladgroenverrichting enigszins kan doorgaan. Vanaf maart, als de
ruigtekruiden nog maar pas in volle groei zijn, bloeit Hondsdraf.
 CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer - 137
ECHOLOCATIE BIJ VLEERMUIZEN
Vleermuizen produceren een hoog, ultrasoon geluid dat ver boven de menselijke gehoorgrens
gaat. De echo van dit geluid (de stippellijntjes op de tekening) vangen ze weer op. Zo kunnen
ze moeiteloos in het donker kleine insecten detecteren.
INSECTENBLOEIERS
De witte dovenetel is een typische insectenbloeier.
138 -  CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer
Daarna groeit hij op zijn beurt snel uit. In de zomer, in volle schaduw,
doet hij het kalm aan en gedraagt hij zich als een schaduwplant.
vlinderbloemenfamilie: p. 19
Andere planten volgen de opgroeiende ruigtekruiden in de hoogte.
Het
zijn
kleine
klimof
slingerplanten.
Vooral
de
vlinderbloemenfamilie
telt
hiervan
verschillende
vertegenwoordigers: wikke- en lathyrussoorten. Ze hebben bladeren die
uitlopen op hechtranken. Deze krullen zich om de stengels en
bladeren van de ruigtekruiden heen. Algemeen is de paarsblauwe
Vogelwikke. Pluk voorzichtig een bloempje en houd het met het
steeltje schuin omhoog. Het lijkt dan net een miniatuurvogeltje. Een
gekweekte verwant van deze soorten, die ook met hechtranken
uitgerust is, is de erwt.
Niet alle ‘muizen’ zijn muizen
vleermuizen: p. 39
insecten: p. 45
Met muizen hebben vleermuizen niets te maken. Ze behoren niet tot
de knaagdieren maar tot de insecteneters. Zelfs in het centrum van
de stad kunnen we, vanaf zonsondergang, vleermuizen zien jagen.
Ze fladderen rond en onderscheppen zo insecten in de vlucht. Dit
gebeurt letterlijk: met de vleugelpunt slaat de vleermuis de prooi in
de opengehouden staarthuid die als een soort ‘schepnet’ dienst doet.
Daarop wordt het insect naar de bek met de vlijmscherpe tandjes
gebracht.
Vleermuizen vinden hun weg in het donker en sporen prooien op
door middel van echolocatie. Dit is een soort sonarsysteem. De
vleermuis zendt voor ons onhoorbare (ultrasone) geluiden uit om ze
na weerkaatsing weer op te vangen. Dit systeem is zo goed
ontwikkeld, dat vleermuizen zelfs de aard van het voorwerp dat de
geluidsgolven weerkaatst kunnen bepalen. Zo onderscheiden ze een
prooi van een hindernis.
bossen: p. 61
In ons land komen maar liefst eenentwintig soorten vleermuizen
voor. De meeste soorten zijn uiterst zeldzaam. De oorzaken hiervan
zijn velerlei: gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de
landbouw; ontbreken van openingen en holten in moderne
gebouwen; verstoren van de winterslaap (speleologie). Het gebrek
aan natuurlijke boomholten in productiebossen wordt gelukkig stilaan
opgelost door een gewijzigd bosbeheer. Als insecteneters vervullen
vleermuizen een uiterst belangrijke rol bij het instandhouden van het
natuurlijk evenwicht.
Bloembezoek: voor wat hoort wat
insectenbloeiers: p. 7
Veel planten zijn voor hun bestuiving op insecten aangewezen. Het
zijn insectenbloeiers. In de zomer kunnen we dan ook tal van
insecten op bloemen aantreffen. Het gaat hier om een 
ecologische relatie met wederzijds voordeel. De insecten voeden
zichzelf en in veel gevallen ook hun larven met nectar en/of
stuifmeel. Het insectenbezoek is nodig voor de zaadvorming van de
planten.
Insecten worden aangelokt door de kleur, de vorm en de inrichting
van de bloem –bij meer gespecialiseerde plantensoorten laat de
inrichting van de bloem slechts bezoek door één of door verwante
 CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer - 139
ZOEKTABEL BLOEMBEZOEKENDE INSECTEN
voelsprieten
kort, in een V
alle vleugels
doorschijnend
Bovenste paar
vleugels zijn
dekschilden.
2 paar gekleurde vleugels
kevers
vliegen
lichaam
behaard
wespen
lichaam fors
en dik
hommels
voelsprieten op
einde verdikt
dagvlinders
bijen
nachtvlinders
hondsroos
vlasbekje
Bestuiving door o.a. kevers, vliegen en
bijen. De bloemen bevatten geen nectar,
maar de talrijke en gemakkelijk bereikbare
meeldraden geven overvloedig stuifmeel.
Bestuiving door o.a. langtongige hommels.
De nectar bevindt zich in de lange spoor,
enkel langtongige insecten kunnen erbij.
140 -  CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer
stuifmeel: p. 7
soorten toe– en door bijzondere lokmiddelen als stuifmeel, nectar en
geur. Stuifmeel is uiteraard niet in de eerste plaats als voedsel voor
bloembezoekende insecten bedoeld. Het is een essentieel element
in het voortplantingsproces van de plant (mannelijke cellen). Planten
die geen nectar aanbieden, moeten iets anders te koop hebben.
