Arnhem, 20 oktober 2005

advertisement
de nacht van de inktvissen
Op de noorderhelft daar waar de zon zuidwaarts staat - in de lente,
ja, in de lente, aan de kust. Zo is het:
op de noorderhelft in de lente aan de kust,
verzamelt zich
Loligo opalescens - de kleine pijlinktvis
onder ’t melklicht
van de maan
De spiegel tussen zee en hemel
is hun plafond. Eronder:
zes meter pijlvis
verstrengeld.
En van noord naar zuid naar oost
naar west uitgestrekt, tientallen meters: vis
- een inktviseiland op de noorderhelft aan de kust
Het is lente.
Loligo opalescens paart.
Goud is hun huid (behalve de donkerzilveren ogen)
terwijl ze zich verstrikken - met twee, met drie, met zes kluwens ineengewikkeld, klonten vis,
doof stom en blind
voor alles
wat niet liefde is
Wie geen minnaar treft
schiet roodgekleurd door de massa, overstuur,
snel als een pijl en bevangen
door verdriet:
het is lente, Loligo opalescens paart,
ook wie niet paart,
vindt de dood,
zonder meer.
De walvissen komen aan; ze vertrokken maanden her
van de zuidkaap, om hier bressen te slaan
in ’t copulerend eiland; om zich te verlustigen
in een bachantenmaal.
En met wijdopen muilen spurten
blauwe haaien
door ’t vrijende vlees; het pad
dat ze banen sluit meteen: andere kluwens vullen ’t.
De eerste wijfjes
zoeken de bodem, waar ze - hun laatste krachten schenkend de eitjes zullen hechten
als met een ankertouw; bevallig geschikt
- precies chrysanten.
Bedekt met oneetbaar smerig schimmel
wordt zo de toekomst opgeslagen, de jeugdige
Loligo opalescens.
Sommige mannetjes
dalen ook, opdat onbesmette
eitjes
alsnog bezwangerd raken door hun zaad.
Boven is het eiland
niet langer enkel goud; purperen golven
en diepbruine strepen doorvoeren de huid, het vel
van dit kezende land.
Twee nachten... drie?
dat de deinende massa haar toekomst viert
terwijl ze verorberd wordt
Steeds meer vrouwtjes dalen om te leggen
en te sterven; mannetjes verzwakken, maar niet allemaal er zijn er nog sterk; ze verslinden hun soortgenoten en
zetten de paring voort.
Sommige vrouwtjes sterven door de omarming van dode mannen
Aan het einde van de derde nacht
is het eiland gezonken
Temidden van de chrysantenstrengen
ligt het - wit, kassiewijle te wachten op zijn doodsengelen:
vleugelroggen, die het
- traag wiekend boven de bleke massaverorberen, verteren.
Binnen een maand
zullen kleine pijlinktvissen - minder dan een speldeknop hun ei ontsluiten en met een krachtige straal
inkt
vertrekken, omlaag, naar het duister van
300 meter diepte. Daar gaan ze hun gang; snelle kleurige elfen;
ongrijpbaar
schuw
Tot het lente wordt, twee jaar later, op de noorderhelft, aan de kust.
© Beer Liedmeier 1998
Download