de nacht van de inktvissen Op de noorderhelft daar waar de zon zuidwaarts staat - in de lente, ja, in de lente, aan de kust. Zo is het: op de noorderhelft in de lente aan de kust, verzamelt zich Loligo opalescens - de kleine pijlinktvis onder ’t melklicht van de maan De spiegel tussen zee en hemel is hun plafond. Eronder: zes meter pijlvis verstrengeld. En van noord naar zuid naar oost naar west uitgestrekt, tientallen meters: vis - een inktviseiland op de noorderhelft aan de kust Het is lente. Loligo opalescens paart. Goud is hun huid (behalve de donkerzilveren ogen) terwijl ze zich verstrikken - met twee, met drie, met zes kluwens ineengewikkeld, klonten vis, doof stom en blind voor alles wat niet liefde is Wie geen minnaar treft schiet roodgekleurd door de massa, overstuur, snel als een pijl en bevangen door verdriet: het is lente, Loligo opalescens paart, ook wie niet paart, vindt de dood, zonder meer. De walvissen komen aan; ze vertrokken maanden her van de zuidkaap, om hier bressen te slaan in ’t copulerend eiland; om zich te verlustigen in een bachantenmaal. En met wijdopen muilen spurten blauwe haaien door ’t vrijende vlees; het pad dat ze banen sluit meteen: andere kluwens vullen ’t. De eerste wijfjes zoeken de bodem, waar ze - hun laatste krachten schenkend de eitjes zullen hechten als met een ankertouw; bevallig geschikt - precies chrysanten. Bedekt met oneetbaar smerig schimmel wordt zo de toekomst opgeslagen, de jeugdige Loligo opalescens. Sommige mannetjes dalen ook, opdat onbesmette eitjes alsnog bezwangerd raken door hun zaad. Boven is het eiland niet langer enkel goud; purperen golven en diepbruine strepen doorvoeren de huid, het vel van dit kezende land. Twee nachten... drie? dat de deinende massa haar toekomst viert terwijl ze verorberd wordt Steeds meer vrouwtjes dalen om te leggen en te sterven; mannetjes verzwakken, maar niet allemaal er zijn er nog sterk; ze verslinden hun soortgenoten en zetten de paring voort. Sommige vrouwtjes sterven door de omarming van dode mannen Aan het einde van de derde nacht is het eiland gezonken Temidden van de chrysantenstrengen ligt het - wit, kassiewijle te wachten op zijn doodsengelen: vleugelroggen, die het - traag wiekend boven de bleke massaverorberen, verteren. Binnen een maand zullen kleine pijlinktvissen - minder dan een speldeknop hun ei ontsluiten en met een krachtige straal inkt vertrekken, omlaag, naar het duister van 300 meter diepte. Daar gaan ze hun gang; snelle kleurige elfen; ongrijpbaar schuw Tot het lente wordt, twee jaar later, op de noorderhelft, aan de kust. © Beer Liedmeier 1998