Dergelijke soorten produceren overvloedig stuifmeel of pollen. Het
zijn ‘pollenplanten’. Zo worden stuifmeeletende insecten aangelokt.
Door de overvloedige productie blijft er bij het insectenbezoek
voldoende stuifmeel over om tijdens de maaltijd de bestuiving te
verzekeren.
Bloemen bevatten geen honing, maar nectar. Honing wordt door
bijen vervaardigd uit indikking en bewerking van nectar. Dit laatste is
een sterk suikerhoudend sap dat door nectarklieren wordt
afgescheiden. Meestal liggen deze klieren in de bloem. Bij kriek en
vogelkers staan ook nectarklieren op de bladstelen. De functie ervan
is onduidelijk; mieren maken er alleszins dankbaar gebruik van.
Tredplanten: kijk uit waar je loopt!
Onverharde paden zijn er steeds minder. Wel makkelijk voor
wandelaars en fietsers, maar tegelijk erg jammer voor onze  flora!
Door het betreden heerst er op zo’n pad een heel aparte situatie,
waar slechts een klein aantal plantensoorten aan aangepast is:
tredplanten.
tweezaadlobbige: p. 15
zaadverspreiding: p. 147
bloemhoofdje: composietenfamilie p. 21
adventief: p. 153
grassenfamilie: p. 23
De meest bekende is Grote weegbree. De rozet met de typische
bladeren –met parallel lopende nerven, hoewel het een
tweezaadlobbige plant is!– ligt tegen de grond aangedrukt.
Plattrappen is er dus niet bij. Grote weegbree heeft een heel
bijzondere wijze van zaadverspreiding. De kleverige zaden worden
via poten en schoenzolen meegevoerd.
Ook plat tegen de grond aangedrukt, groeit Madeliefje. Het is heel
het jaar door bloeiend aan te treffen. De karakteristieke
bloemhoofdjes bestaan uit gele buis- en witte lintbloempjes. Alleen
maar geelgroene buisbloempjes daarentegen bezitten de
onopvallende hoofdjes van Schijfkamille. Deze adventiefsoort komt
uit Azië. Witte klaver houdt het op betreden plaatsen nog goed uit.
Het zijn dan wel miniatuuruitgaven van de exemplaren in bermen en
graslanden.
Het algemeenst is echter Straatgras. Het heeft zijn naam niet
gestolen, want groeit overal tussen straatstenen, langs stoepranden,
e.d. Het past zich aan alle omstandigheden aan. Op akkers kan het
wel twintig centimeter hoog worden. Maar op sterk betreden paden
zijn plantjes van amper één centimeter niet ongewoon. De blaadjes
liggen dan tegen de grond aangedrukt; de gedrongen bloeiwijze
steekt er nauwelijks bovenuit. Op al deze plaatsen is het gras niet
weg te krijgen. Het plantje heeft immers meerdere generaties per
jaar, ook in de winter. Er wordt dus steeds opnieuw zaad
geproduceerd. Straatgras uittrekken is Straatgras zaaien!..
Straatgras herken je aan de in het midden vaak gerimpelde
bladschijfjes die aan de top kapvormig samengetrokken zijn (zoals
de boeg van een schip) en aan de bloeiwijzen met onderaan
maximaal twee bij elkaar staande pluimtakken.
 CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer - 141
TREDPLANTEN
zilverschoon
straatgras
grote weegbree
De grootoorvleermuis
overwintert graag in
ijskelders. In de zomer
jaagt hij op kevertjes en
andere ongewervelden
tussen de bladeren van
de bomen.
142 -  CVN - Centrum Voor Natuur- en Milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en zomer
Daar waar het pad in de berm overgaat, groeien ‘wegrandplanten’.
Typisch zijn Zilverschoon –bekijk vooral de onderkant van de
geveerde blaadjes– en Smalle weegbree. Zilverschoon heeft
bloemen die op boterbloemen gelijken. Ze zijn echter niet zo
schitterend goudgeel. Smalle weegbree groeit in de onmiddellijke
nabijheid van zijn hierboven beschreven verwant, maar hoort 
ecologisch toch in een ander  milieu thuis. Wegrandplanten
verdragen immers niet zoveel betreding als de echte tredplanten,
maar toch nog meer dan de soorten die in de berm groeien.
Let op: tredplanten ‘houden’ niet van betreding! Ze zijn zodanig
aangepast in bouw en structuur (taaie weefsels) dat ze het onder
dergelijke omstandigheden nog kunnen uithouden. Zo kunnen ze
overleven op plaatsen waar meer concurrentiekrachtige soorten het
moeten laten afweten. Waar niet gelopen wordt, winnen deze laatste
het steeds van de veel kleinere tredplanten. Tredplanten vormen een
duidelijk voorbeeld van het feit dat elke soort (plant of dier) aan een
bepaald milieu is aangepast. Het verdwijnen van dit milieu heeft ook
het verdwijnen van die soort tot gevolg.
 CVN - Centrum Voor Natuur- en milieueducatie – Cursus Natuur-In-Zicht – Hoofdstuk Lente en Zomer - 143
Download